De oprichting van “de School der Kerk” te Kampen (1854) – 1

Inleiding.

Bij het vijftigjarig jubileum van de Theologische School in Kampen, op 6 december 1854 gesticht, verhaalde ds. A. Brummelkamp jr. (1839-1919), sinds 1887 emeritus, zijn herinneringen aan de voorgeschiedenis en de stichting van die school. We voegden enkele kleine verduidelijkende opmerkingen toe en pasten het tijdgebonden taalgebruik enigszins aan.

Ds. A. Brummelkamp jr. (1839-1919), de schrijver van dit artikel.

1 – Het verhaal van het ‘Seminarie te Amsterdam’ dat er niet kwam (1850-1852).

door dr. A. Brummelkamp jr.

“Een paar geschiedkundige herinneringen van een ooggetuige, een oud-student, zullen op dit vijftigjarig jubileum wellicht niet onwelkom zijn. De eerste is uit het leven van mijn vader, ds. A. Brummelkamp (1811-1888) en de Arnhemse opleidingsschool in de jaren 1850 en 1851, in verband met het tijdstip der oprichting van de Theologische School te Kampen.

Ds. A. Brummelkamp (1811-1888). Hattem 1835, Schiedam 1839, Arnhem en Velp 1842, Docent Theologische School 1854, Emeritus docent 1882, vader van de schrijver van dit artikel.

Mijn vader had met zijn zwager, ds. A.C   van Raalte (1811-1876), en later met ds. A.B. Veenhuizen (1814-1895) (een leerling  van de Theologische School te Genève), gewerkt aan de opleiding van aanstaande predikanten aan de school in Arnhem, die uitging van de provinciale vergadering van Gelderland en Overijssel van de Christelijke Afgescheidene Kerk. In de wandeling noemde men die vergadering ‘de partij van Brummelkamp’; want het was in de tijd van de interne verdeeldheid binnen de Afgescheiden kerk, die al van 1846 en vroeger dagetekende (niet te verwarren met de scheuring in 1838, waardoor de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis ontstond).

Ook de andere partij, die naar ds. S. van Velzen (1809-1896) heette, hield in genoemde provincies haar vergaderingen. Het was dus niet vreemd dat na het vertrek van Van Raalte en Veenhuizen naar Amerika (in 1846), mijn vader zich dikwijls eenzaam en verlaten voelde. De Afscheiding bleef zo klein en zo zwak tegenover de buitenwereld. De landverhuizing naar Amerika, toen in volle gang, onttrok haar aanhoudend de beste elementen.  En dan nog die verdeeldheid in eigen boezem! Ook het aantal studenten van de school te Arnhem slonk voortdurend.

Het boekje met het voorwoord van ds. A. Brummelkamp (1811-1888) waarin emigratie naar Amerika gepropageerd wordt (hierin is een uitvoerige brief van ds. A.C. van Raalte (1811-1876) opgenomen, die zijn Amerika-reis beschrijft).

Werd het niet steeds duidelijker dat het afgelopen was met het werk in Nederland? Was het niet beter allen gezamenlijk naar Amerika te gaan? Lag niet voor ieder die meer vrijheid wilde voor kerk, school en maatschappij dan het liberalisme wilde toestaan, de toekomst daar? Ginds, ver over zee waar de Stars and Stripes zo breed en fier uitgolfden over het land van de vrijheid en de kracht?

Maar na verloop van tijd kwam er een kentering! De uitgedunde gelederen, ook die van de studenten, vulden zich weer. Het werk bleek nog niet afgedaan te hebben. Toen kwam het denkbeeld op om (na Veenhuizen) nogmaals hulp te zoeken te Genève. En dat lukte. Volgens de heer De St. George (een vroegere wapenbroeder uit het Leidse Jagerscorps dat in 1830 tegen het opstandige België optrok), had juist iemand uit Holland zijn studie in Genève voltooid, die graag naar het Vaderland wilde terugkeren om daar te gaan werken.

Een tweede leraar voor de school in Arnhem was dus gevonden! En nu kwam, waarschijnlijk onder invloed van gesprekken met de heer Wormser te Amsterdam, een tweede gedachte op, namelijk om de school van Arnhem te verplaatsen naar Amsterdam. Ook was het plan om medewerking te zoeken van gereformeerde vrienden uit de hervormde kerk, en zo een Theologische opleiding op bredere en wetenschappelijker basis te verkrijgen, dan men tot nog toe gekend had.

Van alle kanten steun toegezegd.

Allereerst was de kleine Afgescheiden kerk daarbij gebaat; maar ook hoopte men daarmee tegengif te kunnen bieden tegen ongelovige theologie van Groningen, die toen de meeste hervormde kansels bezette, én tegen de Leidsche theologie van prof. Scholten die aan het opkomen was. Misschien, wie weet, zouden ook hervormde gemeenten het niet versmaden om van een degelijke inrichting gelovige, wetenschappelijk goed onderlegde, predikanten te beroepen! Dit plan scheen te zullen gelukken. Isaac da Costa (1798-1860) die in 1850 de Arnhemse school bezocht en aan wie toen gevraagd werd of hij bij de voorgenomen overplaatsing zijn krachten aan zo’n ‘Seminarie’ zou willen wijden, antwoordde onmiddellijk met een hartgrondig ‘ja’.

Mr. Guillaume Groen van Prinsterer (1801-1876).

Wie zijn brieven aan mr. Guillaume Groen van Prinsterer (1801-1876) kent, weet dat hem iets dergelijks altijd al niet alleen als mooi, maar ook als noodzakelijk tot behoud van kerk en theologie had toegeschenen. Ook andere mannen van naam, waaronder mr. J.J. Teding van Berkhout (1814-1880), werden aangezocht en wilden meewerken. Zelfs mr. Groen van Prinsterer en  mr. Aeneas Baron Mackay, die zich later echter terug trok, schenen bereid als Curatoren hun naam aan de inrichting te verbinden.

Wat lachte deze toekomst mijn vader tegemoet! Hij, die zelf als student aan het Amsterdams Atheneum twee jaar lang Da Costa’s Bijbellezingen had gevolgd, en die nu zijn studenten – zoals hij graag zei – dagelijks in aanraking zou mogen brengen met een geniale geest als die van onze dichter – het was meer dan hij in zijn isolement had durven hopen. Het leek hem een verbreding van de horizon voor kerk en school, die hij als een Godsgeschenk meende te mogen aanvaarden!

‘Naar Amsterdam…!’

In dit gebouw (de latere Schotse Zendingskerk te Amsterdam) zou de Arnhemse opleiding in het vervolg plaatsvinden.

Dit alles vond plaats in de loop van de jaren 1850 en 1851. Per 1 november 1851, zo was afgesproken, zou de verplaatsing van Arnhem naar Amsterdam plaatsvinden. Alle achttien studenten zouden meegaan. De voorbereidingen waren in volle gang. Een gebouw voor het Seminarie aan de toenmalige Erwtenmarkt (nu Amstel genaamd), de latere Schotse Zendingskerk, was door een vorstelijke gift van mevrouw Zeelt te Baambrugge beschikbaar gekomen; en ook mijn ouders hadden te Amsterdam een huis gehuurd dat zij per november zouden betrekken.

Mevrouw J.J. Zeelt uit Baambrugge maakte de verhuizing naar Amsterdam financieel mogelijk.

Er leek geen wezenlijke belemmering te zijn voor de uitvoering van het plan. Het verschil in kerkelijk standpunt zou geen hindernis vormen. Het gezamenlijk doceren zou noch namens de Afgescheiden Kerk noch namens de Hervormde Kerk plaatsvinden, maar geschieden als twee helften van de ene Gereformeerde Gezindheid , die immers in beide kerken waren vertegenwoordigd. Dat was de afspraak. Zo was het ook uiteengezet in Groens blad ‘De Nederlander’ en ook in het afzonderlijk verspreide Program.

De samenwerking verbroken…

Ieder van ons beseft nu dat juist dat de moeilijkheid van deze onderneming was. Het zou zich dan ook gaan wreken. Niet eerder dan op 7 oktober 1851 kwam de delicate kwestie op een van de vele voorbereidende vergaderingen weer ter tafel, terwijl zo te zeggen alles gereed was, de meubels in het ouderlijk huis gepakt stonden en de schipper was gehuurd. Mijn vader, die ervan uitging dat men elkanders standpunt eerbiedigen zou, gaf zonder een blad voor de mond te nemen zijn mening over de kerkelijke toestanden. Maar dit was olie op het vuur.

Isaac da Costa (1798-1860).

Da Costa sprong van zijn stoel op en zei: ‘Dus lieve broeder, moet ik het er voor houden dat gij meent dat wij, die in de Hervormde Kerk blijven, ons op een zondige weg bevinden?’ Waarop het bevestigend antwoord van mijn vader natuurlijk niet uitbleef. ‘O, maar’, hernam Da Costa, ‘dan kunnen wij niet samenwerken, dan moet ik mij terugtrekken, dan gaan we uiteen’.

De teerling was geworpen. De breuk was daar. Wel probeerde men van hervormde zijde de kloof te overbruggen, maar mijn vader, die steeds in overleg met zijn provinciale vergadering had gehandeld en dat ook nu deed, verklaarde zijn gevoelen niet te kunnen terugnemen en dat, nu de zaken er zo bij stonden, ook hij en zijn vrienden verder geen medewerking konden verlenen op basis van het Program.

Het gevolg hiervan was, dat het Christelijk Gereformeerd Seminarie, gevestigd te Amsterdam, zoals het oorspronkelijk in het Program ontworpen en aangekondigd was, nooit is tot stand gekomen.

Het Seminarie van de Vrije Schotse Kerk dat daarna in hetzelfde gebouw ettelijke jaren in Amsterdam bestond onder leiding van ds. C.A.F. Schwartz, had met het oorspronkelijke plan niets te maken. Het was een geheel nieuwe en ook een geheel andere stichting.

Een ándere breuk geheeld.

Mijn vader bleef dus nu met zijn studenten te Arnhem en zette met zijn uit Genève overgekomen medewerker, ds. G.W. van Houte (1817-1872), de arbeid voort. En toen –opmerkelijk – kwam nog geen zes maanden later een bode uit de andere helft der Afgescheiden broeders naar mijn vader met de vraag of het toch niet mogelijk zou zijn de scheuring binnen de Afgescheiden Kerk te helen en weer als één man tegenover de vijand te staan. Voor het antwoord op zo’n vraag was geen overleg nodig.

Slaat uwe zwaarden tot spaden en uwe spiesen tot sikkelen’, jubelde het geestdriftige antwoord van mijn vader. En waarlijk, reeds de eerste onderhandelingen – na zoveel vroegere mislukte – sloegen aan! Van weerszijden weerklonk de kreet: ‘God wil het!’

Twee jaren, 1852 en 1853, waren nodig om alles behoorlijk over de kerkelijke schijven te laten lopen. Toen kwam de synode van Zwolle van 1854, waar de ‘hereniging’ – zoals ze genoemd werd – tot ieders blijdschap beklonken werd. En haar schoonste vrucht was wel deze, dat nu ook aan de verbrokkeling en partijzucht op het gebied van de opleiding een einde zou worden gemaakt en door de oprichting van de Theologische School te Kampen in 1854 deze levensvraag voor de kerken in eensgezindheid zou worden beslist.

De voorbereidende vergadering van Curatoren vond plaats op 20 en 21 september 1854.

De poging om met de hervormde broeders een school te stichten, hoe goed bedoeld ook, moest mislukken. Er zat geen levensvatbare gedachte achter. Langs de kerkelijke weg moest het komen. De in de Afscheiding aanwezige krachten bleven voor de Afscheiding bewaard!

Naar deel 2 >

Bron:

A. Brummelkamp, 6 december 1854 te Kampen (deel 1), In: Handboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland voor het jaar 1905. Middelburg, 1904

Literatuur:

G.M. den Hartogh, Het Christelijk Gereformeerd Seminarie te Amsterdam. Een poging tot openbaring der Hervormde of Gereformeerde Gezindheid (1850-1852). Delft, g.j.