De Gereformeerde Kerk van Sellingen (Gr.) 180 jaar

Geïnstitueerd door ds. H. de Cock.

Op 12 april 1836 (in april 2016 dus 180 jaar geleden) werd in het dorp Sellingen (in het uiterste zuiden van de provincie Groningen, tegen de Duitse grens) door ds. H. de Cock een Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd. Tot zijn overlijden in 1842 was hij haar predikant, net als van de overige Afgescheiden Gemeenten in Groningen en Drenthe.

Ds. H. de Cock (1801-1842).
Ds. H. de Cock (1801-1842).

In die tijd was Sellingen volgens A.J. van der Aa een nietige nederzetting bestaande uit ongeveer veertig bij elkaar staande huizen, met in totaal ruim tweehonderd inwoners. De plaatselijke hervormde gemeente betrok haar ruim vierhonderd zielen dan ook niet alleen uit het dorp zelf, maar uit de wijde omgeving. Kort nadat in Sellingen de instituering van de Afgescheiden Gemeente had plaatsgevonden, kreeg de hervormde gemeente een nieuwe predikant, Barend Sanders, die eind mei 1836 in het ambt bevestigd werd. Hij bleef hervormd predikant van Sellingen tot 1844.

Verboden godsdienstoefeningen.

Net als op zoveel andere plaatsen in het land werden (al vóór de instituering van de Christelijke Afgescheidene Gemeente) ook ‘in de huizen’ te Sellingen ‘ongeoorloofde godsdienstige bijeenkomsten’ gehouden, waar oefenaars voorgingen (wij zouden zeggen: zoiets als ouderlingen met een al dan niet zelf toegekende preekbevoegdheid). Vaak was dat in Sellingen de ruim veertigjarige Freerk Harms Maarsing (‘vrijgezel, zonder beroep’).

Zo was op zondag 15 november 1835 in de woning van Jan Harms Luth een godsdienstige bijeenkomst gehouden waar meer dan dertig personen aanwezig waren; ze waren ontevreden over de ‘vrijzinnige prediking’ in de hervormde kerk en zochten hun heil in huisgodsdienstoefeningen. Luth en ‘iemand uit Zuidlaren’ hadden op die zondag het woord gevoerd en ook was door voorbijgangers psalmgezang gehoord! Daarmee was het een ‘onwettige godsdienstige bijeenkomst’: er waren namelijk meer dan twintig mensen aanwezig en bovendien was geen toestemming gevraagd aan de Overheid. Zo luidde de wet in die tijd. Of Luth (gemeenteraadslid in de gemeente Vlagtwedde) daarom voor de rechter moest verschijnen is onbekend, maar een half jaar later, in maart 1836, overkwam dat Harm Geerts Luth wél. De rechtbank legde hém in totaal fl. 12 aan boetes op omdat hij, in strijd met de wet, het in zijn hoofd had gehaald begin februari dat jaar zijn huis open te stellen voor ‘dorstigen naar het Woord’ en daar een ‘onwettige godsdienstoefening’, ook ‘conventikel’ genoemd, had laten plaatsvinden. Ook in Sellingen bestond dus ontevredenheid over de ‘vrijzinnige prediking’ in de hervormde kerk.

De hervormde kerk van Sellingen.
De hervormde kerk van Sellingen.

De Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd (12 april 1836).

Op 12 april 1836 kwam de ‘eerste Afgescheiden predikant van Nederland’, ds. H. de Cock (1801-1842) – op reis in de provincie Groningen – ook in Sellingen. Daar institueerde hij de Christelijke Afgescheidene Gemeente. De toen 46-jarige ‘oefenaar’ Freerk Harms Maarsing en landbouwer Jan Harms Luth, 57 jaar oud, werden door ds. De Cock als ouderling in het ambt bevestigd. De eerste diakenen waren de 49-jarige timmerman Menze H. Timmer en landbouwer Jan Jurgens Theys, toen 38 jaar oud. De kleine Christelijke Afgescheidene Gemeente te Sellingen telde op het moment van de instituering welgeteld achtentwintig leden, van wie negen getooid waren met de achternaam Luth. De eerste tijd leefde de gemeente in vrede.

Moeilijkheden.

Maar nadat ouderling Luth met de gemeente ‘geruime tijd’ naar de ‘oefeningen’ van Maarsing had geluisterd, kwam uiteindelijk toch verschil van mening naar boven over allerlei zaken betreffende de leer: was de mens gehéél afhankelijk van God en in alles ‘geheel lijdzaam’, ook in zijn bekering? En oefende God alléén met de uitverkorenen gemeenschap en níet met de mensheid in algemeen? Dát was namelijk de stellige overtuiging van ouderling Luth en zijn zoon Riks.

Maar ouderling Maarsing vertelde in zijn ‘oefeningen’ onder meer, dat de mens, behalve zijn afhankelijkheid van God, óók een eigen verantwoordelijkheid had, en dat God behalve met de uitverkorenen óók gemeenschap oefende met de mensheid in het algemeen; de hele mensheid was toch Zijn Schepping?

Deze en andere meningsverschillen begonnen langzamerhand de sfeer in de kleine gemeente te bederven. Om de problemen tot een goed einde te brengen kwam ds. H. de Cock op 27 mei 1838 in de kerkenraad. Ds. De Cock was het met Maarsing eens en hij adviseerde Luth en zijn zoon de Heilige Schrift nog eens nauwkeurig te onderzoeken en God in het gebed om raad te vragen. Maar omdat de onenigheid voortduurde kwam ook de classis er nog aan te pas: deze zond twee kerkvisitatoren (‘oefenaar’ Harm Elzes Gelms uit Oude Pekela en Hiske G. Abrahams uit Onstwedde) om de moeilijkheden te bespreken. In januari 1839 leek het er zelfs op dat de problemen van de baan waren! Maar ondertussen was het kwaad eigenlijk al geschied. De onenigheden hadden de kleine gemeente in twee groepen verdeeld: voor of tegen Luth of Maarsing…

Een kijkje richting hervormde kerk van Sellingen.
Een kijkje richting hervormde kerk van Sellingen.

Daarom verscheen ds. De Cock – hij was tenslotte óók predikant van Sellingen! – in augustus 1839 nógmaals op de kerkenraad, die ditmaal gehouden werd in de woning van landbouwer Dethmer Jans Meendering. Daar herhaalde De Cock wat hij al eerder gezegd had en stelde bovendien voor, de zaak nogmaals op de classis te brengen. Kennelijk kwam men er uit, want toen op 25 februari 1840 opnieuw een vergadering werd belegd, toen bij Menze H. Timmer aan huis, werd de zaak nogmaals besproken en kon aan het eind van de vergadering geconcludeerd worden dat ‘wij in onze verschillen overeen gekomen’ zijn.

‘Oefenen’ of preeklezen?

Zoals gezegd was ds. De Cock predikant van alle Afgescheiden gemeenten in heel Groningen en Drenthe. Hij kon dus onmogelijk geregeld in Sellingen in de kerkdienst voorgaan. Natuurlijk waren er wél ‘oefenaren’ die regelmatig langskwamen, zoals vooral Maarsing dat jarenlang gedaan had en nog deed, maar niet iedereen vond dat de beste oplossing. Kon men in de kerkdiensten – als er geen predikant was – niet veel beter een goeie preek van bekende orthodoxe zeventiende- en achttiende-eeuwse ‘oudvaders’ lezen? Dát waren immers echte, gestudeerde dominees. Ds. Simon van Velzen (1809-1896), mét ds. De Cock één van de ‘Vaders der Afscheiding’, was in ieder geval tégen het optreden van die ‘ongestudeerde’ oefenaars. Dat schreef hij in 1838 zonder omhaal van woorden in het Christelijk-Afgescheiden kerkblad ‘De Reformatie’. En Van Velzen was niet de eerste de beste, want van 1836 tot zijn vertrek naar Amsterdam, in 1839, was hij predikant van alle Friese Afgescheiden Gemeenten. Die oefenaars brachten volgens hem slechts ‘een menschelijk, een willekeurig namaaksel van het prediken’. Daar kwam alleen maar ellende en verdeeldheid in de gemeente van, zo vond hij.

Een ‘gemeentevergadering’…

Jan Harms Luth en de twee diakenen konden zich met het standpunt van Van Velzen wel verenigen, maar ouderling-‘oefenaar’ Freerk Harms Maarsing natuurlijk níet! Niemand had hem gezegd dat hij in zijn prediking dwaalde! Een níeuw conflict was ontstaan. Vandaar dat ds. De Cock op 21 januari 1841 wéér moest opdraven. Weliswaar bleef het daarna even rustig, maar toen de kerkvisitatoren (ds. J.G. Huiskes (1798-1848) van Wildervank en ‘oefenaar’ H. Gelms uit Oude Pekela) op 4 juni 1841, tijdens de kerkenraad in de woning van Menze Timmer, naar de welstand der gemeente kwamen informeren, verklaarden ouderling Luth en de diakenen, dat ze in het vervolg alleen ‘preeklezen’ wilden en géén ‘oefeningen’ meer. Níet door Maarsing en níet door een ander. De vraag is wat visitator Gelms daarvan vond, want hij was zélf ook ‘oefenaar’ in de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Nieuwe Pekela…!

Ds. Huiskes wist het goed gemaakt: de geméénteleden moesten er maar over oordelen, want Luth zei zéker te weten dat iedereen ‘preeklezen’ wilde. Dus werd een gemeentevergadering uitgeschreven. Maar… niemand kwam opdagen!

Daarom moest de classis er over oordelen. Vijf dagen na de mislukte ledenvergadering werd de zaak al behandeld. Vast en zeker mede door de inspanningen van Gelms kwam er een oplossing die beide partijen wel moest bevredigen: Als Maarsing nu ’s óchtends ‘oefende’, dan kon Luth ’s míddags  een goeie preek van een of andere ‘oudvader’ voorlezen! Iedereen blij! En toen ouderling Luth een paar weken later naar Pekela verhuisde, waren de ergste problemen gelukkig al voorbij.

Een hervormde dominee kiezen?

Het interieur van de hervormde kerk van Sellingen.
Het interieur van de hervormde kerk van Sellingen.

De gemeente bracht de jaren daarop in betrekkelijke rust door. Natuurlijk kwamen namens de classis de kerkvisitatoren zo nu en dan wel langs om te horen hoe het ging. Zo kwamen in oktober 1844 de dominees Berend Amsing (1814-1881), Helenius de Cock (1824-1894 – zijn vader, Hendrik de Cock, was in 1842 overleden) en Anton Herman Veenhuizen (1815-1871) namens de classis in Sellingen op bezoek. De kerkenraad vroeg toen hun advies over een merkwaardige zaak: mochten de gemeenteleden van de Christelijke Afgescheidene Gemeente meedoen aan de verkiezing van de hervormde predikant? Sellingens hervormde dominee Barend Sanders was namelijk kort tevoren naar de hervormde gemeente van Gasselte vertrokken en in Sellingen zou dus een nieuwe predikant benoemd moeten worden. En omdat de Afgescheiden Gemeente van Sellingen door de Overheid nog niet als zelfstandige gemeente erkend was, waren de Afgescheidenen officieel nog lid van de hervormde gemeente (als ze tenminste geen opzegging gestuurd hadden). De visitatoren zeiden dat dat níet mocht. De hervormde kerk was ‘de valsche kerk’, waar men geen bemoeienis mee mocht hebben.

De visitatoren waarschuwden trouwens ook dat de kerkenraad erop moest toezien, dat de kinderen der gemeente gedoopt werden en dat niet werd gewacht tot ze volwassen waren. In die omgeving waren namelijk Baptisten actief, die de kinderdoop afwezen en de volwassendoop voorstonden. Tenslotte vermaanden de visitatoren gemeenteleden die zich (in de grensstreek met Duitsland) inlieten met smokkelen! Dat mocht óók niet!

Opmerkelijk is dat in Sellingen weliswaar kerkenraadsvergaderingen gehouden werden, maar dan wel vaak meestal in bijzondere omstandigheden, want voor het overige ‘werden ze nagenoeg nooit gehouden’. En de kerkdiensten waren ook niet ‘je van het’. De classis vond dat ‘oefenaar’ Freerk Maarsing er niet uithaalde wat er (misschien) in zat: ‘De godsdienst werd op den dag des Heeren wel betracht, maar níet tot stichting der gemeente’, zo verklaarde de classis. Misschien kon de kerkenraad beter Cornelius Kok (1786-1874) uit het Drentse Hijken als oefenaar beroepen (hij werd in 1848 trouwens predikant in het Friese Haulerwijk), of iemand anders van buiten. Maar hoe dan ook, de vrede in de gemeente blééf!

In 1850 werd bij diaken Ernestus Harms Trenning aan huis weer eens een kerkenraadsvergadering gehouden. Daar waren ook vier hervormde gemeenteleden aanwezig, die het in hun gemeente wel gezien hadden en graag lid van de Afgescheiden Gemeente van Sellingen wilden worden. Ook dááruit blijkt dat de gemeente in vrede samenleefde, anders kijk je wel uit om er lid van te worden! Door de al eerder genoemde ds. A.H. Veenhuizen van Stadskanaal werden hun vragen gesteld over hun bijbelkennis en hun beweegredenen, en vervolgens werden ze tot de gemeente toegelaten.

Koninklijke erkenning (1854).

Een oude ansicht van een arbeiderswoning rond het midden van de negentiende eeuw.
Een oude ansicht van een arbeiderswoning rond het midden van de negentiende eeuw.

Diaken Menze Timmer en ouderling-oefenaar Freerk Maarsing kregen van de kerkenraad bovendien opdracht uit te zoeken of het mogelijk was een eigen kerkje te bouwen. Ook overwoog en besloot men een verzoek aan de koning te richten om te worden erkend als Christelijke Afgescheidene Gemeente. Die koninklijke erkenning werd op 6 december 1854 verleend. Daarvoor was wél nodig dat men beloofde geen aanspraak te maken op de bezittingen van de hervormde gemeente, dat men de eigen armen zou onderhouden, dat men geen gebruik zou maken van de naam ‘Gereformeerde Kerk’ (die was volgens de Overheid voorbehouden aan de hervormde kerk) én dat er een kerkgebouw zou komen. Tot dat laatste werd in 1855 besloten; ook zou een pastorie worden gebouwd.

Een eigen dominee en een eigen kerk!

Die pastorie was ook nódig, want al op 26 november 1854 had ds. Pieter Balt (1825-1881) intrede gedaan als predikant van Sellingen (zijn eerste gemeente); toen stond er nog geen kerk en ook nog geen pastorie. Hoe dan ook, hij werd door ds. T.F. de Haan (1791-1868) in het ambt bevestigd en hij deed intrede met een preek over Jacobus 1:1: ‘De Koning der kerk zegene Leeraar en Gemeente met tijdelijke en eeuwige zegeningen in een ruime mate, uit genade, Amen’. Ds. Balt zou tien jaar aan de gemeente van Sellingen verbonden blijven. Tijd genoeg dus om de eerste steen voor het eerste eigen  kerkgebouw te leggen. Dat gebeurde op 10 juni 1856. Het kerkje stond met de zijmuur langs de Dorpsstraat. De grond was door de kerkelijke gemeente voor fl. 600 gekocht van Willem Kiers en de bouwkosten van de kerk bedroegen fl. 2.000. De pastorie aan de Dorigweg werd voor fl. 1.700 gebouwd.

Het oude kerkje uit 1856 stond met de zijkant naar de straat. Rechts op de foto de nieuwe pastorie uit 1909.
Het oude kerkje uit 1856 stond met de zijkant naar de straat. Rechts op de foto de nieuwe pastorie uit 1909.

In 1859 was de gemeente van Sellingen gegroeid van 28 naar 152 leden. Een behoorlijke groei, maar desondanks kon men het traktement van de predikant eigenlijk niet eens opbrengen. Aan ds. Balt kon slechts fl. 200 per jaar worden toegezegd en daarom kregen hij, zijn vrouw en hun drie kinderen bovendien stoffelijke gaven in de vorm van aardappelen, bonen, graan, vlees en turf. En soms werd uit de armenkas een bedragje gehaald om de predikant te steunen.

Ondertussen werd in juni 1858 besloten in het kerkje aan de Dorpsstraat drie kerkdiensten te houden, en wel ‘opdat de jeugdige menschen der gemeente bewaard mogen blijven voor de ontheiliging van den heiligen zondag’. Het van de straat houden van de jeugd zou ook door de stichting van een christelijke school bevorderd kunnen worden. Bovendien zou dat ‘een goed middel ter evangelisatie’ zijn. Vandaar dat al in 1860 gesproken werd over de bouw van een christelijke school; dat plan zou echter pas in 1913 verwezenlijkt worden. Ds. Balt ging in 1864 tijdelijk met emeritaat, maar werd in 1871 nog aan de kerk van De Wilp verbonden.

Enkele verspreide gegevens over de jaren daarna.

Het beroepingswerk moest dus ter hand genomen worden. Op 4 november 1866 trad ds. Watze Tjalles van Dijk (1841-1915) aan, die drie jaar in Sellingen gediend heeft. Zijn traktement bedroeg fl. 550 per jaar, terwijl ds. Balt zich enkele jaren eerder met veel minder tevreden moest stellen. Voor de kleine gemeente viel het echter nog steeds niet mee dat geld bij elkaar te brengen. Vandaar dat in 1867 besloten werd dat ook de ‘mansdienstboden’ en de ‘vrouwsdienstboden’, ouder dan twintig jaar, respectievelijk fl. 1,50 en fl. 0,75 per jaar moesten bijdragen. De ‘schaapsherders’, die immers met hun schapen op stap waren en ’s zondags niet vaak in de kerk konden zijn, hoefden niets te betalen.

In de ambtsperiode van ds. Van Dijk veranderde de naam van de Christelijke Afgescheiden Gemeente in ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’. De landelijke ‘Christelijke Afgescheiden Kerk’ fuseerde toen met de ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’. Rond 1838 was in de Afgescheiden gemeenten namelijk een scheuring ontstaan. Deze werd onder meer veroorzaakt door onenigheid over de vraag of de Afgescheidenen bij de Overheid wel of niet vrijheid van godsdienst zouden vragen. Gelukkig kon in 1869 de vrede getekend worden en gingen beide kerken als ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ verder. Na het vertrek van ds. Van Dijk op 12 september 1869 ontstond een vacaturetijd van bijna drie jaar. De reden was een behoorlijke financiële schuld ter hoogte van het traktementsbedrag. In 1872 werd hij opgevolgd door ds. Henderikus Scholten (1848-1928), die bijna vier jaar in Sellingen  bleef.

Ds. Van Asselt (1877-1902).

Van 28 april 1877 deed kandidaat Willem van Asselt (1845-1913) intrede in de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Sellingen. Hij was de eerste predikant die de gemeente gedurende langere tijd (vijfentwintig jaar) gediend heeft: hij zou tot 1902 blijven. De predikant drukte dus een duidelijk stempel op de gemeente. De tucht werd stevig gehandhaafd. Allereerst werden – net als elders – boetes gesteld op het te laat komen of wegblijven in de kerkenraadsvergadering (25 of 30 cent per keer). En gemeenteleden die de kermis bezochten, wilde feesten hielden, dansfestijnen bijwoonden, het kaartspel beoefenden, of laveloos langs de weg aangetroffen werden, moesten zich voor de kerkenraad verantwoorden. En bij overtreding van het zevende gebod kon je bestraft worden met het doen van openbare schuldbelijdenis, vóór in de kerk (‘Hoe haalden we het in onze gereformeerde koppen om zulke praktijken te bedenken’, schreef een emeritus VU-hoogleraar later).

Het graf van ds. W. van Asselt (1845-1913).
Het graf van ds. W. van Asselt (1845-1913).

Gereformeerde Kerk (1892).

Tijdens zijn ambtsperiode veranderde de naam van de gemeente in ‘Gereformeerde Kerk’. Dat gebeurde ten gevolge van de landelijke fusie tussen de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’, die in en na 1886 ontstaan waren door de Doleantie, na de Afscheiding van 1834 de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk. In 1902 ging ds. Van Asselt op medische gronden (problemen met zijn stem) met emeritaat.

Een nieuwe pastorie en een school.

De pastorie aan de Dorigweg werd ondertussen steeds minder gerieflijk. Ds. Frederik Willem Geerds (1876-1940) bijvoorbeeld, die van 1903 tot 1906 in Sellingen stond, had er met een heuse muizenplaag te kampen gehad, zodat hij geregeld op jacht moest. Niet verwonderlijk dat in 1909 een nieuwe pastorie gebouwd werd. Deze predikantswoning stond naast de kerk aan de Dorpsstraat; de bouw kostte fl. 3.150, die betaald werd uit een door de kerk ontvangen legaat van fl. 15.000.

Na ds. Jetze Ozinga (1881-1950) deed op 31 juli 1910 ds. Assien van der Vegt (1867-1941), na een vacante periode van anderhalf jaar, intrede in Sellingen. Hij was de eerste predikant die in de nieuwe pastorie zijn intrek nam. Tijdens zijn ambtsperiode, die tot oktober 1912 duurde, werd de Christelijke Schoolvereniging opgericht, waarvan hij voorzitter werd. De opening van de school heeft hij zelf niet meer meegemaakt, tenzij hij in 1913 bij de ingebruikneming aanwezig was; hij moest dan echter wel helemaal uit het Friese Ureterp bij Drachten naar Sellingen komen. Maar hij heeft aan de voorbereidingen voor het tot stand komen van de school in ieder geval meegewerkt. De school en de onderwijzerswoning, op de hoek van de Dorpsstraat met de Veltkeweg, werden namelijk tijdens de ambtsperiode van ds. Daniël Bouwes J. van der Meulen (1874-1946) in gebruik genomen. Voor de bouw van de school werd ook een deel van het eerder genoemde legaat gebruikt.

Een foto uit 1928 van de Christelijke School van Sellingen.
Een foto uit 1928 van de Christelijke School van Sellingen.

De bouw van de nieuwe kerk (1917).

Nog tijdens de ambtsperiode van ds. Van der Meulen, van 1913 tot 1916, werd besloten een nieuwe kerk met ‘leerkamer’ (catechisatiekamer) te bouwen en de oude te slopen. De nieuwe kerk werd nu met de hoofdingang naar de Dorpsstraat gebouwd, in tegenstelling tot het oude kerkgebouw, dat immers met de lengtezijde aan de straat stond. Ds. Van der Meulen kwam speciaal voor de ‘eerstesteenlegging’ in 1917 uit zijn nieuwe standplaats Oostermeer (Frl.) terug. Nog hetzelfde jaar kon de kerk in gebruik genomen worden.

In 1937 verleende de gemeente Vlagtwedde, waartoe Sellingen behoorde, toestemming om de kerk aan de achterkant te verlengen en een nieuw catechisatielokaal te bouwen. Tijdelijk kerkte men toen in gebouw ‘Patrimonium’, dat ook gebruikt werd als ontspanningsruimte voor mensen die in de landontginning in de veengebieden werkten. Deze uitbreiding van de kerk vond plaats tijdens de ambtsperiode van ds. Willem Reinders (1895-1945), die van 14 februari 1937 tot zijn overlijden 5 maart 1945 in Sellingen predikant was. Ds. Reinders werd op 17 juni 1944 door de Duitse bezetters gevangen genomen. ‘Hij had voortdurend opgeroepen tot verzet tegen de Duitsers en hielp Joodse en niet-Joodse onderduikers aan onderdak. Ook een Franse piloot klopte niet vergeefs bij hem aan’.  vertelt dr. J. Ridderbos in zijn ‘Predikanten in de Frontlinie’. Ook Lammert Huizing werd in zijn boerderij in het nabijgelegen Sellingerbeetse gevangen genomen, op dezelfde dag als ds. Reinders. Huizing had al ruim anderhalf jaar de Joodse familie Sachs verborgen. De Duitsers ontdekten daar een leerboek met de naam van ds. Reinders erin en kwamen zo ook bij de pastorie. Beiden werden ze op transport gesteld. Huizing stierf in november 1944 in Neuengamme; ds. Reinders op 5 maart 1945 in Bergen-Belsen. Beiden werden tijdens een rouwdienst in de kerk van Sellingen herdacht. Na de oorlog werd een straat naar de predikant genoemd.

Het ledental van 1893 tot en met 1943.

Jaar               Ledental

1893            200

1903            200

1913            300

1923            436

1933            457

1943            563

Het groei van het ledental van de Gereformeerde Kerk van Sellingen begon (na de eerste aanwas vanaf de instituering in 1836 tot 1893), eigenlijk pas in het begin van de twintigste eeuw gedurende enkele decennia geregeld door te zetten. Het hoogtepunt met rond de zeshonderd leden werd in 1946 bereikt.

De Vrijmaking (1945).

Ook de Vrijmaking was een ingrijpende gebeurtenis in de Kerk van Sellingen. Op 19 april 1946 werd in het dorp een vrijgemaakte Kerk geïnstitueerd, die toen 42 leden telde. Al snel bouwde die kleine gemeente een eenvoudig achteraf-kerkje aan de Hassebergerweg. Ongeveer 25 leden sloten zich bij de vrijgemaakte kerk aan, die overigens wegens gebrek aan leden in 1972 opgeheven werd en bij de kerk van Mussel gevoegd werd.

Het voormalig vrijgemaakte kerkje van Sellingen.
Het voormalig vrijgemaakte kerkje van Sellingen.

Het orgel, de kerk en de jeugd.

Het orgel in de kerk had ondertussen haar beste tijd gehad. In 1951 werd besloten een nieuw (hoewel gebruikt) orgel aan te schaffen, afkomstig uit de Zuiderkerk te Hilversum. Het instrument kostte fl. 7.500 en het oude orgeltje werd voor fl. 210 van de hand gedaan. Het nieuwe orgel kwam precies op tijd om, voorzichtig en gefaseerd, de overgang van het zingen op lange noten naar het ritmisch psalmzingen (met lange en korte noten) in goede banen te leiden. De jeugd vond het echter te langzaam gaan: die wilde àlles ritmisch zingen, en deed dat dan ook. ‘Het gezang klinkt dan ook niet erg harmonisch en is regelmatig reden voor een afkeurend geluid van de preekstoel’ door ds. Sjoerd de Vries (1912-1989), die van 1950 tot 1955 in Sellingen stond.

Dit orgel (hier nog in de gereformeerde Zuiderkerk te Hilversum), werd in 1951 in de kerk van Sellingen geplaatst.
Dit orgel (hier nog in de gereformeerde Zuiderkerk te Hilversum), werd in 1951 in de kerk van Sellingen geplaatst.

Op 20 januari 1967 werd naast de kerk het jeugdgebouw ‘De Hoeksteen’ geopend, en vier jaar later, in 1971, werd de oude pastorie uit 1909 afgebroken en een nieuwe gebouwd. Ds. Gerrit van Doornik, die van 1971 tot 1976 predikant van Sellingen was, was de eerste die de woning betrok. In 1974 werd het voorportaal van de kerk verbouwd, waardoor de entree vergroot werd en in 1980 vond een grote interne verbouwing van de kerk plaats. De houten vloeren werden vervangen door plavuizen, de banken werden weggebroken en vervangen door losse stoelen en een nieuw liturgisch centrum werd aangebracht. Op 16 november 1980 kon de vernieuwde kerk weer in gebruik genomen worden.

De gereformeerde kerk met de nieuwe pastorie.
De gereformeerde kerk met de nieuwe pastorie.

In de jaren 1996 en 1997 werd na uitgebreide discussies en overleg besloten dat ook de kinderen van de gemeente aan het avondmaal mochten deelnemen. Ondertussen verminderde het aantal gemeenteleden en daarmee ook het aantal kerkbezoekers. Vooral de middagdiensten werden niet meer druk bezocht. Het houden van bijzondere diensten bracht geen uitkomst, zodat in november 1998 besloten moest worden geen middagdiensten meer te houden. Eén van de andere gevolgen van de afname van het ledental was, dat na het vertrek van ds. Gerrit Peter Evas van Helden (die van 2 december 1990 tot 16 mei 1999 in Sellingen stond) de kerk van Sellingen een twee jaar durende vacaturetijd beleefde; de financiën waren voor de beroeping van een fulltime predikant niet meer toereikend. Vandaar dat besloten werd de heer B. Broers voor de tijd van twee jaar tot kerkelijk werker te benoemen. Ná hem verrichtte emeritus-predikant van Stadskanaal, Jan Wigle Post, van 2004 tot 2011 hulpdiensten.

Het ledental van 1943 tot en met 2003.

Jaar             Ledental

1943          563

1953          538

1963          537

1973          455

1983          443

1993          372

2003          264

Vanaf 1946, toen het ledental van de Gereformeerde Kerk van Sellingen rond de 600 bedroeg, bleef het zielental tot rond 1963 in grote lijnen gelijk, maar daarna zette de dalende trend door.

De kerk van Sellingen met de nieuwe pastorie.
De kerk van Sellingen met de nieuwe pastorie.

De kerk weg?!

In 2004 verschenen in de pers de eerste berichten dat de burgerlijke gemeente Vlagtwedde plannen koesterde om op de plaats van de gereformeerde kerk een complex van seniorenwoningen te bouwen. In het gebouw zou op de begane grond ruimte voor kerkdiensten zijn, ook al werd al luidop gesproken over het gezamenlijk gebruiken van de hervormde kerk in het dorp. De plannen voor het seniorencomplex werden in 2007 echter opgegeven, zodat de kerk gered was.

Samengaan met de hervormde gemeente was overigens een heikel punt. Weliswaar was op 1 mei 2004 de ‘Protestantse Kerk in Nederland’ (PKN) gevormd en behoorden zowel de Hervormde Gemeente als de Gereformeerde Kerk in het dorp tot de PKN, een plaatselijke fusie als ‘Protestantse Gemeente Sellingen’ zat er voorlopig niet in. De oorzaak daarvan werd onder meer gezocht in het feit dat in de Gereformeerde Kerk de kinderen aan het avondmaal mochten deelnemen, wat voor de hervormde gemeente een stap te ver was. Wel werd na verloop van tijd een gezamenlijke startzondag gehouden, waren er vanaf 2005 ook gezamenlijke bid- en dankdagdiensten, vond een paar keer per jaar kanselruil plaats, en werden vier keer per jaar gezamenlijke diensten in de zomer en gezamenlijke catechisaties gehouden; tot een fusie kwam het vooralsnog niet.

De gereformeerde kerk met de in 1974 verbouwde entree, de Hoeksteen en de pastorie.
De gereformeerde kerk met de in 1974 verbouwde entree, de Hoeksteen en de pastorie.

Dat kan gezien worden als de voornaamste reden dat de Gereformeerde Kerk op 12 april 2016 haar 180ste verjaardag kan gedenken.

Bronnen en literatuur:

Uke Jansons e.a., Gaan op hoop van zegen! De Gereformeerde Kerk Sellingen na 175 jaar. Sellingen, 2012

Veldman, Hendrik de Cock, Biografie en Theologie, deel II, De 87 gemeenten van Hendrik de Cock, p. 269-270, Kampen, 2009

Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Groningerland, deel II, p. 215-220

© 2016. G.J. Kok, GereformeerdeKerken.info