Uit de pers (5) – 1956 – Over de vroege geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Oldekerk (Gr.)

uit-de-pers-logo

(Het onderstaande artikel werd geschreven naar aanleiding van het honderdjarig bestaan van de Gereformeerde Kerk te Oldekerk dat in 1956 herdacht werd, onder meer met een toespraak door de plaatselijke predikant ds. H. de Zwart (1897-1982). Deze diende de kerk van Oldekerk van 1948 tot zijn emeritaat in 1964.

Ter gelegenheid van het eeuwfeest hield hij een toespraak over de geschiedenis van die kerk. H. de Jong leende de aantekeningen van ds. De Zwart en schreef toen het volgende (door ons enigszins aangepaste en uitgebreide) artikel in het ‘Centraal Weekblad’.)

Kaart: Google.
Kaart: Google.

door H. de Jong

Inleiding.

Oorspronkelijk woonden in Oldekerk en het nabijgelegen Niekerk  een aantal Afgescheidenen. Zij kerkten in Grootegast, waar sedert 20 juni 1835 al een Afgescheiden gemeente bestond. In 1852 deed ds. E. van de Berekamp (1821-1904) intrede in Grootegast. Hij heeft er ruim zesenveertig jaar gestaan, namelijk van 1852 tot 1898; Grootegast was de enige gemeente die hij diende. Ds. Van de Berekamp was een zeer bijzondere persoonlijkheid. Tijdens zijn langdurige ambtsperiode in Grootegast hadden er geregeld geestelijke opwekkingen plaats, onder andere in het Sebaldeburen, een dorp tussen Grootegast en Oldekerk. Menigeen kwam na bange zielestrijd tot blijde geloofsovertuiging.

Ds. E van de Berekamp ()
Ds. E van de Berekamp (1821-1904).

Een kerk voor fl. 3.742.

Zo groeide het aantal afgescheidenen in Oldekerk. Ouderling H.D. Drukker, eerst landbouwer, later bakker te Niekerk, was ouderling van de gemeente Grootegast. Hij heeft zich vooral ingespannen om voor Oldekerk tot instituering van een eigen kerk te komen. Nadat men te Grootegast had geconstateerd dat de mensen van Oldekerk bereid waren geld bijeen te brengen voor de bouw van een kerk met pastorie, ontving men van die zijde alle medewerking.

Ten huize van Drewes Bos had op 13 maart 1856 de instituering van de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Oldekerk plaats. Ds. Van de Berekamp bevestigde toen twee ouderlingen en twee diakenen in het ambt. Ook koos men twee kerkvoogden, een overblijfsel uit de hervormde kerk!

Ds. Van de Berekamp schreef in 1856 de volgende opdracht in het eerste notulenboek: ‘Ontvangt dit boek tot een bewijs van liefde, trouw en achting. Des Heeren gunst zij reis op reis uw hoop en uw verwachting. Schrijf hierin ter gedachtenis uw kerkelijke zaken. Door Gods geleide zult gij wis op rechte wegen raken. Gods gunst zij u altijd geleend, ook als gij saam vergaart. Tot nut van kerk en uw gemeent’ voor ’t kwaad Hij u bewaart. Hij geev’ u vrede t‘ allen tijd om samen, één van zin, zeer ver van bitt’re haat of nijd in broederlijke min, Zijn kerk alhier zo saam te bouwen, om ook eens ná deez’ tijd Gods kerk hierboven te aanschouwen’.

De oude gereformeerde kerk met pastorie.
De oude gereformeerde kerk met pastorie.

Niet lang na de kerkinstituering had de ingebruikneming van de kerk aan de Eekebuursterweg plaats. Dit gebeurde door ds. E.J. Seeger (1822-1907) van Marum, die later enige jaren (van 1870 tot 1872) in Oldekerk heeft gestaan. De ingebruikneming vond plaats op 25 oktober 1856. De gemeente telde toen een kleine zestig gezinnen. De kosten van de kerkbouw bedroegen fl. 3.742, een bedrag dat men nu met een glimlach leest. De pastorie werd in 1932 vervangen; dat kostte fl. 6.400, dus heel wat meer dan de kerk, maar voor onze dagen toch een koopje.

De oude pastorie leverde al direct bezwaren op toen Oldekerk zijn eerste predikant kreeg, ds. A. van der Vegte (1827-1864). Er was namelijk geen studeervertrek in! Dat moest er afzonderlijk bijgebouwd worden. Daaruit ontstond de eerste onenigheid in de gemeente, want een broeder voelde zich beledigd omdat men de bouw niet aan hém had opgedragen.

Ds. De Zwart heeft bij het doorsnuffelen der notulen wel méer blijken van ‘verschil van mening’ aangetroffen. Een vlekkeloos verleden heeft de gemeente van Oldekerk allerminst. Net als in zoveel andere gemeenten bespeurde men ook hier de zogenoemde ‘crisis der jeugd’. Toch vindt ds. De Zwart dat men voorzichtig moet zijn met het geven van een oordeel naar aanleiding van wat notulen vermelden. Immers worden meestal abnormale zaken aangetekend. De goede dingen vindt men sporadisch meegedeeld; hoogstens verklaren de notulen af en toe dat men ‘lieflijk’ bijeengeweest is op de kerkenraadsvergadering.

De pastorie werd na verloop van vele jaren afgebroken en vervangen.
De pastorie werd na verloop van vele jaren afgebroken en vervangen (links op de foto).

Baggerturf voor dominee.

Gedurende de eerste eeuw van haar bestaan heeft de Gereformeerde Kerk van Oldekerk vijftien predikanten gehad; hierbij rekenen we ook ds. De Zwart, die sedert 1948 deze gemeente dient. In totaal moest men slechts dertien van de honderd jaar een voorganger ontberen. Overigens heeft de gemeente dikwijls vergeefs een beroep uitgebracht, want er zijn in die honderd jaar zowat zeventig predikanten beroepen naar Oldekerk.

De eerste dominee was dus cand. A. van de Vegte, die op 5 december 1858 door ds. Van de Berekamp te Oldekerk werd bevestigd. Ds. Van de Vegte ‘genoot’ een zwakke gezondheid. Het ambt werd hem spoedig te zwaar. Na vijf jaar gaf hij de wens te kennen met emeritaat te willen gaan; hij was toen 36. Men schreef een biduur uit om van God herstel van de gezondheid voor de dominee te vragen. Dit herstel kwam niet. In 1864 werd ds. Van de Vegte predikant in ruste, maar hij is nog hetzelfde jaar overleden.

Daarna volgde een reeks van voorgangers, die maar enkele jaren in de gemeente hebben gestaan. Tot hen, die wat langer bleven, behoort ds. H. Dijkstra (1851-1922), de bekende zendingsman, die in van 1879 tot 1889 in Oldekerk stond en later de kerk van Smilde diende. Van 1901 tot 1905 stond ds. O. Casemier (1861-1937 in Oldekerk. Grote problemen ontstonden toen in de gemeente, die uiteindelijk tot zijn vertrek uit Oldekerk leidden. De predikant geraakte vervolgens in een zeer deerniswekkende toestand, die hij later zeer gedetailleerd beschreef in zijn ‘Lumen Plenum’. Jaren lang werd hij als ‘predikant buiten bediening’ gemeden, maar door latere publicaties is duidelijk geworden dat de oorzaak van het drama vooral lag bij sommige kerkenraadsleden en niet te vergeten bij enkele predikanten die zich met de zaak inlieten.

Ds. O. Casemier en zijn tweede vrouw.
Ds. O. Casemier (1861-1937) en zijn tweede vrouw.

Op een hoog traktement behoefden de predikanten in Oldekerk niet te rekenen. Ds. Van der Vegte verdiende fl. 425 per jaar en had daarbij vrij wonen; dit bedrag was het dubbele van wat een arbeider verdiende. Langzamerhand verhoogde men het bedrag tot fl. 500, vooral toen er in de vacaturetijd enige bedankjes waren gekomen. Naast het traktement werd een stobbe baggerturf toegezegd. Later nam de kerkenraad de belasting (plm. fl. 28) voor zijn rekening. Ook vond ds. De Zwart ergens in de notulen, dat aan de pastorie bewoners een vet varken cadeau gedaan werd, dat destijds ongeveer dertig gulden kostte!

Nu we het toch over de financiën hebben: de ondersteuning aan behoeftigen was zeer laag, gerekend naar onze geldswaarde. Aan een weduwe werd toegezegd: één gulden per week plus één brood. Iemand die een handeltje wilde beginnen om zo uit zijn armoede te geraken kreeg een voorschot van twee gulden als aanvangskapitaal…

Kuitbroek en steek.

Dat niet alle leden der kerk gefundeerd waren in de leer, bewijst het kerkenraadsbesluit, dat doopouders eerst enig inzicht en begrip moesten hebben van de leer en de betekenis van de  doop en dat met het oog daarop een catechisatie voor ouderen werd ingesteld; dat was omstreeks 1875. Later bepaalde de kerkenraad dat men ‘minimaal’ dooplid van de kerk diende te zijn om een kind te kunnen laten dopen. Weer later viel het besluit, dat een der doopouders belijdend lid diende te zijn. Eigenaardig dat in 1879 alleen op de laatste zondag van de maand gelegenheid tot dopen bestond.

Dat lijkt erg ouderwets, maar weet u dat de gemeente van Oldekerk ook lange tijd gesteld was op het dragen van kuitbroek en steek door de dominee? Toen kandidaat G. Broekhuizen (1848-1938) in 1873 bevestigd was, schafte hij zich op verlangen van de gemeente een dergelijk gewaad aan. Deze uitmonstering van de predikant was vooral in de begintijd van de Afscheiding behoorlijk wijd verbreid en werd eind jaren ’30 van de negentiende eeuw zelfs één van de strijdpunten waardoor een kerkscheuring in de Christelijke Afgescheiden Kerk ontstond. Hoe dan ook, eens verscheen een predikant in zwarte jas op Oldekerks kansel, waarop één der kerkgangers riep: ‘Hé, daar heb je de koopman!’, om vervolgens verontwaardigd het kerkgebouw te verlaten.

Twee aderlatingen…

Het ledental van de gemeente schommelde in de jaren ’50 van de twintigste eeuw omstreeks de negenhonderd. De Vrijmaking deed in 1948 een vijftal gezinnen geengaan. Zij behoorden kerkelijk tot Enumatil, maar kwamen ’s zondagsmiddags in een schoollokaal in Niekerk bijeen; later verleende de Gereformeerde Kerk hen tijdelijk onderdak. Zwaarder was na de oorlog de aderlating van de emigratie. Circa tachtig leden vertrokken naar een nieuw  vaderland. Ook werd de trek van jongeren naar de stad ook in Oldekerk steeds duidelijker merkbaar.

De huidige Ichthuskerk.
De huidige (voorheen gereformeerde, nu) protestantse  ‘Ichthuskerk’ (foto: Reliwiki).

De in 1856 in gebruik genomen kerk werd uiteindelijk te klein en te bouwvallig. Vandaar dat de kerkenraad besloot op dezelfde plaats aan de Eekebuursterweg, een nieuwe kerk te bouwen, die in 1966 in gebruik genomen werd. Dit kerkgebouw, de ‘Ichthuskerk’, is momenteel een van de kerken van de enkele jaren geleden gevormde ‘Protestantse Gemeente Niekerk-Oldekerk-Faan’.

Ledentallen.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Oldekerk tussen 1893 en
De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Oldekerk tussen 1893 en 2009.

Bron:

Centraal Weekblad ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland. 4e jaargang nr. 15, 14 april 1956

Literatuur:

O. Casemier, Lumen Plenum of een kerkelijk schandaal. Uithuizen, g.j.

P. Luinstra, Duizend jaar Oldekerk. Buitenpost, 1980