Bouwen en breken (4) in de Gereformeerde Kerk te Groningen – deel 2

Deel 2 – De kerkgebouwen van de jaren ’50 en ’60.

Schematisch overzicht van jaartallen betreffende kerkbouw en organisatie in gereformeerd Groningen

Schematisch overzicht van de ledentallen der Gereformeerde Kerk te Groningen

Inleiding.

In deel 1 van Bouwen en Breken (4) in de Gereformeerde Kerk te Groningen namen we de vooroorlogse gereformeerde kerkgebouwen onder de loep. We gaan verder met de gereformeerde kerken  die in de jaren ’50 en ’60 van de vorige eeuw gebouwd werden.

8. De Goede Herderkerk (1956-1997).

Kart van Groningen met onder meer de in dit artikel genoemde kerken.
Kaart van Groningen met onder meer de in dit artikel genoemde kerken. De (oorspronkelijk twee) gereformeerde kerken in Helpman (in het zuiden van de stad) – t.w. de Opstandingskerk en De Ark – staan niet op deze kaart. (N = Noorderkerk; Z = Zuiderkerk).

In de jaren ’50 van de twintigste eeuw breidde de stad zich naar het noorden verder uit.

Was al eerder de zogenaamde ‘Indische buurt’ aan de stad toegevoegd, kort daarop kwam de stadswijk Selwerd gereed. De ‘Goede Herderkerk’ bestond toen al. Deze lag aan de Heinsiusstraat, op de hoek van de Johan de Wittstraat, gelegen in de kerkelijke ‘Noorderwijk’, iets ten oosten van de nieuwe stadswijk Selwerd. De bouw van de Goede Herderkerk was in feite het directe gevolg van de perikelen rond de verdeling van de kerkelijke goederen (waaronder de kerkgebouwen), die nodig werd door de Vrijmaking. Op 3 april 1953 gingen vertegenwoordigers van de Gereformeerde Kerk en van de Vrijgemaakte Kerk namelijk voor het eerst rond de tafel zitten om uiteindelijk het jaar daarop te komen tot een minnelijke schikking, die door de juridische commissie van de Gereformeerde Kerk aan de kerkenraad als het best haalbare aanbevolen werd. Daarbij werd onder meer de Noorderkerk aan de Vrijgemaakten gelaten. Dat betekende ondertussen wel, dat in de Noorderwijk geen gereformeerde kerk meer stond.

De eerste plannen.

Maar al op 1 mei 1954 verscheen het ‘Groningsch Kerkblad’ met een speciale editie over de kerkbouw in de stad. Daarin werden de al voorgekookte plannen voor een ‘nieuwe Noorderkerk’ op een rij gezet. Die plannen waren nodig, want de afstand naar de Ooster- en Westerkerk was voor velen te groot. En hoewel de gereformeerden jarenlang gebruik mochten maken van het hervormde verenigingsgebouw ‘Bethel’ in de Bergstraat, was het duidelijk dat een eigen kerk nodig was.

Vanaf 1954 werden in Bethel jarenlang gereformeerde kerkdiensten gehouden.
Vanaf 1954 werden in Bethel jarenlang gereformeerde kerkdiensten gehouden.

‘Gelukkig is de financiële positie van onze Kerk nog goed’, zo werd meegedeeld. Desondanks moest echter wel een fors bouwfonds in het leven geroepen worden: er waren in de stad namelijk nog meer kerken nodig, zoals die aan de Paterswoldseweg (met de hoofdingang aan de Snelliusstraat), de latere Stadsparkkerk, in het zuiden van de stad. Het ideaal van de kerkenraad was namelijk in alle wijken een eigen kerk met vergaderruimten te hebben. In de Zuiderwijk ontbrak alles (de Zuiderkerk was aan de vrijgemaakten toebedeeld), evenals in de Noorderwijk. En uiteindelijk zou bovendien ook in de Indische buurt, de kerkelijke Soembawijk, een nieuwe kerk moeten komen; het idee om één grote kerk te bouwen voor twee kerkwijken tegelijk (de Noorderwijk en de Soembawijk) was niet mogelijk, omdat het voor kerkbouw gereserveerde kavel aan de Heinsiusstraat daarvoor te klein was. De kerkenraad besloot aan kerkbouw voor de Noorderwijk voorrang te geven boven de Soembawijk omdat daar al sinds 1949 een kerkelijk wijkgebouw stond (het ‘Soembahuis’).

De financiële actie om de voor de bouwplannen voor de ‘nieuwe Noorderkerk’ benodigde fl. 300.000 binnen te krijgen, verliep ook nu weer voorspoedig. En nadat ‘de weigerachtigen’ via het ‘Groningsch Kerkblad’ nog een Eerwaarde aansporing hadden gekregen om toch vooral aan hun verplichtingen te voldoen, was in juli 1954 al een bedrag van maar liefst fl. 295.000 binnengehaald; men kon dus over een naam voor de nieuwe kerk gaan denken. ‘De schaal slaat wel erg door naar de dankbaarheid. Laten we nu oppassen voor zelfoverschatting’, zo merkte ds. F. Vroon (1918-1971) van de Oosterwijk op. De nieuwe kerk kreeg behalve een ruime kerkzaal ook een aantal vergaderlokalen. In de plannen was voorts op een kosterswoning gerekend. ‘Bijzonder was op de hoek van het kerkgebouw de in metselwerk uitgevoerde bijbeltekst: ‘Ik ben de deur der schapen. Mijn schapen horen Mijn stem’ (aan de Johan de Wittstraat), en: ‘En zij volgden Mij’ (aan de Heinsiusstraat). Architect Egbert Reitsma uit Glimmen zorgde zoals gewoonlijk voor een bijzonder kerkgebouw!

Ds. A. Broek (1921-1974) legde in november 1955 de eerste steen van de Goede Herderkerk.
Ds. A. Broek (1921-1974) legde in november 1955 de eerste steen van de Goede Herderkerk.

De bouw.

Op zaterdagmiddag 5 november 1955 vond de eerste steenlegging plaats. Ds. A. Broek (1921-1974) van de Noorderwijk (door een herschikking van de wijken kort daarop ‘Ebbingewijk’ genoemd) had de eer deze taak te mogen verrichten. In juni 1956 werd voor het eerst de naam ‘Goede Herderkerk’ gebezigd. En in november dat jaar kon men al vaste plaatsen reserveren. De gereserveerde plaatsen voor leden van de Ebbingewijk waren te herkennen aan een rood plaatje op de bank en die van de Soembawijk aan een wit plaatje (want totdat de Soembawijk een eigen kerk kreeg, werden in de Goede Herderkerk dubbele diensten voor die twee wijken gehouden).

De ligging van de kerkwijken in het noorden van de stad in de jaren '70. De 'Goede Herderkerkwijk' - die in 1978 werd gevormd - was een samenvoeging van de wijk Selwerd en een deel van de Ebbingewijk.
De ligging van de kerkwijken in het noorden van de stad in de jaren ’70. De ‘Goede Herderkerkwijk’ – die in 1978 werd gevormd – was een samenvoeging van de wijk Selwerd en een deel van de Ebbingewijk.

Op 20 december 1956, vlak voor de splitsing van de grote Kerk van Groningen in vier zelfstandige Kerken, werd de Goede Herderkerk in gebruik genomen. Jammer was, dat niet de hele gemeente de ingebruikneming kon meebeleven, want er waren immers ‘maar’ 750 zitplaatsen in de kerk, waarvan een deel op de galerij tegenover de preekstoel.

De wijk Selwerd.

Zo was nu de kerkelijke Ebbingewijk dus voorzien van een splinternieuwe kerk. Maar ondertussen breidde de in het westen aan de Ebbingewijk grenzende stadswijk Selwerd zich in rap tempo verder uit. Daarom reserveerde de kerkenraad ook in de wijk Selwerd een stuk grond voor een eventueel te stichten kerkelijk centrum. Van die plannen is echter – gezien de latere ontwikkelingen – gelukkig niets terechtgekomen. Men had namelijk aanvankelijk het plan om in samenwerking met een lagere school een gymlokaal te bouwen, dat dan ‘s zondags gebruikt kon worden voor kerkdiensten; ook wilde men op een gegeven moment voor eigen rekening een houten semi-permanent gebouwtje laten plaatsen waar eventueel kerkdiensten gehouden konden worden voor de Selwerders. Uiteindelijk vonden degenen die een eigen kerkcentrum wensten, tijdelijk onderdak in de hervormde kerkboerderij in de wijk Selwerd (veel later werd deze kerkboerderij omgebouwd tot moskee). Ook werd enige tijd gefilosofeerd over de mogelijkheid om samen met de inmiddels ook in aanbouw zijnde nieuwe stadswijk Paddepoel (nóg meer naar het westen) één gereformeerde kerk voor beide wijken, Selwerd en Paddepoel, te bouwen. Ook dat plan ging niet door, omdat na verloop van tijd de prognoses betreffende het inwonertal van Selwerd (en daaraan gekoppeld het aantal leden van de Gereformeerde Kerk in die omgeving) uitvoering van die plannen niet rechtvaardigde. Wel maakte men een jaar lang gebruik van de gereformeerde school aan de Prunusstraat, waar kerkenraads- en clubvergaderingen konden worden gehouden. Voor de rest kerkte de wijk Selwerd voornamelijk in de Goede Herderkerk.

Toen de Gereformeerde Kerken van Groningen-Noord en -Oost in 1969 fuseerden (waardoor de Gereformeerde Kerk van Groningen Noord/Oost ontstond) leek even een nieuwe impuls te worden gegeven om voor gezamenlijk gebruik met de Kerk van Groningen-West een kerkelijk centrum te bouwen in het te stichten complex ‘De Trefkoel’ in de wijk Paddepoel. Daar werd in die tijd door de Kerk van Groningen-West namelijk een nieuwe kerk gebouwd (‘De Garf’) en de kerkenraad van ‘West’ had er geen bezwaar tegen dat de bewoners van Selwerd daar ook zouden gaan kerken (‘De Garf’ werd in 1972 in gebruik genomen). Maar ook dat plan vond geen doorgang.

De Goede Herder Kerk.
De Goede Herder Kerk.

Donkere wolken.

Door de terugloop van het ledental en de inmiddels ingezette ontkerkelijking fuseerde de Gereformeerde Kerk van Groningen-Noord/Oost in 1986 met de Kerk van Groningen-West (waardoor de ‘nieuwe’ Gereformeerde Kerk van Groningen-Noord ontstond). Het was duidelijk geworden dat gesnoeid moest worden in het aantal kerkgebouwen. Aanvankelijk bestond de angst dat de ‘Goede Herderkerk’ daarvan het slachtoffer zou worden, maar eerst waren de in 1906 gebouwde ‘Westerkerk’ aan de Kraneweg en ‘De Garf’ (1972) in het stadswijkcentrum ‘De Trefkoel’ aan de beurt. Bij de (aanstaande) sluiting van de Westerkerk (in 1987) werd al meegedeeld dat meer kerken zouden volgen. In het ‘Beleidsplan 1993-1996’ van de Gereformeerde Kerk van Groningen-Noord werd opgemerkt: ‘Drastische maatregelen moeten worden genomen om te komen tot een verantwoord financieel beleid’.

Ook voor de Goede Herderkerk waren de jaren intussen echter geteld. Al in 1994 was er sprake van dat de Goede Herderkerk het niet zo lang meer zou maken. Dat een groot deel van de wijkraad en van de kerkelijke wijkgemeente dat niet graag zagen gebeuren spreekt voor zichzelf. Voordat het zover was had men vanuit de wijkgemeente alles gedaan om een en ander te voorkomen. Zo publiceerde een aantal leden van de Goede Herderkerkwijk een rapport getiteld ‘Nieuwbouw? Feiten en cijfers!’ Dit gebeurde naar aanleiding van het voorstel van de KAZ om de in 1972 in gebruik genomen gereformeerde kerk ‘De Regenboog’ in de wijk Vinkhuizen (ten westen van Paddepoel) en de ‘Goede Herderkerk’ te sluiten en samen met de ‘SoW-gemeente De Wingerd’ een nieuwe kerk te bouwen aan de Eikenlaan in de stad (de SOW-gemeente ‘De Wingerd’ was een samenvoeging van ‘De Garf’ (in 1987 gesloten) en de hervormde wijkgemeente ‘De Wingerd’, ook in De Trefkoel). De opstellers van het rapport zagen niets in dat KAZ-voorstel. Ze kwamen tot de conclusie, dat het zeer onvoordelig zou zijn een nieuwe kerk te bouwen en ook, dat het financieel onverstandig zou zijn de ‘Goede Herderkerk’ af te stoten.

Het logo van de Goede Herderkerkwijk.
Het logo van de Goede Herderkerkwijk.

Ook de gemeentevergadering van de Goede Herderkerkwijk was van oordeel, dat huisvesting van de drie wijken Selwerd, Vinkhuizen en Paddepoel (in de volksmond ‘SVP’ genoemd) in een bestaand kerkgebouw de voorkeur verdiende (en dan natuurlijk graag in de ‘Goede Herderkerk’!). Het mocht niet baten. De door de KAZ ingestelde ‘Raad van Zeven’ kwam tot de conclusie dat nieuwbouw tóch de voorkeur verdiende: ook de ‘Goede Herderkerk’ zou worden afgestoten. De gebeurtenissen rond de afstoting van het kerkgebouw grepen ook in het kerkelijk leven van deze wijkgemeente diep in. De laatste kerkdienst vond plaats op 1 juni 1997. Daar werd ook afscheid genomen van de wijkpredikant, ds. F. Boon, die in de Oosterkerkwijk de vacature van de overleden predikant ds. G.J. Jans (1940-1995) zou opvullen. Na verloop van tijd meldde zich een koper voor de Goede Herderkerk, namelijk een Pinkstergemeente, die het kerkgebouw in 1997 overnam, zodat met ingang van 1 juli dat jaar de Goede Herderkerk voor de gereformeerde prediking niet meer werd gebruikt.

De Kerksplitsing van 1957.

Even terug in de geschiedenis: een paar dagen na de ingebruikneming van de ‘Goede Herderkerk’ achtte de kerkenraad van de ongedeelde Gereformeerde Kerk van Groningen de tijd gekomen de Gereformeerde Stadskerk – ‘om de massaliteit te keren’ – te splitsen in een aantal zelfstandige Kerken. De plannen daartoe bestonden al veel langer: de ingebruikneming van de Oosterkerk was in 1929 nog maar net achter de rug, of de kerkenraad begon zich al te bezinnen op maatregelen in verband met de zeer snelle groei van de Kerk. Vanaf 1931 tot 1957 werd met grote regelmaat gesproken, en niet te vergeten uitvoerig geschreven, over de mogelijkheid en de wenselijkheid van ‘parochievorming’ in de plaatselijke Kerk van Groningen. Was het niet veel beter dat de Kerk gesplitst werd in enkele zelfstandige Kerken? Zouden de mensen daardoor niet veel meer bij het kerkelijk leven betrokken worden? Zou daardoor ook de offervaardigheid niet toenemen?

Men kon het echter moeilijk eens worden over de beste verdeling. Moest de Kerk nu in tweeën (zo dacht men in juli 1934, november 1938 en maart 1941), in drieën (mei 1935), in vieren (maart 1937) of in achten (februari 1955) verdeeld worden? Ds. L. Oranje, van 1932 tot 1937 predikant van de Oosterwijk-Zuid, schreef over de kwestie al in 1936 een interessante brochure: ‘Kerksplitsing in Groningen – geen tovermiddel, wel probaat medicijn!’, waarin hij betoogde dat splitsing van de Kerk van Groningen van groot belang was voor een gezond kerkelijk leven. Weliswaar was het uiterste zuiden van de Gereformeerde Stadskerk in 1933 zelfstandig geworden als Gereformeerde Kerk van Helpman, maar de noodzaak van Kerksplitsing werd er niet minder van. De Kerk groeide door!

Al in de oorlog, in maart 1941, had de kerkenraad trouwens definitief besloten tot splitsing in tweeën, maar vooral de Vrijmaking gooide toen roet in het eten. De Gereformeerde Kerk van Groningen werd daardoor immers vrijwel gehalveerd! Het heeft tot 31 maart 1956 geduurd eer de kerkenraad een definitief besluit kon nemen; de verdeling van de kerkelijke goederen, die na de Vrijmaking noodzakelijk geworden was, was twee jaar eerder namelijk tot een goed einde gebracht. Men besloot toen de Kerk van Groningen per 1 januari 1957 in vier zelfstandige Kerken te splitsen: Groningen-Noord (met de Goede Herderkerk),

Het kerkzegel van de Gereformeerde Kerk Groningen-Noord.
Het kerkzegel van de Gereformeerde Kerk Groningen-Noord.

Groningen-Oost (met de grote Oosterkerk),

Het kerkzegel van de Gereformeerde Kerk Groningen-Oost.
Het kerkzegel van de Gereformeerde Kerk Groningen-Oost.

Groningen-Zuid, de ‘moederkerk’ (met de verbouwde Parklaankerk),

Kerkzegel van de Gereformeerde Kerk Groningen-Zuid
Kerkzegel van de Gereformeerde Kerk Groningen-Zuid

en Groningen-West (met de Westerkerk).

Het kerkzegel van de Gereformeerde Kerk Groningen-West.
Het kerkzegel van de Gereformeerde Kerk Groningen-West.

9. De Stadsparkkerk (1958-1999).

Direct na de Tweede Wereldoorlog had de stad Groningen plannen om naar het zuiden uit te breiden. De stad had een stormachtige groei naar het oosten gemaakt, naar het noordoosten en niet te vergeten al eerder naar het westen. Dat ook de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk zich genoodzaakt zag plannen te maken, spreekt voor zichzelf. Niet voor niets was al in 1906 de Westerkerk aan de Kraneweg in gebruik genomen en aan het eind van de jaren ’20 de Oosterkerk aan de S.S. Rosensteinlaan gebouwd. En de archieven tonen duidelijk, dat (nog afgezien van de plannen van de Gemeente Groningen om nog meer weiland te naasten voor huizenbouw) de Gereformeerde kerkgebouwen in de stad zondag aan zondag tot de nok toe vol zaten. Her en der werden dubbele diensten gehouden. Geen wonder, want de Kerk van Groningen groeide als kool! De Vrijmaking had in 1944 weliswaar een stevige streep door de rekening gehaald, maar na de oorlog zette de groei van de Kerk al snel weer in, en omdat de gemeente Groningen druk doende was met de stedelijke uitbreidingsplannen, moest de kerkenraad zich op passende maatregelen bezinnen. Omdat men aanvankelijk niet wist wat de onderhandelingen met de vrijgemaakten over de verdeling van de kerkelijke goederen zouden opleveren, kon men niet anders dan afwachten. Maar afwachten was in dit geval niet hetzelfde als niets doen, want ondanks alles ondernam men actie.

De eerste plannen.

Al in november 1948 togen enkele leden van de bouwcommissie (want die was er al) naar het gemeentehuis om daar een gesprek te hebben met de heer Smit van het Bureau Stadsuitbreiding en Volkshuisvesting. Ongetwijfeld hebben ze daar aangekaart wat de moeilijkheden waren: er kón nog niet gebouwd worden, maar toch moest men kúnnen bouwen zodra de kerkgebouwen definitief verdeeld waren. Daarom vroeg de commissie aan de gemeente drie terreinen te reserveren: ‘een terrein aan de Paterswoldseweg tegenover de Zuiderlaan van het Stadspark; een terrein aan het Buiten-Damsterdiep en een perceel aan de Verlengde Kerklaan’. Gekozen werd voor het terrein aan de Paterswoldseweg dat na verloop van tijd stukje bij beetje van drie verschillende eigenaars werd aangekocht. De Commissie van Beheer oordeelde dat het terrein heel geschikt was voor kerkbouw. Er was enige haast geboden, want de plannen van de Gemeente Groningen spraken van ‘de bouw van verschillende complexen woningen’, waarmee spoedig begonnen zou worden. Over niet al te lange tijd zouden rondom het Stadspark maar liefst zo‘n 24.000 mensen wonen, zo werd opgemerkt. De wijkraad van de Zuiderwijk drong er bij de kerkenraad dan ook op aan haast te maken: ‘Wordt eenmaal begonnen met de bouw op de terreinen tussen het Hoornsediep en de Heereweg, dan zal het aantal gereformeerde gezinnen snel toenemen en dan dient de nieuwe kerk klaar te zijn. Omdat ook in andere stadsdelen sprake is van kerk- en/of lokaalbouw, dient kerkbouw aan de Paterswoldseweg onzes inziens voorrang te hebben, zo deelde de wijkraad van de Zuiderwijk in mei 1953 aan de Commissie van Beheer mee.

De kerkelijke wijkverdeling in het noorden van de stad, direct na de oorlog, voor de stadsuitbreiding naar het westen.
De kerkelijke wijkverdeling in het noorden van de stad, direct na de oorlog, voor de stadsuitbreiding naar het westen.

Door de definitieve verdeling van de kerkelijke goederen met de vrijgemaakten, die op 1 oktober 1954 zou ingaan, kreeg de Gereformeerde Kerk de Parklaankerk weliswaar terug (deze was van 1944 tot 1954 voorlopig toegewezen aan de vrijgemaakten), maar de gereformeerden moesten de Noorderkerk en de Zuiderkerk afstaan. In het op korte termijn snel groeiende zuiden van de stad was nu alleen de Parklaankerk nog beschikbaar voor de gereformeerde kerkdiensten.

Ondertussen was de kerkenraad van de nog ongedeelde Gereformeerde Kerk begonnen met de vorming van een bouwfonds voor kerkbouw in het noorden (de Goede Herderkerk om de Noorderkerk te vervangen), het westen (daar was, zoals al opgemerkt, een wijkcentrum gepland als aanvulling op de capaciteit van de Westerkerk ten behoeve van de toen nog groeiende kerkwijken Oranjewijk en Westerwijk) en het zuiden (ter vervanging van de Zuiderkerk). Ook waren er nog geen vast omlijnde plannen voor de toekomstige bouw van een kerk in de zgn. Indische buurt (de latere ‘Magnaliakerk’). Hoe dan ook, in enkele maanden bracht de actie voor het bouwfonds fl. 300.000 op!

‘Goede vorderingen’.

De plattegrond van de Stadsparkkerk: via de ingang (1, 2) kon men met de trap naar beneden, waar de vergaderzalen waren. 15 en 16 zijn de nooduitgangen. 3 is de personenlift naar beneden en naar boven voor invaliden.
De plattegrond van de Stadsparkkerk: via de ingang aan de Snelliusstraat (1, 2) kon men met de trap naar beneden, waar de vergaderzalen waren. 15 en 16 zijn de nooduitgangen. 3 is de personenlift naar beneden en naar boven voor invaliden.

De Commissie van Beheer komt de eer toe in oktober 1955, in een brief aan de kerkenraad, als eerste de naam ‘Stadsparkkerk’ te hebben gebruikt. Meegedeeld werd toen dat de plannen voor de bouw van de kerk aan de Paterswoldseweg goede vorderingen maakten. De bouwcommissie had al enige tijd eerder een tournee door het land gemaakt om kerken te bekijken; vooral gereformeerde, maar ook af en toe een hervormde, en men wipte tijdens een koffiepauze zélfs even een Roomse kerk binnen! Men schreef: ‘Het plan omvat een kerkgebouw van zevenhonderd zitplaatsen. Het grondplan is een achthoek. Onder de kerkzaal bevinden zich de vergaderlokalen, onder meer een grote zaal met podium, een kerkeraadskamer, een doopkamer c.q. commissiekamer, een catechisatielokaal en een jeugdlokaal’. Al eerder was afgesproken dat bij de kerk een (gereformeerd) bejaardenhuis zou worden opgetrokken, ‘Neboflat’ genaamd. Architect Egbert Reitsma, die de bouwplannen samen
met collega Sandburg maakte, berekende de kosten van de bouwplannen; deze dienden binnen de grenzen te blijven die door de kerkenraad waren vastgesteld: fl. 420.000 voor de Stadsparkkerk.

Een luchtfoto van de Stadsparkkerk en de Nebo-flat, kort na de oplevering.
Een luchtfoto van de Stadsparkkerk en de Nebo-flat, kort na de oplevering.

De mensen keken echter flink op hun neus toen ze merkten dat de bouwvakkers aan de Heinsiusstraat al druk bezig waren met de bouw van de Goede Herderkerk, terwijl aan de Paterswoldseweg nog geen bouwvakker te bekennen was. Dat lag echter niet aan de kerkenraad maar aan de Gemeente Groningen, die nog wachtte met het verlenen van de vergunning. In december 1956 kwam de vergunning af. Bepaald werd dat de hoofdingang aan de Snelliusstraat zou liggen. En de Gemeente Groningen wilde een gebouw ‘van een zodanige hoogte, dat het in de omgeving zou domineren’. Daar kon niemand iets tegen hebben. Zodra aannemer Rustema de Goede Herderkerk af had, mocht hij met de Stadsparkkerk beginnen.

‘We hebben’ – zo schreven de architecten – ‘er naar gestreefd de kerk te laten contrasteren met het bejaardentehuis. Want hoewel de kerk als gebouw kleiner wordt dan het Tehuis, moet toch voor het oog duidelijk zichtbaar zijn, dat zij in het complex de belangrijkste plaats inneemt’, en dat werd volgens hen mogelijk gemaakt door ‘een sobere beheerste vorm van de kerk, en door de muren, in tegenstelling met die van het Tehuis, ‘uit te voeren in witte tot lichtgrijze of crème genuanceerde steen. (…) Naar wij hopen zal het een stille, blijde ruimte zijn, in alle eenvoud klaar en zuiver. Het zal niet te vergelijken zijn met de prachtige majestueuze kathedralen. Het zal geen symbool zijn van menselijk kunnen. De Koning der Kerk spreekt vaak over het onaanzienlijke mosterdzaad, over het niet-kostbare zuurdesem, dat in stilheid zijn werk doet’.

De bouw begint.

De plattegrond van de kerkzal, die bereikbaar was via de trap (5 en 6) en voor invaliden met de lift (4).
De plattegrond van de kerkzaal, die bereikbaar was via de trap (5 en 6) en voor invaliden met de lift (4).

Op 11 januari 1957 werd door de aannemer een bouwkeet geplaatst, het bouwterrein werd uitgezet, en men begon met graven. Pas op de ochtend van 27 maart 1957 kreeg wijkpredikant dr. L. Praamsma (1910-1984) bericht dat die middag de eerste paal de grond in moest. Want het was tot op het laatste moment onzeker wanneer het heuglijke feit precies zou plaatsvinden. De predikant schreef: ‘De regen stroomde neer. In de uitgegraven diepte, waar ik het volgend jaar de catechisanten hoopte op te vangen, stonden overal plasjes water. Er was gelukkig een lange serie planken neergelegd die leidden naar de bouwkeet. Toen ik van de ene plank op de andere stapte spoot het water me met een sierlijke boog in de schoenen. Reitsma bood me een paar laarzen aan. Ik sloeg ze maar af, want mijn sokken waren toch al nat. (…) Mijnerzijds sprak ik de wens uit, dat het materiële fundament dat gelegd zou worden het symbool mocht zijn van het geestelijk fundament: een eeuwige grondslag van God’.

‘Maar nu’ – zo schreef ds. Praamsma verder – ‘werd op woensdag 27 maart begonnen met de betonnen grondslag van onze nieuwe kerk en we begaven ons al spoedig naar de heistelling. Daar stond op de rand van de straat een stoomketel-op-wielen stoom af te blazen. Toen de zaak goed gesteld was, kreeg die stoom vat op een groot heiblok, twee en een halve ton zwaar. Wanneer men aan twee touwen trok ging dat heiblok op en neer. Een grote betonnen heipaal werd toen eerst alleen door de eenvoudige druk van het heiblok enige meters naar beneden geschoven. Toen kreeg ik een paar ontzaglijke handschoenen aan. Een arbeider vertelde me, waar en hoe ik aan de touwen moest trekken. Gelukkig trok hij mee’. De grondslag was gelegd! Er zouden daarna nog honderdnegen heipalen volgen.

De Stadsparkkerk.
De Stadsparkkerk, gezien vanaf de Paterswoldseweg.

Ook verder voltrok de bouw zich voorspoedig. Nadat de heipalen de grond in gejaagd waren werd de zogenaamde werkvloer aangebracht, waarop de keldervloer werd gestort. ‘Vervolgens gingen de noeste werkers aan de slag met de kelderwanden, de kolommen en de betontrappen. Daarna begon men met het metselwerk in de kelder, tot aan de onderkant van de kerkzaal en de gevels waarin de kozijnen van de vergaderzalen werden aangebracht. Hierna waren de vloer en de balken van de kerkzaal aan de beurt en de grote betonramen aan de Paterswoldseweg-kant. Tussen de kolommen voorin de kerk was in de aandachtswand een betonnen platform voor het orgel aangebracht. Intussen waren ook de funderingen van de drie pilonen bij de hoofdingang gereed gekomen, evenals de ver uitstekende galerij boven de hoofdingang aan de Snelliusstraat. Uiteindelijk werd boven de gevels een rondgaande betonbalk aangebracht waarop het dak rustte. De constructie van het dak bestond uit acht halve spanten die in het midden samenkwamen tegen een stalen buis; deze werden in november aangebracht, en na verloop van tijd werd het dak door een koperen dakbedekking afgesloten’. In de kerk werd ook een personenlift aangebracht, omdat de kerkzaal op de eerste verdieping was gebouwd.

'Met de lift naar boven, naar de kerkzaal?'
‘Met de lift naar boven, naar de kerkzaal?’

In gebruik genomen.

Intussen was afgesproken dat in de kerk klapstoelen zouden komen. De stoelen zouden iets ‘verspringen’, zodat men niet pal achter elkaar kwam te zitten en zodat bovendien het orgelfront duidelijk te zien was. Ook besprak de kerkenraad het opschrift op de buitenmuur: een tekst of een Christusfiguur. Men besloot tot het aanbrengen van de tekst: ‘Wij prediken Christus de Gekruisigde’.
Intussen was de Kerksplitsing in januari 1957 tot stand gekomen en zwaaide de kerkenraad van de nu zelfstandige Gereformeerde Kerk van Groningen-Zuid in het zuiden van de stad de kerkelijke scepter. De Kerk bestond op dat moment uit de Centrumwijk en de Parklaanwijk. Het was echter nodig rond de nieuwe Stadsparkkerk een derde wijk in te leggen, de Stadsparkwijk. Daartoe werden de beide andere wijken verkleind. Op 20 augustus 1958 werd de Stadsparkkerk in gebruik genomen.

De hoofdingang van de Stadsparkkerk aan de Snelliusstraat.
De hoofdingang van de Stadsparkkerk aan de Snelliusstraat.

Interieurvernieuwing.

De Stadsparkkerk werd jaren lang tot volle tevredenheid gebruikt, maar in de jaren ’80 begon men te denken over een herinrichting van de kerkzaal. In maart 1987 werden de eerste plannen gepresenteerd. In plaats van klapstoelen wilde men losse beklede stoelen plaatsen, een goede geluidsinstallatie aanbrengen, antependia in de kleuren van het kerkelijk jaar gebruiken en een nieuwe vloerbedekking leggen; het liturgisch centrum zou moeten worden vergroot en er zou een andere preekstoel moeten komen. Ook zou aan de aandachtswand een ander kruis moeten komen. Deze eerste plannen kostten fl. 158.000, maar werden desondanks uitgevoerd. Naast de beroepsvaklui werd door veel gemeenteleden vrijwillig meegewerkt om de zaak voor elkaar te krijgen. Dat lukte in een tijdsbestek van enkele weken. Op 19 november 1989 kon de prachtig vernieuwde kerkzaal in gebruik genomen worden.

De Stadsparkkerk gezien vanaf de Paterswoldseweg.
De Stadsparkkerk gezien vanaf de Paterswoldseweg.

Halverwege de jaren ’90 bleek een aantal kostbare reparaties en veranderingen aan de kerk te moeten worden verricht. Het dak zou voor fl. 90.000 moeten worden gerepareerd; ook het orgel verkeerde in slechte staat en zou moeten worden hersteld. Maar ondertussen liep het ledental terug; er was nauwelijks nog jeugd in de kerk te bekennen. De vergrijzing rukte op (en juist de oudste gemeenteleden droegen het meest bij aan kerkelijke bijdragen). Ook overwoog men meerdere malen rijen stoelen weg te halen om de kerkzaal wat minder leeg te laten lijken.

Het interieur van de Stadsparkkerk na de interieurvernieuwing van 1989,
Het interieur van de Stadsparkkerk na de interieurvernieuwing van 1989,

Verkocht…

Mede daarom besloot men in 1996 in samenwerking met de hervormde gemeente een gebouweninventarisatie in Groningen-Zuid te houden. Geconstateerd werd dat in het zuiden van de stad teveel kerkgebouwen waren. De conclusie was duidelijk: ‘Tenminste één gebouw afstoten’. Welke kerk zou dat moeten worden? ‘De Ark’ van de gereformeerden in Helpman (zij hadden sinds de fusie met Groningen-Zuid in 1993 hun Opstandingskerk al aan de Vrijgemaakten verkocht)? De Immanuelkerk van de hervormden? De Stadsparkkerk? Vervangende nieuwbouw bleek niet mogelijk.

Vlak voor de zomer van 1998 bleek de kerkenraad van de Vrije Baptistengemeente belangstelling te hebben voor de Stadsparkkerk. Natuurlijk deelde de kerkenraad ‘ter geruststelling’ aan de gemeente mee dat deze belangstelling ‘slechts oriënterend van aard’ was, maar het gevolg was voor velen al lang duidelijk: ‘op grond van de gebouweninventarisatie’ werd besloten tot afstoting van de Stadsparkkerk, waar het kerkbezoek langzaam verder was afgekalfd. Besloten werd de Stadspark-kerk per 1 januari 2000 voor de gereformeerde eredienst te sluiten en te verkopen aan de Vrije Baptisten. De wijkpredikant, ds. H.A. van Houte, had op de gemeentevergadering van 16 maart 1999 er bij de gemeenteleden op aangedrongen elkander vast te houden, ‘want samen maken we de stap naar de nieuwe situatie makkelijker dan alleen’.

Die ‘stap naar de nieuwe situatie’ hield in dat in het vervolg samen met de hervormden gekerkt zou worden in de hervormde ‘Immanuelkerk’, die een eindje verderop stond. Overigens ontstond korte tijd later de ‘SoW-gemeente Immanuelkerk-Stadsparkkerk’, ‘uiteraard’ al heel gauw omgedoopt tot ‘SoW-gemeente Immanuelkerk’.

10. De Magnaliakerk (1960-1974).

Zoals al opgemerkt had de kerkenraad de bouw van een kerk voor de Noorderwijk (later Ebbingewijk) voorrang gegeven boven een bedehuis in de Soembawijk; vandaar de bouw van de Goede Herderkerk. Maar omdat de Oosterwijk ook in de jaren ’40 sterk groeide was al snel sprake van plannen voor de bouw van ‘een tweede Oosterkerk’ in (toen nog) het uiterste noordoosten van de stad. Al in de jaren ’30 werd door de Groninger ds. L. Oranje trouwens ijverig gepleit voor een ‘tweede Oosterkerk die er ongetwijfeld moet komen’, zo was zijn stellige overtuiging. Om de mensen alvast warm te maken voor de plannen tot kerkbouw in die wat later genoemd werd ‘Indische buurt’, stelde hij een spaarfonds in. Iedereen die jarig was kon een bedrag in centen, stuivers, dubbeltjes, kwartjes of guldens geven naar rato van zijn of haar leeftijd. Zo kwamen tijdens de periode-Oranje enkele honderden guldens binnen. Het spaarfonds zakte na zijn vertrek (in 1937) echter vrijwel direct in en na enige tijd hoorde men er niets meer van. Maar de kerkbouwplannen bleven bestaan, ook al werden ze door oorlog en Vrijmaking (toen het ledental van de Kerk van Groningen bijna halveerde) voorlopig in de ijskast gezet. Na de oorlog kwam men er echter weer op terug en architect Broos maakte toen alvast een schetstekening van een forse kerk met toren, gesitueerd aan het Floresplein-met-de-vijver. Maar daar bleef het bij.

Het eerste plan voor de kerk in de 'Indische buurt', vastgebouwd aan het toen al (en nog steeds) bestaande 'Soembahuis' (rechts).
Het eerste plan voor de kerk in de ‘Indische buurt’, vastgebouwd aan het toen al (en nog steeds) bestaande ‘Soembahuis’ (rechts).

‘Enorme achterstand in kerkbouw’.

Daarom schreef een tiental gemeenteleden op 25 september 1953 een brief aan de kerkenraad van de toen nog ongedeelde stadskerk van Groningen. Met de meeste nadruk verzocht men de kerkenraad actie te ondernemen. Ze waren – schreven ze – ‘zeer bezorgd over de huidige toestand en de toekomstige ontwikkeling van de plaatselijke Kerk’. Ze schreven onder meer, dat er een enorme achterstand was in de bouw van gereformeerde kerken in de stad. De vrijgemaakten meegerekend waren er – als je naar het ledental van de beide Kerken keek – ‘eigenlijk vijftien kerkgebouwen nodig’, maar in de hele stad waren er ‘slechts vijf’! Het was geen wonder, zo meenden ze, dat de mensen langzamerhand steeds minder liefde voor de Kerk kregen en dat de belangstelling voor de kerkelijke aangelegenheden verslapte. ‘Het houden van dubbele diensten ondermijnt langzaam maar zeker het kerkelijk en geestelijk leven’, zo was men van mening. ‘Dit kweekt wanorde, ontevredenheid, het werkt kerkverzuim in de hand, het verhindert ambtelijk toezicht en ondergraaft de kerkelijke tucht’. En trouwens: ‘De buitenkerkelijken spotten met het feit, dat de gereformeerden aan het Floresplein wél een zalencentrum voor vergaderingen hadden neergezet (het ‘Soembahuis’), maar dat ondanks alle plannen er nog nooit een kerk gebouwd kon worden!’

De kerkbouw.

Ds. Marseille plaatst ; de eerste steen' van de Magnaliakerk.
Ds. Marseille plaatst ‘de eerste steen’ van de Magnaliakerk.

Toen de Gereformeerde Kerk en de vrijgemaakte Gereformeerden in 1954 een definitieve verdeling van de kerkelijke goederen waren overeengekomen, kon de kerkenraad serieus aan de slag. Zo ging men bezig met de plannen voor een kerk aan de Heinsiusstraat (de latere ‘Goede Herderkerk’) ter vervanging van de aan de Vrijgemaakten toegewezen Noorderkerk, en ook in het zuiden van de stad moest aan de Paterswoldseweg een nieuwe kerk gebouwd worden (de latere ‘Stadsparkkerk’), ter vervanging van de aan de Vrijgemaakten verloren Zuiderkerk. Maar ook de Indische buurt groeide sterk en uiteindelijk besloot de kerkenraad van Groningen-Noord in 1958 (een jaar na de Kerksplitsing-in-vieren) dóór te pakken. In mei 1959 werd de eerste steen van ‘de tweede Oosterkerk’ gelegd door de wijkpredikant van de Soembawijk, ds. J.G. Marseille. Op de steen stond ook de naam van de kerk: ‘Magnalia Dei’; in de volksmond werd het gebouw de ‘Magnaliakerk’ genoemd. ‘In het spoor der vaderen smeerde ds. Marseille het cement dat het een lieve lust was. Er werd gefluisterd: ‘Veels te dik’ en ‘Niet genoeg’. Niettemin kwam de steen door gezamenlijke inspanning van prof. Van Es en van de predikant op z’n plaats. Tot slot werd uit volle borst in de buitenlucht psalm 89:1 gezongen: ‘‘k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên, Uw waarheid t’allen tijd vermelden door mijn reên’.’ Ondertussen werd een financiële actie op touw gezet, die het normale beeld te zien gaf: gul offerende gemeenteleden! Er kon zelfs nog een verlicht kruis op de toren geplaatst worden. Op 18 mei 1960 werd het prachtige kerkgebouw in gebruik genomen. De kerk (die voorzien was van forse galerijen) bood plaats aan zevenhonderdvijftig kerkgangers.

De Magnaliakerk.
De Magnaliakerk.

De kerk verkocht…

Al eerder meldden we, dat de oudere wijken te maken kregen met een achteruitgang van het ledental, terwijl ook de ontkerkelijking haar intrede deed. Ook de Soembawijk met de ‘Magnaliakerk’ kregen daar al snel mee te maken. Toen de kerkenraad van Noord/Oost de begroting voor 1971 besprak, bleek er een tekort van maar liefst fl. 107.000 te zijn. Het kon niet anders of één of meer kerkgebouwen zouden moeten worden verkocht. Aanvankelijk stelde de ingestelde ‘Plancommissie’ voor, de ‘Goede Herderkerk’ te sluiten. Allerlei onderhandelingen werden echter aangeknoopt om de ‘Magnaliakerk’ te verkopen. Albert Heijn liet het al snel afweten, de ‘Gemeente Gods’ verdween ook uit het zicht, maar uiteindelijk was het de Gereformeerde Gemeente die belangstelling toonde. De koop werd gesloten en op 24 november 1974 werd in de ‘Magnaliakerk’ de laatste gereformeerde kerkdienst gehouden. Het was voor velen slechts een schrale troost, dat het gebouw in gebruik genomen werd door de Gereformeerde Gemeente van Groningen.

Achttien jaar later, in 1992, nam de Gereformeerde Gemeente (onder meer geplaagd door vandalisme rond de ‘Magnaliakerk’, maar ook door de staat van onderhoud van het gebouw) de voormalige Rooms-Katholieke ‘Mariakerk’ aan de Landsteinerlaan in het zuiden van de stad over (de kerk werd uiteraard ijlings omgedoopt tot ‘Magnalia Dei Kerk’). De ‘oude’ Magnaliakerk kwam toen leeg te staan en werd in het voorjaar van 1992 afgebroken. Op de plaats van de kerk staat nu de ‘Magnaliaflat’.

Enkele bronnen en enige literatuur:

Archieven van de Gereformeerde Kerken te Groningen.

G.J. Kok, ‘En zij volgden Hem…’. 40 jaar in en om de ‘Goede Herderkerk’ (1956-1997). Groningen, 1997

—, ‘… daar ben Ik in hun midden’. Veertig jaar Stadsparkkerk (1958-1999). Groningen, 1999

—, ‘Magnalia Dei …’. 25 jaar Soembawijk en Magnaliakerk (1953-1978). Groningen, 1997

J. Wesseling, Afscheiding en Doleantie in de stad Groningen, Groningen, 1961

Naar deel 3 (Helpman, Vinkhuizen en Paddepoel).

© 2016. G.J. Kok. GereformeerdeKerken.info