Inleiding.
De Christelijke Afgescheidene Gemeente van Diever werd (waarschijnlijk op 21 september 1836) door ds. H. de Cock (1801-1842) geïnstitueerd.
In de oorspronkelijke papieren wordt geen institueringsdatum genoemd. Wel wordt in de landelijke ‘Jaarboeken ten dienste van de Gereformeerde Kerken’ de datum 31 oktober 1836 genoemd, maar op grond van dr. H. Veldmans gedetailleerde onderzoek naar de activiteiten van ds. H. de Cock is het aannemelijker als datum 21 september 1836 aan te houden. Hoe dan ook, we geven hieronder een overzicht van de eerste honderd jaar van deze Gereformeerde Kerk.
Overigens was in Diever aanvankelijk niet zoveel behoefte om zich af te scheiden van de hervormde kerk. De prediking van de hervormde predikanten die haar tot 1855 dienden was volgens O. Doorn ‘niet in strijd met de belijdenis’. Een belijdenis waar velen in Diever overigens zeer op gesteld waren, want de geschriften en de preken van de ‘de oudvaders’, zeer orthodoxe predikanten uit de zeventiende en achttiende eeuw, zoals Theodorus à Brakel (1608-1669) en Johannes van der Kemp (1664-1718), werden er graag gelezen. De predikanten die tussen 1784 en 1855 in Diever op de hervormde preekstoel stonden waren achtereenvolgens Petrus Bloemerts Prins (die op 7 november 1784 in Diever kwam en op 9 november 1828 naar het Friese Jutrijp-Hommerts vertrok) en Ulchien Willems Slomp, die in Diever van 8 juni 1829 tot 6 juni 1855 predikant was. Niet zozeer over hun beider prediking, maar vooral over de toestand in de hervormde kerk in het algemeen, was men minder tevreden: over de geest van rationalisme en vrijzinnigheid die de overhand dreigde te krijgen.
Dwingeloo.
In het ‘Galilea van Nederland’, zoals het nabijgelegen Dwingeloo in die tijd genoemd werd was echter al op 22 maart 1835 een Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd. Dat was gebeurd in het huis van Frederik A. Kok woonachtig in het gehucht Eemster. Ook dáar was ds. H. de Cock degene die de inmiddels gekozen ambtsdragers in het ambt bevestigde.
Al eerder had Albert Hilberts Kok (1760-1853) uit Eemster (in de volksmond Meister Albert genoemd) de plaatselijke hervormde predikant W.H.F. Cransen er al eens op gewezen dat hij op bepaalde punten van de gereformeerde leer afweek. Maar Alberts zoon, Frederik (1803-1858), ging verder. Hij verscheen niet meer in de kerk als ds. Cransen op de kansel stond, want ‘hij preekte bij de waarheid langs’. Ook bij broer Wolter ‘kwam er meer ijver en opgewektheid om te strijden voor het geloof’. Al in 1825 kwamen zij en enkele anderen in de woning van Frederik samen om te bidden, te lezen en te zingen. Een conventikel dus.
Toen ds. De Cock op 19 november 1834, kort nadat hij en zijn gemeente zich in Ulrum hadden afgescheiden van de hervormde kerk, in Smilde preekte, waren ook Frederik en Wolter onder zijn gehoor. Meister Albert hield het vanaf 23 november 1834 ook niet meer uit in de hervormde kerk van Dwingeloo na het horen van duidelijk niet-gereformeerde uitlatingen van ds. Cransen. Onder de preek stond hij op, verliet de kerk en werd gevolgd door een groot deel van de gemeente. Deze leden vroegen hun attestatie op en tekenden hun ‘Akte van Afscheiding’; de ondertekenaars waren voornamelijk afkomstig uit de aanpalende gehuchten Leggeloo en Eemster.
De conventikels in Frederiks woning gingen dus door, maar de ‘grotere’ samenkomsten werden vaak gehouden in de boerderij van Meister Albert in Eemster, van waaruit goed te zien is of er ‘onraad’ vanuit Dwingeloo dreigde. ‘Daar kwam ook volk van ándere plaatsen, zoodat we soms bij honderdtallen aanwezig waren zonder verhindering’. In de tweede helft van maart 1835 werd dus door ds. De Cock de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Dwingeloo geïnstitueerd.
‘De vervolging was zeer hevig, niet alleen van geestelijken en politie, maar zelfs van vrienden en buren, zoodat men zijn leven niet veilig was op de wegen en in de eigen woning’, schreef Frederik. ‘Dienstdoenden werden weggezonden door hunne heeren en vrouwen, kinderen hadden geen plaats meer aan de disch van de ouders, den werklieden werd het werk ontzegd, neringdoende menschen werd de nering onttrokken en al het kwaad dat er maar bedacht kon worden werd hun aan gedaan’.
In Diever…
Ook uit Diever waren verscheidenen van de partij als in Dwingeloo een conventikel gehouden werd en óok toen daar in maart 1835 een Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd werd. En er kwamen er steeds meer. En zeker als ds. De Cock preekte in de schuur van Meister Albert te Eemster voor honderen toehoorders, waren daaronder ook velen uit Diever. Onderlinge gesprekken in het dorp maakten de geesten en de harten gereed om voor de gereformeerde leer op te komen en verminderde de tegenstand tegen afscheiding van de hervormde kerk. Toen ds. Slomp ‘een zwenking naar links maakte’, wisten de nog twijfelmoedigen het zeker: de ‘algemene verzoening’ die hij preekte was niet overeenkomstig hetgeen zij vroeger in de geschriften van Van der Kemp en à Brakel gelezen hadden. Ze herkenden de woorden van De Cock, en ook die van oefenaar Douwe van der Werp (1811-1876) die geregeld in Dwingeloo voorging. En ook in Diever ontstonden conventikels; de kerkdiensten bij ds. Slomp werden steeds vaker verzuimd.
Hilbert A. Kok (1794-1857), zoon van Meister Albert uit Eemster, woonde in Diever en was een van de afgevaardigden op de eerste Drentse Afgescheiden provinciale kerkvergadering die op 26 maart 1836 in Dwingeloo gehouden werd. De gemeente van Dwingeloo heette daar ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente Dwingeloo-Diever’! Ook ds. De Cock was uiteraard aanwezig. Met hem zal vast en zeker geregeld gesproken zijn over de instituering van een Afgescheiden Gemeente in Diever. En uiteindelijk gebeurde dat op (vermoedelijk) 21 september 1836.
Een heuse Acte van Afscheiding.
De Afscheiding in Diever wordt verwoord in de ‘Memorie van de Afgescheiden Gemeente te Diever’, die door alle toegetreden leden werd ondertekend, ten getale van tweeëndertig personen. De Memorie luidt – in niet al te vlekkeloos Nederlands – aldus:
‘In de Jaare 1836 zijn afgescheiden van de toen bestaande Kerke, welke van Ariaansche en Remonstrantsche dwaalingen zoodanig waaren overstroomd dat de Fondamenteele Leerstukken er niet meer waaren te vinden, de volgende Leedemaaten en Leeken [volgen de namen van de ondertekenaars]. En hebben tot haar Leeraar verkozen dan: H. de Kok, welke om de waarheidswille is afgezet en heeft door het Goddelijk bestuur Gereformeerde Gemeenten gestigt, welke gedurig vervolgd worden. Zoodanig, dat een Franse wet van Napolion Bonaparte gemaakt, toen hij keizer van Holland was, tegen de woelgeesten in de staat, dat er niet meer dan twintig personen buiten de toestemming der Regeering mogten bijeenkomen, welke wet op de afgescheiden Gemeenten werd toegepast, en indien zij met meer dan twintig personen vergadert waren, voor de Regtbankier werden gedagvaart, en alzoo dat de Regters niet ontzagen, haare voorvaderlijke leere te veroordelen, uitgezondert de Regtbank van Amsterdam, welke de gedaagden vrijsprak, en betuigde dat dit de waare en voorvaderlijke leere was. De Afscheiding van voren gemelde Leeden en Leeken is in het vorige Jaar begonnen van welke verscheiden ijveraars, zodat sommige die andere menschen ontmoeten haar aanmaanden om tog werder te keeren tot haar voorvaderlijke leere’
Behalve de tweeëndertig ondertekenaars werden ook hun in totaal dertig kinderen in de ledenlijst opgetekend, zodat de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Diever op dat tijdstip ruim zestig leden telde. De manslidmaten hadden uit hun midden ouderlingen en diakenen gekozen, die door ds. De Cock in het ambt bevestigd werden, waarmee de instituering van de gemeente van Diever een feit was. De eerste ouderlingen waren H.A. Kok, R.K. Hummelen en de diakenen H.A. Hessels en F.J. Veenhuis.
Merkwaardige aanhangsels.
De Christelijke Afgescheidene Gemeente van Diever maakte in een tweetal bijlagen bij de bovengenoemde ‘Memorie’ duidelijk dat ‘menselijke vonden’ geen onderdeel uitmaakten van de ‘leer der Waarheid’. Zo was een zekere Jan Blaauw ook in Diever bekend door zijn antipathie tegen de hervormde kerk. Hij ging zover dat hij leerde dat een christen geen goud en zilver mocht dragen; hij maakte met volgelingen optochten waarbij men zeer luid psalmen ‘uitgalmde’. Psalmen, en geen gezangen, want daarvan was hij verklaard tegenstander (hij was trouwens niet de enige). Hij sneed de door regering (!) in de kerkdienst verplicht gestelde ‘Evangelische Gezangen’ uit het kerkboek en stak ze in brand. ‘Maar al gauw werd het duidelijk dat hij meer zichzelf dan Christus zocht’.
De tweede bijlage had te maken met de godsdienstige ‘opleving’ die in meerdere plaatsen gesignaleerd werd; daarbij liepen mensen luid roepend, psalmen zingend, bevend over hun gehele lichaam, onderhevig aan stuiptrekkingen en soms zelfs flauwvallend door de straten. Zulke bewegingen zijn bekend van onder meer uit Nijkerk, Uithuizermeeden, maar ook uit Dwingeloo en omgeving. De Afgescheiden Gemeente van Diever maakte duidelijk daarmee niets te maken te willen hebben, ‘omdat deze niet tot het wezen van de leer der Waarheid behoorden’.
Erkenning (1841).
Aanvankelijk werden de kerkdiensten bij gemeenteleden thuis gehouden. Dezen woonden behalve in Diever in meerdere nabijgelegen dorpen. Hoewel de Afgescheidenen zo nu en dan bedreigd werden met geweld kwam het er niet van. In feite merkte men in Diever niets van de vervolgingen zoals die op talloze andere plaatsen wél plaatsvonden. Geen boetes, geen inkwartiering van soldaten, geen uiteenjagen van kerkdiensten. In februari 1837 scheelde het echter niet veel! De Dieverse veldwachter had gehoord dat een kerkdienst plaatsvond waarbij meer dan twintig personen aanwezig zouden zijn. Vandaar dat hij poolshoogte ging nemen (de hervormde synodale commissie had de overheden immers verzocht strikt op naleving van de bevelen van de koning toe te zien?). Maar de kerkgangers hadden hem zien aankomen en voordat de veldwachter feitelijkheden kon constateren hadden de Afgescheidenen de deur van de schuur waar de bijeenkomst plaatsvond in het slot gegooid. Ook na herhaaldelijk aankloppen bleef deze gesloten. Zijn rapport ging wel naar de gouverneur in Assen, maar het werd niet ontvankelijk verklaard, omdat niet bewezen was dat hij in opdracht van het burgerlijk bestuur gehandeld had.
Ouderling Hummelen, verver van beroep, ging vaak voor in de kerkdiensten. Deze werden steeds drukker bezocht. Al gauw was het ledental van de gemeente verdubbeld.
Toen koning Willem II op 7 oktober 1840 op de troon kwam braken voor de Afgescheidenen minder dreigende tijden aan. De nieuwe koning was minder strak in zijn optreden tegen de Afgescheidenen dan zijn vader. Willem II wilde hen onder bepaalde voorwaarden meer vrijheid geven om hun godsdienstoefeningen te houden. Omdat de Afgescheidenen van Diever er over dachten zo langzamerhand een kerk te bouwen, vroegen ze op 9 juli 1841 aan de koning erkend te mogen worden als Christelijke Afgescheidene Gemeente. Nog dezelfde maand, in een schrijven van 28 juli 1841, stond de koning hun die vrijheid toe. Ze hadden immers voldaan aan de voorwaarde dat ze een reglement hadden opgestuurd (namelijk dat van de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Groningen) en bovendien hadden ze aangegeven dát en wáar ze een kerkgebouw wilden bouwen. Ook had de Afgescheiden Gemeente in spe verklaard dat zij zelf in de kosten van hun kerkelijk leven zouden voorzien en dat ze bovendien nooit aanspraak zouden maken op de bezittingen van de hervormde kerk.
Een eigen kerk (1841).
Toen de brief van de Koning binnen was begon men met de bouw van de kerk; daartoe werd besloten op 15 augustus 1841. De diensten werden in die tijd gehouden in het huis van Hendrik Geerts Oost in Diever, maar nu zou het niet lang meer duren of ze zouden een eigen kerkgebouw hebben! De grond had men al op 1 februari gekocht, namelijk van de gebroeders R.K. en E.K. Hummelen, beiden leden van de gemeente.
Nog in de maand augustus begon men met de bouw van de kerk. Het gespot was niet van de lucht: ‘Pas op, de muren vallen om!’ Voor in totaal ruim fl. 1.800 (door de kerkenraadsleden voorgeschoten) werd echter een kerk gebouwd die meer dan een eeuw overeind bleef. Een van de oudste leden deed het voorstel een opschrift aan te brengen boven de hoofdingang van de kerk, luidende: ‘Een bliksemslag van vrije wil, sloeg Nederlands kerk in brand; de vluchtelingen uit die vlam brachten dit gebouw tot stand’. Hoewel de kerkenraad er op zich geen bezwaar tegen had besloot men het toch niet te doen om onnodige irritaties te vermijden.
Op 25 december 1841 kon de kerk in gebruik genomen worden. De beide ouderlingen voerden het woord, en lieten de gemeente als aanvangslied zingen Psalm 126 vers 2 waarin de strijd van de Afgescheiden Gemeenten duidelijk naar voren kwam. Maar een eigen predikant had men nog niet. Gelukkig waren de ouderlingen H.A. Kok en R.K. Hummelen (tevens oefenaar) druk in de weer met catechiseren, huisbezoek en preken.
Maar in november 1843 vertrok oefenaar Hummelen. Hij had inmiddels zijn studie bij ds. W.A. Kok (1805-1891) in Ruinerwold-Koekange afgerond – een Theologische School was er tot 1854 nog niet –en was beroepen door de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Nijeveen, die op 26 februari 1836 geïnstitueerd was. Zijn vertrek was voor de gemeente van Diever een zware slag. Want de toestand in de jonge gemeente was niet rooskleurig. Nog vóor het vertrek van ouderling Hummelen werd geklaagd dat in de gemeente geesteloosheid heerste, ‘ja zelfs in de kerkeraad’, en men trachtte elkaar aan te moedigen wegen te vinden ‘om met Gods hulp uit de geestelijke dorheid opgewekt te worden’.
Een ‘eigen’ predikant.
Op de ouderlingen Kok, Ten Brink en Veenhuis lag de zware taak te trachten de gemeente op het goede spoor te houden tot een predikant zou kunnen worden beroepen. Gezamenlijk verzorgden ze de catechisaties in en buiten Diever en in de kerkdiensten het gebed, het preeklezen, enz. Ouderling F.J. Veenhuis was door de kerkenraad aangesteld als opvolger van oefenaar Hummelen. Hij werkte gedurende tien jaar als zodanig in de gemeente, die ondertussen sterk groeide. Maar voor de bediening van het Avondmaal en de Doop moesten predikanten van elders overkomen, zodat men op een gegeven moment toch verlangde een eigen predikant te beroepen.
In 1854 leek die mogelijkheid zich aan te dienen. Het aantal leden was voldoende om een eigen predikant te betalen. Maar anderen meenden dat beter weer een oefenaar aangesteld kon worden, als opvolger van Veenhuis. Dat vonden ze goed genoeg en het was bovendien aanmerkelijk goedkoper. Dit verschil van mening veroorzaakte enige wrijving, waaraan de kerkenraad in augustus dat jaar kordaat een eind maakte. Hij besloot namelijk in de kerk een preekstoel aan te brengen (die stond er nog niet, want er was immers toch nog geen dominee), een aantal zitplaatsen te verhuren (leverde geld op!), een pastorie te bouwen en… een predikant te beroepen tegen een traktement van ongeveer fl. 350. Uiteindelijk ging iedereen daarmee akkoord.
Ds. A. Hoogendoorn (1855).
De eerste Dieverse gereformeerde predikant werd al op 4 maart 1855 in het ambt bevestigd. Het was kandidaat A. Hoogendoorn (1831-1855), maar hij overleed al op 11 juni dat jaar aan de tering. Hij was nog maar 23 jaar oud. In de laatste door hem gehouden kerkdienst had hij het Avondmaal bediend, maar was niet in staat ook ’s middags nog voor te gaan. Oefenaar F.J. Veenhuis verving hem tot een nieuwe predikant zou zijn aangesteld.
Ds. K.K. Redder (1856-1888).
De kerkenraad had drie kandidaten op het oog, die aan de gemeente voorgesteld werden. In april 1856 werd door de manslidmaten uit dit drietal – na een biduur, geleid door consulent ds. G.R. Kerssies (1802-1881) van Dwingeloo – de uit Staphorst geboortige ds. K.K. Redder (1825-1896) van Genemuiden gekozen en door de kerkenraad beroepen. Op 11 maart 1856 werd hij in Diever in het ambt bevestigd. De eerste tijd was zijn traktement niet meer dan fl. 375 per jaar en – zo nodig – een mud aardappelen. Maar de predikant bleef desondanks vele jaren aan de gemeente van Diever verbonden, namelijk maar liefst tweeëndertig jaar, want pas op 1 juli 1888 nam hij afscheid vanwege verkregen emeritaat.
Tijdens zijn predikantschap werden veel belangrijke beslissingen genomen. Allereerst werd in 1860 besloten op termijn een orgel aan te schaffen. Tot dan toe was de ‘voorzanger’ belast met het aangeven van de eerste noot van een psalm. Maar pas in 1867 kon een in Genemuiden voor fl. 250 verkregen orgel op Eerste Pinksterdag voor het eerst bespeeld worden; het instrument was geschonken door A. Kok Hzn.
‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ (1869).
Vijf jaar later, in 1869 veranderde de naam van de kerk. Sinds de Afscheiding heette de kerk van Diever ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’. Maar omdat in 1869 een landelijke kerkenfusie plaatsvond tussen de ‘Christelijke Afgescheidene (Gereformeerde) Kerk’ en de ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’ veranderde ook de naam van de kerk in Diever in ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’. Ruim dertig jaar eerder, in 1838, waren problemen ontstaan in het kerkverband van de Afgescheidenen; er waren meningsverschillen over het wel of niet aanvragen van erkenning bij de overheid; over het wel of niet dragen van het ambtsgewaad door de predikanten en over de vraag welke kerkorde de Afgescheiden Kerk zou aannemen. De kerk in Diever bleef destijds gewoon behoren tot de Christelijke Afgescheidene (Gereformeerde) Kerk, en het enige dat men in 1869 in Diever van de kerkenfusie merkte was de naamsverandering.
De kerk vergroot en verhoogd (1875).
In 1875 besloot de kerkenraad met toestemming van de manslidmaten de kerk te vergroten en te verhogen. Timmerman H. Bakker maakte een tekening met de bijbehorende kostenberekening, waaruit bleek dat de totale verbouwing ongeveer fl. 1.050 zou gaan kosten. Bovendien werd voor fl. 85 een torentje op de kerk geplaatst.
Over ds. Redder werd in 1896 door zijn opvolger, ds. H.A. Dijkstra, onder meer gezegd, dat ‘zijne zachtmoedige geaardheid, godzaligen wandel en gulle vriendschap allen bekend’ was. ‘Hij was een vriend van allen, die weende met de weenenden en blijde was met de blijden; die zoo ’t eenigszins mogelijk was, van ieder ’t beste hoopte en zocht te troosten’. Ds. Redder had in zijn meer dan dertigjarige loopbaan in Diever 325 kinderen gedoopt en 219 begrafenissen geleid van overleden gemeenteleden.
Ds. Redder werd begin 1886 ziek. Na twee jaar besloot hij emeritaat te vragen omdat zijn gezondheid niet verbeterde. Per 1 juli 1888 verkreeg hij dat en verhuisde toen naar Staphorst, waar hij in 1896 overleed.
Ds. H.A. Dijkstra (1889-1931).
Na het vertrek van ds. Redder naar Staphorst ging de kerkenraad op zoek naar een nieuwe predikant. Het traktement werd op fl. 800 gebracht plus vrije woning en nog een vergoeding voor de belastinguitgaven. Men kwam terecht bij ds. H.A. Dijkstra (1856-1941) van het Friese Duurswoude. Hij werd beroepen en hij nam de roeping aan. Op 6 januari 1889 deed hij intrede in Diever. Ook deze predikant, die zich naast zijn predikantschap in Diever, onder meer bijzonder inzette voor de provinciale Drentse evangelisatie (in die tijd nog Inwendige Zending genoemd) bleef lange tijd in Diever predikant. Pas in 1931 nam hij afscheid omdat hij met emeritaat ging.
Tégen de Ineensmelting met de Dolerenden…!
Ook tijdens zijn predikantschap werden belangrijke beslissingen genomen. Allereerst moest de kerkenraad op verzoek van de generale synode van de Christelijke Gereformeerde Kerk nadenken over de vraag of men akkoord ging met de kerkenfusie tussen het eigen kerkverband, de Christelijke Gereformeerde Kerk, en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ die onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920) uit de Doleantie afkomstig waren. Om de ineensmelting tussen beide kerkverbanden te regelen was door de synodes een zgn. ‘Concept-Acte van Ineensmelting’ samengesteld waarin de voorwaarden voor de fusie onder woorden gebracht werden.
De overwegingen van de kerkenraad hadden een opmerkelijke uitslag! Met algemene stemmen oordeelden de broeders namelijk dat de voordelen van de Vereniging lang niet opwogen tegen de nadelen! De Christelijke Gereformeerde Kerk zou volgens de kerkenraad meegezogen worden ‘in de strooming der Doleantie’, zonder dat bewezen werd dat samensmelting méer overeenkomstig Gods Woord was dan de scheiding. De Christelijke Gereformeerde Kerk zou door de Vereniging immers worden opgeheven! De kerkenraad besloot dus tegen te stemmen. Ook zou men de eerstvolgende classis adviseren hetzelfde te doen. Ook de classis verwierp de Ineensmelting tussen beide Kerken in haar vergadering van 4 april 1890 met algemene stemmen.
Een opmerkelijke beslissing. Niet omdat de kerk van Diever de enige was die bezwaar maakte; er waren er meer. Sommige kerken verlieten zelfs na de totstandkoming van de Ineensmelting op 17 juni 1892 het kerkverband van de verenigde ‘Gereformeerde Kerken in Nederland’. Maar ondanks haar bezwaar bleef de kerk van Diever binnen het verenigde kerkverband van de Gereformeerde Kerken en scheidde zich niet af. Ook in het notulenboek van de kerk van Diever werd de naamsverandering dus vermeld.
Een consistorie en een kachel.
Ds. Dijkstra gaf ondertussen catechisatie in de kerk. Dat dit vooral in de winter een koude bedoening was, spreekt voor zichzelf; er was geen verwarming in de kerk. Vandaar dat de predikant aan het eind van de zomer van 1889 de kerkenraad vroeg een andere plaats te zoeken. Ds. Dijkstra zou zijn winterjas echter nog jaren lang nodig hebben, want pas acht jaar later, in 1897, besloot de kerkenraad ‘de bouwvallige schuur naast de pastorie af te breken, enige grond er naast te kopen en dan een bergplaats en een consistorie te bouwen’. Zo gezegd zo gedaan. Begin december 1898 kon de consistorie betreden worden.
Een kachel kwam nog er later. Wel kon men voor de kerkdienst bij de koster een stoof huren, maar de manslidmaten hadden er wel toch oren naar toen de kerkenraad in januari 1905 voorstelde een kachel in de kerk te plaatsen. Een stoof onder de voeten gaf wel enige warmte, maar was verder toch niet echt comfortabel. Eind januari dat jaar werd de nieuwe kachel voor het eerst gebruikt.
Harm van Goor uit Diever schreef een lang verhaal over het predikantschap van ds. Dijkstra. Hij schreef onder veel meer: ‘Een gevierd spreker was [ds. Dijkstra] niet; soms haperde hij wel eens. Zijn preken waren eenvoudig. Iedereen kon ze begrijpen. ‘k Hoorde hem eens zeggen: Als een kind zegt, de dominee heeft mooi gepreekt, dan is het goed geweest. Soms kon hij in ’t vuur van zijn rede met de vuist op de lessenaar slaan. Andermaal als in vervoering met een glimlach op het gezicht, het verlossingswerk van Christus, de blijdschap des geloofs en voor de gelovige het uitzicht op de hemelse heerlijkheid verkondigen. Met ernst waarschuwde hij voor de zonde, en voor klein- en zwakgeloovigen had hij woorden van bemoediging’.
Afscheid.
‘Na een verblijf van tweeënveertig jaar in de gemeente van Diever nam ds. H.A. Dijkstra wegens bekomen emeritaat op zondag 4 januari 1931 afscheid. Zijn Eerw. bepaalde zijn hoorders bij 1 Petr. 1:25. Na afloop van den dienst richtte hij hartelijke woorden van afscheid tot de gemeente, tot de afgevaardigden van kerken uit de classis, tot Burgemeester en Wethouders, tot de predikant der Ned. Herv. Kerk, welke toespraken alle werden beantwoord. Namens de gemeente werd Zijn Eerw. toegesproken door ouderling M. Strating, scriba van den kerkeraad. Hij sprak van de vele zegeningen, die de gemeente tijdens het verblijf van ds. Dijkstra alhier heeft mogen ontvangen. De kerk was overvol. Ds. Dijkstra gaat in Assen wonen’. Zo luidde het ‘Gereformeerd Kerkblad van Drenthe en Overijssel’ de predikant uit.
En verder…
De heerste honderd jaar hebben we in vogelvlucht beschreven. Er gebeurde natuurlijk veel meer: zo werd in 1931 een nieuwe pastorie gebouwd en in 1938 werd een nieuw orgel aangeschaft omdat het oude de gemeentezang niet meer naar behoren kon begeleiden. Wel waren er aanvankelijk bezwaren omdat geen orgelfonds gevormd was, maar toen de kosten lager bleken te liggen dan geraamd was, gingen de manslidmaten overstag. Op 16 juli dat jaar werd het orgel in gebruik genomen.
Omdat de gemeente groeide was kort daarvoor, op 3 mei 1938, besloten de kerk uit te breiden. De zuidvleugel van de kerk werd verlengd. Ook in 1951 werd de kerk met een paar nieuwe lokalen uitgebreid.
Maar dertig jaar later werd na een langdurige voorbereiding besloten de kerk af te breken en een nieuw kerkgebouw neer te zetten. Verbouw van het oude kerkgebouw werd niet zinvol geacht. Een verjaringsfonds werd ingesteld, een bouwfonds opgezet, allerlei acties werden gevoerd, en uiteindelijk kon het nieuwe kerkgebouw op 28 maart 1980 in gebruik genomen worden.
Op 18 maart 2011 werd een splinternieuw orgel in gebruik genomen. Het instrument werd gebouwd door de firma A. Nijsse & Zoon uit Oud Sabbinge. Het instrument ter waarde van € 350.000 werd door een anoniem gemeentelid geschonken!
Ledentallen.
Bronnen onder meer:
H. Ballast, Fragmenten uit de geschiedenis van de Gereformeerde Kerk Dwingeloo. Dwingeloo, 2013
O. Doorn, Gereformeerd in Diever. Een terugblik op 150 jaar gereformeerd leven sedert de Afscheiding. Diever, 1986
J. Kok, Meister Albert en zijn zonen. Uit de geschiedenis der Afscheiding in Drenthe. Kampen, 1984
H. Veldman, De 87 gemeenten van Hendrik de Cock, deel II van Hendrik de Cock, 1801-1842, Biografie en Theologie. Kampen, 2009
© 2016. GereformeerdeKerken.info