Gereformeerde Kerk van Ten Post (Gr.) 180 jaar

Het begon in Wittewierum…

In of omstreeks in 1213 werd in het Groningse Wittewierum (precies tussen Groningen en Delfzijl) de later zo bekend geworden abdij ‘Bloemhof’ (in het Latijn ‘Floridus Hortus’) van de Premonstratenzer monniken gebouwd. De naam van het dorp is dan ook afgeleid van de kleur van de kleding van deze monniken die in dat verlaten oord waren neergestreken om de omgeving te kerstenen.

Over die abdij is veel bekend omdat de eerste en de derde abt én een latere schrijver de geschiedenis in kroniekvorm beschreven hebben: Emo (ca. 1175-1237) beschreef als eerste abt de historie van de abdij Bloemhof tot 1237, Menko (ca. 1213-1276), de derde abt, completeerde het verhaal tot 1276 en een onbekende schrijver voltooide de in de Universiteitsbibliotheek van Groningen nog steeds bewaarde kroniek tot het jaar 1290. Niet alleen de geschiedenis van de abdij, maar ook die van de wijde omgeving werd in de kronieken van Emo en Menko beschreven (in het late najaar van 1211 maakte Emo een voetreis naar Rome; hij was toen abt van het verdwenen klooster ‘Romerswerf’ (ruim 5 kilometer ten noordwesten van Delfzijl). Hij had een conflict met de bisschop van Münster over het eigendom van de kerk in Wittewierum, waar hij een nieuw klooster had gesticht. De paus (Innocentius III) zou uitkomst moeten bieden. Bij de hervormde kerk in Wittewierum is die voetreis uitgebeeld door een serie stenen met de namen van de steden waar hij – op weg naar Rome – langs kwam).

Gedenksteen bij de kerk van Wittewierum.
Gedenksteen bij de kerk van Wittewierum.

Halverwege de zestiende eeuw waren er nog vier monniken over die zich aan de kloosterregels niet bijzonder stoorden. Wat er daarna van het klooster nog over was werd in het jaar van de Beeldenstorm, 1566, door de Staatse  legers verwoest, waarna het klooster officieel werd opgeheven.

Wittewierum.

Daarna was het met de bekendheid van Wittewierum gedaan. Volgens A.J. van der Aa in zijn ‘Aardrijkskundig Woordenboek’ (uitgegeven in 1849) was Wittewierum een ‘eenzaam en afgezonderd’ dorp. In de tijd van de Afscheiding stonden in het gehucht elf huizen waarin 70 mensen woonachtig waren. De nabijgelegen dorpen Ten Post, Oldersum, Windeweer en een deel van het gehucht Kroddeburen stonden onder de herderlijke zorg van de hervormde kerk van Wittewierum. Niet dat het aanzien van het geheel er beter van werd, maar het aantal huizen was daarmee  in ieder geval  bijna honderd geworden waarin ongeveer 680 mensen woonden. De huidige hervormde kerk, die als kerk al lang buiten gebruik is en nog voor  exposities enz. gebruikt wordt, werd gebouwd in 1868 en staat op de plaats van drie eerdere kerken, waaronder als eerste de kloosterkerk van de abdij Bloemhof.

Ds. H. de Cock preekt in Wittewierum.

Ten gevolge van de vrijzinnige prediking waren in het begin van de negentiende eeuw ook in Wittewierum ‘onwettige godsdienstoefeningen’ ontstaan. Deze mensen zochten hun heil niet meer in de hervormde kerk maar kwamen ‘in de huizen‘ bijeen. De overheid hield deze conventikels echter nauwgezet in de gaten. Ook de burgemeester van Ten Boer (waaronder Wittewierum ressorteerde) had zijn ogen wat dat betreft wijd open.

Op 26 september 1835 kwam ds. H. de Cock (1801-1842), die dat moment nog in Smilde woonde, naar Wittewierum om te preken; hij had juist de dag daarvoor de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Spijk geïnstitueerd. De komst van ds. De Cock was de burgemeester ter ore gekomen en hij stuurde zijn veldwachter Pieter Gerbrands Nienhuis, samen met gemeentebode Eise Jans Wiltjer, meteen naar het dorp om poolshoogte te nemen.

En ja hoor, toen zij ‘s avonds om 9 uur bij de woning van Jan Reinders Bottema in Wittewierum aankwamen troffen ze daar naar eigen zeggen wel tweehonderd mensen rondom het huis aan. Ze moesten  zich door de menigte naar voren wringen om bij de deur te komen. Ze klopten aan. Toen ze zich bekendmaakten werden ze binnengelaten en constateerden daar dat er, behalve ds. De Cock,  meer dan twintig aanwezigen waren, reden waarom volgens een oude Napoleontische Wet van een ‘ongeoorloofde godsdienstige bijeenkomst’ sprake was. Die godsdienstoefening moest dus uiteengaan, zo was het bevel van de veldwachter. Bottema maakte echter duidelijk dat er buiten de bewoners van het huis niet meer dan negentien aanwezigen waren, waarmee de regels niet overtreden waren en men dus het volste recht had daar bijeen te zijn. Terwijl ds. De Cock verder ging met zijn preek telden de veldwachter en de bode de aanwezigen nog eens even nauwkeurig, waaruit bleek dat er zich 28 aanwezigen in het huis bevonden. Maar omdat ze niet wisten hoe groot Bottema’s gezin was, kon de veldwachter geen strafmaatregelen nemen.

De hervormde kerk te Wittewierum, lang geleden.
De hervormde kerk te Wittewierum, lang geleden.

Wel noteerde hij in zijn rapport aan de burgemeester nog een paar uitlatingen die hij uit de mond van ds. De Cock had gehoord. Tijdens de bijeenkomst ging de predikant namelijk met enkele toehoorders in gesprek. Zo vroeg hij of iemand van de aanwezigen nog tot een andere dan de Christelijke Afgescheiden Kerk behoorde. Een van hen antwoordde daarop met ‘ja’, waarop de predikant hem ernstig waarschuwde zich toch vooral van de hervormde kerk af te scheiden als hij zich althans kon verenigen met de gereformeerde leer die door De Cock gepredikt werd. Want door de valse leer die in de hervormde kerk algemeen gepredikt werd zou hij voor eeuwig verloren gaan. De betreffende persoon stemde daarmee in.

Maar een andere aanwezige vond de uitdrukking die ds. De Cock gebruikte toch een beetje te ver gaan. Hij had nog nooit een dwaling bespeurd bij de hervormde dominee waar hij naar de kerk ging. Ds. De Cock had daarop volgens het verslag van Nienhuis en Wiltjer geantwoord dat hij die predikant niet kende en daarover dus niet kon oordelen.

Overigens horen we verder jammer genoeg niets over die vele mensen die zich getuige hun rapport buíten het huis bevonden. De mogelijkheid bestaat dat zij buitenshuis via een openstaand raam o.i.d. de bijeenkomst konden volgen. Dat gebeurde namelijk vaker; op die manier kon het aantal toehoorders kunstmatig vergroot worden zonder met de regels in strijd te komen…

De eerste Afgescheidenen te Wittewierum.

Hoewel  ds. De Cock en huiseigenaar Bottema dus kennelijk geen proces aan hun broek kregen wegens deze godsdienstige bijeenkomst, vermeldt een ander rapport, dat in februari 1836 bij de Minister voor de Eredienst binnenkwam, dat in Wittewierum op dat moment zeven personen (behorende tot twee gezinnen) tot de Afgescheidenen behoorden. Natuurlijk was het gezin van landbouwer Jan Reinders Bottema een van de twee; het andere gezin was dat van Egbert Roelfs Meijer (boerenarbeider op de boerderij ‘Bloemhof’ in Wittewierum). Zij hadden zich een jaar eerder al van de hervormde kerk afgescheiden. In hun huizen werden sindsdien de conventikels gehouden, die ook door anderen uit de omgeving werden bijgewoond.

De instituering te Wittewierum (1836).

Ruim een jaar na de met een sisser afgelopen ‘geoorloofde’ godsdienstige bijeenkomst in Wittewierum werd het dus tijd daar een Christelijke Afgescheidene Gemeente  te stichten. Ds. De Cock kwam daartoe, volgens de enige aantekeningen die daarover bestaan, twee maal naar het dorp. De eerste keer op 23 mei 1836, mogelijk om ambtsdragers te laten kiezen, én de dag daarop, 24 mei, vermoedelijk om tot instituering van de Christelijke Afgescheidene Gemeente over te gaan. ‘Mogelijk’ en ‘vermoedelijk’, omdat we het niet zeker weten: het eerste notulenboek van de gemeente is verloren gegaan, waarschijnlijk door vocht. Maar wel weten we dat de eerste ouderling E.R. Meijer was, en de eerste diaken J.R. Bottema, beiden strijders van het eerste uur.

Een oude foto van de Kloosterlaan in Wittewierum.
Een oude foto van de Kloosterlaan in Wittewierum.

Uitbreiding.

In 1838 kwam Jan Egberts Broekema in Wittewierum wonen, waar hij in dienst trad bij ouderling Meijer op diens boerderij. Broekema hoorde al tot de Afgescheidenen en is door toedoen van ds. J. Kok (1857-1928) van Bedum in afgescheiden kringen een min of meer bekend man geworden. Ds. Kok schreef namelijk in de serie ‘Nalezing op den Akker der Afscheiding’ het eerste deel over ‘Het leven van Jan Egberts Broekema’ (Kampen 1907), en verhaalt ook over diens verhuizing naar Wittewierum. Daarover deelt ds. Kok mee dat ‘deze gemeente echter geen levensvatbaarheid schijnt te hebben gehad, of te zwak en te klein was, want eenigen tijd daarna is zij gesplitst en bij twee naburige gemeenten gevoegd; een deel bij de gemeente Ten Post en een ander deel bij de gemeente Ten Boer. Bij dit laatste deel was ook Jan Egberts Broekema (…) ouderling’.

Ten Post Bakker0001

Maar…  zover zijn we in ons verhaal nog lang niet.

Hoe dan ook, na 1838 kwam er toch enige uitbreiding in de gemeente van Wittewierum. Dat bleek ook uit het feit dat er toen twee ouderlingen (E.R. Meijer en H. Hofstee) en twee diakenen (J.R. Bottema  en J. Bolhuis) waren. Ook de plaats van samenkomst veranderde. Na aanvankelijk in de woningen van Broekema en Meijer te hebben vergaderd kwam men later bijeen in het witte huisje van B. Boerema, ‘gelegen aan de weg van Ten Post naar Wittewierum‘; wéér wat later vergaderde men in het ‘zomerkamertje’ van K. de Vries.

Het kerkelijk leven.

Zoals in zoveel Christelijke Afgescheidene Gemeenten bestonden ook in de gemeente te Wittewierum verschillen van inzicht die soms stevig ‘uitgevochten’ werden en moest de kerkenraad van Wittewierum ook tuchtzaken behandelen. Zo kreeg de kerkenraad in 1840 gevallen van dronkenschap te behandelen, moest hij roddelende gemeenteleden ter verantwoording op de kerkenraad roepen en zonde tegen het zevende gebod bestraffen.

Maar ook in de kerkenraad was niet alles koek en ei. De visitatoren kwamen begin juli 1838 in Wittewierum op bezoek en vroegen of de ambtsdragers naar buiten toe (‘in de wereld’) goed bekend stonden. Daar werd op geantwoord dat diaken J. Bottema leed ‘aan het wortelkwaad der gierigheid’. Dat vonden de visitatoren strijdig met het naar behoren uitoefenen van zijn ambt als diaken. Hem werd aangeraden ‘met vasten en bidden tegen deze zonde te strijden’.

Drie jaar later, toen de visitatoren zich andermaal in Wittewierum lieten zien, ging het weer over Bottema. De andere kerkenraadsleden vroegen zich af of hij wel bekwaam genoeg was om in de gemeente voor te gaan. Want hij moest zo nu en dan ‘preeklezen’, omdat er slechts zo nu en dan een predikant voorging. De visitatoren nodigden Bottema toen uit om in een soort van geïmproviseerde kerkdienst een preek te lezen en een gebed te zeggen. Dat gebeurde op vrijdag 9 juli 1841 en wat de visitatoren betrof was er niets aan de hand, want ze hadden er met genoegen naar geluisterd.

Ook diaken Bolhuis kreeg de wind van voren. Zijn collega-ambtsdragers vonden dat hij niet genoeg zijn best deed met het bezoeken van de behoeftigen in de gemeente. En ook ging hij in zijn gezin en tijdens zijn huisbezoeken niet openlijk voor in gebed. En dat hoorde toch eigenlijk wel zo, vond men. Dat vonden de visitatoren ook, en daarom werd br. Bolhuis vermaand.

Twisten over ‘erkenning aanvragen’.

Rond 1844 speelden er twee zaken in de gemeente die mogelijk nauw met elkaar verweven waren. De classicale notulen maken er in elk geval gewag van. In Wittewierum was namelijk de vraag aan de orde gekomen of het geen tijd werd om voor de kerkelijke gemeente erkenning bij de overheid aan te vragen. Dat was in veel Christelijke Afgescheiden Gemeenten een strijdpunt. De ene groep vond dat de overheid zich met het kerkelijk leven niet had te bemoeien en daarom mocht een Christelijke Afgescheiden Gemeente geen vrijheid te vragen; ze hád het reeds! En als je erkenning van de kerk aanvroeg mocht je bovendien de naam ‘gereformeerd’ niet meer gebruiken. Dat gaf voor sommigen de doorslag, om de overheid geen erkenning te vragen.

Ten Post in 1903.
Ten Post in 1903.

Maar géén erkenning vragen had óók vervelende consequenties. De gemeente blééf van namelijk last houden van de vervolgingen door de overheid, ook al werden die sinds Koning Willem II op de troon zat (vanaf 1840 tot zijn dood in 1849) minder. Ook het aantal toehoorders in een kerkdienst was beperkt als je geen erkenning vroeg: maximaal twintig kerkgangers werden in godsdienstige bijeenkomsten toegestaan.

Ook in de gemeente van Wittewierum speelde dit probleem. Maar hoe dan ook, om als kerk overheidserkenning te krijgen was het nodig een eigen kerkgebouwtje te hebben waar de diensten gehouden zouden worden. Dat had men nog niet. Vandaar dat in 1844 voor het eerst gesproken werd over kerkbouw. Een deel van de gemeente wilde er echter geen geld voor geven. Men wilde geen vrijheid vragen om een kerkgebouw te hebben.

Anderen hadden in 1844 al besloten zich te voegen bij de Christelijke Afgescheidene Gemeente in het nabijgelegen dorp Garrelsweer, waar men inmiddels wél vrijheid had aangevraagd. Volgens de notulen van de classis Appingedam  zou zelfs een kwart van de gemeente overgestapt zijn naar Garrelsweer! In het gedenkboek van die kerk konden we daarover echter geen nadere informatie vinden.

Een eigen kerk (1846/1847).

Hoe dan ook, in 1846 waren de geesten er in Wittewierum rijp voor. De gemeenteleden droegen bij om tot kerkbouw te komen, erkenning als kerk werd aangevraagd bij de overheid en in november dat jaar werd die verleend. In het nabijgelegen Ten Post was intussen grond gekocht om een kerk te bouwen, die vermoedelijk datzelfde jaar óf begin 1847 in gebruik genomen werd (maar dat weten we niet helemaal zeker). In ieder geval werd de kerk op 30 september 1846 aanbesteed en gegund aan ‘houtkoper Tabo Timmer’. Hij zou er fl. 1.400 voor krijgen. Alleen uit het Koninklijk Besluit van 6 november 1848 weten waar de kerk stond: aan de Zuidwestzijde van de pruinweg van Groningen naar Delfzijl, op perceel kadastraal sectie C nummer 267’. Als dat nog niet duidelijk genoeg is…!

De kerk werd dus in Ten Post gebouwd. In het Koninklijk Besluit werd de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente aangeduid als die van ‘Wittewierum en Ten Post’. Daaraan kwam in 1856 een eind, want sindsdien werd de gemeente gewoon ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente te Ten Post’ genoemd.

Nog steeds onrustig.

De problemen waren de gemeente echter ondertussen nog niet uit. In augustus 1850 bleek op de classis zelfs dat in de gemeente al enige tijd het Avondmaal niet gevierd werd. Dat was gewoonte als er interne twisten woedden: je kon immers het avondmaal niet vieren als er geen verzoening tot stand gekomen was. Mensen die onderling ruzie hadden werd ook altijd afgeraden aan het avondmaal te gaan. De ruzie had kennelijk met van alles te maken, want in de classicale notulen werd in 1851 gemeld dat er onenigheid was ‘in de hele kerkenraad in het kerkelijke, burgerlijke en huishoudelijke’. ‘Het notulenboek zou te klein zijn als alle ellende beschreven zou moeten worden’, zo verzuchtte de scriba. Vooral tussen de ouderlingen E.R. Meijer en K.S. Groeneveld en kerkvoogd J.R. Bottema was het hommeles. De visitatoren moesten er weer bij komen; ze spraken er enige uren over en toen zou de vrede weer zijn getekend. Maar intussen was Meijer al niet meer in de kerk gekomen (gelukkig kwam hij weer terug op zijn post als ouderling), wilde Groeneveld er mee ophouden omdat hij er qua gezondheid niet meer tegen kon (maar de kerkvisitatoren vonden dat onzin), en had kerkvoogd K.J. Bolhuis al gedreigd ergens anders naar de kerk te zullen gaan’.

 Een eigen dominee (1857-1862).

Aanvankelijk was de draagkracht van de gemeente te gering om een eigen predikant te kunnen onderhouden. Men probeerde daarom begin 1851, en in 1854 nogmaals, samen met het nabijgelegen dorp Stedum een dominee te beroepen, maar Stedum wilde niet. Daarom probeerde men het maar weer in eigen kring; er gingen lijsten rond waarop kon worden ingetekend om het traktement veilig te stellen, maar al snel bleek dat niet iedereen tekende. ‘De actie verflauwde’. Maar de kerkenraad gaf niet op. Gedurig werd op kerkenraadsvergaderingen gediscussieerd over het beroepen van een predikant en in 1855 trok men de stoute schoenen aan en ging men beroepen. Ook werd een pastorie gebouwd, want de predikant moest ergens wonen. Trouwens, de kerkenraadsnotulen gewagen eveneens van de bouw van een armhuis om vanwege de diaconie behoeftige gemeenteleden te kunnen steunen. Dat armhuis is er later ook gekomen; het werd gebouwd aan de weg naar het dorpje Lellens, ten westen van Ten Post.

Ds. W.U. Bakker (1824-1887).
Ds. W.U. Bakker (1824-1887).

Gelukkig dat in februari 1857 de eerste predikant aantrad. Er was een strakke hand nodig, die duidelijk leiding gaf. Kandidaat W.U. Bakker (1824-1887) hield op 19 november 1856 een proefpreek die goed beviel, zodat hij beroepen werd. Hij nam het beroep aan en kwam zo de geschokte gelederen in de gemeente van Ten Post versterken (‘Wittewierum’ was dat jaar uit de kerknaam verdwenen), maar niet dan nadat een aantal eerder uitgebrachte beroepen op niets uitgelopen was. De zoon van ds. Hendrik de Cock, Helenius de Cock (1824-1894), docent aan de in 1854 opgerichte Theologische School in Kampen, bevestigde de nieuwe predikant op 15 februari 1857 in de kerk in Ten Post in het ambt. ‘Zijn komst droeg niet weinig bij tot bloei en uitbreiding van de gemeente’. Velen, die eerst in Ten Boer bij ds. G.H. Deddens (1818-1899) kerkten, gingen nu naar Ten Post ter kerke.

Ook al was nog niet alles koek en ei, ook al werden nog regelmatig tuchtzaken behandeld, ook al waren er best nog geschillen (waarvoor zelfs eens een aparte kerkenraadsvergadering gehouden moest worden), toch verbeterden de verhoudingen zienderogen. In februari 1862 kreeg de predikant echter een beroep van de kerk te Joure, dat hij aannam. Op 6 april nam hij afscheid. Hij zal daar ongetwijfeld meer dan de fl. 450 traktement, die hij in Ten Post genoot, gekregen hebben.

De onrust keert terug.

De kerkenraad in de tijd van ds. Boer (rond 1930): staande: de diakenen Pesman, Doornbos, Arkema en Winter; zittend: de ouderlingen Heslinga en Kiers, ds. Boer en de ouderlingen Veldman en Maas.
De kerkenraad in de tijd van ds. Boer (rond 1930): staande de diakenen Pesman, Doornbos, Arkema en Winter; zittend de ouderlingen Heslinga en Kiers, ds. Boer en de ouderlingen Veldman en Maas.

De zes leden tellende kerkenraad kon dus weer met het beroepingswerk beginnen. En dat ging zeer moeizaam. Meerdere predikanten bedankten. De vacaturetijd zou zelfs tot 1867 voortduren. En gedurende die periode  begon de onrust opnieuw de kop op te steken. Er werden weer redenen gevonden om ruzie te maken; veel leden weigerden nog bij te dragen voor het traktement van een nieuwe predikant en een aantal leden wilde zelfs niet meer bij de gemeente behoren en tekenden een heuse ‘Akte van Afscheiding’! De classis kwam er weer aan te pas. Geen geschikte tijd om het beroepingswerk voort te zetten, dat dan ook geruime tijd stil lag.

Een op verzoek te hulp geschoten predikant, kandidaat Zeebuit, die in december 1864 toestemde in het geven van catechisaties en in het verrichten van nog enkele andere diensten, vertrok na Pasen 1865 al weer. Wel was in 1867 in Ten Post gedurende enige tijd een oefenaar, Meyer genaamd, werkzaam, maar toch begon men in 1869 weer met het beroepingswerk. Ds. Krijgsman (1837-1873) van Joure bedankte, maar… in Joure was nog iemand ánders die in Ten Post gewenst werd: ds. Bakker, die zeven jaar eerder uit Ten Post naar Joure vertrokken was! Men beriep hém nogmaals en… hij nam het beroep aan! Op 24 oktober 1869 werd hij voor de tweede keer predikant in de gemeente.

In dat zelfde jaar had een landelijke fusie van twee Afgescheiden kerkengroepen plaatsgevonden, waardoor de Kerk in het vervolg Christelijke Gereformeerde Kerk genoemd werd en de gemeente in Ten Post voortaan dus ook ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ heette in plaats van ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’.

Ds. Bakker weer terug (1869-1887).

De rust keerde terug. De kerk werd te klein, en ook degenen die eerder door een Akte van Afscheiding de gemeente de rug toegekeerd hadden, kwamen terug. In 1870 werd besloten tot de bouw van een nieuwe kerk. De aannemers Kornelis Huizinga en Pieter Post brachten in opdracht van de kerkenraad boven de hoofdingang een gedenksteen aan met de namen van de predikant, de ouderlingen, diakenen en kerkvoogden en met de tekst 1 Sam. 7:12 (‘En Samuel nu nam een steen en stelde dien tusschen Mispa en tusschen Sen, en hij noemde diens naam Eben Haëzer en hij zeide: Tot hiertoe heeft ons de Heere geholpen’.

De gereformeerde kerk met pastorie te Ten Post.
De gereformeerde kerk met pastorie te Ten Post (foto via G. Kuiper te Appingedam).

Er waren ondanks de teruggekeerde rust ondanks alles in de gemeente toch gebeurtenissen  die de gemoederen schokten. Dat zal zeker het geval geweest zijn toen de oudste ouderling, die de Afscheiding en de stichting van de kerkelijke gemeente te Wittewierum nog had meegemaakt, voor het ouderlingschap moest bedanken omdat zijn levenswandel tot ophef leidde. Desondanks bleef de gemeente groeien, zodat ook het aantal ambtsdragers moest worden uitgebreid. In 1885 waren er vier ouderlingen en evenveel diakenen.

De gezondheid van de predikant, die bij zijn tweede komst in Ten Post ‘nog maar’45 jaar was, ging echter na verloop van tijd achteruit. Hij leed aan een borstkwaal; zijn echtgenote overleed na een slopende ziekte in 1884, en ook de broederlijke omgang met de kerkenraad  werd er uiteindelijk niet beter op. Zózeer zelfs dat hij tijdens een kerkenraadsvergadering, na een verwijt van een van de ambtsdragers, uitspreekt dat hij ‘zedelijk vermoord’ is. Zeker, de broederhand werd weer geschud, maar het leuke was er af. Bij de zondagse kerkdienst moest hij soms verstek laten gaan, de classisvergaderingen kon hij niet meer bezoeken, en uiteindelijk werd hem emeritaat verleend. De dag voordat die zou ingaan stierf hij (dat was op 30 april 1887). Ds. Bakker ligt begraven op het oude kerkhof te Wittewierum.

Ds. H. Bulder (1852-1920).
Ds. H. Bulder (1852-1920).

De elf jaren van ds. Bulder (1887-1898).

Al snel werd ds. H. Bulder (1852-1920) van Aalden met algemene stemmen beroepen en hij nam de roeping aan. Vanaf 17 juli 1887 was hij preikant te Ten Boer en vooral het eerste jaar, 1888, breidde de gemeente zich sterk uit, vooral omdat alleen al veertig personen belijdenis deden! Weliswaar ging dat de jaren daarna snel achteruit (in 1889 twintig en in 1890 vier), maar de trend is duidelijk: de gemeente groeide – in 1893 telde de gemeente vierhonderd zielen. Desondanks had de kerkenraad soms de handen vol aan tuchtzaken die vooral te maken hadden met dronkenschap en overtreding van het zevende gebod.

Hoe dan ook, de predikant was geliefd bij zijn gemeente, ook bij de jeugd. Het kerkelijk verenigingsleven kon op hem rekenen, en ook was het hem niet te veel in de herfst en ’s winters gelaarsd baggerend naar Schaaphok te gaan om daar te catechiseren of te preken;  bijna tien kilometer ten zuiden van zijn pastorie. En, voorwaar, er lag nog lang geen asfalt op de weg erheen! Toch verging de lust hem kennelijk niet, want verscheidene aantrekkelijke beroepen liet hij lopen. Pas in oktober 1898 vertrok hij als predikant naar de Gereformeerde Kerk Spijk (Gr.) [link] Daar overleed hij op 16 april 1920.

De gereformeerde kerk te Ten Post in vroeger tijden.
De gereformeerde kerk te Ten Post in vroeger tijden.

Ds. Woldinga (1899-1917).

Na op twee predikanten vergeefs een beroep te hebben uitgebracht, nam ds. N. Woldinga (1863-1948) van Leek het beroep naar de ‘Gereformeerde Kerk te Ten Post’ aan (want sinds 1892 was dát de naam van de gemeente). Op 27 augustus 1899 deed hij intrede. En in zijn ambtsperiode vonden grote veranderingen in de gemeente plaats. Was men in de tijd van ds. Bulder al begonnen met de voorbereidingen om te komen tot de stichting van een eigen christelijke school, in de tijd van ds. Woldinga werden deze plannen verwezenlijkt: in 1907 kon de school worden geopend.

De School met den Bijbel te Ten Post.
De School met den Bijbel te Ten Post.

Het kerkgebouw moest in de tijd dat hij predikant was met vier meter verlengd  worden. Ook werd een kerkorgel geplaatst. Dat was op 15 oktober 1913 allemaal achter de rug, zodat de kerk toen weer in gebruik genomen kon worden.  Eind juni 1917 vertrok de predikant naar de kerk van  Mildam, bij Heerenveen.

En verder…

Nadat ds. Woldinga vertrokken was bleef de kerk gedurende een jaar herderloos, maar kon de nieuwe predikant, ds. J. Hoekstra (1878-1961) van Vries (Dr.),  op 5 oktober 1918 intrede doen. Hij bleef vier jaar aan de gemeente verbonden en vertrok in 1922 naar Dalfsen. Ongeveer twee jaar later werd hij opgevolgd door kandidaat B. Ramaker (1892-1961) uit Groningen die ruim vier jaar predikant in Ten Post was, maar op 12 augustus 1928 afscheid nam. Daarna kwam kandidaat J. Boer (1890-1969) naar Ten Post, die daar van 1929 tot 1937 gereformeerd predikant was en de geschiedenis van de kerk van Ten Post beschreef in ‘Daden des Heeren en daden van menschen’. Hij vertrok in 1937 naar de Gereformeerde  Kerk van Duisburg-Ruhrort, toen behorende tot de Gereformeerde Kerken in Nederland.

Interieur van de oude gereformeerde kerk te Ten Post (foto via G. Kuiper te Appingedam).
Interieur van de oude gereformeerde kerk te Ten Post (foto via G. Kuiper te Appingedam).

De Vrijmaking (1944).

De Vrijmaking in 1944 heeft een stevige tol geëist. Na ds. Boer en ds. Js. Van der Linden (1911-1973) die van 1937 tot 1941 de kerk van Ten Post diende, kwam in 1941 ds. G. Janssen (1915-1994) naar Ten Post. Tijdens zijn ambtsperiode, die tot oktober 1945 duurde, vond – op 8 oktober 1944 – de Vrijmaking plaats. Het aantal uitgetredenen uit de Gereformeerde Kerk van Ten Post bedroeg in 1946 ongeveer 310. In de Gereformeerde Kerk bleven nog 180 leden over. De meerderheid van de gemeente ging dus met de Vrijmaking mee, en bleef in het bezit van het kerkgebouw, al  handhaafde ook de Gereformeerde Kerk haar recht op de kerkelijke goederen.

(De vrijgemaakte gemeente bleef qua ledental tot ongeveer 1970 ongeveer gelijk, toen door een kerkscheuring als nasleep van de ‘Open Brief’-kwestie er nog ongeveer 130 leden overbleven en de rest zich verenigde in de aanvankelijk ‘vrijgemaakt buiten verband’, maar later Nederlands Gereformeerde Kerk genoemde gemeenschap. De vrijgemaakte gereformeerden bouwden in 1970 een kerk aan de Eestrumerweg; de Nederlands Gereformeerden behielden het oude van oorsprong gereformeerde kerkgebouw uit 1870, maar dat kerkgebouw werd in 1999 buiten gebruik gesteld en is nu een berdrijfsruimte).

Eigen onderdak.

De gereformeerde noodkerk te Ten Post na de Vrijmaking (foto via G. Kuiper te Appingedam).
De gereformeerde noodkerk te Ten Post na de Vrijmaking (foto via G. Kuiper te Appingedam).

De leden van de Gereformeerde Kerk te Ten Post kerktne vanaf kort na de Vrijmaking (om precies te zijn vanaf 1945) gedurende twintig jaar, tot de ingebruikneming van de nieuwe kerk in 1965, in een houten noodkerkje, dat achter de Rijksweg in Ten Post stond. Het werd enige tijd na de buiten gebruik stelling gesloopt. In 1965 werd de nieuwe kerk dus in gebruik genomen, die gebouwd werd aan de J. Zijlstraat in Ten Post. Als naam werd gekozen ‘De Hoeksteen’.  Daar worden nog steeds de kerkdiensten gehouden.

De ledentallen van de kerk te Ten Post.

Groeide de kerk tot de Tweede Wereldoorlog tot boven de vijfhonderd leden, tijdens de wereldbrand trad een geringe daling in, die echter door de Vrijmaking in 1944 zeer versterkt werd. Weliswaar groeide de kerk daarna weer tot boven de driehonderd leden, maar halverwege de jaren ’80 van de vorige eeuw begon het ledental onder meer door de ontkerkelijking te dalen. Uiteindelijk had dit ook gevolgen voor de mogelijkheid predikanten te beroepen:

De nieuwe gereformeerde kerk, die in 1965 in gebruik genomen werd.
De nieuwe gereformeerde kerk, die in 1965 in gebruik genomen werd.

Jaar                       Ledental

1893                      400

1903                      430

1913                      412

1923                      519

1933                      526

1943                      494

1946                      180

1953                      244

1963                      269

1973                      279

1983                      308

1993                      241

2003                      165

2013                      110

Tenslotte.

Weliswaar kon de Kerk van Ten Post tot 1973 beschikken over een predikant in volledige dienst, daarna werd dit door het geringer wordende ledental steeds moeilijker. Sinds 1974 werden pastoraal werkers aangesteld, met uitzondering van de periode 1980 tot 1984 toen een predikant in gedeeltelijke dienst benoemd werd. Ook daarna  werden meestal predikanten in gedeeltelijke dienst benoemd  dan wel predikanten die de kerk te Ten Post dienden in combinatie met andere kerken in de omgeving, of pastoraal werkers.

Omdat de classis Winsum van de Protestantse Kerk (waaronder de kerk van Ten Post momenteel ressorteert) oordeelde dat het onwenselijk is dat de kerk uit de dorpen verdwijnt, is men enige jaren geleden gestart met het stimuleren van clustervorming. Een cluster is een samenwerkingsverband van verschillende gemeenten. De gemeenten kijken op welke terreinen ze kunnen samenwerken, met behoud van de eigen kerkelijke zelfstandigheid en hun aanwezigheid in ieder dorp. Zo wordt de plaatselijke gemeente ontlast en kunnen gemeenten elkaar stimuleren. De Gereformeerde Kerk van Ten Post is een van de gemeenten die opgenomen is in het ‘cluster Ten Boer’.

Na een bewogen kerkelijk leven werd de oude gerformeerde kerk uit 1877 in 1999 definitief buiten kerkelijk gebruik gesteld...
Na een bewogen kerkelijk leven werd de oude gereformeerde kerk uit 1877 na 122 jaar, in 1999, definitief buiten kerkelijk gebruik gesteld…

Ondanks alles is de Gereformeerde Kerk te Ten Post nog steeds een zelfstandige, nog niet met de hervormde gemeente gefuseerde, Gereformeerde Kerk. Daarom kan gezegd worden dat deze kerk in april 2016 honderdtachtig jaar bestaat, sinds zij in 1836 door ds. H. de Cock werd geïnstitueerd.

Bronnen en enige literatuur:

J. Boer, Daden des Heeren en daden der menschen. Overdacht in de geschiedenis van de Gereform. Kerk van Ten Post, bij de herdenking van haar Reformatie. Loppersum, g.j. [1936]

H. Veldman, Hendrik de Cock 1801-1842. Biografie en Theologie, deel 2, De 87 gemeenten van Hendrik de Cock. Kampen, 2009

J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Groningerland, deel II, Groningen, 1974