Verhaal van den toestand der kerk in Vriesland gedurende het jaar 1836

Inleiding.

Ds. S. van Velzen (1809-1896) was een van de weinige dienstdoende hervormde predikanten die in de begintijd met de Afscheiding meegingen.

Na afronding van zijn studie was Van Velzen in 1834 hervormd predikant in het Friese Drogeham geworden, en ging daar in 1835 met de Afscheiding mee. Het jaar daarop vertrok hij naar Leeuwarden, waar hij alle Afgescheiden Gemeenten in Friesland ‘bediende’, voor zover dat in z’n eentje althans mogelijk was.

Ds. S. van Velzen (1809-1896).
Ds. S. van Velzen (1809-1896).

De notulen van de Provinciale Vergadering van de Friese Afgescheiden Gemeenten van 1 januari 1836 melden daarover het volgende: ‘Deze vergadering had plaats door de bezorging van de broeder Meijeringh, diaken bij de gemeente te Leeuwarden. Genoemde broeder had aan alle de gemeenten in deze provincie uit naam der kerkeraad van Leeuwarden brieven gezonden met verzoek dat de mansledematen der gemeentes iemand uit hun midden zouden stemmen met last en magtiging om eenen herder een leeraar te kiezen voor de gemeentes in Friesland en tevens twee afgevaardigden te benoemen naar de Algemeene Sijnode. Aan dit verzoek werd voldaan (…)’. Men koos ds. Van Velzen van Drogeham.

Op die provinciale vergadering van 1 januari 1836 waren vertegenwoordigers aanwezig van de volgende gemeenten:  Burum (deze Afgescheiden gemeente was op 21 juni 1835 geïnstitueerd), Sneek (27 november 1835), Bolsward (27 november 1835),  Harlingen (1 december 1835), Minnertsga (1 december 1835),  Blija (3 december 1835),  Ferwerd (3 december 1835),  Marrum (4 december 1835), Leeuwarden (8 december 1835), Drogeham (11 december 1835), Boornbergum (22 december 1835),  en als toekomstige gemeente Wanswerd (die op 6 januari 1836 geïnstitueerd werd). Natuurlijk was ook ds. Van Velzen aanwezig. Het aantal Afgescheiden Gemeenten zou daarna nog explosief groeien, evenals trouwens vanaf 1886 het aantal kerken dat uit de Doleantie voortkwam, die in Friesland stevig om zich heen greep.

Ds. Van Velzen had tot zijn vertrek naar Amsterdam in 1839 behoorlijk wat in de Friese Afgescheiden melk te brokkelen en schreef gedurende enkele jaren ook overzichten over de toestand van de Friese Afgescheiden  gemeenten, die in het eerste notulenboek van de Provinciale Vergadering – later particuliere synode – opgenomen werden. Zo schreef hij over het jaar 1836 het volgende verslag:

“Verhaal van den toestand der Kerk in Vriesland gedurende het jaar 1836.

Ds. Van Velzen werd in 1854 docent aan de dat jaar opgerichte Theologische School in Kampen. Hier tekent hij een exemplaar van de 'Handelingen van de Curatoren der op te rigten Theologische School (...) te Kampen.
Ds. Van Velzen werd in 1854 docent aan de dat jaar opgerichte Theologische School in Kampen. Hier tekent hij een exemplaar van de ‘Handelingen van de Curatoren der op te rigten Theologische School (…) te Kampen’.

De Christelijke Gereformeerde Gemeenten die in het vorige jaar in deze provincie zijn bevestigd, zijn in dit jaar meer en meer uitgebreid, zoodat niet slechts elke gemeente in talrijkheid van leden is toegenomen, maar ook is het noodzakelijk geworden om sommige plaatsen de gemeenten onder afzonderlijke kerkeraden te plaatsen. Dientengevolge is de gemeente te Leeuwarden in drie afzonderlijke gemeenten verdeeld, een te Leeuwarden, een te Oenkerk en een te Suawoude; ook de gemeente van Sneek is in drie afzonderlijke gemeenten gescheiden: een te Sneek, een te Deersum en een te Teerens, welke verdeling ook wegens de uitgestrektheid dier gemeenten geëischt werd.

Over de gemeenten, die in dit jaar het getal van twintig droegen, is slechts eene herder en leeraar geweest, die in de onderscheidene gemeenten heeft gepredikt, de zegels bediend, huwelijken bevestigd en de kerkelijke tucht heeft helpen uitoefenen. Dewijl de prediking schaarsch in de dezelfde gemeenten konde geschieden, hebben de meeste gemeenten verkozen dat de een of de ander der ledematen in de bijeenkomsten de gebeden zoude doen en tevens spreeken tot vermaning, stichting en vertroosting. Zoodanige personen werden oefenaar genaamd, van welke er velen zijn opgestaan en daaronder ook die geheel in den vorm van eene predikatie tot de gemeente spraken. Eenige gemeenten verkozen liever in de bijeenkomsten de predikatien van getrouwe ontslapende leeraars of van leeraars die nog leven te lezen. Welk laatste gebruik meer schijnt te hebben gediend tot eene duurzame stichting en tot bevordering van eendragt dan het eerste.

In sommige gemeenten heeft veel onenigheid geheerscht. Dat vond vooral plaats in de gemeenten te Sneek en te Minnertsga en werd hoofdzakelijk veroorzaakt door de jaloerschheid en wangunst onder de oefenaars.

Het eerste kerkje van de Afgescheidenen in Leeuwarden (1842-1858)
Het eerste kerkje van de Afgescheidenen in Leeuwarden (1842-1858)

De kerkelijke censuur is ook moeten gebruikt worden dewijl eenige personen zich niet wilden onderwerpen aan de kerkelijke verordeningen, maar zelve naar het meesterschap stonden, en ook éen zich aan herhaalde dronkenschap had schuldig gemaakt. Enkele personen die zich bij de gemeente hadden gevoegd zijn onder verschillende voorwendsels weder teruggekeerd, hetwelk naar alle waarschijnlijkheid werd veroorzaakt door de vrees voor smaad, vervolging en het gemis van tijdelijke goederen, terwijl ook eenige zich hebben laten verleiden door arbeiders van valsche leeringen om weder terug te keren.

De tegenstand die de gemeenten in deze provincie reeds dadelijk van den beginne heeft ondervonden is in dit jaar niet minder geworden, maar nog zeer toegenomen. Het smartelijkste voor de uitgeleide gemeente in deze zaak was het gedrag dergenen die wél als kinderen Gods moesten geacht worden, maar nogtans niet wilden medewerken tot opbouw der Kerke, en die níet slechts door hun blijven aan de zijde der vijanden de handen der goddeloozen sterkten, maar van welk óok sommige door woorden en geschriften het werk der Reformatie afkeuren en zelfs daar tegen uitvoeren, alsof zíj, die zich van het hervormde kerkgenootschap gelijk dit sinds het jaar 1816 bestaat, hadden afgescheiden, door eenen boozen geest geleid werden. Onder zoodanige tegenstanders behoorden ook sommige predikanten die, hoewel in andere opzichten de waarheid predikende, nogtans in al wat de reformatie der Kerk aangaat, zich niet alleen laauw betoonden maar ook tegen de gestelde scheiding preekten.

Geen wonder dus dat de openbare vijanden van God en zijn volk ook alle middelen die hun toegelaten werden gebruikten, om de gemeente te plagen en te verdrukken. Daartoe zijn zij begonnen, op aanstoking van het Hervormd kerkbestuur, een artikel van het Strafwetboek van Napoleon op de gemeente toe te passen. In hetwelk de bijeenkomsten van een genootschap van meer dan twintig personen buiten toestemming der Hoge Regering wordt vervolgd. En hoewel dikwerf werd aangetoond dat dit artikel niet van de kerk sprak, hoewel ook menigmaal aangedrongen werd op de Grondwet van dit Rijk, waar in volkomene vrijheid van Godsdienstige begrippen aan elk wordt gewaarborgd, en waarin uitdrukkelijk gezegd wordt dat geene godsdienst in hare vrijheid gestoord mag worden, nogtans hebben de meeste regtbanken in dit land de bijeenkomsten der gemeenten wanneer die boven de twintig persoonen waren, als strafwaardig veroordeeld.

Dien ten gevolge zijn vele personen van de gemeenten tot betaling van boetes genoodzaakt. Alleen in deze provincie beliepen die boeten de som van fl. 6.625. En dewijl sommigen der beboeten geen geld hadden, of ook meenden te moeten afwachten wat den vijanden zoude worden toegelaten, daar zijn eenigen in de gevangenis gezet op dat zij alzoo tot betaling zouden worden gedwongen, terwijl van anderen het goed werd verkocht, welke verkoopingen zélfs des zondags geschiedden, niettegenstaande de Regering van de provincie nog in den loop dezes jaars had doen afkondigen, dat des zondags de winkels moesten gesloten zijn.

Dit middel van beboeting was evenwel niet genoegzaam om de bijeenkomsten te verhinderen. Op vele plaatsen gingen de gemeenten aanhoudend voort met onbepaald getal te vergaderen, waarom de Wereldlijke Overheid in zulke gemeenten soldaten zond die de bijeenkomsten uit een dreven en bij de leden der gemeente werden ingekwartierd.

Het Afgehsceiden kerkje aan de Zoutsloot (later William Boothstraat) te Harlingen, gebouwd in 1844.
Het Afgescheiden kerkje aan de Zoutsloot (later William Boothstraat) te Harlingen, gebouwd in 1844 (rechts in het midden bij de fabriekspijpen).

Behalve deze verdrukkingen heeft de Gemeente op verscheidene plaatsen ook veel vijandschap ondervonden van het volk, hetwelk dikwijls in groote menigte vergaderde wanneer de gemeente hare bijeenkomsten hield, en op allerlei wijze deszelfs haat te kennen gaf, zoodat het niet slechts met vloeken, razen en uitjouwen tegen de gemeente uitvoer, maar ook op vele plaatsen de glazen inwierp en zelfs de leden der gemeente met slagen, stooten en gooijen mishandelde, zoodat het alleen aan de bewaring Gods te danken is, dat er bij zulke gelegenheden, wanneer het volk in woede losbarstte, geene leden der gemeente vermoord zijn; dewijl de vijanden menigmaal hunne begeerte daartoe te kennen gaven en vele overheden dit gedrag eer aanmoedigden als tegengingen.

Menigmaal hebben de Gemeenten zich met adressen tot den Koning der Nederlanden gewend, doch hebben altijd slechts een ontwijkend antwoord bekomen, terwijl de verdrukking gedurig knellender werd.

Doch niettegenstaande de algemeene haat en tegenstand die de gemeente ondervond, heeft het nogtans de Heere behaagd zijne kracht in de zwakheid van zijn volk te verheerlijken, zoodat de gemeente ongeacht de verdrukking volstandig is gebleven. Velen stonden bereidwillig hunne goederen af; ook hebben enkele regtbanken in dit land de gemeente geregtvaardigd en bij vonnis geoordeeld dat er geene misdaad in bestond wanneer de godsdienstige vergaderingen met onbepaald getal gehouden werden. En hoewel niettegenstaande deze vrijspraken (die het eerst geschied zijn door de Regtbank te Amsterdam, en daarna ook door de Regtbank te Heerenveen) de gemeenten nog aanhoudend vervolgd zijn, nogtans waren die uitspraken een krachtig getuigenis voor de onschuld en de eere der gemeente, waarin de trouw des Heeren luisterrijk bleek.

Ook is het dikwerf gebeurd dat de Gemeenten óngehinderd hunne vergaderingen hielden, zoodat niet slechts wanneer de een of ander der leden als oefenaar voorging, maar óok zeer dikwijls wanneer de leeraar der gemeente het evangelie verkondigde en de bondszegels bediende, geene stoornis voorviel, en de bijeenkomsten in vrede eindigden. En hoewel de middelen zoo schaarsch en gering waren, heeft de Heere  evenwel nog veele zegeningen geschonken, zoodat nog in verscheidene plaatsen zondaars tot God bekeerd zijn en in de genade en volheid die in Jezus Christus is, zich verblijf hebben. Tot hiertoe heeft de Heere geholpen, onder al het woeden der vijanden heeft Hij zijne kerk bewaard. Menigeen moest getuigen, ook onder de vervolging, dat het hem goed was nabij God te zijn.

Het Afgescheiden Kerkje te Ferwerd, dat in 1846 in gebruik genomen werd en ongeveer twintig jaar later verbouwd werd.
Het Afgescheiden kerkje te Ferwerd, dat in 1846 in gebruik genomen werd en ongeveer twintig jaar later verbouwd werd.

Wij dan zijn geringer dan alle deze weldadigheden en trouw die de Heere aan ons gedaan heeft. Bij ons is de beschaamdheid der aangezichten, maar bij den Heere onze God zijn de barmhartigheden en vergevingen. Al het kwaad dat ons tot hiertoe is overgekomen, dat hebben wij verdiend niet slechts om de vorige overtredingen dat wij en onze vaders den dienst des Heeren verlaten hadden, maar ook om de gedurige afwijkingen en laauwheid waaraan zooveel de gemeente zich schuldig maakt; daarom werpen wij ook onze smekingen voor Gods aangezicht neder, niet  op onze geregtigheden maar op uwe de barmhartigheden. O, Heere, spaar dan uw volk en geef uwe gemeente niet aan de wreedheid der heidenen over! Kom Gij en verlos ons van […]. Vergeef ons onze ongerechtigheden. Onze hoop is op U. Amen”.

Bron:

Archief van de Particuliere Synode der Gereformeerde Kerken in de provincie Friesland (eerste notulenboek). Tresoar, Leeuwarden

Naar ‘De toestand der Kerk in 1837’

Naar ‘De toestand der kerk in 1838’