Het ontstaan en het werk van het Zendingscentrum te Baarn

De organisatie van de Zending der GKN.

De organisatie van het zendingswerk van de ‘Gereformeerde Kerken in Nederland’ werd puntig beschreven door F. Rozemond in de Inventaris van het Archief van het Generaal Deputaatschap voor de Zending van de Gereformeerde Kerken in Nederland (Utrecht, 1989):

Zendingskaart van Soemnba, een bekend zendingsgebied van de Gereformeerde Kekren.
Zendingskaart van Soemba, een bekend zendingsgebied van de Gereformeerde Kerken. (foto: ‘Tot dankbaarheid genoopt’, Kampen, 1927).

Toen in 1892 de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken zich verenigden tot De Gereformeerde Kerken in Nederland, kwam de leiding van de zending voorlopig in handen van zeventien Deputaten. Er ontstond toen veel discussie over de vraag of de zending centraal door de synode of decentraal door de kerken moest worden georganiseerd. De Synode van Middelburg (1896) stelde vast dat de zending een taak van de plaatselijke kerk was: alleen déze kon het Woord verkondigen en de sacramenten bedienen en dus gemeenten stichten. Kerken die de missie op zich namen werden ‘zendende kerken’ genoemd. De zendende kerken zonden zendingsmedewerkers uit en betaalden hun eigen zendingswerk.

De Generale Deputaten, die door de synode werden benoemd, behielden bevoegdheden ten aanzien van de zendende kerken:  (1) de verdeling van de zendingsgebieden, (2) beoordeling van de uit te zenden zendingsarbeiders (instructie, leeftijd, salaris, enz.), (3) coördinatie ingeval van gezamenlijke uitzending door meerdere kerken en (4) bemiddeling bij geschillen. Verder behartigden de Generale Deputaten zaken van algemeen belang, zoals de leiding van de opleiding voor ‘de drie diensten’: de hoofddienst (verkondiging van de Boodschap) en de hulpdiensten (medische zorg, onderwijs en soms maatschappelijk werk). Dit gold zowel voor de opleiding van Nederlandse zendingsarbeiders als die van Javaanse helpers.

Voor Javaanse helpers werden scholen opgericht. Zo ontstond de Keucheniusschool voor inlandse helpers in Poerworedjo op Midden-Java (1888-1935), die na 1894 onder verantwoordelijkheid van de Generale Deputaten werd voortgezet. In 1911 ontstond de Opleidingsschool voor helpers bij de Dienst des Woords. Een soortgelijke opleiding werd in Karoeni op het eiland Soemba begonnen. In Solo (ook op Midden-Java) ontstond in 1919 de Christelijke Hollandse Inlandse Kweekschool (een Nederlandse opleiding van Javaanse onderwijzers – deze werd in 1935 gesloten).

De Keucheniusschool te Poerworedjo.
De Keucheniusschool te Poerworedjo.

De Nederlandse opleiding ontstond pas na de benoeming van prof. dr. J.H. Bavinck (1895-1964) tot zendingshoogleraar in Kampen en aan de Vrije Universiteit. Ook beheerden de Deputaten de Generale Zendingskas en ondersteunden zij zelfstandige Gereformeerde Kerken in Indië en het zendingswerk van deze kerken. Behalve deze taken hadden de Deputaten een belangrijke publiciteitstaak, zoals de reedactie van zendingsbladen en de oprichting (in 1930) van het Zendingsbureau in Den Haag, dat vooral administratie- en informatiecentrum van de Zending werd.

In 1946 werd in Baarn het Zendingscentrum geopend, dat het werk van het Zendingsbureau overnam en dat ook als seminarie ging functioneren. In 1972 werd het Generale Deputaatschap omgezet in het ‘Centraal Orgaan’ in verband met een reorganisatie van het zendingswerk (tot zover de heer Rozemond).

Het Zendingscentrum in Baarn.

In maart 1946 kwam ds. A. Pos (1888-1971), van 1920 tot 1950 zendingspredikant te Djokja op Midden-Java (waar hij vanaf 1932 doceerde aan de opleidingsschool te Djokjakarta) terug uit het Jappenkamp naar Nederland, om daar een bijeenkomst van de Deputaten van de Generale Synode voor de Zending bij te wonen.

Ds. A. Pos () geeft les (foto: 'Centraal Weekblad').
Ds. A. Pos (1888-1971) geeft les (foto: ‘Centraal Weekblad’).

Tijdens vroegere verloven had hij de vergaderingen van deze Generale Deputaten ook bijgewoond. Ze werden dan gehouden in de ‘zeer ongezellige kerkenraadskamer’ van de Keizersgrachtkerk te Amsterdam, of, meer luxueus, in een Amsterdams hotel, zo herinnerde hij zich in 1957. Maar vanaf 20 februari 1946 werden deze zendingsvergaderingen aanmerkelijk comfortabeler gehouden: toen opende ds. D. Pol (1877-1958) als voorzitter van de Generale Zendingsdeputaten namelijk officieel het Zendingscentrum aan de Wilhelminalaan te Baarn. Het gebouw had een voorname uitstraling. De aandacht werd getrokken door de ‘meesterlijke muurschilderingen van Marius Richters en de glas-in-loodramen met de zendingsfiguren’ die in de conferentiezaal waren aangebracht.

Het gebouw was echter al eerder, nl. op 5 december 1945, door de directeur, ds. B. Richters (1910-1967) en een secretaresse in gebruik genomen. Men had de beschikking over een kantoor en verder over een groot conferentieoord en studiecentrum, dat klaar stond om het omvangrijke werk van het Zendingscentrum te beginnen. Die outillage was nogal een verschil met Richters’ aanvankelijke werkruimte: de consistorie van de Gereformeerde Kerk te Laren, waarvan hij gebruik maakte sinds zijn benoeming tot directeur op 1 juli 1944 tot de ingebruikneming van het Zendingscentrum in december 1945 .

Het Zendingscentrum te Baarn.
Het Zendingscentrum te Baarn.

Prof. dr. J.H. Bavcinck.

De stichting van het Zendingscentrum was de idee van professor dr. J.H. Bavinck (1895-1964), sinds 1939 zendingshoogleraar aan de Theologische Hogeschool te Kampen en aan de Vrije Universiteit te Amsterdam (en sinds 1955 alleen aan de VU). In verband met de opleiding van zendingswerkers was zijn ideaal een eigen zendingstehuis, dat tegelijk ook zou kunnen dienen voor belangstellende leden van de kerken, die hun zendingskennis wilden verrijken.

Dr. Bavinck wist waarover hij het had. Vrijwel zijn hele ambtelijke leven had hij indringend met het zendingswerk te maken gehad. In 1920 en 1921 had hij hulpdiensten verricht in de Gereformeerde Kerk te Medan op Noord-Sumatra in Nederlands Oost-Indië, waarna hij in 1921 predikant te Bandoeng op West-Java werd. In 1927 keerde hij naar Nederland terug, waar hij predikant bij de Gereformeerde Kerk te Heemstede werd. Maar twee jaar later werd hij verbonden aan de Gereformeerde Kerk te Delft voor de missionaire dienst te Solo op Midden-Java, uitgaande van de Gereformeerde Kerk van Delft en de samenwerkende Classes Gouda, ‘s-Gravenhage, Leiden en Woerden. In 1934 werd hij (tot zijn emeritaat in 1939) docent aan de Opleidingsschool te Djokjakarta.

Dr. J.H. Bavinck ().
Dr. J.H. Bavinck (1895-1964).

Een moeilijk begin…

De start van het Zendingscentrum was niet makkelijk. Het duurde enige tijd voordat het vertrouwen van de kerken kon worden gewonnen en ook de vele misverstanden uit te weg geruimd konden worden. Van meerdere kanten werd namelijk opgemerkt dat met de stichting van het Zendingscentrum de centralisatie van het zendingswerk in de Gereformeerde Kerken weer ingevoerd werd. Had, zo zeiden de critici, de Generale Synode Middelburg 1896 niet besloten dat het zendingswerk juist gedécentraliseerd moest worden? Waarom heette het bureau anders Zendingscentrum?

Ds. B. Richters ().
Ds. B. Richters (1910-1967).

Zo verscheen in het blad Je Maintiendrai een spotprent waarop dominees ‘met hoge hoeden en zwarte jassen en natuurlijk met uitgestreken gezichten’, het Zendingscentrum te koop aanboden aan achtereenvolgens een bioscoop-eigenaar, een cabaret-directeur, een variété-exploitant en een dancing-bezitter! ‘Liever ongeloof dan Revolutie’, stond er boven. En anderen verklaarden dat het feit dat ‘onze zendingswerkers in Indië’ inzake de Indonesische kwestie verkondigden dat Nederland afscheid moest nemen van het koloniale tijdperk, en dat Indië zelfstandig diende te worden, door het Zendingscentrum geïnspireerd werden. En verder was de kritiek bij sommigen dat het op de conferenties van het Zendingscentrum ‘te bont’ toe ging: er werd teveel gelachen; weer anderen – en misschien ook wel dezelfden – vonden dat het Zendingcentrum veel te duur was. En tenslotte verscheen in 1947 in een kerkbode ergens in het land een artikel dat eindigde met een vraag én een antwoord: ‘Wat doen we met ons Zendingscentrum? Als ik een advies mag geven: hoe eerder opheffen hoe beter. Want beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald’.

Wat de critici vergaten was dat het de Generale Synode was (de Gereformeerde Kerken sámen!) die het besluit van de oprichting van het Zendingscentrum genomen had. Hoe dan ook, ‘we moesten onze ziel in veel lijdzaamheid bezitten en geduldig bouwen aan het werk, dat de Generale Synode ons had opgedragen’, zo constateerde ds. Richters in 1956.

Een deel van de conferentiezaal.
Een deel van de conferentiezaal.

Toch kon na verloop van tijd geconstateerd worden dat het Zendingscentrum haar plaats in de kerken gevonden had. Van de twee werknemers in 1946 was het Centrum tien jaar later, in 1956, uitgegroeid naar vijfentwintig mannen en vrouwen. ‘Het centrale punt van de viering van het tweede lustrum in de intieme kring zal dan ook níet zijn de feestavond, die we met de medewerkers zullen vieren, maar de dánkstond, die er aan voorafgaat. Het deed me bijzonder goed te bemerken, dat deze gedachte juist ook in de kring van de medewerkers tot uiting kwam’, schreef ds. Richters.

Iets over de taken van het Zendingscentrum.

Wat waren de taken van het Centrum eigenlijk? Aan de groei van het aantal werknemers kan worden afgezien dat de omvang van het werk in de loop van de jaren hand over hand toenam. Maar ds. Richters bleef er telkens op wijzen dat het woord ‘Zendingscentrum’ niet misverstaan moest worden. Het was immers niet zo dat de hele zending in het Zendingscentrum, of – zoals het ook vaak genoemd werd – in ‘Baarn’ gecentraliseerd was. ‘Een leus, die bij ons werk telkens weer gehanteerd wordt is: ‘handen af van de Zendende kerken [die in samenwerking met andere kerken of classes het werk op een zendingsveld uitvoerden], de plaatselijke zendingscommissies [die op lokaal niveau gemeenteleden trachtten te interesseren voor het zendingswerk en, als ze hun taak goed verstonden, ten behoeve van die arbeid acties organiseerden en geld ophaalden], de Generale Deputaten en de Raad van Samenwerking’ [het overleg tussen de Zendende Kerken].

Het wer op het Zendingscentrum in Baarn begon met een morgenwijding.
Het werk op het Zendingscentrum in Baarn begon met een morgenwijding.

Kort gezegd wilde het Zendingscentrum de plaatselijke kerken en het zendingswerk in het algemeen dienen. Iedereen: de Generale Deputaten (die overigens in opdracht van en namens de generale synode verantwoordelijk waren voor de gang van zaken in het Zendingscentrum), de Zendende kerken, de Zendingscommissies, de Zendingsarbeiders op de zendingsvelden, de kerken in Indonesië, de leden van de Gereformeerde Kerken, íedereen moest altijd een beroep op het Centrum kunnen doen. ‘Het Zendingscentrum is van de leden der Gereformeerde Kerken!’, zo benadrukte ds. Richters.

Terugkijkend kan inderdaad gezegd worden dat het Zendingscentrum in Baarn ontzettend veel werk verzet heeft. Ds. Richters gaf daarvan in 1957 een overzicht in acht punten.

‘(1) Het Zendingscentrum is de zendingsschool van onze Kerken’.

Velen werden in Baarn opgeleid...
Velen werden in Baarn opgeleid… (foto: ‘Centraal Weekblad’).

Sinds de Generale Synode het besluit nam, dat iedere zendingsarbeider een zendingsdiploma moest behalen, diende er een opleidingsschool te komen. Ds. Richters wees op de vele (in 1956 waren het er meer dan honderd) zendingsarbeiders, die in de voorgaande tien jaar waren opgeleid: predikanten, artsen, verpleegsters, onderwijzers, sociaal-economen, mensen voor de lectuurdienst, missionaire zusters. Dit betekende dat de zendingsarbeiders een goede basis kregen voor hun moeilijke werk, waardoor veel onnodige moeiten en miskleunen voorkomen werden.

‘(2) Het zendingscentrum is het propagandacentrum van onze kerken’.

Hoes van de grammofoonplaat voor de kinderbijbelactie van het Zendingscentrum.
Hoes van de grammofoonplaat voor de kinderbijbelactie van het Zendingscentrum.

Alle Gereformeerde Kerken kwamen met de propaganda van het Zendingscentrum in aanraking.  Hoe belangrijk deze functie was, bleek onder meer uit het voorlichtingswerk en de propaganda die ontwikkeld werd voor de ACSIS (Actie voor Christelijke Scholen in Indonesië en Suriname). Zonder propagandacentrum zou men nooit de fl. 600.000 voor de ACSIS bij elkaar gekregen hebben. Ds. Richters noemde in dit verband ook de gebedskringen en gebedsbrieven. ‘Alleen daarvoor zou een zendingsbureau al verantwoord zijn’.

‘(3) Het Zendingscentrum is het secretariaat van de Raad van Samenwerking’.

In deze Raad werkten alle Zendende kerken (de kerken die zendingsarbeiders uitzonden naar het zendingsveld) samen ten aanzien van de ‘nevendiensten’ of ‘hulpdiensten’, zoals de lectuurdienst, het medische- en het onderwijswerk op de zendingsvelden, de sociaal-economische dienst en verder de Zending onder Chinezen. ‘Wat vroeger op deze gebieden iedere Zendende kerk afzonderlijk deed, wordt nu gezamenlijk gedaan in de Raad van Samenwerking’. In feite werd de helft van de tijd van directeur en medewerkers in de vijftiger jaren besteed aan het werk voor de Raad van Samenwerking. ‘En het is niet het minst interessante deel van het werk’, vond ds. Richters.

‘(4) Het Zendingscentrum is het Conferentieoord van onze kerken’.

Eigen lepeltjes bij de conferentiekoffie...
Eigen lepeltjes bij de conferentiekoffie…

Ontelbare Zendingsconferenties werden sinds de oprichting gehouden. Synode-deputaatschappen en allerlei andere kerkelijke instanties én niet-kerkelijke verenigingen confereerden en vergaderden er. Voor zover de bezetting dit toeliet werd het gebouw ook verhuurd aan allerlei instanties, die met Kerk en Zending te maken hadden. De opbrengst van deze conferenties werd gebruikt om de kosten van het werk van het Zendingscentrum te drukken.

zendingscentrum-top-lepel

‘(5) Het Zendingscentrum is het redactieadres van allerlei publicaties over de zending´.

Allereerst kon dan genoemd worden het maandelijkse Zendingsblad dat van 1903 tot 1967 verscheen, een blad dat talloze voorlichtende artikelen plaatste, berichten publiceerde van de Zendingsvelden en jeugdverhalen plaatste om ook de kinderen een indruk van het zendingswerk te geven. Dat het tijdschrift veel gelezen werd, bewees de stijgende oplage: verscheen het in 1946 in een oplage van 76.000, in 1959 waren het er 140.000 exemplaren. De bekende ds. H. Dijkstra was de eerste redacteur: hij redigeerde het blad van januari 1903 tot januari 1922.

Een zendingsblad uit 19 .
Een zendingsblad uit 1955.

Harmen Dijkstra (1851-1922) werd in 1875 predikant te Gees (Dr.), in 1879 in Oldekerk (Gr.), tien jaar later in het Friese Jutrijp en Hommerts en vanaf 1892 tot zijn emeritaat in 1917 gereformeerd predikant te Smilde (Dr.). Hij was de spil en de stuwkracht van de Soembazending (het zendingswerk van de Gereformeerde Kerken in Drenthe, Groningen, Overijssel, Oost-Friesland en Grafschaft Bentheim op Soemba, een van de Kleine Soenda-eilanden ten oosten van Java in Indonesië).

zendingscentrum-aidsjoe

Ook werd geregeld een Zendingskalender uitgegeven, waarvan de baten voor het zendingswerk bestemd werden. Niet vergeten moeten worden de jeugdboeken die door het Zendingscentrum werden uitgegeven. Boekjes als Aidsjoe en Towasi het slaafje, beide geschreven door M.C. Capelle (1920-1979), werden veel gelezen.

zendingscentrum-towasi-het-slaafje

‘(6) Het Zendingscentrum herbergt de zendingsbibliotheek’.

De Zendingsbibliotheek werd geregeld uitgebreid zowel door aankopen als ook door giften uit het land. De omvang nam jaar op jaar toe en er werd zeer geregeld gebruik van gemaakt. Ook waren jeugdboeken aanwezig.

Verslagen typen, de bibliotheek bijhouden...
Verslagen typen, de bibliotheek bijhouden… (Foto: ‘Zendingsblad’).

‘(7) Het Zendingscentrum is het servicestation voor Kerken en Zendingsarbeiders’.

Het Zendingscentrum kon beschouwd worden als een soort van centraal inkoopbureau voor de Zending, waardoor vaak kon worden geprofiteerd van voordelige verkoopvoorwaarden. ‘Men hoefde maar ‘een kik te geven’ en het raderwerk zette zich in beweging’. Ervaren krachten wisten de weg naar instanties en in allerlei documenten om de juiste connecties aan te spreken. Ook de maandelijkse voedselpakketten die naar de zendingswerkers in Indië gestuurd werden, maakten duidelijk hoe noodzakelijk het werk was, dat door het Zendingscentrum werd gedaan.

zendingscentrum_baarn_1966-envelop

‘(8) Het Zendingscentrum doet tientallen dingen meer’.

Van groot belang was het onderhouden van contacten met de plaatselijke en regionale zendingscommissies en andere activiteiten. Een voorbeeld: het provinciaal georganiseerde afdelingen van het Vrouwen Zendings Thuisfront (VZT) had talloze malen contact met het Centrum in Baarn (het VZT beijverde zich om de positie van de vrouwen in Indië te verbeteren).  Het maken van zendingsfilms was van groot belang voor het stimuleren van plaatselijke gemeenten om zich in te zetten voor het zendingswerk. Ook hield het centrum contact met werkers op het zendingsveld door geregeld met hen te corresponderen.

Contacten onderhouden en maken en vertonen van zendingsfilms...
Contacten onderhouden en maken en vertonen van zendingsfilms… (foto: ‘Zendingsblad’).

Jaren achtereen werd in het Zendingscentrum een ‘onvergetelijk kerstfeest gevierd met de in Nederland achtergebleven kinderen van uitgezonden zendingswerkers’. Zendingswerkers op verlof begaven zich vast en zeker ook naar het ‘Centrum’ te Baarn, ‘die hier verkwikking, bezieling, raad en hulp van allerlei aard ontvingen’. Op hun beurt gaven zendingswerkers die op verlof in Nederland waren zelf ook voorlichting over hun werk, bijv. in plaatselijke Gereformeerde Kerken, of tijdens conferenties die niet alleen in het Zendingscentrum werden gehouden, maar ook – georganiseerd door ‘Baarn’ – in het Friese Kortehemmen. Tijdens die bijeenkomsten was men vaak in de gelegenheid uit de eerste hand het laatste nieuws van de zendingsterreinen te horen.

Suikerzakjes...
Suikerzakjes…

Ook kregen vele predikanten, kandidaten en theologische studenten in Baarn regelmatig les in de verschillende aspecten van het zendingswerk, om daarmee hun winst te doen op het thuisfront. Maar er was nog veel meer: ds. Pos noemde ook nog de volgende activiteiten: ‘Er moet een auto gekocht en verzonden worden naar het zendingsveld; het Zendingsbureau zorgt ervoor. Er moeten verzekeringen worden afgesloten; het Zendingsbureau zorgt ervoor. Er moeten stukken vermenigvuldigd en rondgezonden worden aan kerken en deputaten; het Zendingsbureau zorgt ervoor. Er moeten verzekeringen afgesloten worden; het Zendingsbureau zorgt ervoor. Er moeten verschillende administraties bijgehouden worden; het Zendingsbureau zorgt ervoor.

In 1963 werd deze zendingskapel in gebruik genomen, po het terrein van het Zendingscentrum.
In 1963 werd deze zendingskapel in gebruik genomen, op het terrein van het Zendingscentrum aan de Wilhelminalaan. Het gebouw is rond 1990 afgebroken.

‘Wat het Zendingscentrum kost’.

‘Het Zendingscentrum is veel te duur!’ werd her en der rondverteld. Maar hoe zat het wérkelijk? De aankoop van het gebouw kostte de Zendingskas niets! De aankoop werd namelijk gefinancierd uit een synodaal fonds, dat in oorlogstijd gevormd was, maar door de loop der omstandigheden niet kon worden besteed voor het doel, waarvoor het gevormd was. Het gebouw kostte fl. 80.000. ‘Kenners menen te weten dat de bouw van hetzelfde gebouw in deze tijd [1956] zeker een miljoen gulden zou kosten (hetgeen niet zegt dat we dit gebouw voor een miljoen kwijt zouden willen!)’. De inventaris werd betaald uit particuliere giften die in de oorlogstijd bijeengebracht konden worden; ‘stiekem, want de Duitsers mochten het niet weten’.

De keuken draaide tijdens conferenties onderhoogspanning; de boekengiften stroomden binnen...
De keuken draaide tijdens conferenties onder hoogspanning; de boekengiften stroomden binnen… (foto: ‘Zendingsblad’).

Om duidelijk te maken dat slechts een klein deel van het door de Gereformeerde Kerken opgebrachte zendingsgeld besteed werd aan het Zendingscentrum, verwees ds. Richters naar de  exploitatiebegroting van 1955. Die had een eindbedrag van fl. 85.000. Dat wilde niet zeggen, dat de kerken werkelijk deze fl. 85.000 op tafel moesten leggen. De landelijke Generale Zendingskas gaf het Zendingsbureau dat jaar een subsidie van slechts fl. 24.000. De rest moest worden bijverdiend door allerlei werkzaamheden die voor derden, onder andere voor de ‘Raad van Samenwerking’ werden verricht. ‘Maar die fl. 24.000 zijn naar aller overtuiging goed besteed. Dat wil dus zeggen, dat nauwelijks 1% van het bedrag dat de zending in 1955 bij elkaar bracht, naar het Zendingscentrum gaat. Dat wil óók zeggen dat de financiële baten van het werk dat van deze subsidie wordt verricht, in de kassen van de Zendende kerken en de plaatselijke Zendingscommissies terecht komt. Waarbij we de géestelijke baten maar buiten beschouwing laten’, zo besloot ds. Richters zijn verhaal.

zendingscentrum-envelop-met-logo

Het ‘einde’ van het Zendingscentrum.

Vanaf het ontstaan van De Gereformeerde Kerken in Nederland (1892) was de zending vanaf de Synode van Middelburg 1896 een integraal onderdeel van het kerkenwerk, net als het diaconaat, dat zich in eerste instantie op diaconaal werk in de eigen omgeving en in eigen land richtte. Met het overnemen van taken door de overheid op grond van de sociale wetgeving, kwam er ruimte en aandacht voor de nood van de wereld buíten Nederland, waarvoor de term Werelddiaconaat werd gebruikt.

Toen de Gereformeerde Kerken in 1976 de beschikking kregen over een eigen gereformeerd Dienstencentrum te Leusden, werd het gebouw van het Zendingscentrum te Baarn afgestoten maar het werk zelf ging in Leusden verder. Wel werden Zending en Werelddiaconaat langzamerhand nauwer op elkaar betrokken en de organisaties na verloop van tijd samengevoegd. In 1986 herdacht men nog het veertigjarig bestaan van het Zendingscentrum.

Ds. A. Vos ().
Ds. A. Vos (1924-2004).

De tweede en laatste directeur van het Zendingscentrum was ds. A. Vos, (1924-2004). Anthonie Vos studeerde theologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en werd in 1952 gereformeerd predikant in Westmaas. Vervolgens stond hij vanaf 1956 in Londen, vanaf 1960 in Wassenaar. En in 1964 werd hij adjunct-directeur en drie jaar later directeur van het Zendingscentrum in Baarn. Hij ging in 1987 met emeritaat.

Bronnen en literatuur onder meer:

H. Baas, Van Baarn tot Leusden, 40 jaar Zendingscentrum 1946-1986, Leusden, 1986

A. Pos, 10 jaar Zendingscentrum, in: Centraal Weekblad ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 4e jrg. nr. 7, 18 febr. 1956

B. Richters, 10 jaar Zendingscentrum, in: Zendingsblad van de Gereformeerde Kerken in Nederland, jrg. 54, nr. 2, februari 1956

F. Rozemond, Inventaris van het Archief van het Generaal Deputaatschap voor de Zending der Gereformeerde Kerken in Nederland. Utrecht, 1989

© 2017. GereformeerdeKerken.info