De Vrijmaking te Helpman (Gr.) – 28 september 1944

Inleiding.

In de jaren ’30 waren in de Gereformeerde Kerken meningsverschillen ontstaan over verscheidene punten betreffende de leer.

Een kaart van de stad Groningen emt ten zuiden daarvan het dorp Helpman. De situatie in 1937.
Een kaart van de stad Groningen met ten zuiden daarvan het dorp Helpman. De situatie in 1937.

Onderwerp van discussie waren onder meer de pluriformiteit van de kerk (‘bestaat naast en buiten de Gereformeerde Kerken nóg een ware Kerk?‘), hoe men dacht over doop en Verbond, over de ‘algemene genade’, de onsterfelijkheid van de ziel en over de vereniging van de beide naturen (‘God en mensch’) in Christus. Voor- en tegenstanders bestookten elkaar daarover in de kerkelijke pers, waarbij het er lang niet altijd zachtjes aan toe ging. Door een aantal kerken en ook door de Synode werd gewaarschuwd tegen die felle polemiek. Uiteindelijk benoemde de Generale Synode deputaten met de opdracht om de opvattingen waarover onzekerheid was ontstaan ’naar hun zakelijke betekenis te onderzoeken en te toetsen aan Schrift en belijdenis’.

Eén leergeschil was meteen al na de ‘Vereniging van 1892’ dominant aan de orde geweest: de betekenis van doop en Verbond. De bezwaren richtten zich vooral tegen de zienswijze van prof. dr. A. Kuyper (1837-1920) over de zgn. ‘veronderstelde wedergeboorte’. Want, vroeg men, hoe zit het nu eigenlijk met de doop van een kind dat later van God en Zijn gebod niets meer wil weten? Kuyper leerde dat je er bij de doop van kinderen vanuit moest gaan, dat God het geloof in hen had ingeplant. Dat ze het ‘nieuwe leven’ al in zich hadden. Ze waren geboren én ’wedergeboren’. Je moest ze dus voor wedergeboren houden totdat bleek dat het niet waar kon zijn. ‘Het Verbond is uitsluitend voor de uitverkorenen opgericht’.

De andere zienswijze was, dat alle kinderen van gelovigen bij Gods Verbond horen. Maar ze worden wel opgeroepen ook zelf te geloven en op Gods beloften te vertrouwen. Sloegen ze die bij het opgroeien in de wind, ‘gooiden ze die achteloos weg’, dan kwam over hen Gods toorn. Het waren Verbondsbrekers. ‘Het zal voor hen erger worden dan voor de heidenen. De Here haat ze’, zoals J. van der Steeg schreef.

In 1905 was de Synode van Leeuwarden er in geslaagd een compromis te bereiken, waardoor beide zienswijzen in de kerk werden toegelaten. De klacht in de tijd van de Vrijmaking was nu dat de synode dat compromis in feiten ongedaan maakte en, door de publicatie van een ‘Toelichting’ op de leerbeslissingen, de leer van Kuyper als bindend verklaarde.

In Helpman, even ten zuiden van de stad Groningen, waar in 1933 een zelfstandige Gereformeerde Kerk geïnstitueerd was, dienden in 1944 de predikanten R.H. Bremmer (1917-1995) en H.J. Spier (1909-1975). Bremmer was op 1 augustus 1942 als hulppredikant in Helpman begonnen, nadat ds. J.W. Tunderman (1903-1942) door de Duitsers gevangen genomen was. Na Tundermans overlijden in het concentratiekamp van Dachau, in januari 1943, werd ds. Bremmer in Helpman beroepen als predikant. Ds. Spier kwam per 27 februari 1944 naar Helpman, als tweede predikant van die kerk.

Op de Synode.

Ds. R.H. Bremeer (1917-1995) maakte izch op 28 september 1944 vrij van de Gereformeerde Kerk te Helpman.
Ds. R.H. Bremmer (1917-1995) maakte zich op 28 september 1944 vrij van de Gereformeerde Kerk te Helpman.

Op een gegeven moment was het dus zover, dat de zoëven genoemde leergeschillen op de generale synode gebracht werden. Dit overigens zonder dat een plaatselijke kerk daar om had gevraagd. De kerkenraad van Helpman vond dit, samen met veel andere kerken, in strijd met de Kerkenorde en dus onacceptabel. En bovendien: in oorlogstijd een kerkstrijd uitvechten? De kerkenraad drong er daarom bij de synode op aan behandeling van deze zogenaamde leergeschillen uit te stellen tot rustiger tijden. De synode deelde echter in juli 1942 mee, dat de behandeling van de gewraakte ‘leergeschillen’ toch zou doorgaan. Een bijkomend geschilpunt was, dat de laatste synode na de afhandeling van de op het agendum voorkomende punten ‘provisioneel’ (voorlopig) gesloten werd en later zou worden voortgezet met dezelfde afgevaardigden; de synode ‘continueerde zichzelf’, zoals dat heette, volgens velen in strijd met de regels. Hoe kon een synode in alle objectiviteit bezwaarschriften behandelen, die gericht waren tegen de eigen besluiten?

Dat dit alles de onrust in de kerken vergrootte hoeft geen betoog. Geen wonder dat de synode in een schrijven aan de plaatselijke Kerken verzocht ‘geen onberaden stappen te doen alvorens de synode de kerken nader zal hebben voorgelicht over de rechtmatigheid van de synode’. De kerkenraad van Helpman ging maar nét akkoord met dit verzoek van de synode: met zeven tegen zes stemmen. Een duidelijk teken dat de kerkenraad van Helpman helemaal niet zonder meer achter de genoemde handelingen van de synode stond.

De beloofde ‘rechtvaardiging’ van de synode kwam in december. In elk geval een deel van de kerkenraad kon er niet mee instemmen en een commissie, die daarover in de kerkenraad rapporteerde, bestaande uit ds. Bremmer en de brs. W. Burema en K. Wierenga, stelde dan ook voor om op de eerstvolgende classis uit te spreken dat men het niet eens was met de ‘zelfcontinuering’ van de synode, met het verzoek dat bezwaar door te geven aan de particuliere synode. En de komende generale synode zou vervolgens – vond de commissie – haar afkeuring moeten uitspreken over de handelingen van haar voorganger. De kerkenraad ging met dit advies akkoord: twaalf leden stemden voor en slechts drie tegen. De classis stemde er ook mee in en verzocht de particuliere synode dit gevoelen aan de generale synode door te geven.

Ds. H.J. Spier (1909-1975) ging, ondanks bezwaren tegen sommige synodale besluiten, niet met de Vrijmaking mee.
Ds. H.J. Spier (1909-1975) ging, ondanks bezwaren tegen sommige synodale besluiten, niet met de Vrijmaking mee.

De bezwaren.

In december 1943 brachten ds. Bremmer en ouderling K. Wierenga nog eens duidelijk onder woorden wat hun bezwaren waren tegen het feit, dat ook de nieuwe synode weer provisioneel, dus voorlopig, gesloten was en zich in feite opnieuw continueerde. Maar de bezwaren van ds. Bremmer richtten zich voorál tegen het feit, dat de synode naar zijn mening uitspraken had gedaan over de betekenis van de doop en het Verbond, die zich niet verdroegen met de uitspraken die in 1905 door de Kerken waren aangenomen. Tussen de beide Gereformeerde Kerken die in 1892 samengingen (A en B) had altijd al onenigheid bestaan over de betekenis van de doop en het Verbond. Door een gezamenlijk standpunt in te nemen had de synode van Leeuwarden zoals gezegd in 1905 de angel verwijderd. Maar nu had volgens ds. Bremmer de jongste generale synode weer één van de doopbeschouwingen (namelijk die van de Dolerenden, destijds verdedigd door dr. Abraham Kuyper) naar voren gehaald. En tegelijk werd zijns inziens net gedaan alsof ‘1905’ eigenlijk hetzelfde bedoelde als wat Kuyper geleerd had. Dat ds. Bremmer de synodeadviseur en Abraham Kuypers zoon, prof. dr. H.H. Kuyper (1864-1945) – toen hoofdredacteur van het kerkelijk weekblad ‘De Heraut’ – daarvan als de voornaamste oorzaak zag, zal duidelijk zijn.

De predikant bracht begin 1944 zijn bezwaren daarover nog eens duidelijk onder woorden: ‘Ds. Bremmer heeft behoefte eerlijkheidshalve zijn consciëntie te ontlasten met de mededeeling dat hij wél bezwaar heeft te leren wat staat in de uitdrukking uit de leeruitspraak van 1905, waarin gezegd wordt dat op grond van Schrift en Belijdenis de kinderen der gelovigen te houden zijn voor wedergeboren en in Christus geheiligd, totdat bij het opgroeien het tegendeel blijkt’. Was de doop ‘echt’, als ‘ie later ongeldig kon zijn, omdat de dopeling zijn geloof aan de wilgen hing? Nee! Riep ds. Bremmer uit. Zó is het niet! Ook hij die de doop later in het leven verwerpt, heeft het Evangelie gehoord en ook zíjn doop is geldig! Hem wacht niet het eeuwige leven, maar Gods eeuwige toorn! De kerkenraad vond echter, dat de predikant de bedoeling van de synode niet goed had begrepen. De synode was helemaal niet van bedoeling om de vrijheid zodanig te beperken dat niet beide doopbeschouwingen in onze Kerken tot hun recht zouden konden komen. Nadat dit gezegd was, verklaarde ds. Bremmer ‘dat hij zich met de kerkenraad kon verenigen en verklaarde zich bevredigd’.

De voorlichting in eigen hand!

Op 9 maart 1944 werd een bezwaarschrift van ouderling K. Wierenga tegen de synodebesluiten besproken. Een commissie (bestaande uit ds. Bremmer, ds. Spier en de ambtsdragers Boot, Van der Veen en Wierenga) zou daarvan studie maken. In de tussentijd zou de kerkenraad geen moeilijkheden maken over de afwijzende houding van br. Wierenga ten aanzien van de synodebesluiten, zo werd afgesproken.

Dr. K. Schilder (1890-1952)
Dr. K. Schilder (1890-1952).

Ondertussen was een verzoek van een aantal gemeenteleden binnengekomen om ook in Helpman objectieve voorlichting aan de gemeente te geven inzake de kerkelijke moeilijkheden. Want intussen was prof. K. Schilder (1890-1952) van de Theologische Hogeschool in Kampen geschorst vanwege zijn bezwaren tegen de synodebesluiten. Afgesproken werd, dat in ieder geval geen synodelid gevraagd zou worden, en dat gezorgd zou worden dat er ‘niet zoiets als een volksstemming’ zou worden gehouden door de gemeenteleden. Teneinde moeilijkheden te ondervangen werd besloten dat de eigen predikanten die voorlichting zouden verzorgen. Ook werd besloten dat de pas ingestelde studiecommissie de beide toespraken eerst zou inzien.

De voorlichtingsvergadering werd op 13 april 1944 in de Coenderswegkerk gehouden. Ds. Spier sprak daar over de dogmatische geschillen. Hij toonde aan, dat in de synodebesluiten ruimte gelaten was voor beide in onze kerken bestaande opvattingen over de doop. Ds. Bremmer sprak over het kerkrechtelijk aspect. De schorsing van prof. Schilder door de synode was – zo zei ds. Bremmer – twijfelachtig en voorbarig, want het rapport van de synodecommissie die de ‘Zaak-Schilder’ bestudeerde was nog niet eens klaar. Volgens ds. Bremmer had prof. Bouwman in zijn boek ‘Gereformeerd Kerkrecht’ duidelijk aangetoond ‘dat sinds 1926 (de schorsing en afzetting van dr. J.G. Geelkerken (1879-1960) een nieuw kerkrecht in onze Kerken was binnengedrongen’, inhoudende dat óók ‘meerdere vergaderingen’ zoals de synode, het recht hadden om predikanten en ambtsdragers te schorsen of af te zetten.

Een van de bijna oneindige stroom brochures betreffende de Vrijmaking. Ondanks bezwaren tegen synode-besluiten verklaarde dr. Bos: 'Geve de Heere dan dat brioeders van hetzelfde huis (...) elkander op rechte wegen van bkeering spoedig hervinden'.
Een van de bijna oneindige stroom brochures betreffende de Vrijmaking. Ondanks bezwaren tegen synode-besluiten verklaarde dr. Bos: ‘Geve de Heere dan dat broeders van hetzelfde huis (…) elkander op rechte wegen van bekeering spoedig hervinden’.

Het voorstel-Bremmer.

‘Om uit de moeilijkheden te geraken’ stelde ds. Bremmer voor, een brief met een aantal uitspraken van de kerkenraad naar de classis te sturen, ter doorzending aan de generale synode. De kerkenraad ging in meerderheid (elf stemmen voor, vier tegen) akkoord. Men schreef met droefheid te hebben kennis genomen van de schorsing voor drie maanden van prof. Schilder. Als reden voor die droefheid voerde de kerkenraad aan, dat door geen enkele kerk een bezwaarschrift tegen Schilder was ingediend; dat de Kerkorde duidelijk vermeldde, dat een schorsing zou geschieden door de kerkenraad sámen met de raad van de genabuurde kerk; dat de schorsing van prof. Schilder (met algehele uitsluiting van zijn eigen kerkenraad in Delfshaven én van de classis Rotterdam) in strijd was met art. 79 van de Kerkorde en met wat de synode in 1936 had besloten. Ook betreurde de kerkenraad het, dat Schilder zich niet fatsoenlijk had kunnen verdedigen.

Uiteindelijk mondde de brief van de kerkenraad uit in het verzoek aan de synode niet voort te gaan met de schorsing, ja, die zelfs op te schorten. Ondertussen richtte de kerkenraad een bemoedigend schrijven aan prof. Schilder: ‘We leven geheel met u mee. We verwijzen u naar de classis Groningen voor alles wat wij voor u doen. Wij verzoeken u, voor zover het u mogelijk is, aan de synode tegemoet te komen’. Het antwoord van prof. Schilder maakte duidelijk dat hij dat laatste niet kon.

Nog meer voorlichting.

Na de voorlichting die door de eigen predikanten gegeven was, werd door de kerkenraad besloten ook de ‘bezwaarde’ ds. D. van Dijk (1887-1985) van Groningen te vragen om op 7 juni 1944 het standpunt van de bezwaarden voor de gemeenteleden toe te lichten. En een week later sprak de niet-bezwaarde ds. S. Hoekstra (1905-1982) – ook uit de stad – over het standpunt van de synode.

Ds. D. van Diojk (1887-1985) van Groningen kwam in Helpman vertellen welke grote bezwaren hij tegen de synodebesluiten had.
Ds. D. van Dijk (1887-1985) van Groningen kwam in Helpman vertellen welke grote bezwaren hij tegen de synodebesluiten had.

Ds. Van Dijk verklaarde, ‘dat we ervoor moesten waken, los te laten wat door onze Kerken eerder werd aangenomen’ (hij doelde daarmee op de bevoegdheden van de synode en op de vroegere besluiten over de doop en het Verbond). ‘De ellende die we nu beleven’ vond volgens hem haar oorzaak in het feit, dat de leergeschillen in 1936 op een verkeerde manier op de synode gekomen waren: níet door de plaatselijke kerken, maar door de synode zélf werden ze op het agendum geplaatst. De synode vertoonde volgens ds. Van Dijk hiërarchische trekken; zelfcontinuering, eigenmachtige uitbreiding van het agendum, de schorsing van prof. Schilder. Ook verdedigde hij het ‘bezwaarde’ standpunt over de doop, zoals ds. Bremmer dat eerder ook had gedaan. De discussie na de toespraak verliep rustig, maar gemeentelid Boringa vroeg zich wel af, of het van ds. Van Dijk eigenlijk wel verstandig was, waar hij zélf sprak van een ‘klein barstje’ in het kerkelijk leven, hij er nu zélf de beitel in zette en die scheur daardoor zelf groter maakte.

Ds. S. Hoekstra (1905-1982) verdedigde de synodebelsuiten en liet zijn mening later ook in een brochure afdrukken.
Ds. S. Hoekstra (1905-1982) verdedigde de synodebesluiten en liet zijn mening later ook in een brochure afdrukken.

Een week later sprak ds. S. Hoekstra van Groningen dus over het standpunt van de synode. De predikant merkte op, dat de ‘bondelingen alleen zij zijn, die door God uitverkoren en wedergeboren zijn’. Het standpunt van de bezwaarden moest volgens ds. Hoekstra onbedoeld leiden tot het verwerpen van de kinderdoop. Want zij konden immers, gedoopt en wel, later het geloof toch vaarwel zeggen? De toespraak van ds. Hoekstra werd overigens in druk uitgegeven onder de titel ‘U en Uwen kinderen’. Hij reageerde daarin uitvoerig op de mening van ds. Van Dijk.

Intussen had de synode een brief aan de kerkenraden gestuurd, dus ook aan die van Helpman, waarin opgemerkt werd, dat wie de besluiten van de synode niet ten volle kon aanvaarden, trouwbreuk pleegde. Daar nu had ds. Spier ernstig bezwaar tegen. Ook br. Wierenga kreeg steeds meer bezwaren tegen al die brieven van ‘de gezondenen [de synodeleden], die de zenders [de plaatselijke kerken] vermaanden’. Hij verklaarde ‘wél de Drie Formulieren van Enigheid te hebben ondertekend, maar níet elk willekeurig besluit van de synode’.

De toespraak van ds. Hoekstra op schrift gesteld.
De toespraak van ds. Hoekstra op schrift gesteld.

Bezwaren in de gemeente.

En toen moesten op 9 juli 1944 nieuwe kerkenraadsleden gekozen worden. Al meteen kwam ouderling Bolt met bezwaren tegen de ‘eenzijdige talstelling door de kerkeraad’. Waren de kandidaten immers niet allemaal bezwaarden? Daar móesten wel moeilijkheden van komen. Ook kwamen bezwaren binnen tegen ’de slappe houding van de kerkeraad’ ten aanzien van de synodebesluiten. Sommige gemeenteleden vonden dat de kerkenraad zich veel duidelijker teweer moest stellen tegen wat de synode allemaal besloten had. De spanningen in de gemeente begonnen nu te groeien en dat was de reden, dat de kerkenraad de behandeling van het rapport over de bezwaren van br. Wierenga naar een later tijdstip verplaatste. Men wilde niet nóg meer problemen.

Problemen waren er inderdaad al genoeg, want intussen verklaarde ds. Bremmer op de kerkenraadsvergadering van 30 augustus 1944 dat hij ‘zeer bezwaard’ was en zelfs had overwogen het ambt neer te leggen. Maar de kerkenraad meende ‘dat nog niet alles gedaan was om een scheuring te voorkomen’. Hoewel ds. Bremmer eerst bezwaar had om de komende zondag het avondmaal te vieren, werd daartoe tóch besloten.

Dominee Steen van Andijk schreef een Open Brief aan dr. Schilder omdat Schilders weekblad 'De Reformatie 'een niet gering aandeel heeft in de door ons allen betreurde polemiek dezer dagen'.
Dominee Steen van Andijk schreef een Open Brief aan dr. Schilder omdat Schilders weekblad De Reformatie ‘een niet gering aandeel heeft in de door ons allen betreurde polemiek dezer dagen’.

Ondertussen had de kerkenraad uit de gemeente geen bezwaarschriften ontvangen tegen de talstelling of de verkiezing van de nieuw te benoemen ambtsdragers, zodat tot bevestiging kon worden overgegaan. Wel vond de kerkenraad het jammer dat zovelen zich van stemming onthielden. Dit ‘teken van protest‘ kon echter niet verhinderen dat de meerderheid van de stemmers akkoord ging met de bevestiging van de ambtsdragers. De kerkenraad zou wél met de gekozen broeders gaan spreken en hun meedelen dat eventueel bij hen levende bezwaren tegen de synodebesluiten alleen in de kerkelijke weg behoorden te worden kenbaar gemaakt, dus door middel van fatsoenlijke bezwaarschriften bij de kerkenraad en daarna desnoods bij de meerdere vergaderingen.

Dr. Schilder uitgenodigd.

In de gemeente waren stemmen opgegaan om prof. Schilder (die op dat moment in Groningen logeerde) zélf uit te nodigen om zijn zienswijze op een vergadering bekend te maken. Daarvoor wilde men graag de Coenderswegkerk gebruiken. Dat werd door de kerkenraad echter niet toegestaan, zodat men van plan was uit te wijken naar de hervormde Helperkerk. Toen ds. Spier dat plan vernam, riep hij een spoedvergadering van de kerkenraad bijeen. De predikant vond het onjuist en in strijd met het eerder genomen besluit, dat de voorlichting door de eígen predikanten zou worden verzorgd. Ook betreurde hij dat ds. Bremmer zijn medewerking had verleend aan het organiseren van de vergadering waar Schilder zou spreken. Maar ds. Bremmer zag het verkeerde van zijn handelingen niet in en nodigde, integendeel, ook de kerkenraadsleden uit om de vergadering toch vooral bij te wonen. Toen achtten verscheidene broeders de tijd gekomen, ds. Bremmer aan zijn belofte te herinneren, dat hij geen stappen zou ondernemen inzake de moeite die hij met de synodebesluiten had, zonder eerst met de kerkenraad te overleggen. Daarop gaf ds. Bremmer toe en beloofde niet aanwezig te zullen zijn op de betreffende bijeenkomst.

De uitnodiging voor de vergadering die niet doorging...
De uitnodiging voor de vergadering die niet doorging…

Onmiddellijk na de kerkenraadsvergadering spoedden ds. Spier en scriba br. G. Meima zich naar de organisatoren van de ‘Schilderbijeenkomst’, met het verzoek de vergadering af te gelasten. Mocht men daartoe niet bereid zijn, dan zou de kerkenraad ogenblikkelijk een circulaire verspreiden om de gemeenteleden op te roepen er niet heen te gaan (hetgeen ongetwijfeld een grote toeloop veroorzaakt zou hebben…!). Het resultaat van de actie was echter dat de vergadering werd afgeblazen, maar de organisatoren bonden de kerkenraad op het hart nu eindelijk eens een duidelijk standpunt in te nemen ten aanzien van de synodebesluiten. Intussen hadden de eerste Kerken zich al vrijgemaakt (onder meer die van Bunschoten-Spakenburg).

De Vrijmaking te Helpman.

Nadat op 11 augustus 1944 in Den Haag de landelijke ‘Vrijmakingsvergadering’ was gehouden, waar velen de door prof. Schilder voorgelezen ‘Akte van Vrijmaking’ ondertekenden, waarmee ze te kennen gaven, te breken met het kerkverband van De Gereformeerde Kerken in Nederland, kwam op 27 september ook in Helpman een door vijftien gemeenteleden ondertekende ‘Akte van Vrijmaking’ binnen, deels een copie van het Haagse origineel. Op 28 september, de dag erna dus, opende ds. Bremmer de kerkenraadsvergadering nog met gebed. Daar werd de ingekomen ‘Akte van Vrijmaking’ van de vijftien gemeenteleden besproken. Met elf tegen vijf stemmen werd toen het voorstel van br. G. Meima aangenomen, dat luidde: ‘Met betrekking tot de huidige kerkelijke moeilijkheden is de kerkenraad in dit stadium van oordeel, dat handelingen, die metterdaad verbreking beteekenen van de eenheid der gemeente en (of) van het verband der Gereformeerde Kerken, niet gerechtvaardigd zijn, terwijl eventueele bezwaren tegen besluiten der kerkelijke vergaderingen in de ordelijke kerkelijke weg dienen te worden behandeld’.

‘Ds. Bremmer en br. K. Wierenga verklaarden dat zij zich door deze beslissing de weg tot verdere samenwerking met de kerkenraad zagen afgesneden, en dat zij zich beschouwden als te behooren tot de voortzetting van de zuivere Gereformeerde Kerk van Helpman. Zij verklaren niet op de volgende vergadering te zullen verschijnen. Nadat br. Koebrugge is voorgegaan in dankzegging nemen ds. Bremmer en br. Wierenga afscheid van de anderen’.

Brochures en Open Brieven.

Op 29 september 1944 schreven ds. Bremmer en ouderling Wierenga een brief aan alle gemeenteleden over hun 'vrijmaking' op de dag daarvoor.
Op 29 september 1944 schreven ds. Bremmer en ouderling Wierenga een brief aan alle gemeenteleden over hun ‘vrijmaking’ op de dag daarvoor.

Br. Wierenga schreef meteen na die vergadering een Open Brief, die in de gemeente huis aan huis verspreid werd, waarin hij zijn stap uitlegde. Op de volgende kerkenraadsvergadering (die al de volgende dag gehouden werd) heerste ‘grote droefheid over het wegblijven van ds. Bremmer en br. Wierenga’. De twee hadden meteen de vorige dag een brief aan de kerkenraad gestuurd, waarin ze schriftelijk bevestigden, dat zij zich beschouwden als de wettige Gereformeerde Kerk van Helpman en dat ze ook alle rechten op de kerkelijke goederen opeisten. Verder vroegen ze om een regeling voor het houden van kerkdiensten. De kerkenraad antwoordde hun daarop, dat zij door uit te treden alle rechten verbeurd hadden, ook al was de kerkenraad bereid tot het treffen van een regeling voor het houden van kerkdiensten. Daaraan was wel de voorwaarde verbonden, dat zij hunnerzijds ‘geen aanleiding zouden geven tot moeilijkheden’. Br. Bos vroeg toen ontheffing uit zijn ambt, dat hij ‘door de gewijzigde omstandigheden niet meer kon uitoefenen’.

Een stroom van brochures en Open Brieven was het gevolg van de kerkelijke moeilijkheden in Helpman. Natuurlijk schreven ds. Bremmer en br. Wierenga op 29 september meteen een uitgebreide rechtvaardiging van hun uittreden. En nog dezelfde dag stelde ds. Bremmer bovendien een uitgebreid ‘Historisch Bericht’ samen over de gang van zaken in de week van 24 september tot 1 oktober 1944. Kort daarop schreven ds. Bremmer en enkele anderen een Open Brief waarin de argumenten van de kerkenraad ‘getoetst’ werden.

De mededeling van de kerkernaad betreffende de gebeurtenissen van 28 september 1944.
De mededeling van de kerkenraad betreffende de gebeurtenissen van 28 september 1944.

En ook ds. Spier en zijn kerkenraad schreven op 30 september een korte Open Brief over wat gebeurd was. De stroom van geschriften hield in elk geval tot eind januari 1945 aan en ook daarna werd op soms felle wijze met elkanders standpunten afgerekend.

Gescheiden optrekkend.

Het psalmbriefje (voor de oragnist) van de eerste gereformeerde kerkdienst na de Vrijmaking in de Coenderswegkerk. Ds. Spier ging voor.
Het psalmbriefje (voor de organist) van de eerste gereformeerde kerkdienst na de Vrijmaking in de Coenderswegkerk. Ds. Spier ging voor.

Op zondag 1 oktober 1944 werd door de vrijgemaakten op de zolder van de fabriek van de heer Timmer in de Emmastraat de eerste eigen kerkdienst gehouden onder leiding van ds. Bremmer. Daar werden de broeders Jansma, Van Loo, Mulder, Prakken en Bijzet in het ambt bevestigd, ‘ondanks het feit dat deze broeders beloofd hadden hun bezwaren in de ordelijke kerkelijke weg te zullen kenbaar maken’. In de gereformeerde kerk aan de Coendersweg ‘leidde ds. Spier een dienst, die het karakter droeg van een bidstond, ‘voor de nood waarin de Kerk van Helpman verkeerde’.

De uitspraak van de kerkenraad.

Vrijmaking Helpman Uitleg kerkenraad 5 okt 1944 - 1

De uitleg van de kerkenraad van 5 oktober 1944.
De uitleg van de kerkenraad van 5 oktober 1944.

Op 5 oktober 1944 gaf de kerkenraad de door sommigen zo gewenste duidelijkheid inzake de synodebesluiten. De kerkenraad van ds. Spier sprak uit, ‘dat hij de leeruitspraken van de synode aangaande het zaad des Verbonds, niet als akkoord van kerkelijke gemeenschap beschouwt en dat zij ook als zoodanig niet aanvaard mogen worden, noch aanvaard hoeven te worden’. Ook voor hen die bezwaard waren over de synodebesluiten moest in onze Kerken plaats zijn en uitwisseling van gedachten over de kwesties moest mogelijk zijn. ‘Broederlijke liefde dringt tot de weg van het zoeken van eenheid met hen die geschorst zijn, doordat met het bovenstaande geen rekening gehouden is’. Ook sprak de kerkenraad uit, dat hij ‘geen rechtstreeksche verantwoordelijkheid voor de genomen besluiten aangaande schorsingen en afzettingen aanvaardt’. Maar ook werd door de kerkenraad duidelijk gesteld dat het verbreken van het kerkverband als ongerechtvaardigd en als niet verantwoord werd veroordeeld.

De gemeentevergadering.

Op zaterdag 7 oktober werd een gemeentevergadering gehouden om de nieuwe situatie te bespreken en zo mogelijk de gescheiden broeders te doen terugkeren. Daar heeft de kerkenraad zijn standpunt inderdaad duidelijk geformuleerd. De kerkenraad had zich nooit op het standpunt van de breuk, maar altijd op dat van de eenheid gesteld; altijd had de kerkenraad oog gehad voor ontwikkelingen die volgens hem onjuist waren en dat ook duidelijk uitgesproken. Had de kerkenraad destijds niet verklaard dat hij bezwaar had tegen het zich continueren van de synode? Nooit had de kerkenraad uitgesproken, dat de betwiste synodebesluiten door hem voor vast en bondig gehouden zouden worden; verder was door de kerkenraad op de classis bezwaar aangetekend tegen de verplichting van aanstaande predikanten om de synodebesluiten te ondertekenen en was ook bezwaar gemaakt tegen de schorsing van prof. Schilder. Zélfs tot 10 september had de kerkenraad met ieders instemming besloten gewoon het avondmaal te vieren.

Het was dus duidelijk dat ook bij de kerkenraad van ds. Spier bezwaren bestonden tegen allerlei ontwikkelingen, maar als men bezwaren had, diende men die, overeenkomstig de Kerkenorde, in de kerkelijke weg bekend te maken: dus mét een bezwaarschrift eerst naar de kerkenraad, dan eventueel naar de classis en desnoods via de particuliere synode naar de generale synode gaan. Maar scheuring van de Kerk? Dát niet! ‘Wanneer gij’ – zo riep ds. Spier de gemeente op – ‘Wanneer gij een onberaden stap gedaan hebt en voortijdige beslissingen genomen hebt, komt dan terug en neemt uw plaats in de Kerk in waar God u niet wegroept, maar waar Hij Zijn kracht door Zijn Evangelie u tonen wil!

Na deze gemeentevergadering werden weer allerlei ‘Open Brieven’ en brochures de gemeente in gestuurd, waarin getracht werd het eigen gelijk te bewijzen. Ook de bekende brochure van de Kamper hoogleraar prof. Ridderbos, ‘Kerkscheuring’ genaamd, die door de kerkenraad in Helpman onder de gemeenteleden werd verspreid, leverde een aantal reacties op in de vorm van ‘Open Brieven’ die huis-aan-huis bij vrijgemaakten en gereformeerden bezorgd werden.

De Coenderswegkerk in Helpman.
De Coenderswegkerk in Helpman.

Samen apart in de Coenderswegkerk.

Op 1 oktober besloot de kerkenraad de Coenderswegkerk één dag per week aan de bezwaarde broeders en zusters af te staan. Het kerkgebouw, zo werd aan de vrijgemaakten meegedeeld, mocht niet voor andere doelen dan voor kerkdiensten gebruikt worden. ‘Onze kerkeraad levert de lokaliteit, verwarming en verlichting. Onze koster doet bij u geen dienst. U kunt zelf een eigen koster aanstellen, die zich moet gedragen naar de aanwijzingen van onze kerkenraad. De helft van de exploitatiekosten is voor uw rekening. Ook mogen door u geen rechten worden gepretendeerd. U noemt onze Kerk verder ‘Gereformeerde Kerk te Helpman’ zonder enige bijvoeging’.  De vrijgemaakte broeders gingen op onderdelen niet akkoord met de voorwaarden van de kerkenraad. We besparen u wat dat betreft de vele details en delen alleen mee dat, totdat in oktober 1954 de vrijgemaakten hun eigen ‘Kurioskerk’ aan de Van Imhoffstraat betrokken, zij hun diensten in de Coenderswegkerk hielden, samen met de gereformeerden, zij het uiteraard gescheiden.

Het interieur van de Coenderswegkerk voir de plaatsing van het orgel (boven de preekstoel).
Het interieur van de Coenderswegkerk voor de plaatsing van het orgel (boven de preekstoel) – 1933.

‘Onkerkelijke handelingen’.

En ondertussen greep de scheuring steeds verder om zich heen. Nog twee diakenen verbraken de band met de gemeente, namelijk de brs. Dijkstra en Oosterveld. En ook kwam op 18 oktober een petitie bij de kerkenraad binnen, ondertekend door acht gemeenteleden, waarin ze bezwaar aantekenden ‘tegen de onkerkelijke handelingen van de laatste tijd’. Ze doelden op de schorsing van enkele predikanten en eenenvijftig ouderlingen in de stad Groningen, ‘van wie wij weten dat zij elke schismatieke actie verfoeien’. Ook had de wereldlijke rechter juist uitgesproken dat de classis Groningen, waar de schorsingsbesluiten genomen waren, onwettig was geweest. Daarom verzochten ze de kerkenraad spoorslags op de classis uit te spreken dat de betreffende schorsingen ongedaan gemaakt behoorden te worden en anders te verklaren de schorsingen niet te zullen erkennen. De kerkenraad gaf zijn afgevaardigden naar de classis een instructie mee, waaruit die wens bleek. Toen de classis en de particuliere synode daarop negatief reageerden, zond de kerkenraad een verzoekschrift aan de generale synode om de schorsingen in de stad Groningen alsnog ongedaan te laten maken. De synode ging daar echter niet op in en deelde dat ook aan de kerkenraad mee.

Ook honderden 'gewone' gemeenteleden klommen in de pen. G. Bolhuis 'maakte zich vrij'.
Ook honderden ‘gewone’ gemeenteleden klommen in de pen. G. Bolhuis ‘maakte zich vrij’.

Tijdens de Vrijmakingsstrijd gingen beide kerkenraden toch akkoord om in november 1944 met de hervormde gemeente van Helpman een gezamenlijke bidstond voor de nood van het vaderland te houden. Geen wonder dat de hervormde predikant, ds. Van Altena, zich afvroeg of zo’n gezamenlijke bidstond wel op een broederlijke wijze kon plaatsvinden, omdat er immers onder de gereformeerden een felle strijd gaande was. De bidstond ging echter door. Maar ‘in de kerkeraad bestond ergernis over het niet aanwezig zijn van ds. Bremmer op de laatste bidstond, terwijl hij ondertussen wél een bezoek gebracht had aan de ‘niet-vrijgemaakte’ gereformeerde kerkleden om hen te bewegen tot de Art. 31-Kerk over te komen’.

Hier en daar iets samen doen…

Direct na de Vrijmaking werd ondanks de onzes inziens verziekte sfeer (hetgeen duidelijk naar voren komt in alles wat in die tijd geschreven werd) toch af en toe iets samen gedaan: zo werd vooralsnog het kinderkerstfeest gezamenlijk gevierd en werd in 1945 een gezamenlijke Paaszangdienst gehouden. Maar deze samenwerking (vermoedelijk bevorderd doordat de eigen organisatie aan beide kanten nog niet helemaal op orde was, zo vlak na de Vrijmakingsstrijd) veranderde al gauw in kille afstandelijkheid. Van vrijgemaakte zijde werd al snel geen samenwerking (meer) gewenst tussen de JV’s en de MV’s van de beide kerken; hetzelfde gold voor de evangelisatiearbeid en ook het kinderkerstfeest werd vanaf 1945 gescheiden gevierd. Wel werd in 1946 nog een gezamenlijke paaszangdienst gehouden, waaraan ook de hervormden weer deelnamen.

In de oorlog mochten de 'Groninger Kerkbode' en het Groningsch Kerkblad' niet verschijnen. Ook in Helpman mocht 'Ons Kerkblad;' niet gedrukt worden. Vandaar de gestencilde wekelijkse 'Mededeelingen'.
In de oorlog mochten de ‘Groninger Kerkbode’ en het ‘Groningsch Kerkblad’ niet verschijnen. In Helpman verschenen daarom de gestencilde wekelijkse ‘Mededeelingen’.

Verhouding ds. H.J. Spier – ds. R.H. Bremmer.

Was de verhouding tussen de beide predikanten in de korte tijd dat ze in Helpman samenwerkten aanvankelijk goed geweest, dat veranderde direct na de gebeurtenissen die tot de Vrijmaking leidden. In preken, stukjes in de wederzijdse ‘Mededeelingen’ en in de ‘Open Brieven’ werd regelmatig in polemische zin tegen elkaar geschreven, waarbij niet verheeld kan worden dat vooral uit de brochures van ds. Bremmer vaak een onverzoenlijke toon klonk. Dat bleek vooral ook uit de bijdragen die ds. Bremmer schreef voor het vrijgemaakte strijdblad ‘De Vrije Kerk’ (waarin later ook het vrijgemaakte blaadje ‘Reformatiestemmen’ opging). Ook naar aanleiding van het boekje dat ds. Spier schreef over ‘Het Mysterie van Gods Verbond’, verschenen in dat blad in felle bewoordingen gestelde aanvallen aan het adres van ds. Spier.

Eind augustus 1944 en in de loop van 1945 kwamen met enige regelmaat tewerkgestelden terug uit Duitsland. Ze ontvingen van de kerkenraad meteen een brief waarin aangekondigd werd dat ‘tot onze grote droefheid nu geen ongedeelde Gereformeerde Kerk meer in Helpman bestaat. Wij vertrouwen dat u, als voorheen, met ons in onze oude Gereformeerde Kerk zult samenleven om God te dienen naar Zijn Woord. We komen binnenkort bij u op bezoek’. Want ze moesten niet van de kudde afdwalen! De paar daarop volgende jaren brachten geen verdere toenadering. Hoewel, op 15 april 1948…

‘Tóch nog even broeders!’

Terwijl de gereformeerde kerkenraad op 15 april 1948 in vergadering bijeen was, ‘klonk plotseling een forse klop op de deur, gevolgd door het binnentreden van ds. D. van Dijk van Groningen, predikant van de Gereformeerde Kerk Art. 31, op de hielen gevolgd door zijn collega ds. P.K. Keizer (1906-1981), zoals wijlen koning Saul met zijn gevolg door zijn wapendrager. Zonder enige aarzeling werd de tocht ondernomen naar de voorzitterszetel; allen verrezen van hun zitplaatsen. Ds. Van Dijk begon handjes te geven; ds. Keizer volgde. Al ‘broederend’ en handenschuddend ontstond er echter toch enige aarzeling. Riepen sommige gezichten herinneringen op? Hoe het zij, toch niet als glorieuze overwinnaars, maar ietwat onthutst stonden de broeders zich af te vragen of ze misschien abuis waren. De kerkvisitatie, die de heren wilden plegen, was bedoeld voor de kerkenraad van Artikel 31. Nog een poging onzerzijds om de heren beter wegwijs te maken, een verontschuldiging en een beleefde groet hunnerzijds, en de leden van de kerkenraad konden zich van ingehouden pret op de knieën slaan. We waren tóch nog enkele ogenblikken weer broeders geweest!’

In dit boekje vertelde ds. B.A. Bos hoe de beide kerken weer bij elkaar konden komen.
In dit boekje vertelde ds. B.A. Bos hoe de beide kerken weer bij elkaar konden komen.

Herenigingspogingen.

Hoewel direct in het begin, na het optrekken van de eerste Vrijmakingsrook, sommige activiteiten door gereformeerden en vrijgemaakten nog gezamenlijk werden ondernomen, verdween die samenwerking als snel. Men hergroepeerde zich binnen de eigen kerkmuren (hoewel de fysieke kerkmuren dezelfde waren). Eind 1945 werd nog een samenspreking gehouden met de vrijgemaakte kerkenraad. Ds. Bremmer en br. Wierenga waren daarbij ook aanwezig. De gesprekken hadden weinig resultaat. De standpunten werden nogmaals tegenover elkaar gezet, maar van verzoening was geen sprake. De kerkenraad constateerde dat men de zaak voorlopig eerst maar eens rustig op zijn beloop moest laten.

Ook landelijk kwamen pogingen op gang om de beide Kerken weer tot elkaar te brengen. Zo werden de ‘Oosterbeekconferenties’ gehouden, waar vrijgemaakten en gereformeerden bijeenkwamen om in informele kring over hereniging te spreken. Ook de kerkenraad van Helpman was voorstander van hereniging. Maar hoe? Men begreep in ieder geval dat de eigen gemeenteleden ‘de [Vrijmakings-] strijd overeenkomstig Gods Woord behoorden te voeren’. En wat de kerkenraad betrof, mochten ook de Gereformeerde Kerken erkennen, dat in de Vrijmakingstijd beleidsfouten gemaakt waren. De kerkenraad was in elk geval bereid ‘eenheid te zoeken en ook samen daarvoor te bidden’. In die geest schreef de kerkenraad toch maar weer een brief aan de vrijgemaakte broeders. Het antwoord was echter opnieuw negatief. Het schrijven hield bovendien een oproep in ‘om zich te bekeren’ en zich los te maken van de ‘zondige synodebesluiten’.

Ook de vrijgemaakte kerk van Helpman publiceerde wekelijks gestencilde . 'Mededelingen'.
Ook de vrijgemaakte kerk van Helpman publiceerde wekelijks gestencilde ‘Mededelingen’.

De kerkenraad was over dat antwoord teleurgesteld; zeker over het feit ‘dat hun de broedernaam geweigerd werd’. Ook adresseerde de vrijgemaakte kerkenraad de brieven niet zoals het (naar het idee van de kerkenraad) behoorde, namelijk ‘Aan de kerkeraad der Gereformeerde Kerk van Helpman’, maar deed men dat vaak met de toevoeging ‘in synodaal verband’ of iets dergelijks. Die aanspraak was onjuist, dus besloot men begin 1949 verkeerd geadresseerde brieven in het vervolg ongelezen te retourneren. Kennelijk adresseerde men later toch correct, want we ontdekten nog verscheidene latere brieven, afkomstig van de vrijgemaakte kerkenraad. De inhoud van de schrijvens bleef echter negatief ten opzichte van toenaderingspogingen van de gereformeerde kerkenraad.

Verdeling kerkelijke goederen?

De kerkenraad vroeg zich begin 1951 af, of het ook tijd werd met de vrijgemaakte broeders te komen tot verdeling van de kerkelijke goederen, en dan vooral van het kerkgebouw. Maar prof. D. Nauta van de Vrije Universiteit raadde dat ten sterkste af. Hij vond zelfs dat het medegebruik van de kerk aan de Coendersweg aan de vrijgemaakten moest worden ontzegd, indien men bijvoorbeeld niet wilde meebetalen aan de reparatie van het dak of iets dergelijks.

Want het dak moest juist in die tijd gerestaureerd worden. De vrijgemaakte broeders schreven dat ze het onbillijk vonden mee te moeten betalen aan het dak, ‘juist omdat u zegt dat u eigenaar van het kerkgebouw bent’. De rekening ‘van het halve dak’ ging echter wel naar de vrijgemaakte broeders, en vervolgens werd daarover lange tijd gebakeleid. De vrijgemaakten wilden de helft van de exploitatie betalen (waarmee men in feite als mede-eigenaar erkend werd), terwijl de gereformeerden wilden dat men een jaarlijkse huurprijs betaalde. In feite bestond er vanaf de Vrijmaking niet eens een rechtsgeldig contract, omdat over de voorwaarden – zoals al opgemerkt – geen overeenstemming bereikt kon worden. In deze tijd dook ook het ‘verkeerd adresseren’ van brieven aan de kerkenraad weer op, zodat opnieuw enkele brieven ongeopend naar de vrijgemaakte broeders retour gingen. Uiteindelijk besloot de vrijgemaakte kerkenraad toch ‘niet verder te gaan met de gemeenschappelijke exploitatie maar een vast bedrag per jaar te betalen’. Daarmee werd ‘na langdurige bespreking’ ingestemd.

Verdere contacten.

Ds. A. van der Ziel
Ds. A. van der Ziel (1905-1990).

In 1960 probeerde de kerkenraad opnieuw in contact te komen met de vrijgemaakte broeders om over de geschillen te spreken en eenheid te zoeken. Men deed dit echter op kousevoeten, omdat in de Groninger vrijgemaakte Kerk kort daarvoor grote onenigheid ontstaan was (deze kerk werd overigens in 1961 in drieën gesplitst).  Het ging over (informele) samensprekingen tussen een aantal leden van de Vrijgemaakte Kerk van Groningen-Zuid en de (sinds de kerksplitsing in 1957 vier) Gereformeerde Kerken in de stad Groningen. Ook de vrijgemaakte predikant ds. A. van der Ziel (1905-1990) deed daaraan mee. Zijn kerkenraad, die van Groningen-Zuid, wilde dat niet en eiste dat zijn deelname aan de besprekingen beëindigd werd. Daartoe was hij echter niet bereid. Uiteindelijk liep dit uit op de schorsing van ds. Van der Ziel. Een groot gedeelte van die gemeente onttrok zich toen aan de vrijgemaakte Kerk van Groningen-Zuid en vormde samen met ds. Van der Ziel de ‘Ge-meente van Leden van de Gereformeerde Kerk van Groningen-Zuid’. Men kwam voor de kerkdiensten bijeen in het ‘Het Tehuis’ (nu reeds afgebroken, maar toen gevestigd in de Lutkenieuwstraat). Vandaar de naam ‘Tehuis-gemeente’. Medestanders elders in het land stuurden een ‘Open Brief’ de wereld in om de leden van de Tehuisgemeente een hart onder de riem te steken, waarin naar het oordeel van vele vrijgemaakten ‘het vrijmakingsgeloof discutabel gesteld’ werd.

De eerste bladzijde van de Open Brief aan de 'Tehuisgemeente' te Groningen.
De eerste bladzijde van de Open Brief aan de ‘Tehuisgemeente’ te Groningen.

De verwikkelingen die daaruit voortvloeiden hadden een zeer grote impact op het samenleven in de vrijgemaakte Kerken, overal in het land. Velen onttrokken zich aan die Kerken, in enkele provincies zelfs bijna of meer dan de helft van de leden! Deze bezwaarden vormden daarop de ‘Gereformeerde Kerken, vrijgemaakt (buiten verband)’, later omgedoopt in de ‘Nederlands Gereformeerde Kerken’.

Wat ds. Van der Ziel en de ‘buitenverbanders’ in vrijgemaakt Groningen-Zuid betreft kan nog worden opgemerkt, dat deze gemeente zich al snel grotendeels met de gereformeerde Stadskerken verenigde. Ds. Van der Ziel werd zelfs wijkpredikant van de juist in die tijd vacante gereformeerde Stadsparkwijk, die in de Stadsparkkerk aan de Snelliusstraat bijeenkwam.

Verdere besprekingen met de vrijgemaakte broeders hadden geen resultaat, ook al werden van gereformeerde zijde daartoe regelmatig pogingen ondernomen, tot in de jaren ’60 toe.

Bronnen onder meer:

Archief van de Gereformeerde Kerk te (Groningen-) Helpman, Groninger Archieven, Groningen

Archief Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt) te Helpman, Groninger Archieven, Groningen

G.J. Kok, ‘Uw Roeping getrouw’.  Zestig jaar kerk in Helpman (1933-1993), Groningen, 2001

© 2017. GereformeerdeKerken.info