Inleiding.
Op 20 februari 1898 werd de Gereformeerde Kerk in het Drentse Zuidlaren geïnstitueerd. Dat gebeurde vanuit de kerk in het Drentse Vries, waaronder de gereformeerden in Zuidlaren sinds 1861 ressorteerden. Voordien behoorden de Afgescheidenen die in Zuidlaren woonachtig waren tot de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Haren of Kielwindeweer.
Vóór 1898 was in Zuidlaren echter gedurende tien jaar al eerder een Christelijke Afgescheidene Gemeente geweest; namelijk van 1862 tot 1872, toen de zieltogende gemeente werd opgeheven. Daarmee beginnen we dus ons verhaal.
1. De Christelijke Afgescheidene Gemeente (1862-1872).
De weinige Afgescheidenen die halverwege negentiende eeuw in Zuidlaren woonden kwamen vermoedelijk bijeen in de bakkerij van de twee zussen Van Dam: Hester en Egberdina (de beide zussen hadden ook grond in Haren geërfd; ze gaven de Afgescheidenen daar in 1851 toestemming op die grond een kerkje te bouwen). Men vond de afstand naar het kerkgebouwtje in Haren kennelijk te groot.
Vanaf 1861 ressorteerde Zuidlaren echter onder de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Kielwindeweer en niet meer onder die van Haren. Dat was tegen het zere been van de rijke boer Egbert Nieuwenhuis (ook Nijenhuis of Nienhuis genoemd) en Margje Eisen (Eisses). Met veel overredingskracht probeerde de kerkenraad van Kielwindeweer Egbert Nieuwenhuis over te halen toch bij de gemeente van Kielwindeweer te blijven, maar hij peinsde er niet over. Hij wilde in Haren blijven kerken. Uiteindelijk gaf de classis hem, en ook alle anderen die woonden in het gebied dat ‘De Groeve’ genoemd werd en dat bij de kerk van Kielwindeweer behoorde, toestemming om in Haren ter kerk te blijven gaan.
Maar daarmee was ds. J.J. Kooiker (1814-1865) van Kielwindeweer, daarin gesteund door zijn kerkenraad, het geheel niet eens! Zij protesteerden bij de classis. Waarom had Kielwindeweer er zoveel belang bij? Wel, ten eerste had Nieuwenhuis veel geld en zijn geldelijke bijdrage aan de kerk van Kielwindeweer was vast niet gering. Bovendien telde ‘De Groeve’ meer gereformeerden, wier kerkelijke bijdragen Kielwindeweer in het vervolg zou moeten missen. Het zou voor Kielwindeweer dus een flinke financiële aderlating betekenen.
Ook is het mogelijk dat Nieuwenhuis door bij Haren te willen blijven mogelijkheden zag om in Zuidlaren een Christelijke Afgescheidene Gemeente te institueren, doordat de Afgescheidenen in ‘De Groeve’ nu bij die van Zuidlaren gevoegd werden. Daardoor zou het in stand houden van gereformeerd kerkelijk leven in Zuidlaren aanzienlijk makkelijker worden. Nieuwenhuis en enkele andere Zuidlaarder Afgescheidenen bleven ondertussen kerk houden in de bakkerij van de gezusters Van Dam.
Een eigen gemeente in Zuidlaren (1862-1872).
Nijenhuis uit Zuidlaren was op 6 mei 1862 aanwezig in de vergadering van de classis. Hij vroeg daar twee dingen: ten eerste een grensscheiding tussen Haren en Zuidlaren. Ook vroeg hij benoeming van een ouderling en een diaken in de kerkenraad van Haren, speciaal voor het werk onder de Afgescheidenen in Zuidlaren. Beide verzoeken deed hij met het oog op de toekomstige instituering van de kerk te Zuidlaren. De classis ging er mee akkoord en gaf de kerkenraden van Haren en Kielwindeweer bovendien de opdracht te proberen in Zuidlaren een Christelijke Afgescheidene Gemeente te institueren.
De institueringsdatum.
Op 12 mei 1862 werd in de classis herinnerd aan de afspraak dat gemeenteleden die in ‘De Groeve’ woonden bij Zuidlaren zouden horen ‘wanneer daar eene zelfstandige gemeente volgens klassikaal besluit konde gesticht worden’. En een maand later, op 16 juni, besloot de classis de attestaties van de gezinnen woonachtig in ‘De Groeve’ naar Zuidlaren te zenden. Dat houdt dus in dat de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Zuidlaren tussen 12 mei en 16 juni 1862 werd geïnstitueerd. Op 5 augustus werd in de classis mededeling gedaan over de instituering van de gemeente in Zuidlaren.
Van hot naar her.
De instituering geschiedde kennelijk onder leiding van de predikant van Kielwindeweer, ds. Kooiker, want hij vertelde op de classis hoe de kerkstichting te Zuidlaren in haar werk ging. Uit de kerk van Kielwindeweer kwamen 23 leden over naar de kerk van Zuidlaren. De bakkerij van Van Dam werd dus al snel te klein. Daarom besloot Egbert Nijenhuis een kamer in zijn boerderij ter beschikking te stellen (‘de rechtse voorkamer’). ‘Volgens de weduwe Hamminga was daar soms een kamer vol volk, zodat niet eens allen konden zitten’. Er kwamen trouwens ook niet-leden luisteren. Dat ze door het plebs op straat werden nageroepen deerde hen kennelijk niet.
Nijenhuis emigreerde in 1865 echter naar Amerika. Overigens had hij het jaar daarvoor ‘bezwaren gekregen tegen sommige leden van de kerkenraad’. Hoe dan ook, de kerkdiensten konden in ieder geval niet meer bij hem in de boerderij gehouden worden, en vonden in het vervolg plaats bij ouderling R.C. Kieft aan huis; later weer in de bakkerij van de zussen Van Dam.
Maar al met al was van een opgewekt kerkelijk leven geen sprake. In 1869 sprak men op de classis al over ontbinding van de gemeente, maar in Zuidlaren zelf wilde men daar vooralsnog niets van weten. Men verwachtte of hoopte in ieder geval dat er wel weer een opleving zou komen. De Afgescheiden kerkenraad van Vries voelde er trouwens niet voor om Zuidlaren er bij te krijgen. De classis besloot dus vooralsnog de zaak zo te laten als zij was.
Maar toch wist men ook in Zuidlaren na enige tijd wel beter. Al ‘geruime tijd’ vóór februari 1872 werden geen kerkdiensten meer gehouden. De leden bezochten kennelijk toch liever de kerk in Kielwindeweer, Haren of Vries, net waar ze het dichtst in de buurt woonden. En op 7 mei 1872 volgde dan ook het einde: de classis had een commissie benoemd onder leiding van ds. J. Karsen (1835-1904) van Kielwindeweer, die de toestand in Zuidlaren moest onderzoeken. Het was de commissie duidelijk geworden dat Zuidlaren inmiddels toch graag verenigd wilde worden met naburige gemeenten. Er was weinig hoop op verbetering; groei bleef uit. En zo gebeurde het ook: de gemeente werd verdeeld over de Christelijke Gereformeerde Gemeenten te Kielwindeweer en Vries; beide gemeenten stemden daarmee in en door de classis werd als grens tussen die gemeenten vastgesteld het riviertje De Hunze.
2. De Gereformeerde Kerk (1898 tot heden).
Noch van de Doleantie, noch van de Vereniging van 1892 tussen de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Dolerende Kerken is in het archief van Zuidlaren iets te merken. De Christelijke Gereformeerde Gemeente was in 1872 teniet gegaan en pas in de jaren ’90 van de negentiende eeuw kwam er nieuw leven.
De Stichting Dennenoord komt naar Zuidlaren.
In die tijd maakte de ‘Vereeniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders’ namelijk plannen voor de vestiging van de stichting in het noorden van het land. Daarvoor kwam men in Zuidlaren terecht, en koos men het terrein waar het tegenwoordige Dennenoord gevestigd is. Door de vestiging van de psychiatrische inrichting Dennenoord – in 1895 geopend – kwamen ook veel gereformeerd personeel in Zuidlaren wonen. Tot die nieuwelingen behoorde ook het gezin van br. Odolphy.
Kerkelijk behoorden ze bij Vries, zodat ook ds. G.H. Zahn (1856-1911) van de Gereformeerde Kerk van Vries regelmatig in Zuidlaren op bezoek kwam voor zijn pastorale arbeid. Deze reed dan per ezelwagen tót aan het tolhuis en nam vervolgens zelf de benenwagen op weg naar Dennenoord, terwijl een van zijn kinderen met de ezelwagen terugreed en hem aan het eind van de dag weer ophaalde. Zo hoefde hij geen tolgeld te betalen.
Het gezin Odolphy ging slechts eens per zondag naar de kerk in Vries; de afstand was te groot: anderhalf uur lopen. Wel werd bij hem aan huis zondagsschool gehouden. ’s Avonds werd bovendien een evangelisatiedienst gehouden, waarin de predikant voorging die ‘s morgens op Dennenoord gepreekt had. De bijeenkomsten werden behoorlijk bezocht. Het aantal gereformeerden steeg gestaag. Begin 1898 waren er zo’n 50 leden, die allemaal tot de Gereformeerde Kerk te Vries behoorden.
De kerk geïnstitueerd (1898).
Het werd dus tijd om de classis te vragen in Zuidlaren een zelfstandige Gereformeerde Kerk te mogen stichten. Daarover werd op 1 februari 1898 dan ook uitvoerig gesproken. De classis stemde er unaniem mee in. Al op 2 februari werd daarom in het gebouw van Dennenoord een vergadering van stemgerechtigde manslidmaten belegd, die onder leiding stond van ds. Zahn.
Ds. Zahn wees daar op het ontstaan en het vergaan van de eerste Christelijke Gereformeerde Gemeente (1862-1872) maar ook op de mogelijkheid nu opníeuw over te gaan tot instituering van de Gereformeerde Kerk, vooral dankzij de vestiging van de Stichting Dennenoord. ‘De Heere heeft groote dingen bij ons gedaan, dies zijn wij verblijd’, zo besloot ds. Zahn zijn toespraak.
Natuurlijk moesten voorafgaande aan de instituering kerkenraadsleden verkozen worden. De predikant las daarom 1 Timotheüs 3 voor, waarin de eigenschappen van ouderlingen en diakenen beschreven worden. Vervolgens werden door de vijftien aanwezige stemgerechtigde manslidmaten twee ouderlingen en twee diakenen verkozen. De ouderlingen waren A. Braker en A. Buwalda en als diakenen werden gekozen J. de Boer en J. Venhuis.
Op 20 februari 1898 werden deze broeders in het ambt bevestigd, in het kerkgebouw van de stichting Dennenoord. De leiding was in handen van ds. J. Kok (1857-1928) van Nijmegen, maar met vele connecties in het noorden. De kerk telde toen 49 leden (doop- en belijdende leden). Daarmee was de kerk van Zuidlaren opnieuw geïnstitueerd!
Een eigen kerk.
De kerkenraad besloot meteen over te gaan tot de bouw van een eigen kerk. De dag na de instituering verzocht men de Stichting Dennenoord schriftelijk een stukje grond ter beschikking te stellen voor de bouw van een gereformeerde kerk. Het bedoelde stuk grond lag ‘aan de straatweg [de Hoofdlaan], tegenover de woning van Waringa’. Een bouwcommissie van drie personen werd benoemd, die inlichtingen vroeg aan andere kerkelijke gemeenten om advies over de kerkbouw. Men ging zelfs op bezoek naar het Friese Oosternijkerk om te zien of het ontwerp van de kerk in dat dorp geschikt was voor de kerk in Zuidlaren.
Aan de architect van Dennenoord, de heer K. Hoekzema, werd gevraagd ‘of hij misschien genegen zal zijn om ons in dezen op een goedkope manier van dienst te zijn’, want veel geld had de kleine gemeente natuurlijk niet. Hoekzema stemde daarmee in. Maar met het verkrijgen van de grond wilde het niet zo makkelijk vlotten. Dennenoord wilde de grond slechts verhuren (verpachten) voor fl. 5 per jaar, terwijl de kerkenraad de grond wilde kopen; dat gebeurde uiteindelijk ook, voor fl. 100. Ook het verkrijgen van het benodigde geld ging niet van een leien dakje. Een advertentie in De Bazuin (het blad van de Theologische School in Kampen) en in de Groninger Kerkbode leverde niets op. Ondertussen verzocht de Stichting Dennenoord met de bouw van de kerk voort te maken, want het kerkbezoek in de Stichtingskerk van Dennenoord had al enkele keren onaangenaamheden veroorzaakt.
Gelukkig kon tot aanbesteding worden overgegaan en kon F. Eisses met de bouw van de kerk, die 9 bij 16 meter mat, beginnen. Het aanbrengen van de ‘eerste steen’ vond plaats op 6 september 1900, geplaatst boven de ingang van de kerk met als opschrift: ‘Ziet dan, hoe gij hoort’. Op woensdag 28 november 1900 kon de kerk in gebruik genomen worden.
De kerk werd echter te klein. Al in het begin van de jaren ’20 bleek dat het groeiende aantal leden steeds meer problemen veroorzaakte. Vandaar dat onderzocht werd of galerijen in de kerk aangebracht zouden worden of dat de kerk naar achteren verlengd kon worden. Het plan voor de galerijen verdween in het ‘ronde archief’ en besloten werd tot uitbouw van de kerk met acht meter. Architect P. Mekkes maakte de plannen en aannemer G. Sijtsema verwerkelijkte ze. Zo kon op 26 november 1924 de vergrote kerk weer in gebruik genomen worden.
De eerste predikant (1916).
In 1914 werd door de kerkenraad een gebouw aan de Stationsweg gekocht, dat verbouwd werd tot pastorie. De eerste predikant, ds. J. Sybrandy (1873-1962) betrok de nieuwe pastorie nadat hij op 27 augustus 1916 als eerste predikant aan de Gereformeerde Kerk van Zuidlaren verbonden werd. Bijna vier jaar stond hij daar en tijdens zijn predikantschap groeide de kerk gestaag. Hij werd per 17 april 1921 opgevolgd door ds. D. Drenth (1885-1965), die er tot zijn emeritaat in 1945 bleef. De kerk groeide door en in 1935 werd het duizendste lid ingeschreven. Met recht werd ds. Drenth ‘bouwpastor’ genoemd. Hij gaf namelijk niet alleen mede leiding aan de vergroting van de oude kerk, maar ook aan de bouw van de nieuwe kerk.
Een nieuwe kerk (1937).
Al snel moesten kerkgangers een plaats zoeken in de consistorie, omdat de kerkzaal weer te klein werd door de snelle groei van de gemeente. In de consistorie kon je de predikant via een luidspreker wel horen maar niet zien.
Niet vreemd dus dat men in 1936 weer eens over de ruimteproblemen sprak. In mei dat jaar werd besloten aan vier architecten te vragen ‘een gratis plan te willen maken voor een nieuw te bouwen kerk op aan te wijzen grond’. Het waren de bouwmeesters Kliphuis te Amsterdam, Rots te Groningen, Wiersema in Bedum en Offringa te Haulerwijk. Natuurlijk moesten ze een nauwkeurige kostenberekening van de plannen meesturen, want de kerkenraad wilde precies weten waar hij aan toe was. Allerlei plannen kwamen binnen. Maar toch werd besloten in zee te gaan met de gereformeerde architect A. van der Kraan uit Rotterdam. Een Zuidlaarder commissie ging bij hem op bezoek en al snel lagen bouwtekeningen en een kostenberekening van fl. 30.200 op tafel.
Wel waren er met de gemeenteleden nog meningsverschillen over de vraag of er nu een kruiskerk of een ‘rechte kerk’ gebouwd moest worden, maar de ‘rechte kerk’ won het pleit. In het bestek voor de nieuwe kerk werd duidelijk vermeld dat ‘het vloeken, misbruiken of lasteren van Gods heiligen Naam, alsook het gebruik van alcoholische drank op of nabij het werk ten strengste verboden’ was. Een overigens heel vaak voorkomend beding bij de bouw van gereformeerde kerken.
De in december 1936 benoemde bouwcommissie ging aan de slag. Men koos de firma Van Almkerk als aannemer, maar deze ging, nadat de fundamenten in de grond lagen, failliet. Vandaar dat de firma Leegwater uit Utrecht werd gekozen om met het werk verder te gaan, al berekende hij meer voor zijn werk. Er werd deze keer geen eerste steen gelegd, maar in plaats daarvan werden de arbeiders verrast met een cadeau van fl. 25. Op 6 oktober 1937 kon de nieuwe kerk aan de Stationsweg in gebruik genomen worden.
Het orgel uit de oude kerk werd naar de nieuwe overgeplaatst, vandaar dat de gemeentezang enige tijd tot volle tevredenheid begeleid moest worden door de Muziekvereniging Juliana. ‘De gaanderij wordt op zoodanige wijze afgetimmerd, dat de muziekvereeniging zonder gevaar van de gaanderij gebruik kan maken’.
In en na de oorlog.
Vlak voor de oorlog, in 1939, werd de oude kerk, aan de Hoofdlaan, afgebroken. Afgesproken werd dat het afbraakmateriaal gebruikt zou worden voor de bouw van ‘Irene’, het jeugdgebouw waaraan de kerk van Zuidlaren dringend behoefte had. De vergaderingen van het zich steeds uitbreidende jeugdwerk maakten dat noodzakelijk. In de oorlog mocht de naam ‘Irene’ uiteraard niet gebruikt worden, zodat men er gemakshalve ‘Sirene’ van maakte. Dat kwam goed uit, want de toenmalige koster heette Simon Dijk, die in die tijd dan ook ‘Simon van Sirene’ genoemd werd.
Je zou het niet raden, maar de oorlog had behoorlijke invloed op de groei van de kerk van Zuidlaren. In februari 1943 arriveerden op Dennenoord namelijk vijf transporten met in totaal 458 patiënten (met veel begeleidend personeel) vanuit Bloemendaal. Dat betekende voor de kerk van Zuidlaren een stevige aanwas.
Behalve die groei was er echter ook teruggang. De Vrijmaking van 1944 hield namelijk ook in Zuidlaren huis. Een drietal ouderlingen van de Gereformeerde Kerk stond niet achter de besluiten van de Generale Synode over Doop en Verbond. Op 21 oktober 1944 ondertekenden zij officieel de Acte van Vrijmaking, gevolgd door 234 gemeenteleden, 124 belijdende- en 110 doopleden. De vrijgemaakten hielden hun kerkdiensten aanvankelijk in de toenmalige hervormde kapel aan het Westeind. Op 28 april 1950 kwamen de toenmalige vrijgemaakte predikant ds. H. Dijkstra met ongeveer tachtig vrijgemaakte gemeenteleden echter weer naar de Gereformeerde Kerk van Zuidlaren terug. Ook twee van de drie bezwaarde ouderlingen voegden zich weer bij de Gereformeerde Kerk; ze werden meteen herbenoemd in het ambt.
‘Meerdere predikanten…’
Achtereenvolgens volgden meerdere predikanten ds. Drenth op. Ds. O. van Noort werd op 1 augustus 1946 in het ambt bevestigd en bleef daar tot 27 februari 1949. In november van het jaar daarop deed dr. O.C. Broek Roelofs (1910-2005) intrede. Deze nam zeer voortvarend het evangelisatiewerk van de Gereformeerde Kerk te Zuidlaren ter hand.
De kandidaten G. Gommer (1933-1983) en J.D.A. de Zwart (*1935) stonden de predikant als hulppredikers ter zijde. Ds. A. Riddersma (1928-1983) werd in 1962 als tweede predikant aan de kerk van Zuidlaren verbonden. Hij werd opgevolgd door ds. J.J. Kuiper (*1934).
Als zijn opvolger werd ds. B.E. Span (*1934) beroepen. Hij was tot september 1995 aan de kerk van Zuidlaren verbonden. Tijdens diens predikantschap kreeg het kwakkelende jeugdwerk (er was gebrek aan vergadergelegenheid) weer nieuwe spirit doordat de vergroting van gebouw ‘Irene’.
Geregeld werden door de kerk van Zuidlaren ook geestelijke verzorgers voor het psychiatrisch Ziekenhuis Dennenoord beroepen en in het ambt bevestigd. Achtereenvolgens waren dat ds. Th.J. Kerssies (1908-1984) van 1946 tot 1966; ds. S.W.R. Polman (1933-1998) van 1974 tot 1992; ds. J.W. Vlaanderen (1926-1986) die dit ambt van 1974 tot 1986 bekleedde; ds. B. Oosterhoff van 1975 tot 1984; mevr. ds. mevr. A.J. van der Perk van 1991 tot 1955 en ds. mevr. E.A. Dompeling vanaf 1996.
De kerk gerenoveerd.
In 1982 waren er vergevorderde plannen om de kerk op te knappen. De consequentie daarvan was echter dat het gebouw voor een deel zou worden afgebroken. Daartegen rezen in de kerkelijke gemeente bezwaren. Men vond het niet raadzaam het gezichtsbepalende kerkgebouw zó vergaand te vernieuwen. Omdat men in die tijd contact gelegd had met het kerkelijk werk in Suriname ontdekte men dat de kerkelijke huisvesting daar schrijnend was. Vandaar dat acties gehouden werden om hen te helpen. Die acties leverden rond de fl. 65.000 op. In Suriname werd dat geld vervolgens gebruikt om daar de kerk op te knappen. ’Door over de grens te kijken, konden we objectiever naar onze eigen kerk kijken’.
Dat was ook nodig, want renovatie van de kerk bleek wél dringend nodig. De kosten werden geraamd op zo’n fl. 800.000. Het liturgisch centrum werd stevig aangepakt, er kwam een ontmoetingsruimte in de kerk en een grotere garderobe, nieuwe plafonds werden aangebracht, de verwarming werd vernieuwd en een nieuwe toiletgroep, een keukentje en enkele lokalen werden gebouwd.
De kerk van Zuidlaren kon toekomstbestendig verder.
Bronnen:
I. Bos e.a., 100 jaar Gereformeerde Kerk Zuidlaren. 1898-1989. Jubileum nummer febr. 1998. Zuidlaren, 1998
D. Drenth, 50-jarige herdenking van de Gereformeerde Kerk te Zuidlaren op maandag 22 februari 1948. 1898-1948. Zuidlaren, 1948
F. Harleman, De Gereformeerde Kerk in Zuidlaren. In: De Zeven Brinken, jrg. 18, nr. 2, Zuidlaren, 2011
P. Kuiper, Grepen uit de geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Vries. Vries, 1979
J.A. Niemeijer (eindred.), Kerkmensen onderweg, wat heeft ze bezield? 150 jaar Gereformeerde Kerk Haren. Haren, 2002
© 2017. GereformeerdeKerken.info