Inleiding.
Het ontstaan van de Gereformeerde Kerk Een-Norg-Veenhuizen (ten noordwesten van Assen) verdient enige uitleg.
De Gereformeerde Kerk te Een werd geïnstitueerd op 19 januari 1845. De Kerk te Norg ontstond op 11 juni 1858, maar werd in 1922 opgeheven en bij de Kerk te Een gevoegd. De Gereformeerde Kerk te Veenhuizen werd op 16 september 1920 vanuit de Kerk te Een geïnstitueerd, had vanaf 1967 geen predikant, werd daarom toen voor de Dienst des Woords gecombineerd met de Kerk te Een, maar per 1 januari 1974 weer geheel met die Kerk samengevoegd, onder de naam ‘Gereformeerde Kerk Een-Norg-Veenhuizen’.
Om het verhaal overzichtelijk te houden beginnen we met hetgeen over Norg te vertellen is (ook over de tijd na de samenvoeging met de Kerk van Een in 1974), vervolgens vermelden we iets over de arbeid van de Kerk te Norg aan de Norgervaart, en tenslotte komt het werk van de Kerk te Veenhuizen aan de orde. Telkens speelt de Kerk te Een daar uiteraard een rol.
1. De Gereformeerde Kerk te Norg (1858-1922).
Aan colporteur J. de Braal werd in 1898 opdracht gegeven één zondag per maand in Norg werkzaam te zijn. Deze kleine en zwakke Kerk, in 1858 geïnstitueerd, had geen eigen predikant en geen kerkgebouw en wilde daarom graag – nu door de provinciale synode een colporteur benoemd was – dat De Braal zich af en toe eens enige dagen in Norg zou laten zien. De deputaten stemden er mee in, maar het duurde tot februari voordat de colporteur daar arriveerde (hij was ook enige tijd ziek geweest). Op 18 februari 1899 bezocht hij er een zieke vrouw, hield er ’s zondags in een particuliere woning tweemaal een bijbellezing en catechiseerde ‘de weinige leerlingen’.
Maar, vroeg hij zich af, er was in Norg toch al sinds veertig jaar een Gereformeerde Kerk? Waarom dan tóch onder bewerking bij de Inwendige Zending? Het eerste konden de deputaten niet ontkennen, ‘maar de toestand daarvan is zó eigenaardig, dat zij [de Kerk te Norg] weinig meer is dan een uitgangspunt voor de Inwendige Zending in de omgeving. Zélfs kan ze niet in aanmerking komen voor steun uit de Kas voor Hulpbehoevende Kerken, want in de gewone betekenis is ze niet hulpbehoevend [de Kerk had immers geen ‘dure’ predikant te verzorgen], en tóch heeft ze ook weer aan álles behoefte. De kleine kerk van Norg geeft de Inwendige Zending het voordeel dat zij er een middelpunt heeft van waaruit zij de omgeving kan bearbeiden, terwijl het op plaatsen waar zulk een middelpunt ontbreekt, soms vrij wat voeten in de aarde heeft om er een te verkrijgen. Dit is voor ons in Norg een belangrijke voorsprong. In de jaren zoolang er in Norg eene Gereformeerde Kerk geweest is, was zij nog nooit in het bezit van een kerkgebouw. Deze zwakke zuster heeft behoefte aan kracht om zich ontwikkelen’. Vandaar dat Greving, ‘zolang hij daar geen zondagsschool hield’, er eens per maand naar toe moest, ‘om aldaar eenige arbeid te verrichten’. Daarom verbleef Greving er zo nu en dan een hele week.
Eind 1903 kreeg Greving opdracht in Anloo te gaan werken; colporteur Hogewind nam zijn werk in Norg toen over. Dat kan hooguit enkele maanden geduurd hebben, want in 1904 werd Hogewind ontslagen. Waarschijnlijk zal Greving daarna weer zijn teruggekeerd naar Norg. Want na jaren van zwijgzaamheid over Norg betracht te hebben, delen de deputaten in 1909 mee, dat Greving ook toen elke week een dag naar Norg ging ‘om er te catechiseren, bezoeken af te leggen en wat er meer te doen is om, kon het zijn, deze zwakke zuster [de kerk] eenigszins te sterken’. Dit heeft hij tot zijn ontslag in 1911 volgehouden. Vier jaar later, in 1915, heette het: ‘In het volkrijke Norg is eene kleine kerk gevestigd. Deze moet als een zwakke zuster worden aangemerkt. Het zal moeilijk gaan haar tot ontwikkeling te brengen maar zij staat er nog als getuige en als het eenigszins kan moet zij staande gehouden worden. Steun zal er noodig zijn om dit kleine overblijfsel voor verdwijnen te behoeden, maar die mag haar niet onthouden worden’.
Norg bij de kerk te Een gevoegd (1922).
Het ‘overblijfsel’ bleek echter te gering om staande te blijven. In 1922 werd de Gereformeerde Kerk te Norg opgeheven en bij de Kerk van Een gevoegd. Het archief van de particuliere synode leert ons, dat Een al kort na de inlijving van Norg daar met het evangelisatiewerk begon. ‘Een evangelisatievereeniging werd opgericht, waarvan alle leden van de kerk contribuant waren. Deze verspreidde honderdveertig ‘bijbelbladen en afzonderlijke evangeliën en wandteksten’. Ook had men een evangelisatiebibliotheek aangelegd waarin toen tachtig boeken ingeschreven waren. Er werd veel gewerkt door persoonlijk bezoek, ook onder de bewoners van woonwagens. Voor dit werk werd overigens geen steun van de provinciale deputaten gevraagd.
Nadat een paar jaar voor de oorlog enige zomers gewerkt was met de hulp van enkele dames van de GOZE (de ‘Gereformeerde Opleiding voor Zending en Evangelisatie’) kreeg men in 1940 nieuwe hoop voor Norg: ‘Nu is het zover dat er met subsidie van de classis en de provinciale kas een vaste post gesticht kon worden! Gaan ons aller gebeden mee omhoog voor wie in die ook bij uitstek vrijzinnige hoek spreken van den Eenigen Zaligmaker die noodig is. Wat is echter het ideaal nog verre: overal in Drenthe in geheel vrijzinnige streken prediking van het Woord des Heeren’. De particuliere deputaten verleenden voor het eerst in 1942 steun voor het werk in Norg. Veel werk werd verricht ten behoeve van pensiongasten die er vooral in de zomer verbleven. Ook was er een bijbelkiosk.
Geen wonder dat in 1950 werd opgemerkt dat in Norg een gebouw nodig was, dat behalve voor zondagsschool en bijbellezingen in de zomertijd gebruikt kon worden voor het evangelisatiewerk onder pensiongasten. De daad werd bij het woord gevoegd, want nog hetzelfde jaar werd beloofd dat ’Norg een dezer dagen een gereformeerd evangelisatiegebouw’ zou krijgen. De vrijzinnigen waren volgens de deputaten al flink geschrokken: ‘Ze vreesden de wederoprichting van de Gereformeerde Kerk die hier lang geleden was. Ook was er angst voor de stichting van een christelijke school. ‘Als er geen vruchten waren, was er ook deze reactie niet’, zo concludeerden de deputaten. ‘Het blijkt in Norg, dat, hoe moeizaam het ook is tot die bevolking te komen, dit beter gaat naarmate de daar wonende evangelist(e) er meer thuis gaat horen en zich gaat geven aan de gehele samenleving’.
De arbeid in Norg ging rustig door, al was het ‘niet spectaculair, maar evenmin ongezegend’. Evangeliste mej. Van den Berg deed er in de jaren ’60 het moeilijke werk, ‘volhardend doorzettend’. Ondertussen breidde het recreatiewerk onder pensiongasten én het gewone evangelisatiewerk (in het hele dorp) zich in die tijd zó uit, dat daar een parttime tweede kracht moest worden ingeschakeld. Ook daarvoor werd steun gevraagd bij de provinciale deputaten. Verder werd het inmiddels geplaatste gebouwtje (waarover we in de archieven trouwens geen bijzonderheden aantroffen) opgeknapt. Om het van de provinciale deputaten gevraagde steungeld daarvoor bij elkaar te krijgen verhoogde de particuliere synode het quotum voor de kerken in de provincie tot in totaal fl. 11.000.
Toen mej. Van den Berg in 1966 vertrok werd ze opgevolgd door een gediplomeerde evangelisatie-jeugdleidster, al snel gevolgd door een tweede; het evangeliserend jeugdwerk in Norg ging toen, net als in enkele andere Gereformeerde Kerken in de provincie, meer en meer de kant van jeugdzorgwerk op. Men probeerde daarvoor – in overleg met de provinciale Stichting voor Gereformeerd Maatschappelijk Werk – rijkssubsidie te krijgen. Daarvoor moest voldaan worden aan bepaalde voorwaarden. Het was de bedoeling dat in Norg een ‘Stichting Jeugdwerk‘ gevestigd zou worden. De stichting – zo werd gezegd – zou gesubsidieerd worden door het landelijk overkoepelend orgaan voor het gereformeerd bijzonder jeugd- en gezinswerk, de ‘Stichting Evangelisch Herstel en Opbouw’, en de leiding zou dan in handen komen van een bevoegde jeugdleider.
Verwikkelingen rond de subiside.
In 1968 meldde het Jaarverslag van de Deputaten voor Evangelisatie echter het volgende: “De Kerken van Een en Veenhuizen zijn beide klein en proberen in Norg te doen wat ze kunnen. Het recreatiewerk in de zomerperiode in Norg heeft een aparte begroting en krijgt steun uit de landelijke ‘Generale Kas Noodgebieden’. Het ‘gewone werk’ in Norg, dat met een tekort van fl. 2.100 uit 1968 bleek te beginnen, had door de bezetting met anderhalve kracht, gesalarieerd volgens de richtlijnen van het Evangelisatiecentrum, in totaal behoefte aan een bedrag van fl. 24.400. Deze zaak leek onoplosbaar, resp. boven de krachten te zijn gegroeid. Nu was al eerder ook ter particuliere synode opgemerkt dat dit een ‘tíjdelijke dure zaak’ kon zijn. Immers werd bedoeld te komen tot een gesubsidieerde ‘Stichting Jeugdzorg Norg’. Was de subsidie eenmaal verkregen, dan waren de problemen een stuk minder.
De aanstelling van de krachten in 1968, na het vertrek van de vroegere evangeliste en haar helpster, had plaatsgevonden na verkregen inlichtingen vanuit ‘Evangelisch Herstel en Opbouw’, die optimistisch klonken ten aanzien van het subsidiabel worden. Ook waren de generale, provinciale en classicale deputaten er wel in gekend. Op het moment dat de financiering zo moeilijk leek, bleek echter de toekomst van dit werk nóg moeilijker. Er bleek namelijk vrijwel geen uitzicht te zijn op overheidssubsidie. Ook kon het aangestelde echtpaar niet het bestaande evangelisatiewerk voortzetten, náást het ombouwen van het jeugdwerk tot klubhuiswerk”.
“De heer en mevrouw Van der Ley, de aangestelde krachten, hebben toen aan een andere plaats gedacht. Uiterlijk 1 april 1969 wordt Norg weer vacant. (…) Momenteel kan gezegd worden dat er meer met eigen krachten uit beide gemeenten gewerkt zal worden, waarbij de te beroepen predikant van Een een aparte opdracht krijgt (…) opdat hij de leiding zal hebben van het evangelisatiewerk”. Zo was het plan.
Een nieuwe evangelist, met woning en clubhuis.
De Deputaten voor Evangelisatie beraadden zich op de situatie en kwamen begin 1969 tot de conclusie dat het misschien mogelijk was de kerken te Een en Veenhuizen op termijn samen te voegen en één functionaris te benoemen die in Een de kerkelijk/pastorale taak en in Norg de leiding en de stimulering van de evangelisatie op zich zou nemen. Natuurlijk moesten de beide kerkenraden daarmee instemmen.
Die instemming kwam er na de afspraak dat Een en Veenhuizen t.z.t. inderdaad zouden worden samengevoegd – dit gebeurde in 1974 – en dan gezamenlijk een predikant zouden beroepen voor het kerkelijk/pastorale werk in de beide plaatsen. De nieuwe leiding voor de evangelisatie in Norg werd per 1 september 1969 gevonden in de persoon van de heer H.J. Kemper, die tot die tijd in Ruinen werkzaam was.
Toen de heer Kemper in dienst trad van de kerk te Een voor het werk in Norg, moest er voor hem een woning komen. Ook zou het bestaande gebouwtje voor de klubs en de samenkomsten vernieuwd of zelfs vervangen moeten worden, én elders geplaatst in verband met het bestemmingsplan van de burgerlijke gemeente. Vanwege de kosten was al jarenlang tegen zo’n onderneming opgezien. Gelukkig kwam er een oplossing. Men kreeg de kans een voormalig boerderijtje in het dorp Norg te kopen, juíst toen bleek dat een huurhuis niet te krijgen was. Het pand is toen na een grondige inspectie en na goedkeuring van de deputaten gekocht.
Br. Kemper en zijn gezin gingen daar wonen, waarvoor in het woongedeelte slechts een kleine aanpassing nodig was. De voormalige ‘schuur’ werd omgebouwd voor het klubwerk. Die bood voldoende mogelijkheden. De aankoopprijs was fl. 40.000 en de verbouwing kostte fl. 30.000. Daarvoor werd een vergoeding ontvangen van het landelijk Evangelisatie-centrum en van de gereformeerde ‘Stichting Steun Kerkbouw’ (Kas Evangelisatie-gebouwen) van fl. 20.000. Ook bij de Generale Deputaten voor de Noodgebieden werd een flinke steun gevraagd ‘met te meer vrijmoedigheid, omdat van daaruit deze onderneming werd aangemoedigd’; men ontving fl. 5.000. De provinciale deputaten stortten fl. 25.000; later werden deze bedragen aanmerkelijk hoger.
Onder leiding van de heer Kemper gaf het gewone evangelisatiewerk en het werk onder de pensiongasten bloei te zien. In maart 1974 vertrok de heer Kemper echter naar Kolhorn en werd opgevolgd door de heer M.D. de Vries te Leeuwarden. De heer De Vries begon zijn werk in juli dat jaar. In de tussentijd werd het werk opgevangen door de Evangelisatiecommissie met hulp van een aantal medewerkers.
Het praktische werk in Norg.
In 1974 startte de burgerlijke gemeente in Norg met gesubsidieerd jeugdwerk onder leiding van een vaste jeugdwerkleider. Vanaf dat moment werd door de gemeente geen ànder jeugdwerk meer gesubsidieerd. De evangelisatiecommissie participeerde echter in deze ‘Stichting Noordenveld’ en kreeg als zodanig een geestelijke inbreng in het jeugdwerk. Er was voor dat gemeentelijke jeugdwerk een eigen accommodatie in aanbouw, die begin januari 1975 in gebruik genomen werd.
Het recreatiewerk.
Het werk van de Gereformeerde Kerk te Een in Norg ging gewoon door en werd in die tijd opgesplitst in twee commissies: de Evangelisatiecommissie en de Recreatiecommissie. Over het recreatiewerk in Norg meldt het jaarverslag over 1974 het volgende: ‘Norg is een recreatiecentrum met drie campings. Op deze campings wordt in de zomer gewerkt met drie teams van elk vijf tot zes personen, gedurende zes weken. Elk team werkt er twee weken’.
‘De recreatiearbeid bestaat uit: tentsamenkomsten, waar door de week in de morgenuren bijbelvertellingen worden gehouden. Daarnaast wordt aandacht besteed aan sport en spel, terwijl ‘s avonds avondsluitingen georganiseerd worden. Op één camping werden elke zondag twee diensten gehouden. Voorheen werd dit alleen ’s avonds gedaan. In 1974 is men er toe overgegaan ook ’s morgens diensten te houden. Dit is op vijf zondagen gebeurd. ’s Morgens werd dit gedaan in samenwerking met de hervormde gemeente, terwijl de middagdiensten geheel voor rekening kwamen van de Gereformeerde Kerk Een-Veenhuizen. Door het houden van de morgendiensten konden ruim 2.000 mensen méér bereikt worden dan voorheen. Er zijn kontakten gelegd en veel gesprekken gevoerd met mensen individueel. Deze diensten werden opgeluisterd door zangkoren en/of muziekgroepen’.
Het ‘gewone’ evangelisatiewerk.
De ‘gewone’ evangelisatiearbeid werd als volgt uitgevoerd: ‘Naast het recreatiewerk op de campings heeft men voor de kinderen in Norg evangelisatiekinderkampen georganiseerd. Ook zijn er jeugdclubs binnen het kader van [het subsidiërende Ministerie van] Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. Deze jeugdclubs zijn opgenomen in de ‘Stichting Noordenveld’, waarin ook de evangelisatiecommissie zitting heeft. Op deze clubs zijn zgn. verteluren ingelast. Op deze verteluren heeft de evangelist gelegenheid het evangelie uit te dragen. Er ontstaat hierdoor kontakt met de ouders van de kleinere jeugd, terwijl met de oudere jeugd zélf kontakten gelegd en onderhouden werden.
Wat het bejaardenwerk betreft: de heer De Vries besteedt veel tijd aan de bejaarden, onder andere door hen te bezoeken. Ook is hij lid van het bestuur inzake bejaardenzorg. Wat de kerkdiensten betreft kan meegedeeld worden dat eens per maand in de jeugdboerderij ‘De Reehoeve’ een kerkdienst plaatsvindt.
Het blijkt dat daar nogal wat randkerkelijken door worden aangetrokken. Een gezin met twee kinderen werd door doop en belijdenis in de kerkelijke gemeenschap opgenomen. Door deze kerkdiensten wordt getracht kontakten te krijgen met de inwoners van Norg. Een bijzonderheid is nog dat vanuit Norg een ‘eigen acht-personen-autobusje’ rijdt, bestuurd door een onderwijzer, die dagelijks ongeveer twintig kinderen vervoert naar de Chr. Nat. School in Een. Dit zijn kinderen uit evangelisatiegezinnen. Men verwacht een zodanige toeloop dat naar een tweede busje zal moeten worden omgezien, óf een grotere bus moet worden aangeschaft. In het laatste geval zal de onderwijzer een ander rijbewijs moeten halen. De kosten voor dit vervoer worden door ouders en gemeente gedragen’.
De organisatie nader geregeld.
Toen door de Kerk van Een-Norg-Veenhuizen voor het werk in Norg in 1977 van de generale en provinciale deputaten zo’n fl. 20.000 méér gevraagd werd dan het jaar daarvoor, vond de particuliere synode de begroting voor het evangelisatie van die Kerk ‘wel erg zwaar’ (die bedroeg in totaal fl. 95.000). Men overwoog dat deze (kleine) Kerk van 650 zielen in verhouding weinig, slechts fl. 3.100, opbracht, omgerekend fl. 5 per ziel. ‘De hoogte van het gevraagde bedrag is stellig onverantwoord’, zo vond men. ‘Wij hebben de indruk dat het nodig is de situatie in dit werkgebied eens door te lichten en te bezien op de vraag of hier [qua organisatie] een andere aanpak nodig is’. Al eerder had de synode bovendien afgesproken dat, alvorens een Kerk in aanmerking kwam voor provinciale steun, men als Kerk zélf voor de evangelisatie fl. 12 per ziel moest opbrengen. Dat zou voor Een-Norg-Veenhuizen neerkomen op een eigen bijdrage van nog ongeveer fl. 7.000.
Uiteindelijk werd door de deputaten aanbevolen dat de heer De Vries te zijner tijd in dienst van de classis zou komen, waarbij de classis hem een speciale deelopdracht kon geven voor het werk in Norg. Dit paste ook in de nieuwe organisatieplannen van de deputaten, namelijk om in elke classis een kerkelijk werker aan te stellen. Inderdaad kwam de heer De Vries per 1 januari 1981 in dienst van de classis … , aangesteld voor het noordwestelijk deel daarvan (waarin ook Norg gelegen was), om daar de opzet van het evangelisatiewerk te begeleiden.
Verder hult het archief van de particuliere synode zich in betrekkelijk stilzwijgen over het werk van de Kerk te Een-Norg-Veenhuizen.
2. De arbeid aan de Norgervaart.
De in 1858 geïnstitueerde Christelijke Afgescheidene Gemeente te Norg had de hoede over de huisjes aan de Norgervaart. Colporteur Greving kwam daar met enige regelmaat. In augustus 1901 rapporteerde hij in een brief aan de deputaten dat hij al eerder van een broeder aan de Norgervaart de uitnodiging ontvangen had daar in de winter op een vaste dag te komen evangeliseren en bijbellezingen te houden. De winter was de meest geschikte periode omdat ‘het buitenwerk dan gedaan is’ en de meeste mensen thuis waren. Deze br. Douwsma stelde ‘een vertrek, groot genoeg om enig volk te bevatten’, ter beschikking.
Aanvankelijk was er niet veel bijzonders te melden, maar wel merkte Greving op dat hij ‘weinig of geen tegenstand’ ontmoette ‘en op de meeste plaatsen zelfs vriendelijk ontvangen en zelfs dikwijls uitgenodigd werd om spoedig weer terug te komen’. Dat bood dus ook gelegenheid om er een zondagsschool ‘met enkele kinderen der gemeente’ op te richten, wat hij na overleg met de kerkenraad te Norg ook deed. Tevoren had hij de ouders bezocht en hun gevraagd hun kinderen daar heen te sturen. ‘Het komt mij voor, zo het góed aangevat wordt, dat de zondagsschool daar onder des Heeren zegen wel voor uitbreiding vatbaar is’.
Greving had geluk: hij hoefde niet voor banken te zorgen! “De ‘confessionelen’ [orthodoxe hervormden] hadden er ‘vroeger’ eene zondagsschool gehad en ik had aldaar voor niets te zorgen”. En ook al had Greving door huiselijke omstandigheden eind 1901 geen gelegenheid er te werken (er vond gezinsuitbreiding plaats en kort daarop stierf zijn 2-jarig kind), tot en met 1902 lezen we over zijn bijbellezingen en over zijn constatering dat ‘aan de Norgervaart zeer veel belangstelling is, zoodat de kamer waar wij vergaderen geheel vol is’.
Hoewel tussen 1902 en 1910 geen rapporten over Grevings werk aan de Norgervaart te vinden zijn (in april 1907 meldde hij dat ‘hij niet aan de Norgervaart komt, maar wel in Hooghalen’), werd hij er in 1910 weer regelmatig gesignaleerd. In 1912 werd Greving wegens ouderdom van zijn werk ontheven maar het daar plaatsvindende evangelisatiewerk was kennelijk nog steeds bloeiend, want in 1915 werd aan de Norgervaart een gebouw gesticht voor de evangelisatiearbeid. Er waren teveel belangstellenden dan dat het werk nog in een woonkamer gedaan kon worden. Er werden toen nog steeds bijbellezingen en een zondagsschool gehouden. Ook waren aan de Norgervaart (dat sinds 1922 onder de hoede van de Kerk te Een-Norg stond), zo werd althans in 1923 meegedeeld, een knapen- en een meisjesvereniging actief. In de jaren ’30 werd het lokaal nog steeds gebruikt: ‘daarin wordt menige zondagavond godsdienstoefening gehouden’.
Het lokaal dicht?
In de jaren ’30 van de vorige eeuw evangeliseerde de kerk van Assen in Grolloo. Men had daar een ‘blikken kerk’ neergezet [link], en in december 1937 was er even sprake van die te sluiten. Maar tegenstanders van dat plan vonden dat het lokaal aan de Norgervaart beter gesloten kon worden, omdat daar minder toehoorders naar de bijbellezingen kwamen luisteren dan in Grolloo (‘minder dan tien niet tot de kerk behorende belangstellenden’) . Desondanks bleef het lokaal aan de Norgervaart nog gespaard en ging de blikken kerk dicht. En met die mededeling zwijgt het provinciaal archief verder over het werk aan de Norgervaart. Waarschijnlijk zal het tegen gevolge van de Tweede Wereldoorlog in het ongerede geraakt zijn.
3. De arbeid van de kerk te Veenhuizen.
Inleiding.
De kleine Gereformeerde Kerk te Veenhuizen werd op 16 september 1920 vanuit de Gereformeerde Kerk te Een geïnstitueerd. Aanvankelijk kerkte men in een gymnastieklokaal van de Strafinrichting I te Veenhuizen, maar op 1 juli 1923 werd een eigen kerk in gebruik genomen (op de hoek Hoofdweg-Kerklaan), voorzien van een orgel dat was overgenomen van de kerk te Broek onder Akkerwoude (Frl.). In 1934 werd de Kerk van Veenhuizen voor de Dienst des Woords gecombineerd met de Kerk van Een, zodat het kerkje in Veenhuizen in 1937 werd afgestoten. Van 1946 tot 1968 was ds. N. van Haeringen aan de met Een gecombineerde kerk van Veenhuizen verbonden, maar was ook als geestelijk verzorger van de daar gevestigde ‘Strafgestichten’ werkzaam. In die tijd was hij bovendien lid van het provinciale gereformeerde Deputaatschap voor de Evangelisatie. Van 1970 tot 1974 werd de kerk van Veenhuizen voor de Dienst des Woords opnieuw gecombineerd met Een en in 1974 geheel met Een samengevoegd. Dat is de reden dat we hieronder in het kort iets vertellen over het evangelisatiewerk in Veenhuizen.
Het werk door de kerk te Veenhuizen.
Dat werk begon kort na de instituering van de Kerk in 1922. ‘Veenhuizen is wel klein, doch werkt met blijden moed en poogt ook verpleegden en gedetineerden op de een of andere wijze te bereiken’, zo werd in 1925 gemeld. Het werk bestond uit lektuurverspreiding en bezoekwerk, dat in het begin ‘eigenaardige moeilijkheden’ met zich meebracht. Na de oorlog breidde het werk zich uit, omdat in de ook in Veenhuizen gevestigde drie Rijks Werk Inrichtingen (RWI’s) én een later aangelegd kamp veel politieke gevangenen vastgehouden werden. De classis Assen steunde dit evangelisatiewerk financieel. Gezorgd werd dat gevangenen die daar belangstelling voor hadden gereformeerde kerkdiensten konden bijwonen, catechisaties konden volgen en lectuur kregen (boeken, tijdschriften en weekbladen). Dat ds. Van Haeringen daarbij een belangrijke rol speelde mag duidelijk zijn.
Bronnen en literatuur onder meer:
Archief Particuliere Synode der Gereformeerde Kerken in Drenthe, Drents Archief, Assen.
G.J. Kok, ‘Vaak was het ploegen op rotsen…’. De evangelisatiearbeid van de Particuliere Synode Drenthe van de Gereformeerde Kerken in Nederland (1893-1993). Groningen, 2013