De Gereformeerde Kerk te Culemborg

Inleiding.

De Christelijke Afgescheidene Gemeente te Culemborg ontstond op 4 december 1867, terwijl daar op 25 juli 1887 bovendien de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ ontstond. De ‘Vereniging van 1892’ van beide kerken liep in Culemborg echter vast. In 1894 koos Kerk A een andere weg….

Kaart: Google.

De Afscheidingstijd.

In Culemborg (tot 1911 Kuilenburg) en omgeving had de Afscheiding van 1834 nauwelijks invloed. Dat wil echter niet zeggen dat in die stad geen Afgescheidenen woonden. De hervormde kerkenraad hield zich er in 1838 namelijk wel even mee bezig. De ambtsdragers hadden tijdens de huisbezoeken namelijk enige ontevredenheid bij enkele gemeenteleden ontwaard. Sommigen kwamen ‘opzettelijk en aanhoudend’ niet meer in de kerk en ‘hun aan de dag gelegde denkwijze’ strookte niet met wat de kerkenraad van hen verwachtte. Maar tot het zich daadwerkelijk afscheiden van de hervormde kerk was het nog niet gekomen. Vandaar dat men de zaak ‘in nadere overweging’ hield en eventueel later maatregelen zou nemen. We horen er echter daarna niets meer van.

De Oude Vischmarkt, lang geleden.

Tot in 1862 duidelijk werd dat acht tot tien personen voor onderlinge samenkomsten bijeenkwamen op een houtzolder aan de Oude Vischmarkt. ‘Daar, op dien zolder, werd het eerst, na vele jaren niet gehoord te zijn, weer het evangelie der genade verkondigd’. Na verloop van tijd werd in de Ridderstraat een pand gehuurd en als evangelisatiegebouw ingericht (door de week ook als school gebruikt), waar de diensten voortgezet werden. Er werd gepreekt door evangelisten van de ‘Nederlandsche Evangelische Protestantsche Vereeniging’ (NEPV) te Den Haag. Van 1864 tot 1866 was dat evangelist J.J. ’t Hart, en van 1866 tot 1881 werd evangelist B. Vermeulen daar geplaatst.

Het evangelisatiegebouw (de achterkant) annex school (illustratie uit ‘100 jaar Geref. Kerk Culemborg’). Rechts het toegangspoortje aan de Ridderstraat.

De Christelijke Afgescheidene Gemeente in zicht.

Hoe dan ook, terwijl de evangelisatievereniging in de Ridderstraat haar bijeenkomsten hield, kreeg ds. J. Brummelkamp (1837-1898) van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Tiel in 1867 bezoek van Teunis Meijster (1835-1890) uit Culemborg (hij was eerder voorganger geweest bij de in 1865 geïnstitueerde ‘Gemeente onder het Kruis’ in Zegveld). Meijster deelde ds. Brummelkamp mee zich te willen aansluiten bij de Christelijke Afgescheidene Kerk en wilde ook meteen lid worden van die gemeente te Tiel. Hij had haast, want hij wilde Afgescheiden predikant ‘op Artikel 8’ worden (‘singuliere gaven’), en daarom zo snel mogelijk lid worden van een Afgescheiden Gemeente ‘met het oog op den gestelden termijn welke verlopen moet tot ik naar Art. 8 tot de bediening kan worden toegelaten’. Je moest namelijk gedurende een zekere periode tot de Christelijke Afgescheidene Kerk behoord hebben alvorens je over ‘Art. 8’ kon gaan denken. Het zou echter tot 1875 duren alvorens hij als christelijk gereformeerd predikant van Zeist bevestigd kon worden.

Mogelijk had Meijster gehoopt predikant van Culemborg te kunnen worden, want hij had medestanders. Later dat jaar bleek namelijk dat meerderen de wens te kennen gaven lid te worden van de Afgescheiden Kerk. Dat kwam doordat zij in het evangelisatielokaal te Culemborg zo nu en dan de Afgescheiden predikant ds. A.G. de Waal (1813-1889) uit Utrecht hadden horen preken.

Ds. A.G. de Waal (1813-1889) van Utrecht.

Er was in de Evangelisatievereniging namelijk intussen beroering ontstaan. Tijdens een van zijn preekbeurten had ds. De Waal kennelijk iets gezegd dat de in het evangelisatielokaal inmiddels sinds 1866 werkzame evangelist Vermeulen in het verkeerde keelgat was geschoten, want de volgende zondag had hij ‘de Afgescheidenen en de Afscheiding gelasterd en miskend’. Wel hadden de broeders bij de Nederlandsche Evangelische Protestantsche Vereeniging (NEPV) – die Vermeulen in Culemborg had geplaatst – klachten ingediend over diens uitlatingen, en wel had de NEPV de voorganger gemaand tot voorzichtigheid, maar het kwaad was geschied. Verscheidene leden van de Evangelisatievereniging bedankten voor hun lidmaatschap en gaven de wens te kennen in Culemborg een Christelijke Afgescheidenr Gemeente te stichten.

Opnieuw naar ds. Brummelkamp.

Ds. J. Brummelkamp (1837-1898) institueerde de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Culemborg.

Teunis Meijster – inmiddels toegelaten als lid van de Gemeente te Tiel – ging samen met zijn geestverwanten nogmaals richting ds. Brummelkamp, nu met het verzoek te helpen bij de instituering van een Afgescheiden Gemeente in Culemborg. Maar de kerkenraad van Tiel wilde voorzichtigheid betrachten bij het stichten van een gemeente in Culemborg. Op dat moment was immers evangelist Vermeulen van de ‘Nederlandsche Protestantsche Evangelische Vereeniging’ daar nog steeds werkzaam (hij zou er zelfs tot 1881 blijven), en men wilde niet de indruk wekken hem op een of andere manier voor de voeten te lopen. De kerkenraad benoemde dus op 2 oktober 1867 een commissie die in Culemborg de situatie opnam. Deze liet er geen gras over groeien, want al op de classis van 17 oktober bracht men rapport uit en kon de classis toestemming geven om in Culemborg een Christelijke Afgescheidene Gemeente te stichten.

Geïnstitueerd (1867).

De Goilberdingerstraat, lang geleden.

Sindsdien ging Teunis Meijster enige tijd in kleine kring voor als oefenaar. Eerst op een bovenkamer in de woning van koopman W. van Asch aan de Goilberdingerstraat (nu nr. 2 en 4), maar die ruimte werd te klein en te benauwd – er kwamen op zondag al zo’n zestig mensen luisteren! Dat was het moment waarop men het advies kreeg een kerkenraad te kiezen. Johan van den Berg en Teunis Meijster werden tot ouderling verkozen en als diakenen werden aangewezen Berend Huisman en Johannes Petrus van der Poel. Op 4 december 1867 – zeggen de kerkenraadsnotulen van Tiel, want die van Culemborg gingen verloren – gingen ds. Brummelkamp en scriba H.C. Schmitz van Tiel op reis naar Culemborg. Daar werden op de bovenkamer van de heer W. van Asch negen kinderen gedoopt en bovendien werd toen de verkozen kerkenraad bevestigd. Daarmee was de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Culemborg een feit.

Een eigen kerk (1868).

De inmiddels te kleine ‘bovenkamer’ van koopman Van Asch voldeed niet meer aan de vereisten en men vatte het plan op zo mogelijk een eigen kerk te bouwen. Vandaar dat men op 6 april 1868 een brief schreef aan Burgemeester en Wethouders met het verzoek toestemming te verlenen om de woning van mevrouw de weduwe Boskamp aan de zuidwestelijke kant van de Ridderstraat (tegenwoordig nr. 15) te mogen inrichten als kerkgebouw.

Culemborgs Afgescheiden Gemeente was echter niet bij machte de prijs voor de kerk geheel zelf op te brengen. Vandaar dat men voor de aankoop van de kerk en de bijbehorende pastorie de hulp inriep van de classis Arnhem, de provincie Gelderland en uiteindelijk zelfs die van de generale synode van 1869.

Het oordeel van de Synodale Commissie in 1869.

Deze verwierp het verzoek echter omdat de synode oordeelde dat ‘niet gebleken was dat de provincie hare krachten had beproefd’. Deze deed vervolgens waarschijnlijk meer haar best en zo kon de Culemborgse gemeente het gebouw nog datzelfde jaar aanschaffen en als kerk inrichten, getuige het jaartal op de voorgevel: 1868 (maar in 1921 – de kerk was toen allang niet meer eigendom van de Gereformeerde Kerk – besloot schilder Jan van Schaik de tweede helft van het jaartal te halveren, omdat hij ‘1834’ een meer passend jaartal vond dan 1868. ’t Is maar hoe je ‘t bekijkt. De toenmalige – ‘voortgezette’ christelijke gereformeerde – kerkenraad liet het in elk geval maar zo).

De christelijke afgescheiden kerk uit 1868 aan de Ridderstraat 15 (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

Erkenning van de overheid (1868).

In de laatste week van 1868 vroeg de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Culemborg erkenning van de landelijke overheid. Dat was onder de Afgescheidenen een heikel punt, maar er zijn geen aanwijzingen dat het verzoek in Culemborg problemen opriep. Men ging akkoord met de voorwaarden die de overheid stelde: men zou geen aanspraak maken op de bezittingen en fondsen van de Nederlandsche Hervormde Kerk, de eigen behoeftigen zouden door de diaconie van de Afgescheidene Gemeente zelf verzorgd worden om zo niet ten laste  te komen van de Rijkskas, en men zou afstand doen van de benaming ‘gereformeerd’, want die kwam – naar de stellige overtuiging van de overheid – toe aan de aloude Nederlandsche Hervormde Kerk, die vóór 1816 – toen het ‘Algemeen Reglement voor het bestuur van de Hervormde Kerk’ werd ingevoerd – immers ‘Nederduitsch Gereformeerde Kerk’ heette. Verder moest de gemeente de beschikking hebben over een eigen kerkgebouw (dat was inmiddels het geval) en bovendien moest de kerkenraad het reglement meesturen volgens hetwelk de kerkelijke gemeente bestuurd werd. Ook dááraan voldeden de broeders: ze stuurden de Amsterdamse versie van het ‘Utrechtse Reglement’ mee. Twee dagen later, op 28 december 1868, deelde het Ministerie mee ‘kennis genomen te hebben van het bestaan van de gemeente in Culemborg’. Daarmee verkreeg de kerkelijke gemeente rechtspersoonlijkheid.

Het rekest aan de overheid was ondertekend door dertig gemeenteleden. De kinderen meegerekend zal de gemeente vermoedelijk in elk geval niet meer dan honderd leden gehad hebben.

Christelijke Gereformeerde Gemeente (1869).

De Ridderstraat in 1910. Rechts vooraan de kerk.

In 1869 werden de meningsverschillen, die landelijk in 1838 tussen de Afgescheidenen onderling ontstonden, definitief bijgelegd. Vier jaar na de Afscheiding waren in de Christelijke Afgescheidene Kerk namelijk problemen ontstaan over onder meer de vraag of men wel of niet erkenning bij de overheid zou aanvragen. Een groot deel van de Afgescheiden Gemeenten zag daarin geen overwegende bezwaren, al moest men vaak wel even slikken om de benaming ‘gereformeerd’ los te laten. Maar op die manier was men in ieder geval verlost van de vervolgingen (al waren die sinds 1841 al voor het grootste deel verleden tijd), en verkreeg men bovendien rechtspersoonlijkheid. Maar een deel van de gemeenten weigerde erkenning, c.q. vrijheid van godsdienst aan te vragen, en deze begonnen voor zichzelf: ze scheidden zich af van de hoofdstroom van de Christelijke Afgescheidene Kerk en noemden zich in het vervolg ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’.

In 1869 – na jarenlang onderhandelingen te hebben gevoerd – vonden beide kerkengroepen elkaar weer en besloot men tot hereniging van de ‘Christelijke Afgescheidene Kerk’ en de ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’, onder de nieuwe naam: ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’. Ook in Culemborg heette de gemeente sindsdien dus ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’, al was het enige dat men in Culemborg ervan merkte de aantekening van de naamsverandering in het notulenboek. Dat notulenboek is trouwens al sinds lang zoek.

De Doleantie te Culemborg (1887).

‘De Heraut’, 7 augustus 1887.

Na het vertrek van evangelist Vermeulen, in 1881, kozen de leden van de Evangelisatievereniging te Culemborg een eigen evangelist, in de persoon van G. Verrips (1843-1894). Het al eerder genoemde evangelisatiegebouw – dat door de week als christelijke school dienst deed – is de plaats waar de oorsprong van de Dolerende Kerk van Culemborg ligt. Je kon in de kerkzaal komen als je een steegje achter een poortje aan de Ridderstraat inging, tegenover het kerkje van de Christelijke Gereformeerde Gemeente.

Geïnstitueerd (1887).

Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913).

Daar kwamen op 25 juli 1887 gemeenteleden bijeen om de kerkenraad te kiezen. Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) van Zetten was naar Culemborg gereisd om de ambtsdragers meteen na de verkiezing in het ambt te bevestigen. Ds. Van Lingen kende trouwens het klappen van de zweep: na in verscheidene plaatsen hervormd predikant te zijn geweest was hij in 1881 directeur van het Christelijk Gymnasium te Zetten geworden. Volgens hem was dat gymnasium een goede manier om te trachten de hervormde kerk weer in het rechte spoor te brengen: de studenten uit Zetten konden immers naar de in 1880 door dr. A. Kuyper (1837-1920) gestichte gereformeerde Vrije Universiteit (VU) om zo predikant te worden, waarmee de rechtzinnigheid in de kerk nieuw leven kon worden ingeblazen.

Het liep allemaal anders. De eerste student van de VU, kandidaat J.H. Houtzagers (1857-1940), werd door ds. Van Lingen op 7 februari 1886 in de hervormde gemeente te Kootwijk – al vele tientallen jaren vacant – in het ambt bevestigd, maar zonder de toestemming van de kerkelijke besturen af te wachten. Vandaar dat in Kootwijk de eerste Dolerende kerk ontstond.

Ook in Culemborg was de gang van zaken met betrekking tot de Doleantie nauwlettend gevolgd. In navolging van de adviezen van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’, dat in januari 1887 te Amsterdam gehouden was, werden ook in Culemborg zgn. verzamellijsten aangelegd, waarop men kon tekenen als men van mening was ‘dat het ter hand nemen van de reformatie der hervormde kerk plicht was’. De ‘actie’ vond gehoor. Op 25 juli 1887 luisterden de vele aanwezigen in het evangelisatiegebouw naar ‘eene schoone en krachtvolle rede’ van ds. Van Lingen. ‘Het gebouw was tamelijk met hoorders gevuld. Na bevestiging van de ouderlingen en de diakenen werd aan negen kinderen de H. Doop bediend. Menig hart was hierbij gevoelig aangedaan, ziende nu de grote bemoeienissen des Heeren tegenover zoo vele schuld en ontrouw’. Daarmee was op 25 juli 1887 de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ te Culemborg een feit. Evangelist G. Verrips bleef voorganger van de Dolerende Kerk te Culemborg en vervulde bovendien de functie van scriba.

Oefenaar G. Verrips (1843-1894).

De Vereeniging van 1892: in Culemborg ‘slechts eene korte wijle’…

De kerkgebouwen van de ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ aan de Ridderstraat in Culemborg stonden dus niet ver van elkaar. Tegenover elkaar bijna: door het poortje tegenover de christelijke gereformeerde kerk kon je zo op het plein van de school komen, die ook als Dolerende kerk gebruikt werd.

Een kijkje in de Ridderstraat. Links het poortje waardoor men de eerste Dolerende kerk (in het evangelisatielokaal annex school) bereiken kon. Rechts van het poortje is de voorkant van het evangelisatiegebouw. Aan de linkerkant van de weg verderop het Rooms-Katholieke pensionaat. Aan de andere kant van de weg de kerk van de christelijke gereformeerden (rechts van de vrouwen).

Theologisch gezien lagen ze echter kennelijk ver uit elkaar, althans te oordelen naar de gebeurtenissen tussen 1892 en 1894. Toen op 17 juni 1892 de landelijke ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ fuseerden tot ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’, volgden vele plaatselijke kerken zonder veel problemen dat voorbeeld. In veel dorpen en steden smolten de (meestal twee) plaatselijke kerken (vrijwel) zonder meer ineen. In andere plaatsen liep het echter helemaal zo makkelijk niet,  en hier en daar duurde het zelfs tot (tegen) de dertiger jaren alvorens van een verenigde Gereformeerde Kerk sprake was.

Overeenkomstig het besluit van de beide generale synodes werd de naam van de twee fusiekerken (vrijwel) gelijkgetrokken: beide kerken heetten in het vervolg ‘Gereformeerde Kerk te Culemborg’. Alleen op plaatsen waar men nog niet toe was aan samensmelting, zoals in Culemborg, zou de voormalige Christelijke Gereformeerde Kerk tót de toekomstige samensmelting ‘Gereformeerde Kerk te Culemborg A’ genoemd worden, en de vroegere Dolerende Kerk ‘Gereformeerde Kerk te Culemborg B’.

Er moest namelijk nog het een en ander tussen de twee kerkenraden besproken worden. Wat precies is onduidelijk, maar het zal wel te maken gehad hebben met wat ook landelijk vooral door Christelijke Gereformeerde Gemeenten als bezwaren tegen de ‘Vereniging’ naar voren gebracht werd: de plaatselijke gemeenten zouden over de ‘ineensmelting’ niet gehoord zijn; de naam van Christus was uit de kerknaam verdwenen; de vrees dat bij ineensmelting van de twee kerkgenootschappen de positie van de Theologische School in Kampen ten opzichte van de Vrije Universiteit van Kuypers Dolerende kerken sterk verzwakt uit de bus zou komen en misschien wel zou moeten worden opgeheven. Wellicht maakte ook  de christelijke gereformeerde gemeente van Culemborg zich dus daarover druk.

De gesprekken tussen beide Culemborgse kerken liepen op niets uit. Want uiterlijk in juni 1894 besloot de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Culemborg definitief niet mee te gaan met de Vereniging van 1892. De broeders W. van Asch en Chr. Lok schreven aan de Regering ‘dat ze bleven wat ze waren, namelijk Christelijk Gereformeerd’, en niet in hetzelfde kerkverband meegingen met de verenigde Gereformeerde Kerken. Ze sloten zich aan bij de inmiddels ook al tot stand gekomen landelijke ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk; want ook in andere steden en dorpen waren gemeenten, predikanten en gemeenteleden die zich bezwaard voelden om met de Vereniging van 1892 mee te gaan.

Ds. J. Schotel (1825-1914) werd consulent van de uitgetreden christelijke gereformeerden.

(Het jaartal 1898, dat jarenlang in het ‘Jaarboek van de Christelijke Gereformeerde Kerken’ vermeld werd als het jaar van de ‘terugkeer’ van Culemborg naar de ‘voortgezette’ Chr. Geref. Kerk, is onjuist. De christelijke gereformeerde Generale Synode van 1894 (zitting van 4 juli) vermeldt Culemborg al als Gemeente binnen dat kerkverband. C.H. Loch was toen door de kerkenraad naar de synode afgevaardigd. Ds. J. Schotel (1825-1914) werd die dag benoemd tot consulent van die gemeente, die immers nog geen predikant had. Met andere woorden: uiterlijk per 1 juli 1894 werd de Gereformeerde Kerk B van Culemborg ‘Gereformeerde Kerk’.

Oefenaar Verrips overleden (23 december 1894).

Oefenaar G. Verrips was ondertussen nog steeds op zijn post. Hij bleef met zijn arbeid in de Gereformeerde Kerk van Culemborg trouw voortgaan. Hij had zo graag predikant willen worden op Art. 8 (‘singuliere gaven’), maar dit lukte hem niet.  Op 23 december 1894 overleed hij. Natuurlijk herdacht de kerkenraad hem met weemoed en ondersteunde zijn bij hem inwonende zuster financieel in haar levensonderhoud (oefenaar Verrips was ongehuwd).

Een eigen predikant (1896).

Ds. W.J. de Haas (1853-1899).

Na het overlijden van oefenaar Verrips besloot de kerkenraad een predikant te beroepen, al waren de financiën krap. Het traktement werd vastgesteld op fl. 1.000, en fl. 250 werd toegekend voor de huur van een woning. Na twee vergeefse beroepen werd ds. W.J. de Haas (1853-1899) van Hattem op drietal gezet, waaruit hij door de gemeente met enkele stemmen verschil gekozen werd. Op 29 september 1895 werd de predikant in het ambt bevestigd door zijn zwager, ds. W.H. Oosten (1864-1928) van Middelburg.

‘Het Kerkblad’, 4 oktober 1895.

Ds. Oosten hield een preek over Spreuken 13 vers 17b (“… die zichzelven arm maakt, en heeft veel goed”). De gemeente zong daarna staande de zegenbede, verwoord in psalm 134 vers 3. ‘Voor een talrijk gehoor, waaronder ook onze plaatselijke Autoriteiten tegenwoordig waren’, hield ds. De Haas de intredepreek over 2 Cor. 4 vers 7 (“Maar wij hebben dezen schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij van God, en niet uit ons”), ‘waaruit ZEerw. klaarlijk aantoonde de onweerstaanbare kracht van het Woord Gods en de nietigheid van Zijn gezanten’.

Een nieuwe kerk (1896).

‘Het Kerkblad’, 18 september 1896.

Al snel werd de kerkenraad geconfronteerd met de noodzaak een nieuwe kerk te laten bouwen. De Christelijke Gereformeerde Gemeente (vroeger Kerk A) had immers al (uiterlijk) in juni 1894 het kerkverband van de ‘Gereformeerde Kerken in Nederland’ verlaten, zodat de kerk aan de Ridderstraat door Kerk B niet gebruikt kon worden. Verkassing naar een ander gebouw was nodig, want in september 1895 had het bestuur van de Schoolvereniging de huur van het vroegere evangelisatielokaal (nu vooral school en ook in gebruik als catechisatielokaal) opgezegd. Vandaar dat de Dolerende (nu Gereformeerde) kerk van Culemborg sindsdien al enige tijd gebruik maakte van een ‘gehuurde zaal’. Dat beviel niet meer.

Vandaar dat de kerkenraad overleg voerde met het bestuur van de Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs, als eigenaar van het evangelisatiegebouw. De kerkenraad vroeg of het schoolbestuur bereid was het lokaal met de grond aan de Gereformeerde Kerk te verkopen. Het bestuur antwoordde na onderhandelingen dat die onroerende goederen voor fl. 6.000  het eigendom van de kerk werden, mits bovendien binnen veertien dagen een kerkcollecte voor de school gehouden zou worden. Als de kerkenraad zo’n collecte niet wilde, was de koopprijs fl. 7.000. Kort daarop kwam van buiten de kerkelijke gemeente een gift van fl. 2.000 binnen. Dat maakte het besluit van de kerkenraad makkelijker. Besloten werd het lokaal met de grond te kopen voor fl. 7.000. En… geen collecte.

Aanvankelijk wilde een geraadpleegde deskundige het evangelisatiegebouw (Ridderstraat 10) laten verbouwen (‘dat was goedkoper’), maar de kerkenraad koos ervoor een geheel nieuwe kerk te bouwen. De laagste inschrijver was D. van Mameren uit Asch, die het werk volgens de plannen van architect E.G. Wentink en diens zoon voor fl. 10.780 wilde uitvoeren. Ds. De Haas werd aangewezen om in april 1896 de eerste steen te leggen, ‘hetwelk als zodanig door hem met blijdschap werd aanvaard’.

In gebruik genomen.

De gereformeerde kerk te Culemborg, die in 1896 in gebruik genomen werd.

Op 11 september 1896  werd de kerk in gebruik genomen. Scriba H. van der Waard schreef daarover onder meer in het landelijke officieel orgaan van de Gereformeerde Kerken, ‘Het Kerkblad’: ‘Thans kwam de gemeente op om onder haar eigen dak haren God te loven. Voor haar traden bij beurten op haar eigen geliefde leeraar ds. W.J. de Haas, ds. [A.] Varekamp [1860-1898] uit Tiel, ds. W.H. Oosten (1864-12928) uit Middelburg en ds. [M.] Van Minnen [1837-1910] uit Utrecht. Ds. De Haas sprak naar aanleiding van Psalm 100, waaruit ZEerw. met vurige geestdrift betoogde, dat al het geschapene gehouden is zich ten dienste te stellen tot zijnen Maker, inzonderheid deze gemeente, wijl zij zich nu mocht verheugen in de goedertierenheden hares Gods’.

Ook sprak de predikant een woord ‘van waardeering en erkenning van onze Edelachtbaren Heer Burgemeester [Tadema], die zich ook onder het talrijk gehoor bevond’. Dat weerhield de scriba echter niet in zijn schriftelijk dankwoord in de plaatselijke krant Culemborg ‘een diepgezonken stad’ te noemen; waarbij hij overigens ongetwijfeld de kerkelijk gedeelde situatie in de stad op het oog had.

De heer Proper speelde de eerste keer voor de zekerheid maar even op het orgel.

In augustus 1897 werd de kerk voorzien van een orgel, dat geleverd werd door de orgelfirma Proper te Kampen. Er moest fl. 1.200 voor betaald worden. Het vroegere orgel werd verkocht voor fl. 20. Meer was het niet waard. Het nieuwe orgel werd bij de ingebruikneming bespeeld door orgelbouwer Proper zelf, omdat de vaste organist ‘niet zo best kon spelen’…

Enkele predikanten en hun belevenissen in het kort.

Ds. De Haas overleed al in 1899. Hij was ernstig ziek geworden en moest zelfs tweemaal worden opgenomen in het Utrechtse ziekenhuis. Tijdens zijn tweede verblijf daar overleed hij op 24 januari 1899 op 46-jarige leeftijd. De Culemborgsche Courant schreef over de begrafenis: ‘Hedenmiddag had de begrafenis plaats van ds. W.J. de Haas. Een talrijke menige was samengestroomd op het kerkhof. Aan de groeve werd het woord gevoerd door verschillende leden, die allen in goed gekozen, welsprekende en treffende woorden de nagedachtenis van hun aller vriend en broeder huldigden’.

Ds. D. Koffijberg (1844-1911) diende de kerk van Culemborg van 1900 tot zijn overlijden in 1911.

Ds. D. Koffijberg (1844-1911).

Hij was bevriend met dr. A. Kuyper, die hem had aangeraden predikant te worden op Art. 8 (‘singuliere gaven’). Die bijzondere gaven had hij zeker: ‘Hij preekte uit het hoofd en had ’s morgens en ‘s avonds de kerk vol. Ook buiten de kerk had hij vele vrienden (…). Preken en catechiseren kon hij als geen ander’. Enige tijd nam hij zelfs het zondagsschoolonderwijs op zich, toen er geen zondagsschoolonderwijzers te krijgen waren ‘en ieder voor de eer bedankte’. Het viel hem wel zwaar, maar leerkrachten van de christelijke school namen het werk van hem over.

In 1902 werd de Jongelings Vereniging ‘Het Mosterdzaadje’ opgericht, die twaalf leden telde, maar de aardigheid was er voor de preses al gauw af, ‘wegens de geringe opkomst en het onordelijke gedrag van enkele jongelingen’. De club werd zelfs enige tijd stilgelegd; ‘deze is verstikt en kan niet meer groeien’. Ook vijf jaar later was het nog huilen met de pet op. Enkele jaren later kwam de JV ‘Nathanaël’ in het licht. Daar liep het beter mee. Ook werd een ‘jongedochtersvereeniging’ opgericht, waar nauwelijks problemen mee waren; net als op veel andere plaatsen maakten zij tijdens hun vergaderingen kleding voor de uitdelingen van de diaconie.

Moeilijkheden waren er in het begin van de twintigste eeuw in de vorm van ‘onverzoenlijke ongeregeldheden die er bij vele leden zich voordoen’. Tot tweemaal toe moest daarom het avondmaal worden uitgesteld. Toen het avondmaal enige tijd later toch weer gevierd werd, gebeurde dit tegen de zin van één van de gemeenteleden; deze stond tijdens het avondmaal op en hield een van de andere gemeenteleden tegen om aan te gaan aan de avondmaalstafel, omdat hij vond dat deze geen recht had het avondmaal te vieren. Over die actie werd met de dader op de kerkenraadsvergadering stevig doorgepraat.

Op 13 december 1911 overleed ds. Koffijberg. Hij kreeg op weg naar huis – komende van een door hem geleide begrafenis – een beroerte, waardoor hij verlamd raakte. Tijdens een kerkdienst hoorde hij vanaf zijn ziekbed hoe de kinderen van de Scheffelschool hem in de kerk zijn lievelingspsalm toezongen: psalm 73 vers 1:  ‘Ja waarlijk, God is Isrel goed, voor hen die rein zijn van gemoed; Hoe donker ooit Gods weg moog’ wezen, Hij ziet in gunst op die Hem vrezen’.

Dr. J.W. van den Bosch (1882-1952) was predikant van Culemborg van 1912 tot 1915.

Ds. J.W. van den Bosch (1882-1952).

‘Ds. Van den Bosch was het type van een stijlvolle, deftige dominee, in zijn prediking vurig en fel. Op een zondag was hij zó in actie, dat hij zijn preek, geschreven op losse blaadjes, van de kansel veegde. Ouderling Sjoer raapte ze gedienstig op en legde ze op volgorde, waarna de predikant weer verder kon. Zijn glas water ging eens dezelfde weg’.

Toen de mobilisatietijd aanbrak ten tijde van het begin van de Eerste Wereldoorlog, sprak de predikant op het Fort van Everdingen voor daar gelegerde soldaten, die overigens vrijwel allen lid waren van de hervormde kerk.

Ds. J. Kwak (1881-1936) was van 1916  tot 1923 aan de kerk van Culemborg verbonden.

Ds. J. Kwak (1881-1936).

In juni 1916 deed hij intrede in Culemborg. Deels in en deels na de Eerste Wereldoorlog waren de gevolgen van de tijdsomstandigheden goed voelbaar. De avonddiensten werden op verzoek van de burgerlijke gemeente verplaatst naar de middag om gas uit te sparen. De prijs voor de ‘gloed’ (de brandstof) in de stoven was flink duurder geworden, zodat hij er – als leverancier van dat spul – op moest toeleggen. De kerkenraad gaf hem enige financiële verlichting.

Ds. Kwak preekte in die tijd eens over het zondige van de ‘zwarte handel’, die in die tijd welig tierde. Twee ondeugende jongens, die ook in de kerk zaten, fluisterden naar een voor hen zittende lapjeskoopman dat hij maar goed naar de preek moest luisteren; het gerucht ging namelijk dat hij zich zo nu en dan ook met de ‘zwarte handel’ inliet. De lapjeskoopman verkocht hen, lik op stuk, een flinke gratis draai om de oren, die klonk als een klok. Gelukkig liep alles met een sisser af. De twee jongens en hun vader werden door de driftige lapjeskoopman op visite gevraagd en na een goed gesprek en na excuses te hebben aangeboden (hopelijk ook door die jongens) mochten pa en de boys zelfs een van de vele konijnen uitkiezen die de koopman in zijn tuin had staan. Lekker voor de Kerst!

Enige problemen ontstonden door het ‘preeklezen’, als er een keer geen predikant was. Normaal gebeurde dat door een ouderling van achter de lessenaar vóór de preekstoel. Maar iemand kwam op het idee dit in het vervolg vanaf de kansel te doen. Daarover nam de kerkenraad na de gemeente gehoord te hebben een positief besluit. Toch bleek dat sommigen zich daaraan ergerden; een van de gemeenteleden bleef met zijn gezin zelfs weg uit de dienst als een preek gelezen moest worden. De kerkenraad bleef echter bij zijn besluit. Later werd de kwestie nóg eens actueel toen een ouderling benoemd was die de benoeming slechts zou accepteren als er ‘geen preeklezen op de preekstoel’ zou plaatsvinden. De kerkenraad handhaafde echter zijn besluit en de aspirant-ouderling bedankte.

Eens was een gemeentelid zó boos op de dominee dat hij het hogerop zocht. De predikant had hem eens niet gegroet! Daarover wendde de beledigde broeder zich tot de kerkenraad, maar omdat deze naar zijn oordeel een onjuist besluit nam ging hij met zijn klacht achtereenvolgens naar de classis, de particuliere synode en zelfs naar de generale synode. Overigens zonder succes. De kerkenraad had volgens de ‘meerdere vergaderingen’ correct gehandeld.

Ds. G. Staal (1884-1976) diende de kerk van Culemborg van 1924 tot 1929; het was zijn eerste gemeente.

Ds. G. Staal (1884-1976).

Ds. Staal was aanvankelijk onderwijzer geweest en werd op veertigjarige leeftijd predikant op Art. 8. ‘Ds. Staal was een markante persoonlijkheid, die met hart en ziel predikant was en geen blad voor de mond nam. Zo zei gij onder andere in zijn afscheidspreek dat de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk geen bestaansrecht had; maar ook zijn duidelijke standpunt ten opzichte van de andere kerken stond contacten met leden en voorgangers van die kerken niet in de weg’.

Ds. H.M. Ploeger (1892-1975) was van 1930 tot 1946 predikant in Culemborg.

Ds. H.M. Ploeger (1892-1975).

Hij deed op 14 september 1930 intrede. De crisistijd was ook voor de kerkelijke gemeente van Culemborg een moeilijke tijd. De diaconie had de handen vol en de beurs leeg (maar kreeg in 1933 een legaat van fl. 500 van een vroeger gemeentelid); het traktement van de predikant werd zo nu en dan verlaagd; een boete- en bededag werd gehouden, de werkloosheid sloeg toe, het tekort van de kerk liep op.

Tijdens het predikantschap van ds. Ploeger brak ook de Tweede Wereldoorlog uit. Ds. Ploeger vertelde eens: ‘Eenmaal werd voor een kerstdienst voor de Wehrmacht ons kerkgebouw gevorderd; vanaf het orgel mocht ik de dienst, geleid door een [Duitse] legerpredikant, bijwonen. Op zekere dag werd in de kerk ‘huiszoeking’ gedaan, in verband met een aanvankelijk voor ons onbekende omstandigheid. Men vond niet wat men zocht: radiotoestellen, door onze koster opgeslagen op de vernuftig gecamoufleerde vliering van de kerk. Het bezoek werd niet herhaald. De consistorie droeg de sporen van het onderzoek in opengebroken en beschadigde kasten. Onverrichter zake gingen overvalwagen en commando heen’.

Ook vond in die tijd de Vrijmaking van 1944 plaats, in Culemborg op 11 oktober 1945, toen daar een Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt) geïnstitueerd werd. Eenenvijftig gemeenteleden verlieten de Gereformeerde Kerk. ‘Ze verklaarden dat de kerkenraad en ds. Ploeger hun beloften, die ze hadden afgelegd bij de aanvaarding van hun ambt, verzaakt hadden en dat zij hen daarom niet in hun huis zouden ontvangen en niet tot hen zouden zeggen ‘Weest gegroet’, omdat de kerkenraad zich achter de synode besluiten stelde’.

Een nieuwe kerk (1973).

Ds. J.G. Meynen (1939-2013).

Na de oorlog waren aan de kerk van Culemborg verbonden de predikanten J.G. Lensink (1899-1990) van 1947 tot 1958;  ds. H. Scholing (1900-1976) van 1960 tot 1963; ds. T.L.H. Pieterse (1935-2015) van 1965 tot 1970 en ds. J.G. Meynen (1939-2013) van 1970 tot 1975.

De Open Hof, die in 1983 in gebruik genomen werd.

Tijdens de ambtsperiode van ds. Meynen werd een nieuwe kerk in gebruik genomen. Het oude kerkje zat altijd vol en dat gaf een intieme sfeer. Maar de kerkenraad besloot begin jaren ’70 dat het tijd werd een nieuwe kerk te bouwen. Op allerlei manieren werd geld opgehaald. ‘Op de preekstoel van de oude kerk stond: ‘Maak het eens bont, koop meters grond’. Er werden bazars georganiseerd, giften opgehaald. Talloze vergaderingen waren nodig om de voorbereidingen ordelijk te organiseren. De eerste paal werd door ds. Meynen op 21 maart 1973 de grond in geslagen. Er volgden nog 178. Architect Cooiman had de kerkbouwplannen ontworpen en op 1 december 1973 kon de nieuwe kerk, Open Hof, in gebruik genomen worden.

Deze kerk wordt nog steeds als protestantse kerk gebruikt. Met ingang van 1 januari 2011 fuseerden de Gereformeerde Kerk van De Open Hof en de Hervormde Barbara Gemeente namelijk tot Protestantse Gemeente te Culemborg.

Ledentallen Gereformeerde Kerk Culemborg.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Culemborg van 1900 tot 2010.

Bronnen onder meer:

R. den Boer, Gereformeerde Kerk Open Hof, in: Culemborg zoals het was. Culemborg, g.j.

D. ten Broeke en B.A. Broerse, 100 jaar Gereformeerde Kerk Culemborg, 1887-1987. Culemborg, 1987

C. Smits, De Afscheiding van 1834, negende deel. Dordrecht, 1991

© 2017 GereformeerdeKerken.info