De Gereformeerde Evangelisatiearbeid te Ruinen (Dr.) – Deel 3

Inleiding.

In deel 1 van de driedelige serie over de gereformeerde evangelisatiearbeid te Ruinen (Dr.) schreven we over de periode 1898 tot het vertrek van bijbelcolporteur J. Dekker in november 1901.

Deel 2 van dit Drieluik handelde over de periode 1902 tot 1909, toen colporteur Van der Goot overleed. We vervolgen in dit derde deel het verhaal bij de hernieuwde komst van evangelist De Braal.

Evangelist J. de Braal komt terug in Ruinen (1909-1912).

Ds. H. Reiners
Ds. H. Reiners (1868-1936).

De tijdelijke arbeid van ds. H. Reiners (1868-1936) voldeed goed, maar die van ene br. R. Hofstra en die van een zekere Korvinus, die af en toe in het evangelisatielokaal in Ruinen voorgingen, voldeed níet aan de verwachtingen van de Ruiners, noch aan die van de deputaten. Dat liet onverlet dat br. Hofstra van onverdachte herkomst was. Hij was ’een gezocht zondagsschoolonderwijzer van ‘Jachin’ te Hoogeveen’ en bovendien voorzitter van de Hoogeveense afdeling van het Werkliedenverbond ‘Patrimonium’. Maar de deputaten konden niet over zijn bekwaamheid als oefenaar oordelen. In ieder geval werd daarom door de provinciale deputaten regelmatig gezorgd voor een predikant als voorganger.

Deputaat ds. Van Halsema had ondertussen ‘geheel persoonlijk, ook zonder maar de minste binding voor deputaten aan br. De Braal’ gevraagd of deze misschien genegen was (weer) in Ruinen te komen werken. Deze had er wel oren naar en werd per 1 november 1909 benoemd, aanvankelijk voor een jaar, met uitzicht op verlenging. Hij zou tot 1912 aan Ruinen verbonden blijven.

Het jaarverslag over 1909 stemde hoopgevend: ‘Sedert november is [Ruinen] weer op oude voet: want toen heeft br. De Braal zich er gevestigd, een oude bekende. Hij doet er nu het werk van een evangelist en men is met hem wel tevreden; de opkomst bij de godsdienstoefeningen neemt eer toe dan af. Catechisatie, jongelingsvereeniging en zondagsschool worden er geregeld gehouden, de offervaardigheid vermeerdert en er komt ook eenige actie voor het christelijk onderwijs. Dit zijn alle goede teekenen en wij hopen dat God uit het kleine wat groots zal doen voortkomen en er eerlang te Ruinen naast een vrije Kerk eene vrije school sta. Terrein hebben wij er genoeg, zoo de tijd maar aanbreekt om het te betrekken. Over kerkformatie is wel gesproken, doch over het algemeen oordeelde men het best hiermede nog wat te wachten’.

Het jaarverslag over 1910 is ook best positief over wat in Ruinen gebeurde. De grijze ‘br. De Braal doet wat zijn hand vindt om te doen. De zaken gaan er niet achteruit, het aantal hoorders neemt wat toe, de jongelingsvereeniging en zondagsschool zijn in goeden doen’, maar de deputaten hadden zich een snellere vooruitgang voorgesteld. ‘Onderscheiden zaken werken belemmerend op onzen arbeid: niet het minst het conservatisme, de oude Drentsche plaatsen eigen, en voorts dat er in de hervormde kerk met ijver gewerkt wordt om allen, die nog eenig belang in den godsdienst stellen voor de hervormde kerk te bewaren. Dit een en ander is voor onzen arbeid niet bevorderlijk’. Maar volharding was het parool!

Evangelist J. de Braal.
Evangelist J. de Braal.

Een stenen lokaal!

Ondertussen leed het houten kerkje aan de tand des tijds. Een fris verfje bleek niet meer voldoende; buiten was een stevige verfbeurt nodig en binnen moesten kraalschroten aangebracht worden om het geheel een beter aanzien te geven. Het was beter, vond men in Ruinen, het houten gebouwtje af te breken en er een stenen voor in de plaats te zetten. ‘Het lokaal repareren is weggegooid geld’, zo was de algemene opinie. De deputaten vonden dat halverwege 1910 echter nog niet nodig: ‘Dat is een zaak van weelde’, in Langerak had men zoiets meer nodig. Maar mochten de broeders te Ruinen ‘het in eigen kring’ in orde maken, dan zouden de deputaten hen vanzelfsprekend steunen. Ook mocht De Braal natuurlijk elders gaan preken om er geld bij elkaar te collecteren. Afgesproken werd in elk geval dat de deputaten de Ruiners vrijheid gaven een stenen gebouw te plaatsen, mits zij bestek en tekening vooraf lieten goedkeuren door deputaten en de helft van de verbouwingskosten voor hun rekening namen. Dat geld werd ook met hulp van de Kerk te Ruinerwold bij elkaar geschraapt en in september 1911 stond het stenen lokaal mét pastorie aan de Kloosterstraat er!

Evangelist De Braal vertrekt (1912).

Helaas gooiden de ‘ongesteldheid en lichaamszwakte’ van br. De Braal roet in het eten. Per 1 juni 1912 ontving hij op eigen verzoek eervol ontslag. Maar hoe moest de arbeid in Ruinen nu worden voortgezet? Kon moederkerk Ruinerwold een tweede predikant beroepen die deels in Ruinen te werk gesteld zou worden? Of moest toch maar weer geprobeerd worden in Ruinen een christelijke school te openen? Die werd immers algemeen als ‘een uitnemend middel voor evangelisatie’ beschouwd! Er wás kort daarvoor al een schoolvereniging gesticht. En in 1912 besloot de particuliere synode het nemen van stappen om aan de evangelisatie te Ruinen een ‘School met den Bijbel’ te verbinden, opnieuw aan de wijsheid van de deputaten over te laten. Hoofdonderwijzer Beukema van een School met den Bijbel te Ruinerwold had trouwens desgevraagd een onderzoek ingesteld naar de mogelijkheid om in Ruinen een christelijke school te openen. Uit het ingediende rapport bleek die mogelijkheid aanwezig. Het enige dat gebeuren moest was het stenen evangelisatiegebouw daarvoor geschikt te maken en daarmee was bij de bouw al gerekend! Maar alle hoop ten spijt: ‘De vrees dat deze school geen 25 leerplichtige leerlingen zou trekken, heeft ons voorlopig van dit plan doen afzien’.

Het stenen kerkje aan de Kloosterstraat te Ruinen.
Het stenen kerkje aan de Kloosterstraat te Ruinen.

Ruinen verpietert…

Na het vertrek van br. De Braal lieten de Ruiners onder meer Korvinus weer voorgaan, iemand die niet kerkelijk geëxamineerd was en daarom door de deputaten het recht was ontzegd in de evangelisatie het Woord te bedienen. Dat werd nogmaals duidelijk aan de broeders in Ruinen meegedeeld. Het gevolg was dat af en toe een preek gelezen werd door enkele broeders van de zondagsschool; maar ‘preeklezen schijnt uit de tijd te zijn. Vroeger liep men soms uren ver om een leesdienst bij te wonen en nu schijnt het voor velen eene zelfverloochening te zijn om er onder te verkeeren. Zoo gaat het meest overal en daarop maakt Ruinen ook al geene uitzondering. Op zijn best kan men met ‘lezen’ op een evangelisatiepost de zaken er mee aan den gang houden, maar er komt geene vooruitgang door. Daarom werd besloten eene oproeping in de bladen te doen voor sollicitanten naar de post Ruinen. Een gevolg hiervan was dat br. Poorta van Ter Apel benoemd is, die eerlang in functie hoopt te treden. Geve de Heere dat hij in Ruinen voor velen ten zegen gesteld worde’.

Evangelist W. Poorta treedt aan (1913).

Wubbo Poorta, geboren in 1873 en woonachtig te Ter Apel, begon in mei 1913 met zijn werk te Ruinen. De particuliere synode had besloten dat de benoeming niet langer mocht duren dan achttien maanden, dus tot november 1914. Men had hem al enkele keren in Ruinen gehoord: ‘Hij is een flinke spreker, is ook in Ruinen best bevallen [hij had daar zo nu en dan al eens ingevallen], niet alleen in zijn spreken, maar ook in zijn omgang. Men getuigt van hem dat hij spreekt met ernst en aandrang en op de classisvergadering de dingen goed kan voorstellen en op degelijke wijze verdedigen’. Ook in Ter Apel deden positieve verhalen de ronde: ‘Poorta is te Ter Apel de ziel van de beweging en een uitnemend man. Dat hij uit de zaak zal moeten gaan is geen overwegend bezwaar, wijl deze onderneming door een zoon van hem kan worden voortgezet. Met een salaris van fl. 750 denkt hij in zijn onderhoud en dat van zijn gezin te kunnen voorzien’. Dat zat dus waarschijnlijk wel goed.

Op de kennismakingsvergadering van de deputaten, 12 februari 1913, ‘vertelt Poorta een deel van zijn levensgeschiedenis: van zijn begeerte om rechtstreeks in het koninkrijk Gods werkzaam te zijn als ook van zijn beroep en huiselijke omstandigheden. Reeds voor 19 jaren, dus op twintigjarige leeftijd, heeft hij examen gedaan voor de arbeid ten dienste van de ‘Zending onder de Joden’ voor de Particuliere Synode Groningen. Geldgebrek verhinderde echter deze Zending. Hij is wel president geweest van een jongelingsvereeniging en veertien jaren ouderling, in welke tijd hij ook veel catechiseerde. Bij ds. J. Buikema (1852-1921) [van ‘Stadsmusselkanaal’] heeft hij les gehad in de Nederlandse taal, ánders heeft hij geen opleiding genoten’.

‘Preken is voor hem de moeilijkheid. Aan het maken van zijn preeken, te Ruinen uitgesproken, heeft hij een veertien dagen zijn vrijen tijd besteed. Zijn winkelzaak in Ter Apel geeft hem een flink bestaan; het is een bloeiende zaak. Hij heeft zes kinderen. Of zijn zaak door zijn oudste zoon, die nog slechts 15 jaar is, zal kunnen worden voortgezet, of dat hij ze – indien hij te Ruinen werd aangenomen – eens moet verkoopen, kan hij nog niet beslissen’. Maar ‘hij wilde graag tot zijn arbeid te Ruinen ingaan. Reeds vanaf zijn twintigste jaar af is een dergelijke arbeid zijn begeerte geweest. ’t Scheen echter dat dat de weg des Heeren niet was. Soms werd hij moedeloos en verdrietig. Maar door ds. Buikema opmerkzaam gemaakt op de advertentie aangaande een arbeider te Ruinen werd zijn liefde tot zulk een werk weer verlevendigd. Na ernstige en biddende overdenking geloofde hij dat het in den weg des Heeren was zich hiervoor aan te melden’. Ook de moeilijkheid van het werk had hij duidelijk onder ogen gezien: ‘Ds J.C. Brussaard (1884-1963) [van Meppel] wijst hem voorts op de ontzettende moeilijkheid van den arbeid. Hij moet de menschen aan huis bezoeken, maar allereerst studeren, om frisch te blijven in zijn spreken, maar ook zal hij in de praktijk met ontwikkelden in aanraking komen. Hij moet de dogmatiek onder de knie hebben’.

De pastorie die naast het kerkje te Ruinen gebouwd werd.
De pastorie naast het kerkje te Ruinen.

Toen Poorta even de gang op gestuurd was, bleek niet iedereen enthousiast. Deputaat ‘ds. Van Halsema en ds. Brussaard [die de classis Meppel vertegenwoordigde] vreezen dat br. Poorta zijn taak te licht opvat en het op den duur niet zal kunnen volhouden. Het oordeel der andere deputaten en ook van ds. T. Noordewier (1843-1913) [van Meppel] is beslist gunstig. Men gelooft dat hij onder de zegen des Heeren zeer wel met vrucht te Ruinen zal kunnen arbeiden’. Maar ook zij hadden wel bezwaren: ‘Zijn wens predikant te worden en ook het uit zijn vloeiende zaak te moeten gaan’.

Uiteindelijk werd besloten ‘hem voor een jaar op proef te benoemen op een salaris van fl. 750 met vrije woning en tuin; hij moet zich houden aan de instructie van de deputaten; zijn arbeidsveld is Ruinen en daarbuiten mag hij niet optreden zonder toestemming van de deputaten; binnen het jaar moet hij zich onderwerpen aan een onderzoek in de dogmatiek, kerkgeschiedenis, kerkrecht, exegese en bijbelse geschiedenis; omdat dit jaar een proefjaar is moet hij bij overlijden of ongeschiktheid voor zijn arbeid niet rekenen op eenigen steun voor hem of zijn gezin. Als br. Poorta binnenkomt wordt hem dit meegedeeld. De laatste voorwaarde vindt hij wel hard. Hij wordt er echter op gewezen dat dit niet anders kan, juist omdat het een proefjaar is. Hij zal drie weken vakantie genieten. Veertien dagen wordt hem tijd gegeven om te beslissen’. Poorta nam de benoeming aan en al gauw bleek ‘dat men te Ruinen met hem best in schik was’.

De opkomst was er ’s zondags groter dan ooit tevoren: er waren meestal tussen de vijfenveertig en vijfenzestig aanwezigen, ‘onder wie ook een vijftal hervormden die straks ook wel belijdenis zullen doen’. Ook de zondagsschool nam toe (in 1915 waren er dertig kinderen die regelmatig kwamen). En het evangelisatieblad ‘De Kandelaar’ werd met graagte gelezen. ‘Men moet den dag der kleine dingen niet verachten en dit klein begin is er in Ruinen. We blijven hopen dat eerlang een rijke oogst zal worden binnengebracht’.

Vreemd was het dus dat een commissie uit de classis Meppel in april 1914 te Ruinen een onderzoek had ingesteld naar de gang van zaken; ze ‘gaven als hun oordeel te kennen dat ze het te Ruinen treurig hadden bevonden’. Ook zr. Poorta zou een treurige indruk gegeven hebben. ‘Had de commissie misschien door een zwarte bril gezien? Althans deputaten kunnen zich volstrekt niet met haar oordeel vereenigen’. De classis had er warempel in een brief nog achteraan geschreven de deputaten in overweging te geven ‘of br. Poorta eigenlijk wel in Ruinen moest blijven werken’. Ze schreven verder dat een van de predikanten uit de classis kort daarvoor ‘de ervaring had opgedaan als zou br. Poorta inzake de toegang tot het Heilig Avondmaal een advies gegeven hebben aan een niet-belijdend lid, dat ook bovendien nog korte tijd tevoren in een zware zonde was gevallen, een advies dat lijnrecht indruischte tegen alle gereformeerd kerkelijk leven’. Daarbij ging het om het zevende gebod (een gedwongen huwelijk). Hoewel br. Poorta door deputaten te kennen werd gegeven dat hij zich aan de instructie moest houden, werd de classis te verstaan gegeven dat ze zich met hun eigen zaken moesten bemoeien: de deputaten waren namens de particuliere synode voor Poorta verantwoordelijk en niet de classis.

Ondertussen moest evangelist Poorta de afgesproken onderzoeken naar zijn kennis van dogmatiek, exegese, bijbelse- en kerkgeschiedenis en kerkrecht ondergaan. Toen een en ander naar wens verliep werd hij opnieuw benoemd. We lezen jaar na jaar dat het in Ruinen goed ging, dat er vooruitgang merkbaar was, en ook dat in 1915 besprekingen werden gehouden tussen de provinciale deputaten en de classis Meppel om het werk in Ruinen door laatstgenoemde te laten overnemen. Dán pas zou de reorganisatie, door de Generale Synode 1908 ingezet, gerealiseerd zijn: het evangelisatiewerk uitgevoerd door de pláatselijke kerken.

Het ondertekeningsformulier voor colporteur-bijbellezers van de Drentse part. synode.
Het ondertekeningsformulier voor colporteur-bijbellezers van de Drentse part. synode.

Wéér geen kerkformatie…

In februari 1914 werd het plan van Kerkformatie in Ruinen weer uit de ijskast gehaald. Het was gebleken dat men nu op ruim veertig gezinnen kon rekenen. Maar de deputaten oordeelden terecht dat zij daarin geen zeggenschap hadden: de classis moest daar maar eens over spreken en de broeders in Ruinen konden het bij de kerkenraad in Ruinerwold aan de orde stellen. Het kwam inderdaad op de classis, die in 1915 uitsprak dat in Ruinen zeker een zelfstandige Gereformeerde Kerk diende te worden geïnstitueerd, maar dat het om financiële redenen op dát moment nog niet kon. Daarom werd aan de deputaten gevraagd het evangelisatiewerk in Ruinen vooralsnog voort te zetten. Het aantal gereformeerde lidmaten in Ruinen ging trouwens vanaf 1915 achteruit: waren er eerst vijfenveertig belijdende leden, in juni 1916 was dit aantal teruggelopen tot vierendertig wegens vertrek en door sterfgevallen. Van kerkformatie zou het ook nu weer niet komen…

Evangelist Poorta overleden (1916) en de tijd daarna.

En toen stierf evangelist Poorta. Tijdens de deputatenvergadering van november 1916 werd hij herdacht. Opnieuw stonden de deputaten voor de vraag hoe het werk in Ruinen moest worden voortgezet. Reiners kon weer gevraagd worden, en zeker: ook deputaten konden er preken en de classis kon om hulp gevraagd worden voor de Woordbediening; of… zou men tóch weer proberen in het evangelisatielokaal een christelijke school te openen? ‘Men achtte dat vóor alle dingen noodig’. Op die manier bleven de gebouwen bovendien aan hun bestemming beantwoorden, zou de arbeid te Ruinen worden voortgezet en zou zelfs de instituering van de Gereformeerde Kerk misschien wel in het verschiet liggen. Besloten werd een afvaardiging van de deputaten naar Ruinen te sturen om de schoolvereniging op te wekken zo spoedig mogelijk tot oprichting van een school over te gaan. In Ruinen (overigens toen met slechts zeventien leerplichtige kinderen!) wilde men dat nu best. Gelukkig waren in het aanpalende Ruinerweide nog dertig kinderen, zodat in totaal misschien op bijna vijftig kinderen kon worden gerekend.

De nauwelijks leesbare grafzerk op het graf van Poorta (kerkhof Ruinen).
De nauwelijks leesbare grafzerk op het graf van Poorta (kerkhof Ruinen).

Dus werd de kerkenraad van Ruinerwolde verzocht zijn invloed in Ruinerweide aan te wenden om de ouders zover te krijgen de kinderen naar de eventuele christelijke school in Ruinen te sturen. Deputaat ds. G. van Halsema had daar echter niet veel vertrouwen in. “’t Is voor hun kinderen weer verder en ook vinden ze dat de kinderen zullen lastig gevallen worden”. Ruiners – ook de kinderen – waren (in hun ogen althans) géen lieverdjes! De beide dorpen hadden het níet met elkaar getroffen. Toch besloten de deputaten toen aan de Particuliere Synode 1917 het volgende voor te stellen:

‘1. Dat de synode den bouw van een christelijke school te Ruinen, ook volgens het oordeel der classis Meppel het meest noodige evangelisatiemiddel voor Ruinen, bevordere. 2. Dat de synode aan de broeders aldaar verzoeke om zoolang de school nog niet bestaat den evangelisatiearbeid voort te zetten onder toezicht van den kerkeraad te Ruinerwold. 3. Dat de synode genoemde broeders voor de actie op evangelisatie- en schoolterrein vrij gebruik toesta van de gebouwen die er voor de evangelisatiearbeid zijn opgericht. 4. Dat de synode uitspreke dat de schoolvereeniging of de kerkeraad te Ruinerwold deze gebouwen in eigendom kan overnemen voor een matige vergoeding aan de provinciale Kas voor de evangelisatie. 5. Dat de synode hare Deputaten voor den Evangelisatie opdracht geve dit besluit uit te voeren en desnoods finantieel de arbeid aldaar te steunen’.

Het werk overgedragen aan de classis.

Maar van schoolstichting kwam ook nu weer niets. De mensen in Ruinerweide wilden de school inderdaad dichterbij hebben. Daarom besloot de synode van 1918 ‘de arbeid te Ruinen geheel over te dragen aan de Kerk te Ruinerwold en de classis Meppel’. De deputaten moesten daarvoor een financiële regeling maken. Opmerkelijk is de volgende mededeling in hetzelfde verslag: ‘Het gebruik van de gebouwen te Ruinen hebben deputaten aan de niet-ontkomen Kerk aldaar ter plaatse [waarmee de hervormde kerk bedoeld werd] afgestaan en naar men terzijde verneemt wordt er een geregeld gebruik van gemaakt’; niet in eigendom overgedragen dus, maar ‘in gebruik gegeven’. Want óók ‘de stoere vrienden te Ruinen houden er wekelijks hunne samenkomsten’.

De uitvoering van het besluit om de evangelisatie te Ruinen over te dragen aan de classis Meppel werd geëffectueerd tijdens de Particuliere Synode 1921: ‘Het voorstel wordt na eenige toelichting en bespreking aangenomen, zoodat van nu voortaan de bezittingen der evangelisatie het eigendom zullen zijn van de classis, binnen welker terrein zij liggen en dus ook de onroerende goederen te Ruinen zullen geacht worden te behooren aan de classis Meppel’. Bij de overdracht van de gebouwen werd afgesproken dat deze voor de evangelisatiearbeid gebruikt dienden te worden en dat bij verkoop of iets dergelijks de particuliere synode zou moeten worden geraadpleegd.

Een en ander had tot gevolg dat de directe provinciale bemoeienis met het werk in Ruinen in 1921 in feite tot een einde kwam. Wel hield de particuliere synode nauwgezet in de gaten of de classis en de Gereformeerde Kerk te Ruinerwold zich wel genoeg inspanden om het evangelisatiewerk in Ruinen voort te zetten. Zo werd vanaf 1921 door de synode meegepraat bij benoemingen van (classicale) evangelisten én financieel ondersteund. Gelukkig kon aan de synode van 1923 worden meegedeeld dat de kerkenraad van Ruinerwold onder leiding van zijn nieuwe predikant, ds. T.L. Kroes (1883-1942), het werk aldaar hervatte. De jaren daarop zorgde Ruinerwold voor geregelde samenkomsten in het lokaal te Ruinen. In 1928 werd de Kerk van Ruinerwold voor fl. 1.000 eigenares van het lokaal, het huis en het land te Ruinen, ‘onder conditie dat de opbrengst van genoemde goederen ten bate moet komen van de evangelisatiearbeid te Ruinen’. Daarover werd weliswaar natuurlijk wel weer vier jaar gesoebat, maar uiteindelijk veranderde het niets aan de afspraken.

Het evangelisatiekerkje en de pastorie te Ruinen.
Het evangelisatiekerkje en de pastorie te Ruinen.

En verder… (1932 – 1978).

Over de verdere arbeid slechts enkele flitsen. Het archief van de particuliere synode is vanaf 1921 uiteraard minder uitvoerig over de situatie in Ruinen; het werk werd immers gedaan door de classis. De zondagsschool van Ruinen werd nog jarenlang regelmatig gehouden. Ook vonden nog lange tijd samenkomsten plaats. In het Jaarverslag over 1948-1949 werd zelfs gemeld dat de Kerk te Ruinerwold-Koekange ‘alle krachten samentrekt op Ruinen. ’s Winters wordt daar in het evangelisatiegebouw gesproken en ’s zomers wordt er straatprediking gehouden. De zondagsschool bloeit en een mannenvereniging is in oprichting’.

Sinds het eind van de jaren ’50 is er sprake van een in Ruinen werkzame evangelist. Aanvankelijk was dit de heer J. Buitenhuis; deze werd opgevolgd door de heer H.J. Kemper (die per 1 september 1969 naar de Kerk te Een-Veenhuizen vertrok, voor het werk in Norg). Ten behoeve van het werk in Ruinen diende de Kerk van Ruinerwold bij de (landelijke) Generale Deputaten ‘Overvloed van Werk en Werkkrachten’ én die van ‘Evangelisatie’ een verzoek om financiële steun in. Dit werd toegestaan ‘mits er een [nieuw] gebouw gezet wordt’. Hoewel de Kerk van Ruinerwold daar aanvankelijk niets voor voelde (men wilde het geld liever besteden aan het eerder opgezette werk dat uitgevoerd werd door de evangelist), kwam het er wél: in 1969 werd een voormalige kleuterschool (Netten 2) aangekocht en omgebouwd tot kerkruimte. Het gebouw werd op 5 mei 1971 feestelijk geopend.

Door het werk van de evangelist en vast en zeker ook door de aanwezigheid van een nieuw evangelisatiegebouw bloeide het werk in Ruinen merkbaar (het oude evangelisatiegebouwtje met pastorie aan de Kloosterstraat kon vooral in de zomer de gasten niet meer allemaal opvangen). De jeugdclubs en de samenkomsten werden in het nieuwe gebouw aanvankelijk drukker bezocht. Gesproken kon zelfs worden van een zogenaamde ‘parochiale gemeente’, dat wil zeggen een kring van mensen die regelmatig – als het ware in een eigen kerkelijke gemeente – samenkomt, maar die nog niet als zelfstandige Gereformeerde Kerk geïnstitueerd is. De evangelist groeide ook steeds meer in de dorpsgemeenschap; dat was ook jarenlang merkbaar aan de samenkomsten en het clubwerk, die voortdurend uitbreidden: in 1969 woonden maar liefst vierhonderdvijftig mensen in Ruinen een kerstsamenkomst bij! Ook gingen kinderen uit Ruinen naar de christelijke school in Ruinerwold.

In het Jaarverslag over 1969 werd nader ingegaan op de redenen die leidden tot het vertrek van evangelist Kemper. ‘Aanleiding tot deze verandering was, dat in de Kerk van Ruinerwold-Koekange twijfel bestond over de beste weg ten aanzien van de evangelisatie in Ruinen. Men wist niet zo zeker meer of er een eigen evangelist moest blijven. (…) Bij de bestaande onzekerheid over hoe het verder moest nam br. Kemper het voorstel aan in Norg te komen’. De twijfel over een evangelist in Ruinen vloeide voort uit de overweging om een tweede predikant voor moederkerk Ruinerwold-Koekange te beroepen, die een gedeelte van zijn werktijd aan de evangelisatie in Ruinen zou kunnen besteden (deels recreatiearbeid). Uiteindelijk werd in 1972 ds. D. Land benoemd, die daar tot 1976 werkte. Hij was voor 1/3 deel van zijn werktijd beschikbaar voor de evangelisatie. Maar die arbeid werd weer geremd door het vertrek in 1974 van gemeentepredikant ds. P.W. Martijn. De evangelisatiecommissie probeerde overigens alles te doen om het werk aan de gang te houden. Er werd op honderd adres-en lectuur verspreid en men trachtte te komen tot gesprekken met de mensen. Rond de Kerstdagen waren er samenkomsten, sinds 1973 samen met de hervormde kerk. Openluchtsamenkomsten werden in de zomer gehouden bij het vakantiecentrum ‘De Wiltsangh’ te Ruinen, in 1974 vier stuks.

Het kerkje aan de Netten 2 te Ruinen.
Het kerkje aan de Netten 2 te Ruinen.

Maar de evangelisatiesamenkomsten in het evangelisatiegebouw liepen steeds minder goed. Daar moest men in 1974 dan ook mee stoppen. De interkerkelijke zondagsschool in Ruinen, waar ook gereformeerden leiding gaven, liep echter goed. De commissie liet op de Particuliere Synode 1975 een somber geluid horen: ‘Er zijn verscheidene dingen weggevallen en hoe moeten we verder? Kerstsamenkomsten, openluchtdiensten, lectuurverspreiding, jeugdkampwerk gaat door, maar we willen méér’. De commissie en ds. Land zagen als een belangrijke opdracht de gemeente toe te rusten voor haar evangeliserende taak. Die taakopvatting won in die jaren (ook landelijk) immers langzamerhand terrein.

In 1977 verspreidde de evangelisatiecommissie Elisabethbodes en kalenders, overigens niet alleen gratis bij de evangelisatiecontactadressen, maar ook bij de eigen gemeenteleden als betalende steunabonnees.

In april 1978 werd tijdens de vergadering van de deputaten geconcludeerd dat het verstandig was, om na het vertrek van ds. Land (dat in 1976 had plaatsgevonden) in Ruinerwold-Koekange geen vaste evangelisatiewerker meer aan te stellen, maar te proberen een kerkelijk werker voor de héle classis te benoemen, die óók Ruinen als werkterrein zou krijgen. Dat plan werd uiteindelijk inderdaad uitgevoerd.

Bronnen en literatuur:

Archief van de Particuliere Synode der Gereformeerde Kerken in de provincie Drenthe. Drents Archief te Assen.

G.J. Kok, ‘Vaak was het ploegen op rotsen…’, De evangelisatiearbeid van de Particuliere Synode Drenthe van de Gereformeerde Kerken in Nederland (1893-1993). Groningen, 2013

J. Moes, Opgaan naar de Berg(en), Momenten uit 170 jaar gereformeerde kerkelijk leven (…) te Berghuizen en Ruinerwold-Koekange. Ruinerwold, 2005