Gereformeerde Kerk Gouda fuseert 1 jan. 2017 met hervormde gemeente

Inleiding.

De algemene kerkenraden van de Gereformeerde Kerk en de Hervormde Gemeente te Gouda maakten ongeveer een half jaar geleden bekend het voornemen te hebben om te gaan fuseren, en zo verder te gaan als Protestantse Gemeente te Gouda. Een Visiecommissie kreeg opdracht de fusie van beide gemeenten voor te bereiden en een eerder opgesteld stappenplan uit te voeren. De kerkenraden deelden mee dat men het voornemen had de fusie per 1 januari 2017 te realiseren.

De wijkraden van beide kerken stemden met de fusieplannen in en organiseerden bijeenkomsten om hun respectieve gemeenteleden over de gang van zaken te informeren. De kerkenraad deelde op zijn website mee dat deze bijeenkomsten in een positieve sfeer verliepen. In het verleden door elk van de twee kerken opgestelde ‘plaatselijke regelingen’ waren aan herformulering toe; daaraan werd gewerkt. De gefuseerde Protestantse Gemeente zal per 1 januari 2017 (de geplande fusiedatum) volgens de nieuwe regeling gaan functioneren. Dit alles geeft ons aanleiding de geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Gouda eens onder de loep te nemen.

Korte Geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Gouda.

Gouda, de Sint Jan.
Gouda, de Sint Jan.

Ook in Gouda leek in het begin van de negentiende eeuw het hervormd kerkelijk leven ‘ingezonken’; in een doorsnee zondagse kerkdienst in de grote hervormde Sint Jan kwamen vaak niet veel meer dan vijftig kerkgangers. De prediking in de hervormde gemeente was in ieder geval voor een achttal gemeenteleden aanleiding om op 29 februari 1836 met hun kinderen in een particuliere woning een kerkdienst te houden. Het classicaal bestuur, not amused, schreef daarover aan de Minister voor de Zaken der Hervormde Kerk. En drie maanden later, op 19 mei 1836, kwamen in het huis van Pieter Van Wagtendonck, een schrijnwerker aan de Korte Tiendeweg, bezwaarde hervormden bijeen, waar onder leiding van de bekende ds. J. Budding (1810-1870) een Afgescheiden gemeente gevormd werd. Van Wagtendonck werd toen bevestigd tot ouderling en Van Dam als diaken. Budding doopte trouwens ook vier kinderen.

Dat ten huize van Van Wagtendonck een dienst van ‘Separatisten’ gehouden werd, was ook bij het grauw bekend geworden, dat zich voor het huis verzamelde ‘en begon met baldadigheid te plegen’. De politiecommissaris riep de hulp in van een aantal militairen om het huis en de mensen te beschermen. Toen het volk tegen middernacht was vertrokken had de commissaris persoonlijk gezorgd dat Budding en de bezoekers van de kerkdienst veilig konden heengaan!

Vervolgingen.

De Officier van Justitie was echter niet blij met het optreden van de politiecommissaris. Had hij die dompers niet wat strakker kunnen aanpakken en kunnen zorgen dat die huisgodsdienstoefening niet door zou gaan? Dat gaf voor de commissaris kennelijk de doorslag, want al de volgende dag stuurde hij drie getuigenverklaringen naar de Officier van Justitie, afkomstig van personen die in de institueringsdienst aanwezig geweest waren en die verklaarden dat er wel honderd kerkgangers geweest waren! Een oude wet van Napoleon verbood het houden van Afgescheiden kerkdiensten waarbij meer dan twintig mensen aanwezig waren. Dat aantal van honderd zal ongetwijfeld sterk overdreven zijn geweest, want Van Wagtendoncks huisje zal zoveel heilsbegerigen zeer waarschijnlijk niet hebben kunnen bevatten.
Hoe dan ook, op 28 juni 1836 zaten Budding, Van Wagtendonck en Van Dam in het verdachtenbankje in de rechtszaal te Rotterdam. Budding kreeg een boete van fl. 100, Van Wagtendonck moest fl. 8 betalen voor het lenen van zijn huis, en Van Dam ontsnapte deze keer aan een boete.

Ds. H.J. Budding (1810-1870).
Ds. H.J. Budding (1810-1870).

De commissaris van politie hield de zaak in het vervolg goed in de gaten. Hij ging zélf kijken toen de Afgescheidenen op 26 mei wéér bij elkaar kwamen. Toen constateerde hij de aanwezigheid van meer dan twintig personen, nu in het huisje van Van Dam. Van Wagtendonck had juist een bijbelgedeelte voorgelezen, en de commissaris vond het toen genoeg. Hij gaf de aanwezigen opdracht het pand te verlaten en op de vraag van Van Dam of hij de bijeenkomst nog met gebed mocht beëindigen werd zonder omhaal van woorden met ‘neen’ geantwoord. Opmerkelijk is wel, dat niet alleen het hervormde Classicaal Bestuur zich met de zaak van de Afgescheidenen bemoeide, maar behalve de politiecommissaris ook de Minister van Justitie (die zelfs een rapport aan de koning zond), terwijl de Minister voor de Zaken der Hervormde Kerk de zaak in Gouda eveneens in de gaten hield. En, schrijft Muylwijk in zijn geschiedenis van Gouda’s Gereformeerde Kerk, ook de voorlezer van de Remonstrantse Gemeente was op 19 mei bij de volksoploop aanwezig geweest. Hij had toegegeven dat hij er graag aan zou hebben meegewerkt ‘die fijnen te trakteren’.
Wel erg veel haat om een paar eenvoudige arbeiders…

De gemeente door problemen verscheurd.

Tussen de vervolgingen door werd de gemeente van Gouda ook nog eens een strijdperk van onderlinge twisten over de handelingen van ouderling P. van Wagtendonck. Dat blijkt bijvoorbeeld ook tijdens de kerkenraad van 20 januari 1838. Van Wagtendonck zou fl. 300 hypotheek ten laste van de kerk genomen hebben om eigen schulden te betalen. Van die handelingen waren geen bewijsstukken overgelegd. Een deel van de gemeente achtte dit voldoende hem af te zetten, maar besloten werd hem tot de eerstvolgende classis te schorsen. Deze vergadering oordeelde dat de Goudse gemeente ‘niet broederlijk en christelijk gehandeld had door deze zaak overal, zelfs bij de vijanden te verbreiden’. Ook Van Dam ging niet vrijuit. Hij had de kerkelijke financiën beter in de gaten moeten houden. Ook de gemeenteleden kregen de wind van voren ‘omdat zij overdreven met P. van Wagtendonck ingenomen waren’ en daardoor veel aanleiding tot de zaak gegeven hadden. Enfin, Van Wagtendonck werd uiteindelijk afgezet nadat een commissie uit de provinciale vergadering op bezoek geweest was en de zaak had onderzocht (een van de commissieleden was ds. H.P. Scholte (1805-1868), een van der ‘Vaders der Afscheiding’).

Later werd door een hernieuwd bezoek van de betreffende commissie geoordeeld dat – om de onrust in de gemeente te beteugelen – een geheel nieuwe kerkenraad gekozen moest worden. Merkwaardig te lezen dat Van Wagtendonck toen toch opnieuw gekozen werd.

Ds. G.J. Raidt in de problemen.

De vervolgingen van de Afgescheidenen duurden voort, ook in Gouda, en een deel van de gemeente
had daar genoeg van. Ze vroegen op 1 augustus 1841 koning om erkenning van hun gemeente, en stuurden daartoe het reglement van de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Utrecht mee als voorbeeld van hun eigen kerkregering. Ze wisten dat ze bij erkenning door de overheid de benaming ‘gereformeerd’ moesten laten vallen. Het verzoekschrift werd overigens door slechts door vijftien volwassenen getekend (mede voor hun negenentwintig kinderen). Op 16 oktober 1841 ontving men de gevraagde toestemming en kon men in het vervolg in vrijheid bij elkaar komen als Christelijke Afgescheidene Gemeente. Ze kochten (of huurden – daarover verschillen de meningen) een drietal huisjes aan de Hoefsteeg, braken de tussenmuren uit en vertimmerden de verkregen ruimte tot kerkzaal. Ds. G.J. Raidt (1788-1876) was hun eerste predikant en deze stond van 1842 tot 1843 in deze gemeente. Hij werd op 17 augustus 1842 in het ambt bevestigd door ds. B. Fijnebuik (1800-1881) van Schiedam.

Er ontstonden al gauw moeilijkheden tussen kerkenraad, gemeente en ds. Raidt. De classis Delft had hem geschorst wegens ‘onbekwaamheid tot den dienst’. Er waren klachten over onder meer zijn prediking (waarvan hij ter verdediging zelf opmerkte dat deze wel eenvoudig was, maar zuiver, en dat velen deze met zegen hadden aangehoord), en op zijn huisbezoek. Ook bleek dat de provinciale vergadering, een paar maanden nadat ds. Raidt in het ambt bevestigd was, hem opnieuw wilde examineren. Dat weigerde hij, omdat hij de leden van die vergadering daartoe niet bevoegd achtte, maar ook omdat hij daarvoor geen enkele reden zou kunnen bedenken. De provinciale vergadering van Groningen had hem immers destijds al uitgebreid onderzocht? Door deze problemen ontstond in de gemeente onrust en dit had op ds. Raidt het effect dat ‘hij zich door troubleering dikwijls had versproken’, waarna de vergadering over de problemen ging oordelen, in afwezigheid van de predikant. Hem werd toen de keuze gelaten om een nieuw onderzoek naar zijn bekwaamheid te laten verrichten, of voor de vergadering een preek te houden. Raidt koos voor dit laatste, terwijl de schorsing overigens meteen al werd opgeheven. Na afloop van de preek werd besloten dat ds. Raidt ‘in zijne gemeente zou moeten blijven tot dat hij door eene wettige roeping genegen was en de gelegentheid zou vinden om te vertrekken’. Geen erg bemoedigend oordeel. Gelukkig kreeg hij al een paar dagen later een beroep van de kerk van Herwijnen, hetwelk hij onverwijld aannam en daar op 28 juni 1843 bevestigd werd. Na het vertrek van ds. Raidt naar Herwijnen bleef de kleine door twisten verdeelde gemeente herderloos tot 1863 (maar daarover straks meer). Over de gemeente is trouwens verder weinig bekend.

De Kruisgemeente (1849-1863).

Een deel van de Afgescheidenen kon zich echter met het aanvragen van vrijheid niet verenigen. Zij vroegen die toestemming dus niet aan en kwamen in het vervolg als Gereformeerde Gemeente onder ‘t Kruis [van de vervolgingen] bijeen in een voor de kerkdiensten geschikt gemaakt huisje aan de Lange Groenendaal. Oefenaar C. van den Oever kwam daar eind 1841 een spreekbeurt houden, werd in 1844 predikant te Rotterdam en kwam daarna nauwelijks nog in Gouda, zodat de Kruisgemeente besloot zich maar bij de Rotterdamse gemeente te voegen. Daar lieten ze hun kinderen dopen, maar hun kerkdiensten bleven ze in hun kerkzaaltje aan de Lange Groenendaal houden. Al snel stelde men een eigen oefenaar aan, Frederik Urbanus, afkomstig uit Delft. Lopend kwam hij zaterdags naar Gouda, slechts het laatste deel van de reis gebruik makend van de postwagen. Onder zijn gehoor groeide de gemeente zienderogen! Het kerkgebouwtje aan de Lange Groenendaal werd te klein, zodat men een iets ruimere schuur aan de Kattensingel huurde. Toen was het mogelijk ook een eigen kerkenraad te kiezen, zodat de gemeente op 16 september 1849 officieel kon worden geïnstitueerd door de bevestiging van ambtsdragers. Van den Oever kwam speciaal uit Rotterdam om Urbanus als oefenaar en Willem Eyckhof en Karel Nieuwland als ouderling en diaken in het ambt te bevestigen.

Oefenaar Urbanus (1792-1877).
Oefenaar Urbanus (1792-1877).

Groei, tegenstand en een eigen kerk.

De kerkschuur voldeed uiteindelijk toch niet voor de groeiende kerkelijke gemeente. In november 1850 besloot men dan ook een bouwfonds in te stellen. Na een jaar had men ruim fl. 350 bijeengebracht om een nieuwe kerk te bouwen. Een lening van fl. 1.200 door een zestal gemeenteleden bracht het kerkgebouw dichterbij, maar om de ook nog resterende fl. 1.500 binnen te halen deed men een aanvraag bij de gemeenteraad. Dat was voor een Afgescheiden gemeente, en zeker voor een Kruisgemeente, bijzonder ongewoon! Ook buíten de kerkelijke gemeente keek men ervan op. ‘Omdat de kerk er al staat’ wilden veel gemeenteraadsleden tegenstemmen, maar een van hen, Fortuyn Drooglever, vond het dwaas en niet te verkopen dat een jaar eerder aan de Roomsen voor kerkbouw fl. 5.000 was toegestaan en dat dan nu de Kruisgemeente ‘nee’ werd toegebeten. Een ander gemeenteraadslid bedacht een slim plan en stelde voor de Minister voor de Zaken der Hervormde Kerk te vragen of de verzoekende kerkelijke gemeente eigenlijk wel erkend was. Zoja, dán zou de gevraagde fl. 1.500 natuurlijk worden toegestaan. Maar de slimmerik wist ongetwijfeld dat de Kruisgemeente geen erkenning bij de overheid had aangevraagd. De minister berichtte dat ook. Het debat in de gemeenteraad was weliswaar stevig, maar uiteindelijk stemden allen tegen. Zelfs Fortuyn Drooglever. Desondanks was de kerk al een paar dagen vóór die doorgestoken kaart in gebruik genomen. Dat was op 22 maart 1853. Van den Oever kwam de kerk hoogst persoonlijk inwijden. Een extra lening bij twee gemeenteleden zorgde dat de kerk betaald kon worden.
Van een van buiten komende kerkganger, blij met wat ze vanaf de preekstoel hoorde, ontving de kerk een gedenksteen met de tekst: ‘Eben Haëzer’: tot hiertoe heeft de Heere ons geholpen. Al in 1854 kwam er een orgel en de olielampen konden worden vervangen door gaslicht. Met andere woorden: er kwam bloei!

Samen verder (1863).

De Goudse Gereformeerde Gemeente onder het Kruis en de ook nog steeds in Gouda gevestigde Christelijke Afgescheidene gemeente vonden het in het begin van de jaren ’60 van de negentiende eeuw tijd worden weer tot elkaar te komen. Op 7 juli 1863 werd de ‘vrede’ getekend en smolt men samen. De naam werd Christelijke Afgescheidene Gemeente. Urbanus was hier trouwens nog steeds oefenaar, nu van de beide samengesmolten gemeenten. Maar hij was oud geworden en slechtziend: op 72-jarige leeftijd werd met zijn instemming besloten een ‘echte’ dominee te beroepen. Daarvoor moest er natuurlijk een pastorie komen, reden waarom vier naast de kerk staande woninkjes werden aangekocht. Deze werden afgebroken en op die plaats werd de pastorie neergezet. De eerste predikant van de gemeente werd ds. I. Middel (1829-1896) van Velp. Deze stond van 1867 tot 1882 in Gouda. Ds. Middel droeg het ‘ambtsgewaad’, mede op bevel van de kerkenraad: steek, korte broek, lange kousen, mantel met bef en lage schoenen met een zilveren gesp. De trouwe oefenaar Urbanus had intussen in 1865 afscheid genomen. Hij overleed in 1877, 84 jaar oud.

Ds. I. Middel 1829-1896).
Ds. I. Middel 1829-1896).

Vijftien jaar nadat de kerk in gebruik genomen was, leek de tijd gekomen om te zien naar weer een nieuw kerkgebouw. De gemeente groeide eruit. Maar in plaats daarvan besloot men de ‘oude’ kerk met negen en een halve meter te verlengen, waardoor weer veel extra kerkgangers een zitplaats konden vinden. Wel deed zich in 1876 de kans voor om de door de roomsen verlaten oude Gasthuiskerk te kopen, maar van de gemeenteraad kreeg men geen toestemming…

De Goudse Christelijke Afgescheiden Gemeente veranderde in 1869 trouwens nog een keer van naam: die werd toen Christelijke Gereformeerde Gemeente. Dit was het gevolg van de landelijke ineensmelting tussen de Christelijke Afgescheiden Kerk in Nederland en de meeste van de Gereformeerde Kerken onder het Kruis. In dat jaar stond zoals gezegd ds. Middel in de Goudse Christelijke Gereformeerde Gemeente. Na hem stonden hier achtereenvolgens de predikanten B.J. van den Berg (1883-1894), G.J.D. Aalders (1895-1897), de bekende G. Wisse (1898-1900) en T. Sap van 1900 tot 1925.

De Doleantie te Gouda.

Tijdens de Goudse ambtsperiode van ds. Van den Berg, vond er een nieuwe landelijke afscheiding uit de Nederlandse Hervormde Kerk plaats: de Doleantie, die landelijk vooral onder leiding stond van dr. A. Kuyper (1837-1920). De Doleantie ging echter ook aan Gouda niet voorbij.

Op 18 mei 1887 kwam in Zaal Maaskant aan de Turfmarkt een aantal bezwaarde hervormde gemeenteleden bijeen om de toestand van de hervormde gemeente ter plaatse te bespreken. Al eerder had een drietal gemeenteleden de hervormde kerkenraad gevraagd het juk van de synodale hiërarchie af te werpen; ‘de strijd van de benauwde broederen te Amsterdam’ had bij hen de overtuiging doen postvatten dat de reformatie der Nederlandse Hervormde Kerk ter hand genomen diende te worden. De kerkenraad ging echter op hun verzoek niet in. Vandaar de bespreking op 18 mei 1887, die onder leiding stond van ds. W.F.A. Winckel (1852-1945) van Oudewater, kort tevoren zelf met een deel van zijn gemeente in doleantie gegaan. Nog tijdens deze bijeenkomst werd ook in Gouda de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd: H.W. Otto, A.W. van Kluyve en A.J. van Vliet werden tot ouderling en C. Brunt, A. Vingerling en W.J. Dercksen tot diaken gekozen.

Opnieuw onder leiding van ds. Winckel werd in augustus de vraag besproken hoe men rechtspersoonlijkheid kon verkrijgen. De Dolerende kerk werd namelijk door de overheid niet erkend. Net als elders in het land werd toen ook in Gouda de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ opgericht, die namens de kerkenraad het beheer voerde over de kerkelijke goederen. De vereniging werd erkend en de kerk kon de naam ‘Gereformeerd’ dus gewoon blijven voeren. Op 6 oktober 1887 werd de eerste predikant beroepen, maar pas begin 1889 kwam de eerste dienaar des Woords naar Gouda, en wel in de persoon van ds. J. Osinga (1854-1929).

Twee jaar na de komst van ds. Osinga werd in 1889 aan de Turfmarkt een kerk gebouwd, die Noorderkerk genoemd werd. Ook werd een pastorie aangekocht. ‘Vooral de kerkenraadsleden hebben zich grote offers getroost om dat alles in korte tijd tot stand te brengen’.

De Noorderkerk aan de Turfmarkt, gebouwd in 1889, buiten gebruik en afgebroken in 1931.
De Noorderkerk aan de Turfmarkt, gebouwd in 1889, buiten gebruik en afgebroken in 1931.

Omdat de doopbelofte voor de kerkenraad een belangrijke aansporing was te zorgen voor onderwijs naar de Heilige Schrift, vroeg de kerkenraad aan het bestuur van de al eerder opgerichte Christelijk Nationale School toezicht te mogen uitoefenen op het bijbelonderwijs dat daar gegeven werd. Het bestuur ging daar niet op in omdat men bang was dan de hervormde kinderen te verliezen. Da t was voor de Dolerende kerkenraad echter aanleiding op 15 april 1891 over te gaan tot de oprichting van een eigen gereformeerde school. Daar konden de broeders het toezicht zonder enige belemmering uitoefenen. In hoeverre de Christelijk Nationale School daardoor ‘dolerende’ kinderen verloor, vertelt het verhaal niet.

Nog geen ineensmelting (1892-1907).

Al op 1 september 1887 besloot de dolerende kerkenraad de raad van de Goudse Christelijke Gereformeerde Gemeente te vragen om tot ineensmelting te komen. Hoewel de Goudse christelijke gereformeerden een afvaardiging stuurden bij de installatie van nieuwe predikanten, was ineensmelting voor hen echter een brug te ver.

Maar ondertussen werd door de landelijke synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken druk onderhandeld over de voorwaarden om tot ineensmelting van beide kerken te komen. Op 17 juni 1892 vond deze plaats en werd het nieuwe kerkverband van de Gereformeerde Kerken in Nederland geïnstitueerd. Afgesproken werd dat vanaf dat moment alle plaatselijke kerken ook getooid werden met de naam ‘Gereformeerde Kerk’. Waren in een stad of dorp meerdere Gereformeerde Kerken, dan – zo besloot men – werd de oudste Gereformeerde Kerk A genoemd, en de jongste Gereformeerde Kerk B.

Die landelijke vereniging mocht dan wel in 1892 hebben plaatsgevonden, in Gouda was men daar nog niet aan toe. Er waren allerlei zaken waarover men niet gelijk dacht. De stichting van de tweede christelijke school van Kerk B – concurrent van de Christelijk Nationale School – bemoeilijkte de onderhandelingen over de fusie behoorlijk. Een tweede verschil in opvatting bestond over de doop. De dolerenden (van Kerk B) waren gewoon hun kinderen zo snel mogelijk na de geboorte ten doop te houden, ook al kon de moeder er dan nog niet bij zijn, terwijl de christelijke gereformeerden van Kerk A de noodzaak van die vroegdoop niet inzagen.

Ds. J. Osinga (1854-1929).
Ds. J. Osinga (1854-1929).

En ook al werd het nieuws van de landelijke ineensmelting door de Kerken A en B in Gouda met blijdschap aangehoord, toch verhinderden de meningsverschillen hen om dezelfde stap ter plaatse ook te zetten. Een van de verschillen was bijvoorbeeld de salariëring van de predikanten. Ds. Osinga had een nogal wat hoger traktement dan zijn collega van Kerk A, dat was ds. B.J. van den Berg. Hoe moest een traktementsverhoging van ds. Van den Berg ooit betaald worden? Kerk A was in tegenstelling tot Kerk B armlastig! De classis kende kerk A zelfs een steunbedrag toe! Verhoogde men het traktement van de predikant dan zou de classis vast en zeker dat steunbedrag intrekken. Kon kerk B daaraan dan niet bijdragen? Weliswaar was deze kerk niet noodlijdend, maar de bouw van de Noorderkerk aan de Turfmarkt en de pastorie hadden grote offers (en schulden) vereist.

De Ineensmelting van 1907.

Toch kon men uiteindelijk tot ineensmelting van beide gemeenten komen. Op 30 september 1907 vergaderde de kerkenraad van Kerk A voor de zoveelste keer over een eventuele fusie met kerk B. Al die vergaderingen waren op niets uitgelopen. Maar nu, terwijl de consistorie in de Kattensingelkerk blauw stond van de rook, vergaderde men over een door kerk B ingestuurde Concept-overeenkomst van Ineensmelting tussen beide kerken. Afgezien van enkele kleinigheden kon men zich daar wonderwel in vinden. Enkele wijzigingen werden in het voorstel van kerk B aangebracht en op 10 oktober 1907 werd daarover door beide kerkenraden samen vergaderd. Na bespreking van de beide voorstellen trok men zich van beide kanten terug om te overleggen en het resultaat was dat men zich kon verenigen met het ineengevlochten voorstel. De gemeenteleden van beide kerken vergaderden daarover op 17 oktober 1907, waar de meerderheid zich voor ineensmelting uitsprak. Wel waren er enkelen die er de brui aan gaven en zich lieten uitschrijven, maar toch kon op 9 oktober 1907 de Acte van Ineensmelting door beide kerkernaden worden getekend. De Gereformeerde Kerk te Gouda was geïnstitueerd!

Verdere groei.

De bouw van de Turfmarktkerk (1931).
De bouw van de Turfmarktkerk (1931).

De kerk van Gouda groeide. Beide kerkgebouwen, die aan de Kattensingel en de Noorderkerk aan de Turfmarkt, werden te klein om de toestromende kerkgangers te herbergen. Vandaar dat besloten werd de Kattensingelkerk te verkopen en de Noorderkerk af te breken en op dezelfde plaats een nieuwe kerk te bouwen. Deze werd in 1931 in gebruik genomen. De kerk telde maar liefst 1.200 zitplaatsen, bovendien was daar al ee3rder een groot vergaderlokaal gebouwd. Tijdens de bouw van de kerk mocht men gebruik maken van de hervormde Sint Janskerk.

De Turfmarktkerk,die in 1931 in gebruik genomen werd.
De Turfmarktkerk,die in 1931 in gebruik genomen werd (foto: Reliwiki, J. Sonneveld).

Tijdens de eerste dienst in de Turfmarktkerk werd de Statenbijbel van de Kattensingelkerk door ‘een aangehuwde kleinzoon van oefenaar Urbanus’, ouderling L. van Wingerden, op de preekstoel van de nieuwe kerk gelegd. De kerk werd gebouwd op een achterterrein, als een schuilkerk diep weggeschoven op het achtererf en had langs de Turfmarkt een voorplein met een hekwerk. Het ontwerp was van architect J. Groenendijk.

Na de ineensmelting in 1907 waren er twee predikanten aan de kerk van Gouda verbonden. Toen beide predikanten vertrokken waren (het waren ds. W. Veder (1882-1954) en ds. T. Sap (1871-1958), besloot de kerkenraad in 1925 in het vervolg slechts één predikant te beroepen. Dat werd ds. H. Knoop (1891-1974) die de kerk van Gouda van 1926 tot 1928 diende.

De oorlog.

Ook de kerk van Gouda beleefde moeilijke tijden in de Tweede Wereldoorlog. Vooral de familie J. de Rijke werd zwaar getroffen. Een bom vernielde hun huis en doodde drie van de vier kinderen. Het vierde kind werd later doodgeschoten omdat hij in het verzet zat. De al eerder genoemde W.J. Dercksen werd in Duitsland gedood om zijn hulp aan onderduikers, net als gemeentelid G. Oostveen die, om reden van verzetswerk, bij Zutphen doodgeschoten werd; verscheidene andere gemeenteleden verloren het leven of werden in krijgsgevangenschap weggevoerd. Om kerkelijke vergaderingen te kunnen houden diende de kerkenraad toestemming te vragen bij de Procureur-Generaal van het Haagse Gerechtshof.

Ondertussen werd het ondanks alles groeiende kerkenwerk voor één predikant te zwaar. Vandaar dat in mei 1941 candidaat A. de Groot tot hulpprediker benoemd werd, waarvoor steun verkregen werd van het door de synode ingestelde ‘Comité Overvloed Werk en Werkkrachten’ (ook wel het ‘Comité Schouten’ genoemd). Enkele dagen na het uitbreken van de oorlog moest de kerk trouwens worden ontruimd, om zeshonderd vluchtelingen uit geëvacueerde gebieden onderdak te bieden.

Het orgel van de Turfmarktkerk.
Het orgel van de Turfmarktkerk.

De vrij constante ledentallen van de Gereformeerde Kerk waren tussen 1909 en 1949 als volgt:

Jaar                Aantal leden

1909            1.500
1919            1.646
1929            1.687
1939            1.648
1949            1.675

De Vrijmaking.

Na het vertrek van hulpprediker A. de Groot naar Bergen op Zoom, in mei 1943, werd besloten een tweede predikant te beroepen. Ds. G. Koenekoop (1906-1987) van ‘s-Gravenmoer nam het beroep aan en werd in 1943 in het ambt bevestigd. Kennelijk had de kerkenraad niet diepgaand geïnformeerd naar zijn houding ten opzichte van de al vóór de oorlog begonnen ‘strijd over de leergeschillen’. Want al snel na de Vrijmakingsvergadering in Den Haag (op 11 augustus 1944), waar prof. K. Schilder zich ‘van de synode der Gereformeerde Kerken’ vrijmaakte en de vrijgemaakte Gereformeerde Kerk ontstond, ging ds. Koenekoop ruim een maand later, op 30 september 1944, ook met de ‘Vrijmaking’ mee. Ds. J.P.C. Ten Brink (1895-1956), sinds 1929 ook aan de kerk van Gouda verbonden, volgde het voorbeeld van zijn collega niet. Wel had de kerkenraad van Gouda op 15 april 1944 in een schrijven aan de generale synode zijn ongerustheid uitgesproken over de dreigende kerkscheuring. In die brief vroeg hij de synode ‘een vasten- en bededag uit te schrijven, waarop wij de nooden onzer kerken voor des Heeren aangezicht brengen en ons allen vanwege onze kerkelijke en ambtelijke zonden verootmoedigen’:

Gouda, Vrijmaking 1

Gouda, Vrijmaking 2

Om geen onnodige onrust in de gemeente te veroorzaken besloot de kerkenraad (met slechts twee onthoudingen) dat hij in de ambtelijke arbeid niets zou doen of spreken dat in strijd was met de uitspraak van de generale synode. Een paar maanden later maakten ds. Koenekoop en zeven ambtsdragers duidelijk dat zij zich niet langer gebonden achtten aan die kerkenraadsuitspaak. De Vrijmaking had in Gouda tot gevolg dat volgens het gereformeerde Jaarboek 1946 maximaal ongeveer honderd leden zich aan de Gereformeerde Kerk onttrokken (hoewel het Jaarboek van de vrijgemaakte kerk meldt dat die kerk in 1946 zo’n zeshonderd leden telde). De vrijgemaakten kerkten aanvankelijk enkele huizen verderop, in een eigen, tot kerkzaal verbouwde ruimte, ook pijpenla genoemd.

Ds. W. van Dijk (1909-1973) vervulde de vacature door het vertrek van ds. Koenekoop en toen ds. Ten Brink in 1947 naar Emlichheim vertrok, kwam ds. A. Nijhuis in 1949 in zijn plaats naar Gouda. Ds. Van Dijk emigreerde in 1953 naar Canada en werd daar predikant bij de Christian Reformed Church in Canada. Ds. Nijhuis vertrok in 1956 naar de Christian Reformed Church in Australië. Na hen waren tot 1990 nog tien predikanten aan de kerk van Gouda verbonden. In 1992 werd aan de kerk van Gouda de derde (reguliere) predikantsplaats verbonden. Deze situatie duurde voort tot 2002 toen weer werd teruggegaan naar twee predikantsplaatsen (‘voor gewone werkzaamheden’).

De Veste.

Rond 1974 werd er volop gebouwd in de wijk Bloemendaal in het noorden van de stad. Veel mensen hadden moeite met het feit dat in deze wijk geen kerk stond. Vandaar dat besloten werd plannen voor een nieuwe wijkkerk te maken, ook in verband met het in die tijd flink stijgende ledental. Als tijdelijk onderkomen kreeg men vlakbij het winkelcentrum Bloemendaal een zaaltje ter beschikking dat gebruikt kon worden voor vergaderingen en jeugdclubs. De erediensten vonden plaats in een school. Ook werden allerlei acties georganiseerd om geld bij elkaar te krijgen, zoals een bouwstenenactie en een oliebollenverkoop.

De gereformeerde kerk De Veste.
De gereformeerde kerk De Veste.

In juni 1981 sloeg ds. B.J.F. Schoep (1928-2007) de eerste paal voor de nieuwe kerk. De bouw vorderde daarna gestaag. De afwerking van de zalen in De Veste (want zo werd de kerk genoemd) werd verzorgd door een grote groep gemeenteleden. Ook kansel, liturgietafel en doopvont werden zelf gemaakt. Op 8 januari 1982 werd De Veste in gebruik genomen. Ds. Schoep had in deze eerste dienst de leiding. Hij bleef tot 31 december 1990 aan de kerk van Gouda verbonden. Bijna een jaar later werd hij opgevolgd door dr. S. Schoon die tot 31 juli 2007 aan de kerk van Gouda verbonden bleef. Jarenlang stonden ds. Dronkers, ds. Landman en ds. Schoon gedrieën als gereformeerde predikanten in Gouda, tot in 2002 aan de kerk van Gouda weer twee predikantsplaatsen verbonden werden. Ds. L.G. Bos (sinds 2006) en ds. M. van der Sijs (sinds 2008) zijn momenteel de predikanten van de Gereformeerde Kerk te Gouda.

Tussen 1959 en 2009 zagen de ledentallen van de Gereformeerde Kerk van Gouda er als volgt uit:

Jaar                Aantal leden

1959             2.100
1969             2.148
1979             2.882
1989             2.674
1999             2.708
2009             2.203

De Turfmarktkerk uiteindelijk toch dicht.

Begin jaren ’80 waren er plannen om voor rond € 820.000 voor de gemeente rond de Turfmarktkerk een nieuw kerkelijk centrum te bouwen op het Bolwerk, bij het centrum van de stad. Later bleek echter dat de bodem op die plek verontreinigd was; vandaar dat de kerkenraad er vanaf zag daar te gaan bouwen. Besloten werd de kerk aan de Turfmarkt te handhaven en voor een miljoen euro te restaureren. In de daarop volgende jaren bleek echter dat de kerkelijke inkomsten tegenvielen en de lasten hoger werden (het ledental begon in die tijd ook achteruit te gaan). Vandaar dat de kerkenraad besloot opnieuw te proberen de kerk te verkopen. Daartegen kwam van gemeenteleden veel verzet. Ook drie jaar later, toen de kerkenraad weer op verkoop zon, ontstond weer veel verzet, zodat de verkoop weer niet doorging. Verdere plannen werden door de drie wijkraden tegengehouden. Het moest er echter toch van komen: in 2001 kreeg een commissie opdracht een koper te zoeken en te zorgen voor vervangende kerkruimte.

Na de vorming van de Protestantse Kerk in Nederland (in 2004) werd de Turfmarktkerk in 2006 uiteindelijk toch buiten gebruik gesteld. Het orgel werd gerestaureerd en daarna verzonden naar Vukovar, in Kroatië. De hervormde Westerkerk werd de PKN-kerk in dit gedeelte van Gouda.
De Turfmarktkerk zou, zo was de gedachte, worden gesloopt, maar de kerk staat er momenteel nog steeds (en vermoedelijk voorlopig ook nog wel), ook al is de Gereformeerde Kerk al lang geen eigenaar meer. Er zit nu een architect in die het anti-kraak gebruikt. Het pand ernaast, dat vroeger ook van de kerk was, het Brandpunt, werd gerestaureerd en wordt bewoond.

Het kerkzegel van de Gereformeerde Kerk te Gouda.
Het kerkzegel van de Gereformeerde Kerk te Gouda.

SoW.

Zoals gezegd besloten de gereformeerde en hervormde Algemene Kerkenraden enige maanden geleden om per 1 januari 2017 beide kerken te laten fuseren, uiteraard na de gemeenten daarover te hebben ingelicht en gehoord. Overigens duurden de voorbereidingen voor het samengaan van Gereformeerde Kerk en Hervormde Gemeente langer dan men aanvankelijk verwacht had. In 2010 was de streefdatum voor de vorming van de Goudse Protestantse Gemeente volgens mededelingen van de voorzitter van de Gereformeerde Algemene Kerkenraad namelijk 1 januari 2014. Als de plannen doorgaan zal de fusie dus over ongeveer een jaar plaatsvinden.

Enige literatuur:

Knoop, H., Kerkelijke beroeringen te Gouda, een halve eeuw geleden en nu (…). Rotterdam, 1946

P.D. Muylwijk, Honderd jaren van Gouda’s Gereformeerde Kerk (…), g.p., g.j. [Gouda, 1949]

C. Smits, De Afscheiding van 1834, zevende deel, Dordrecht, 1986, p. 550-571

© 2015, G.J. Kok, GereformeerdeKerken.info