Het leven van dominee Cornelius van der Meulen

Inleiding.

De schrijver van dit artikel, Jacob van der Meulen (1834-1909), werd geboren in Middelharnis in Nederland, als zoon van de Afgescheiden predikant ds. Cornelius van der Meulen (1800-1876), die in 1847 naar Amerika emigreerde. Jacob van der Meulen schreef het artikel over zijn vader in 1896 in Graafschap (Michigan); het werd op 5 september 1911 gepubliceerd in het Amerikaanse blad De Grondwet.

Ds. C. van der Meulen (1800-1876).

Het leven van mijn vader, ds. C. van der Meulen

door Jacob van der Meulen.

Cornelius van der Meulen werd op 15 december 1800 geboren in Middelharnis, in de Nederlandse provincie Zuid-Holland. Zijn ouders behoorden tot de burgerstand. Hij verloor zijn moeder toen hij vier jaar oud was. Zijn vader, een verstandig man, was verknocht aan de gereformeerde leer. Niettegenstaande mijn vader in de gereformeerde leer opgevoed was, koos hij onder invloed van zijn leraren, de meer vrijzinnige richting en werd uiteindelijk ongelovig.

In 1827 trad hij in het huwelijk met Elizabeth G. van der Roovaart. Hij had slechts een gewone schoolopvoeding gehad, maar las veel en beoefende voor zichzelf de wiskunde, met het doel om aannemer van dijkwerken te worden.

De dood van zijn twee enige kinderen, die hem op één dag ontvielen, bracht hem tot bekering. Die verandering was zeer beslist. Mijn moeder had altijd al godsdienstige gevoelens gehad, maar die waren na haar huwelijk minder geworden, en kwamen nu meer beslist tevoorschijn. Hij sloot zich aan bij de vromen en zijn huis werd een herberg voor de kinderen Gods.

De Afscheiding.

Toen de Afscheiding van de Hervormde Kerk begon, was hij de eerste in zijn dorp die zich bij die beweging aansloot. Enkele anderen deden hetzelfde, en van de gemeente die zo ontstond werd hij ouderling en voorganger bij de godsdienstoefeningen. Nadat hij was overgehaald om het ‘oefenen’ te beproeven was het gevolg dat de gemeente hem als predikant beriep. Na dit verscheidene maanden in overweging te hebben genomen nam hij dat beroep aan en begaf zich met zijn gezin naar Utrecht om opgeleid te worden door ds. Hendrik Peter Scholte [1805-1868], de godsdienstige leider van de Afgescheidenen in de streek waar mijn vader woonde.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868). Hij zou in 1847 ook naar Amerika emigreren, waar hij de stad Pella in de staat Iowa, stichtte.

Van het onderwijs geven kwam niet veel terecht; mijn vader moest iedere zondag preken en na ongeveer een jaar gestudeerd te hebben, werd hij in 1839 als predikant geordend. Gedurende  enige maanden was hij ook werkzaam in de gemeente van Rotterdam. Die gemeente nam zo snel toe dat zijn gemeente een grotere vergaderplaats moest huren, waarna men begon met het bouwen van een kerk.

Zo gauw daar een pastorie gereed was, ging mijn vader wonen in Middelharnis. Maar zijn belangrijkste arbeidsveld in Nederland zou blijken de provincie Zeeland te zijn. Hij werd als leraar beroepen door de twaalf Afgescheiden gemeenten aldaar. Hij ging wonen in Goes en moest iedere zondag in een andere gemeente preken tot hij de twaalf gemeenten rond geweest was. De moeiten aan dit werk verbonden waren vele, er waren veel tegenstand en ontberingen. Niettegenstaande dit alles, met het oog op de grote behoeften, nam hij het beroep aan. Op 13 juli 1841 begon hij zijn werk in de provincie Zeeland. Hij preekte in schuren, woonhuizen, op velden, en waar zich ook maar een gelegenheid voordeed. Het volk kwam van wijd en zijd om hem te horen, en een groot aantal werd tot God bekeerd. Eén van die preken werd gezegend door de bekering van meer dan honderd mensen.

Vervolgingen.

In die tijd bestond er een wet die oorspronkelijk bedoeld was voor politieke vergaderingen, maar die toegepast werd op bijeenkomsten van de Afgescheidenen. Die wet liet geen vergaderingen toe van meer dan negentien personen. Overtreding van die wet werd gestraft met een zware geldboete. Die boete werd echter bereidwillig betaald door de gemeenten, die de prediking ontvingen.

Ook ds. A.C. van Raalte (1811-1876) hield zo nu en dan een ‘hagepreek’.

Van één preek zal ik kort melding maken. Die werd gehouden in het land van Axel, Terneuzen en Zaamslag. Mijn vader stond op een wagen, die voor dat doel geplaatst was op een dorsvloer. De schuur was propvol. Na het voorgebed traden twee gewapende gerechtsdienaars op de wagen toe en zeiden: ‘In naam van de koning komen wij u aanzeggen, dat gij niet voor deze vergadering moet prediken, en bevelen u allen van hier te gaan en deze plaats te verlaten’.

Conventikels – huisgodsdienstoefeningen – werden ‘ongeoorloofd’ wanneer er meer dan negentien mensen aanwezig waren….

Het antwoord was: ‘Gij hebt uw boodschap gebracht in de naam van de koning, maar nu moet ik u aanzeggen in de naam van de Koning der koningen, dat ik belast ben met de roeping om hier deze dag het Evangelie te brengen aan het volk, dat hier vergaderd is’. Na een kort zwijgen zei hij verder: ‘Gíj hebt gezondigd, maar deze, die u gezonden hebben, hebben grótere zonde’.  De in die tijd van vervolgingen gehouden predicaties werden buitengewoon gezegend door de bekering van veel mensen en de groei van de Afgescheiden gemeenten. Nieuwe gemeenten kwamen er bij, kerken werden gebouwd, en meerdere leraars kwamen mijn vader helpen bij zijn herderlijk werk.

Erkenning en vrijheid vragen?

Er was in die tijd een beweging gaande waaraan hij schoorvoetend deelnam en die hij naderhand geloofde verkeerd in haar toedracht te zijn geweest. Aanvraag werd namelijk gedaan aan de regering om ‘erkenning’; de voorwaarde waarop vrijheid toegestaan werd was het afleggen van de naam ‘gereformeerd’ en het afstand doen van alle aanspraak op de goederen en eigendommen der Hervormde Kerk. De naam die men aannam was ‘Christelijke Afgescheidene Kerk’. Sommigen weigerden om zulk een aanvraag te doen en noemden zich ‘Gereformeerden onder het Kruis’.  Tot op die tijd waren zij die zich afscheidden altijd zorgvuldig geweest te verklaren dat zij zich afscheidden van het Hervormde kerkbestuur, dus níet van het kerkelijk líchaam. Ze zagen het toenmalige kerkbestuur aan als een tirannie, en die te weerstaan werd geacht hun christelijke roeping te zijn.

Maatschappelijke uitsluiting en vervolging werden tegen het nieuwe genootschap gebezigd, ook nadat erkenning verkregen was van de landsregering. Scheldnamen werden hun gegeven en nageroepen op de straat; die in zaken waren verloren hun klandizie; dagloners werden afgedankt; de kinderen der Afgescheidenen werden op de publieke scholen mishandeld. Zelfs werd nu en dan een onderwijzer gevonden, die zijn haat op die onschuldige kinderen moest botvieren. Het gevolg van dit alles was de landverhuizingsbeweging van 1846 en 1847. Godsdienst was de drijfkracht van de beweging, waarvan deze Hollandse nederzetting [daarmee bedoelt de schrijver Graafschap in Michigan], het resultaat is.

Naar Amerika.

Per zeilschip naar Amerika…

Een groot aantal Zeelanders besloot hun vaderland te verlaten. Zij brachten een beroep uit op mijn vader om hen als hun leraar te vergezellen; zij betaalden de reiskosten van hem en van zijn gezin. Het gezelschap verliet Nederland in drie schepen; twee vertrokken vanuit  Antwerpen en een, waarop mijn vader was, vertrok vanuit Rotterdam. Een onophoudelijke reeks van tegenslagen was het deel van deze reizigers, reeds vóór zij Neerlands kust verlaten hadden. Te New York aangekomen vernamen zij dat de twee vóór hen aangekomen gezelschappen van Zeeuwen, naar Michigan gegaan waren.

De tegenslagen hielden met de zeereis niet op. Met bedriegers in aanraking gekomen zijnde en mijn vader zich op zijne rechten beroepende, zou men hem te Troy (New York) in het water geworpen hebben, als hij niet door anderen ontzet was.

Wij zullen niet de details treden, maar alleen melden dat ons gezin twee nachten onder de blote hemel moest vertoeven, een nacht en een deel van een dag blootgesteld werd aan een stortregen, vergezeld gaande van zwaar onweer, en enige weken onder een dak verkeerde dat die naam niet waard was. Wij zullen maar niet over het hongerlijden spreken, noch over het schrale ongeschikte voedsel voor mijn vader, die veel van de verandering van het klimaat te lijden had. Gedurende een hele winter kregen wij als grote gunst tot tweemaal toe een pond boter voor mijn toen zwakke vader, en tegen het voorjaar van 1848 nu en dan een ei.

De ‘Groninger Hoek’ in Chicago.

Zo zag de eerste log-church in Zeeland er uit. Ds. Van der Meulen was daar tot 1859 predikant. Hij wordt als de stichter van het dorp Zeeland (Michigan) beschouwd.

Mijn vader werkte op het dorp Zeeland (Michigan) [van 1847] tot 1859, toen hij een beroep aannam naar Chicago, Illinois. Het vooruitzicht van een gemeente op te bouwen in die wereldstad lokte hem aan. Toen hij zijn intreepreek hield, waren er slechts weinigen om hem te horen. Het kerkgebouw was klein en onooglijk en stond in Foster Street, midden in het gebied van de toenmalige Hollandse kerkgangers. Mijn vader, verwonderd over het klein getal hoorders – daar er toch veel landgenoten moesten wonen in zulk een grote stad – vernam dat er verscheidene Hollanders woonden in een afgelegen deel der stad, dat onder Hollanders ‘Groninger Hoek’ genoemd werd, maar dat deze mensen geheel onverschillig waren omtrent de godsdienst en dat er niets met hen op dat gebied aan te vangen was.

Mijn vader besloot die mensen op te zoeken en uit te nodigen zijn prediking bij te wonen. Het antwoord was afwijzend: ‘De kerk was te ver weg’, enz. Hij stelde hun toen voor in hun eigen omgeving in een van hun woningen te preken. Hij ging daar iedere week heen; de ene week preekte hij ‘s avonds en de andere week gaf hij catechisatie aan de volwassenen. Spoedig volgden bekeringen en velen voegden zich bij de gemeente. Er kwam behoefte aan een ander kerkgebouw op een plaats midden tussen de Hollandse bevolking. Maar uiteindelijk kwam het nieuwe kerkgebouw te staan op de oude plaats.

Naar Grand Rapids, Michigan.

De Second Reformed Church in Grand Rapids, die in gebruik was van 1849 tot 1854.

Mijn vader beschouwde deze uitkomst als zo schadelijk voor de evangelisering van de Hollandse bevolking en zo belemmerend voor de groei van de gemeente, dat dit een belangrijke reden was voor het aannemen van het beroep dat op hem was uitgebrachte door de Tweede Gereformeerde Gemeente (Second Reformed Church) te Grand Rapids, Michigan. De behoeften van die gemeente waren zeer groot; zij leed aan inwendige verdeeldheid. De toestanden eisten veel christelijke voorzichtigheid en standvastigheid. De verhuizing naar Grand Rapids had plaats in mei 1861. Ds. A.C. van Raalte (1811-1876) bevestigde hem als leraar in zijn laatste standplaats.

Ds. A.C. van Raalte (1811-1876)

Het was voor mijn vader een vreugdevolle dag toen hij op 18 juli van dat jaar zijn oudste zoon bevestigde als leraar te Cedar Grove, Sheboygan County, Wisconsin. Hij had een gelofte gedaan na de dood van zijn twee kinderen in Rotterdam, dat als God hem een ander kind gaf en dat een zoon zou zijn, hij die aan de evangeliedienst zou toewijden.

Ook het stadje Cedar Grove werd in 1847 gesticht door Nederlanders onder leiding van ds. Pieter Zonne (1807-1865).

In 1862 bevestigde hij zijn andere zoon als predikant te Milwaukee. Hij getroostte zich vele opofferingen, zodat zijn zonen de volledige opleiding voor de evangeliedienst zouden krijgen, die hijzelf had moeten missen, en die hij geloofde grote waarde te hebben. Ds. Van Raalte vond in hem dan ook een besliste steun in zijn pogingen om hoger onderwijs te verkrijgen. Hij was vanaf het begin lid van het bestuur van Hope College en woonde, zolang zijn lichaamskrachten het toelieten, de bestuursvergaderingen bij.

Historisch overzicht van Hope College.

De zegen die op zijn werk in Grand Rapids rustte, is wel bekend. Gedurende zijn diensttijd kwam het grote kerkgebouw, aan Bostwick Street, en de twee dochtergemeenten, de Derde en Vierde Gereformeerde Kerk, tot stand. Toen hij zijn gemeente aan zijn opvolger overdroeg telde die 376 huisgezinnen en 481 Avondmaalgangers.

Met emeritaat.

Ds. N.H. Dosker (1820-1887).

Toen zijn lichaamskrachten hem begonnen te begeven, verkreeg hij op zijn dringend verzoek het emeritaat van de classis Grand River. De herdersstaf werd in 1873 overgedragen aan ds. Nicholas H. Dosker [1820-1887]. De losmaking van de gemeente had plaats op voorwaarden zeer ter ere voor het christelijk karakter des kerkeraads en der gemeente, en die getuigden van de hoogachting  en liefde hem toegedragen.

Waar wij afscheid nemen van zijn herderlijke bediening, dienen wij te melden de verliezen die hem door de dood in Amerika troffen. Op de 8ste maart 1849 stierf zijn dochter Anna, acht jaren jong. In februari 1857 verloor hij voor de tweede maal in zijn leven twee kinderen op één dag: Sara van der Meulen, oud bijna twaalf jaar en Anna, vier jaar oud.

Op 7 februari 1869 stierf zijn vrouw, de gezellin van zijn leven en zijn waardige hulpgenote. Zij stierf plotseling in het kerkgebouw onder het gehoor van een preek van ds. Willem Moerdijk, toen theologisch student te Holland (Michigan). Haar lichaam, ter ruste gelegd te Zeeland, Michigan, werd ten grave gevolgd door een zeer grote schare. Zijn dochter, mrs. Elizabeth G. Oggel, stierf de 7de mei 1870.

Ds. Van der Meulen was aanwezig op de historische ‘verenigingssynode’ van 1869 (voorste rij, zesde van links).

We dienden nog verder te melden als onder de meer belangrijke gebeurtenissen van zijn leven, zijn aanwezigheid als afgevaardigde van de Algemene Synode der ‘Reformed Church’ op de Synode der Christelijke Gereformeerde Kerk te Middelburg (Nederland), gehouden in het jaar 1869, waar hij getuige was van de heling der kerkelijke breuk [tussen de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder het Kruis], en aanneming van de naam Christelijk Gereformeerd.

Ds. Cornelius van der Meulen (1800-1876) in ambtsgewaad, hier in Middelburg, waar hij voor zijn emigratie predikant was.

Op 11 februari 1870 trad hij voor de tweede maal in het huwelijk met de weduwe  Frouwke Idema, die hem liefderijk en zorgvuldig verpleegde in de laatste maanden van toenemende zwakheid en  eindigende in zijn dood.

Na het verkrijgen van het emeritaat liet zijn geest hem geen werkeloosheid toe. Hij bleef de leraar in zijn veelvuldige werkzaamheden helpen door het leiden van kerkdiensten, begrafenissen en nu en dan een preek te houden in zijn vorige en omliggende gemeenten.

De zwakheden van de ouderdom lieten zich meer en meer gelden. Hij zag zijn einde met gelatenheid tegemoet, gereed om heen te gaan en met Christus te zijn. Hij zei kort voor zijn dood: ‘Ik ben blij dat ik geleefd heb, en nu ben ik blij dat ik ga sterven’. Hij verliet ons de 23ste augustus  1876, Hij had zelf de voorbereiding van zijn begrafenis geregeld.

Te Grand Rapids hield ds. Nicholas H. Dosker de lijkrede naar aanleiding van de woorden: ‘Lazarus, onze vriend, slaapt’. De kerkeraad der gemeente, de Jongelings Vereniging en velen van Grand Rapids volgden het stoffelijk overschot naar Zeeland, waar het ter ruste gelegd werd aan de zijde van zijn eerste vrouw.

Ds. en mevrouw James de Pree.

Aldaar werden toespraken gehouden in het kerkgebouw door Albert C. Kuiper, Willem P. de Jong, Adriaan Zwemer, Dirk Broek, James de Pree en Henry Uiterwijk. Het slotgebed werd gedaan door prof. Charles Scott. Ds. Willem Moerdijk hield een toespraak bij het graf en ds. Engelbert C. Oggel (1841-1910) sprak de zegen uit.

Ds. Engelbert C. Oggel (1841-1910).

Een zeer grote schare drukte door tegenwoordigheid en achting en de liefde uit die het volk voor hem had.

Het graf van ds. C. van der Meulen.

Bron:

Henry S. Lucas, Dutch Immigrant Memoirs and Related Writings, Revised Edition, Grand Rapids / Cambridge, 1997

Literatuur:

F. Staal, De apostel van Zeeland. Uit de dagen der Afscheiding. Bruinisse, g.j.

R.P. Swierenga, Chicago’s ‘Groninger Hoek’. The Origins  and Development of the Dutch Colony on the Old West Side in the 19th Century. Chicago, g.j.