Het ontstaan van de Altreformierte Kirche in Bentheim en Ostfriesland

Inleiding.

Het Graafschap Bentheim en Ostfriesland waren in het begin van de negentiende eeuw gedeelten van de Pruisische provincie Hannover, gelegen aan de grens met Nederland. Weliswaar werden beide landstreken gescheiden door het Emsland, grotendeels katholiek, maar toch hadden beide gebieden op geestelijk en kerkelijk terrein steeds een nauwe band van met elkaar gehad. Sinds de Generale Synode Utrecht 1923 werden de kerken in beide Duitse gebieden officieel tot de Gereformeerde Kerken in Nederland gerekend.

Het noordelijkste gearceerde gebied is Oostfriesland; het zuidelijkste Graafschap Bentheim (kaart: 'Anderhalve eeuw').
Het noordelijkste gearceerde gebied is Ostfriesland; het zuidelijkste Graafschap Bentheim (kaart: ‘Anderhalve eeuw’).

Lang geleden hadden beide landsdelen een eigen graaf en vormden zelfstandige gedeelten van het oude Duitse Rijk. Door enkele protestantse vorsten of vorstinnen kon daar in de 16de eeuw de Reformatie voet aan de grond krijgen. In Emden leidde de bekende Johannes à Lasco de reformatie, onder bescherming van gravin Anna; daardoor kreeg die stad de erenaam ‘Herberg van Gods Kerk’. Een oud opschrift vermeldde:  ‘Gods kerk, vervolgd, verdreven, heeft hier haar rust verkregen. In Emden vonden vluchtelingen voor de Spaanse terreur een veilig heenkomen.

1. De Bentheimse gemeenten.

Algemeen.

De 16de-eeuwse Reformatie in het Graafschap Bentheim ging aanvankelijk in Lutherse richting, maar aan het eind van de zestiende en in het begin van de zeventiende eeuw vond onder graaf Arnold II de gereformeerde belijdenis ingang. In die tijd was het niet ongewoon dat een reformatie door de overheid tot stand gebracht werd, ‘om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valsche godsdienst, en het rijk des antichrists ter gronde te werpen’. Toen de tweede opvolger van graaf Arnold naar de Rooms-Katholieke kerk terugkeerde bleek dat de hervorming in Bentheim stevig voet aan de grond gekregen had. Tevergeefs poogde de katholieke Arnold in dat opzicht vat op het volk te krijgen. Men bleef de protestantse, ‘Reformierte’, richting trouw.

Later echter stak ook in de protestantse gebieden als Bentheim en Ostfriesland in de Reformierte  Kirche de liberalistische richting de kop op. Al vanaf de Hervorming bestonden er contacten met de Groningse Universiteit. Van de predikanten, die tussen 1750 en 1850 in het Graafschap Bentheim gediend hebben, had meer dan de helft in Nederland gestudeerd, de meesten in Groningen.  Uit de strijd tegen die geestesrichting kwamen, net als dat in Nederland het geval was, de Oud-Gereformeerde Kerken in Bentheim en Ostfriesland voort, de ‘Altreformierte Kirchen’. Het opmerkelijke was dat geen enkele predikant zich aan hun zijde schaarde; het waren ‘niet vele rijken en edelen’ die de gereformeerde leer trouw bleven’.

Hoe het ging.

‘Het verontrustte hen zeer, toen zij zagen, hoe de protestantse kerkelijke autoriteiten de ene maatregel na de andere namen, die tot verbastering van de Reformierte Kirche moest leiden’.  In de scholen en op de catechisaties werden leerboeken ingevoerd, waarin ‘de scherpe punten’ van de gereformeerde leer verwijderd waren. Een bundel gezangen kreeg in de openbare eredienst gelijke rechten naast de Psalmen. ‘Op de kansel kon door een predikant vrijuit verkondigd worden, dat op de waarheid in de eerste hoofdstukken van Genesis niet kon worden vertrouwd, aangezien Mozes, de schrijver daarvan, niet had kunnen weten wat in de begintijd van de Schepping was geschied, en er was niemand die zulk een leeraar daarom bemoeilijkte’. Ook de tucht werd nauwelijks of niet gehandhaafd, ook niet ten aanzien van de ambtsdragers. Wel waren er onder de predikanten gunstige uitzonderingen; ‘hier en daar werd in de kerken nog de zuivere waarheid verkondigd en door velen gezocht. Maar van een merkbaar verzet tegen de ingeslopen afval werd niets vernomen; de vrede werd boven de waarheid gesteld’.

Uelsen (1838).

Uit het midden van de Reformierte Gemeenten zélf kwam echter een andere richting op. Net als in ons land kwamen mensen in ‘conventikels’ samen, in huisgodsdienstoefeningen, bij de leden aan huis gehouden. Deze ‘oefeningen’ werden – net als in Nederland – geleid door een ‘oefenaar’. Eén van hen was de landbouwer H.H. Schoemaker (1800-1881) uit Heftenkamp bij Uelsen. Hij had na zijn bekering, op 23-jarige leeftijd, veel  gelezen over de Hervorming in de zestiende eeuw. Toen zich in 1834 in zijn omgeving een geestelijke opwekking voordeed en er veel vooral jonge mensen tot bekering kwamen, werd Schoemaker hun geestelijke leidsman.

In het najaar van 1837 kwam het in Uelsen tot een breuk met de bestaande kerkelijke organisatie. Ds.  A.C. van Raalte (1811-1876) preekte eind 1837 bij Hardenberg en bij die kerkdienst waren ook vier personen uit het Graafschap Bentheim aanwezig. Ze vertelden Van Raalte dat ze het in de Reformierte Gemeinde in hun woonplaats niet meer konden vinden. Van Raalte gaf hun toen het advies om zelf een gemeente te stichten. Vervolgens werd onder leiding van ds. Van Raalte op 1 januari 1838 in een schaapskooi in Itterbeck bij Uelsen de eerste Alt-Reformierte Gemeinde (Oud-Gereformeerde Gemeente) gesticht. Men had tevoren een ‘Akte van Afscheiding’ aan de kerkenraad van de Reformierte Gemeinde gestuurd. Vier en veertig personen uit het kerspel Uelsen sloten zich meteen bij de gemeente aan. ‘Hun aller begeerte was geen andere, dan om terug te keren tot de leer, tucht en dienst der gereformeerde vaderen’.

Ds. A.C. van Raalte (1811-1876) institueerde de kerk van Uelsen.
Ds. A.C. van Raalte (1811-1876) institueerde de kerk van Uelsen.

Net ontsnapt.

Nauwelijks had de predikant van de Reformierte Gemeinde bovenbedoelde ‘Akte van Afscheiding’ ontvangen, of hij maakte daarvan melding bij het burgerlijk bestuur en direct werd de politie er op afgestuurd om de zaak te onderzoeken. Ds. Van Raalte en de ouderling die hem vergezelde zouden zeker in de problemen gekomen zijn, als ze – zoals ze aanvankelijk van plan waren – daar waren gebleven om  de nacht door te brengen. Maar ‘door een onverklaarbare onrust gedreven’ waren ze kort na afloop van de godsdienstoefening weer op het paard gesprongen en naar huis gereden.  De politie had echter tijd nodig om uit te zoeken wáár de vergadering gehouden was en er vervolgens heen te gaan en zo ontsnapten zowel Van Raalte als de anderen die de bijeenkomst hadden bijgewoond.

Bad Bentheim (1840).

Ongeveer gelijktijdig met de geestelijke opwekking in Uelsen ontstond ook een opwekkingsbeweging in de omgeving van de stad Bad Bentheim. Daarbij speelde J.B. Sundag (1810-1893) een belangrijke rol. Hij was door gelovige ouders opgevoed, maar kon het in de Reformierte Gemeinde die hij bezocht niet meer vinden. Het werd hem duidelijk dat de predikanten waar hij op zondag in de kerk zat, van de gereformeerde leer waren afgeweken. Toen hij voor zaken in Groningen was (hij was houthandelaar) kwam hij in contact met ds. H. de Cock (1801-1842) te Ulrum, die de naar zijn overtuiging juiste weg wees.  In 1837 brak hij toen met de Reformierte Gemeinde in zijn woonplaats Bad Bentheim. Een aantal gelovigen was het met hem eens en al snel kwamen ze in huisgodsdienstoefeningen bijeen, waar Sundag voorging.

Ds. H. de Cock (1801-1842).
Ds. H. de Cock (1801-1842) institueerde de kerk van Bad Bentheim.

Door de uitbrekende vervolgingen kwamen beide Oud-Gereformeerde Gemeenten, die van Uelsen en die te Bad Bentheim, nauwer met elkaar in contact. Op aanraden van zijn volgelingen ging Sundag zich bij ds. De Cock bekwamen voor het predikantschap. Na enkele jaren werd hij door de Provinciale Synode van Groningen tot het predikambt toegelaten. De Oud-Gereformeerde Gemeente te Bad Bentheim, waar hij nu predikant werd, was intussen op 7 mei  1840 door ds. H. de Cock geïnstitueerd. Uit veiligheidsoverwegingen gebeurde dat midden in de nacht op een afgelegen boerderij, van tien uur ‘s avonds tot drie uur ’s nachts. Ds. de Cock bevestigde Sundag en B. Santvoort tot ouderlingen en D. Stockhorst en B. Kalter als diakenen.

Emlichheim (1845).

Het oude kerkje van Emlichheim (foto"Eine Gemeinde').
Het oude kerkje van Emlichheim (foto”Eine Gemeinde’).

Rond 1840 ging Sundag ook voor tijdens ‘oefeningen’, huisgodsdienstoefeningen, in Vorwald, vlak bij Emlichheim. Coevorden lag daar niet onbereikbaar ver vanaf, zodat vanuit Coevorden nogal eens Afgescheidenen aanwezig waren bij Sundag in Vorwald en sinds de instituering van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Coevorden (op 2 februari 1843), omgekeerd vanuit Vorwald in Coevorden. Hoewel het houden van deze bijeenkomsten verboden was gingen gelovigen te Emlichheim en Hoogstede op 20 mei 1845 over tot de stichting van hun Alt-Reformierte Gemeinde door ambtsdragers te kiezen die niet in Emlichheim maar in Coevorden in het ambt bevestigd werden! Ook hun kerkdiensten hielden beide gemeenten tot 1848 gezamenlijk in Coevorden, toen ook in Duitsland vrijheid van godsdienst verkregen werd.

Vervolgingen.

Volgens een Politiewet was het de gereformeerden die zich aan de Reformierte Staatskirche hadden onttrokken verboden om met meer dan drie personen te vergaderen. Overtreders werden eerst gestraft met een geldboete en vervolgens – althans de voorgangers – met gevangenneming. H.H. Schoemaker maakte zo zes keer kennis met de gevangenis, Sundag zelfs achtentwintig keer, soms gedurende acht tot tien weken achter elkaar. Sundag zat gevangen op het eeuwenoude slot te Bad Bentheim, waar de cipiers hem regelmatig psalmen hoorden zingen, maar niet alleen de cipiers, want ‘het klonk ver over de rotsen’. Vandaar dat hem gezegd werd dat hij niet mocht zingen. Daarop antwoordde hij: ‘Dat kan ik niet laten, want jullie houden wel mijn lichaam gevangen, maar de geest kunnen jullie niet boeien, die móet God loven voor de genade aan mij geschonken, en voor de eer dat ik om Zijns Naams wil lijden mag’.

De ’gewone’ leden werden meestal met een geldboete bestraft.  Eens was het bedrag echter zo hoog opgelopen dat meer dan duizend gulden moest worden betaald. Deze ‘niet vele rijken en  edelen’ konden dat niet opbrengen, maar ‘wat geschiedt er? Door een samenloop van verschillende omstandigheden, onder andere doordat aan het licht wordt gebracht, hoe lichtvaardig hun rechters bij het bepalen der boetes te werk gingen, werd de gehele som kwijtgescholden, zonder dat er een  enkele cent betaald was’.

Het revolutiejaar 1848 bracht vrijheid van godsdienst. In dat jaar werden de eerste predikanten, J.B. Sundag en J. Bavinck (1826-1909), in het ambt bevestigd was. Kerkgebouwen had men nog niet, zodat de kerkdiensten gehouden werden in een woning of een schuur. De bevestiging van Bavinck vond echter in de open lucht plaats omdat de daarvoor uitgekozen schuur de toegestroomde belangstellenden niet kon bevatten. De traktementen van de predikanten waren uiteraard niet hoog. Ds. Sundag heeft zelfs zijn leven lang geen vast salaris gehad; hij kreeg van zijn gemeenteleden in natura alles wat hij nodig had.

Debouw van de huidige kerk van Emlichheim in 1925 (op de voorgrond zijn de resten van het oude kerkje nog zicutbaar0
Debouw van de huidige kerk van Emlichheim in 1925 (op de voorgrond zijn de resten van het oude kerkje nog zicutbaar). Foto: ‘Eine Gemeinde’.

Meerdere gemeenten.

Toen in 1848 ook in Duitsland vrijheid van godsdienst verkregen was werden spoedig meerdere gemeenten gesticht. Na Emlichheim volgden Wilsum in 1848, Veldhausen in 1849, Laar in 1885, Brandlecht en Nordhorn in 1911; en tenslotte werd in Hoogstede in 1953 een zelfstandige Alt-Reformierte Kirche geïnstitueerd.

Ook in Gronau in Westfalen, ten zuidoosten van het Graafschap Bentheim, werd in 1896 ook een Alt-Reformierte Gemeinde opgericht. Vlak voor en vlak na deze institueringsdienst vlogen ‘voor het laatst stenen door de ruiten van een Altreformiert kerkgebouw’. Deze gemeente bestond uit Nederlandse fabrieskarbeiders die zich bij de classis van de Oud-Gereformeerde gemeenten in het Graafschap Bentheim en Ostfriesland aansloot.

2. De Ostfriese gemeenten.

De beweging die in Ostfriesland tot afscheiding van de Reformierte Kirche leidde, had een zelfstandig karakter, onafhankelijk van de ontwikkelingen in het Graafschap Bentheim. Natuurlijk bleef in Ostfriesland de Afscheiding die in 1834 onder leiding van ds. H. de Cock plaatsvond niet onbekend. Ds. R.W. Duin (1797-1843) van het Duitse dorp Veenhuisen bij Leer, begon als eerste openlijk van de preekstoel tegen de achteruitgang van het kerkelijk leven getuigen, ‘die in leer en leven de Kerk van Ostfriesland had aangetast’. Door de publicatie van zijn boekje: ‘Emdens en Ostfrieslands geestelijk (of kerkelijk) hoerdom’ werd hij in de wijde omgeving bekend. Ds. Duin werd daarop uit zijn ambt ontzet en kwam in Emden in de gevangenis terecht, vanwaar hij later naar Nederland ging en in 1839 predikant werd bij de Afgescheiden gemeente te Leeuwarden (waar hij overigens het jaar daarop geschorst werd). Maar zijn getuigenis opende velen in Ostfriesland de ogen ‘en schudde slapenden wakker’.

Campen (1854).

Een eigenaardige geschiedenis heeft de gemeente te Campen. Reeds vroeg in het begin van de vorige eeuw openbaarde zich hier een ernstige ontevredenheid over de afwijkende leerlingen van de predikanten. In het nabijgelegen Rijsum vond men bij ds.  Van Mark en ds. Gravemeijer een tijdlang de prediking die men verlangde (laatstgenoemde was in ruime kring bekend geworden door zijn ‘Leesboek voor de Gereformeerde Geloofsleer’).

Het Altreformierte kerkje van 1866 in Campen (foto: Boek Campen).
Het Altreformierte kerkje van 1866 in Campen (foto: Boek Campen).

In de jaren 1845 tot 1848, toen Campen een soort van opwekkingsbeweging plaatsvond, trad een landbouwer op, genaamd Heye Gossen Heikens, ‘die als oefenaar zijn geloofsgenoten  door een stichtelijk woord trachtte op te bouwen’. In 1854 en 1855 scheidden vele  Reformierte gemeenteleden zich van de landskerk af en kwamen daar niet meer aan het Avondmaal. De plaatselijke Reformierte predikant verklaarde de Bijbel weliswaar aan de hand van een catechismus, echter niet de Heidelberger (waar de Afgescheidenen van Campen zich wilden houden), maar een door ds. Meder van Emden geschreven ‘verlichte uitgave’, die op talloze punten afweek van de gereformeerde belijdenis. Ook had de regering van Ostfriesland Heikens een spreekverbod opgelegd. De overheid gaf de ambtenaar die de gangen van Campens gemeente onderzocht opdracht te zorgen dat – áls ze een gemeente wilden stichten– zij een verklaring tekenden  waaruit duidelijk werd dat ze zich aan het kerkverband van de Reformierte Kirche onttrokken. Die verklaring gaven ze, en toen de gemeente als zelfstandige Alt-Reformierte Gemeinde werd opgericht, werd Heikens hun voorganger.

Ook het jaar 1857 kenmerkte zich door innerlijke en uiterlijke groei. In 1866 kon men een kerkgebouw in gebruik nemen, maar toen Heikens overleed leidde de gemeente na verloop van tijd een bijna kwijnend bestaan, en bovendien emigreerden veel leden naar Amerika, waardoor de omvang van de Camper gemeente sterk terugliep. Sinds ds. F. Schuurmann als predikant aan de gemeente verbonden werd, kon weer van een opgewekt kerkelijk leven en een groei in ledental gesproken worden. Hoewel de gemeente zich al na enkele jaren ‘Altreformiert’ noemde, sloot men zich pas na de dood van Heikens in 1884 aan bij het Altreformierte kerkverband.

Emden (1856/1858).

Het eerder genoemde geschrift van ds. Duin werd ook in Emden gelezen en had ook daar haar uitwerking. Sinds 1847 werd de beweging daar geleid door een zekere Diepenbrook en later door oefenaar Koster, onder wiens leiding men in 1855 uit de Reformierte Kirche stapte. Op 4 april 1856 institueerde ds. C. van den Oever (1802-1877) van Rotterdam er een Gereformeerde Gemeente onder het Kruis. Dat liep vervolgens niet zoals men gehoopt had. Om rust in de tent te brengen vroegen ze in 1856 en later in 1859 de Nederlandse predikant R.G. Kamans om hun predikant te worden. De regering van het Koninkrijk Hannover voelde daar echter niets voor en verbood hem daar te preken op straffe van uitzetting.

Ds. G.R. Kamans jr.
Ds. R.G. Kamans.

Op 8 februari 1860 sloot men zich aan bij de Oud-Gereformeerde kerken van het Graafschap Bentheim en Ostfriesland. Dat ging allerminst zonder problemen. Want in de gemeente ontstond onrust over de vraag welke predikanten moesten voorgaan en ook over de vraag of men zich zou aansluiten bij de Altreformierte Kirche. Een scheuring was het gevolg. Het grootste deel van de gemeente sloot zich in februari 1860 bij de Altreformierten aan (de kleinere bleef vooralsnog ‘Kruisgezind’).  Nog hetzelfde jaar, 1860, werd ds. J.B. de Beer hun voorganger.

Bunde (1858).

Al in 1835 openbaarde zich in Bunde een begin van de beweging, die later tot het stichten van een Oud-Gereformeerde Gemeente zou leiden. Met droefheid zagen velen hoe de Reformierte Kirche in liberale richting veranderde. Aanvankelijk kerkte men bij predikanten in de omgeving die hun wél gaven waarnaar ze op zoek waren, maar ook daar vond men toch niet wat men zocht.  Vandaar dat men in 1840 conventikels, huisgodsdienstoefeningen, ging houden bij elkaar aan huis. Ook een jongeman, F.M. Penning (1818-1869), de vader van de bekende schrijver L. Penning, woonde de bijeenkomsten bij en ging er al spoedig voor, ’om een stichtelijk woord te spreken’.

De huidige Evangelisch-Altreformierte van Bunde.
De huidige Evangelisch-Altreformierte van Bunde.

De burgerlijke overheid verbood de samenkomsten en bedreigde de deelnemers, maar men kon ongestoord verdergaan, want tot het opleggen van straffen kwam het niet. Penning vertrok in 1845 naar Nederland, waar hij door Helenius (zoon van Hendrik) de Cock werd opgeleid tot predikant.

Toen op 7 mei 1858 in Bunde de Alt-Reformierte Gemeinde geïnstitueerd was, beriep ze als haar eerste predikant ds. Penning,die in mei 1862 door ds. G. Kramer in het ambt bevestigd werd. Kramer kende Bunde, want hij was Penning opgevolgd toen deze in 1845 naar Nederland gegaan was om als predikant opgeleid te worden. Kramer was in 1858 predikant in Veldhausen geworden.

Ihrhove (1860).

De gemeente te Ihrhove werd op 9 januari 1860 geïnstitueerd, en kreeg in 1863 als eerste predikant de al genoemde ds. G. Kramer, die overigens een jaar later voor de tweede keer naar Winschoten vertrok. Hij werd opgevolgd door ds. Van Wageningen, ds. M. Knoll en anderen.

De huidige Evangelisch-Altreformierte kerk in Ihrhove.
De huidige Evangelisch-Altreformierte kerk in Ihrhove.

Neermoor (1861).

Het dorp Neermoor ligt vlakbij het Duitse Veenhuisen, de bovengenoemde eerste standplaats van de al eerder genoemde ds. R.W. Duin. Geen wonder dat zijn optreden in woord en geschrift hier vooral beweging bracht. Op 11 april 1861 werd onder leiding van ds. J.B. Sundag de Oud-Gereformeerde Gemeente geïnstitueerd. Op 11 september 1864 werd als eerste predikant ds. N.M. Steffens in het ambt bevestigd. Ook werkten er onder meer ds. J. Plesscher en ds. Potgeter, tijdens wiens predikantschap de gemeente een tijdlang gecombineerd werd met die van Ihrhove.

De staatskerk.

Al die gemeenten mochten dat zelfstandig zijn, ook na 1848 – het jaar dat vrijheid van godsdienst verkregen werd – was de strijd niet voorbij. Een tijdlang moesten de leden van de Alt-Reformierte Gemeinden ook de belasting voor het onderhoud van de Staatskerk te betalen. Maar vooral door de bemoeienissen van prof. dr. N.M. Steffens (1839-1912), die van 1868 tot 1870 predikant van Veldhausen was, werd die verplichting voor de leden der Oud-Gereformeerde Gemeenten afgeschaft. Sindsdien kon ieder, die aan de burgerlijke rechter kennis gaf van zijn afscheiding van de Reformierte staatskerk, na een jaar van de verplichting tot betaling van de kerkbelasting ontslagen worden. Het duurde echter nog jaren alvorens de gemeenten rechtspersoonlijkheid konden krijgen. Lange tijd moesten de kerkgebouwen en pastorieën op naam van enkele personen gekocht en ingeschreven worden.

De opleiding van predikanten.

Ds. J. Bavinck (1826-1909).
Ds. J. Bavinck (1826-1909).

Al in de tijd toen de gemeenten nog geen vrijheid van godsdienst hadden, had men een begin gemaakt met de opleiding van predikanten. De eerste jongeman die men  in 1845 ter opleiding naar Hoogeveen zond, was de al genoemde J. Bavinck. De studietijd onder leiding van ds. W.A. Kok (1805-1891) te Ruinerwold bedroeg slechts drie jaar, ‘en het mag verbazingwekkend genoemd worden hoe men in zoo korte tijd niet slechts een grondige kennis van de leer, maar ook die in de oude talen kon verwerven’. Ook Bavinck zelf nam – toen hij predikant in Uelsen was – de opleiding van studenten tot predikant ter hand; op een gegeven moment had hij niet minder van tien studenten onder zijn hoede. Na Bavincks vertrek naar Nederland (in 1853) hebben verscheidene andere predikanten, zoals ds. G. Kramer, ds. N.M. Steffens en ds. J. Schoemaker (1838-1913) zich achtereenvolgens aan de opleiding van predikanten gewijd.

Later werd de opleiding tot predikant aan prof. Joh. Jäger toevertrouwd, die ook als predikant in Emden werkzaam was. Geboren op 9 april 1850 in de nabijheid van Mörs in de Rijnprovincie, volbracht hij zijn studie in het seminarie ter opleiding van zendelingen in Barmen. Al spoedig werd de aandacht dan de classis van de Oud-Gereformeerde Kerken op hem gevestigd en werd hij verantwoordelijk voor de opleiding van predikanten.  De lessen werden in een kamer van zijn pastorie gegeven  en de examens werden voor een curatorium afgelegd. Aan het begin van de twintigste eeuw werd het verplicht na de opleiding van Jäger nog een jaar te studeren aan een van de gereformeerde Hogescholen in Nederland, de Theologische School in Kampen of de Vrije Universiteit in Amsterdam.

Prof. Johan Jäger (1850-1925).
Prof. Johan Jäger (1850-1925).

Zending.

In het werk van de zending gingen de Oud-Gereformeerde Gemeenten in Bentheim en Ostfriesland hand in hand met de Gereformeerde Kerken in Nederland. Zij werkten mee aan de zendingsarbeid van de samenwerkende provincies Groningen, Drenthe en Overijssel, met als zendingsgebied het eiland Soemba.

Het kerkelijk leven.

Wat de inwendige toestand van de Altreformierte Gemeinden betreft: op zondag werden geregeld twee kerkdiensten gehouden, die over het algemeen goed bezocht werden. ’s Middags werd de Heidelbergse Catechismus behandeld. ’s Winters werden er bovendien weekbeurten (kerkdiensten door de week) gehouden. De jeugd werd in de meeste gemeenten op catechisatie onderwezen aan de hand van de Heidelbergse Catechismus: ’s winters op een doordeweekse dag, en in de zomer op zondag na de tweede dienst.

De financiën.

De gelden ter bestrijding van de kosten die aan het gemeentelijk leven verbonden waren, werden verkregen door vrijwillige bijdragen van de leden, door kerkcollecten, en in de meeste gemeenten door verhuring van zitplaatsen. De meeste gemeenten vergaderden in het begin van de twintigste eeuw al in nette kerkgebouwen, waarin ook een orgel niet ontbrak. De predikantstraktementen waren door de groei van de gemeenten weliswaar langzamerhand gestegen, maar rond 1910 bedroegen ze niet meer dan gemiddeld fl. 700 tot fl. 900 per jaar.

Ledentallen.

Het gezamenlijke zielental bedroeg rond 1910 voor het Graafschap Bentheim 2.600; voor Ostfriesland 1.017 zielen; namelijk te Bunde 470, Ihrhove 205, Neermoor 60, Emden 140 en Campen 142. Een behoorlijk aantal leden emigreerde sinds 1847 echter naar Amerika. Ze sloten zich daar over het algemeen aan bij de ‘Christian Reformed Church in America’.

Kerkblad.

oudger-grensbode

De classis van de Alt-Reformierte Gemeinden bezat in ‘De Grensbode’  een officieel orgaan. Dat blaadje, dat om de eigenaardige samenstelling van de kring van lezers deels in het Nederlands en deels in het Duits geschreven was, werd voor het eerst in januari 1883 gepubliceerd, toen het door ds. H.H. Beuker (1834-1900), destijds predikant in Emlichheim, werd opgericht. Hoewel het blad aanvankelijk nog geen vijfhonderd abonnees had, kon het zich jaren lang staande houden, eerst eens in de veertien dagen, later als weekblad.

Ds. H. Beuker
Ds. H. Beuker (1834-1900),  oprichter van de Grensbode in 1883.

Nu.

Zowel Ostfriesland als het Graafschap Bentheim behoren al lang tot de Duitse deelstaat Niedersachsen. Ook de naam van de Altreformierte Kirche is inmiddels veranderd: tegenwoordig worden ze Evangelisch-Altreformierte Kiche in Niedersachsen genoemd. In het Jaarboek van de Gereformeerde Kerken in Nederland werden deze kerken achterin vermeld. De twee classes, Ostfriesland en Bentheim, vormen samen een synode. Deze synode werd in 1923 aangesloten bij de Gereformeerde Kerken in Nederland.

Bronnen onder meer:

F. Baarlink, Unter Gottes Bundeszeichen, 1849-1999. Evangelisch-Altreformierte Kirchengemeinde Veldhausen. Neuenhaus, 1999

G.J. Beuker, Umkehr und Erneuerung. Aus der Geschichte der Evangelisch-Altreformierten Kirche in Niedersachsen, 1838-1988. Uelsen, 1988

G.J. Beuker, Die Evangelisch-Altreformierte Kirche Campen 1854-2004. Campen, g.j. [2004?]

B. Bloemendal, ‘Nederlanders’ of ‘Duitsers’? Uit Duitsland afkomstige studenten theologie aan de Boven Nieuwstraat/Oudestraat te Kampen tussen 1854 en 1994. Kampen, 2011

A.P. Crom (e.a., red.) Gereformeerde Kerken in de Bondsrepubliek Duitsland, in: Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land, deel. 12: Buitenlandse kerken.  Kampen, 1986

K. Hoogers, e.a., 100 jaar Nederlandse Kerk in Duitsland. Nideggen, 2002

E. Kolthoff, Korte Schets eener Geschiedenis van de Oud-Gereformeerde Kerk in Graafschap Bentheim en Oostfriesland, in: De Gereformeerde Amerikaan, jrg. 14, nr. 2, febr. 1910

J. van der Reest, Eine Gemeinde im Wandel der Zeit. Evangelisch-Altreformierte Gemeinde Emlichheim. Emlichheim, 1982

J. Schoemaker, Geschiedenis der Oud-Gereformeerde Kerk in het Graafschap Bentheim en het Vorstendom Ostfriesland. Hardenberg, 1900

© 2016. GereformeerdeKerken.info