Afscheiding, Doleantie en daarna in Gereformeerd Hilversum

Inleiding.

In het hieronder staande artikel wordt vooral ingegaan op de Afscheiding en de Doleantie in Hilversum, die in 1906 leidden tot de instituering van de Gereformeerde Kerk te Hilversum. Daarna nemen we een aantal markante zaken in de jaren daarna onder de loep.

De Geuzenweg in Hilversum in 1903.
De Geuzenweg in Hilversum in 1903.

Vóór de Afscheiding.

Halverwege de negentiende eeuw was de Rooms-Katholieke Kerk in Hilversum (met 5.600 inwoners verdeeld over 560 woningen) veruit de grootste denominatie met bijna 3.000 leden, gevolgd door de Hervormde Kerk met 1.600 zielen. Er woonden in die tijd tachtig Afgescheidenen. Of dat aantal helemaal serieus genomen moet worden wagen we te betwijfelen, want de kerkelijke jaarboekjes van de Christelijke  Afgescheidene Kerk (sinds 1869 de Christelijke Gereformeerde Kerk) vermelden dat aantal elk jaar vanaf 1856 tot en met 1871.

Het hervormde kerkelijk leven in Hilversum was rond 1800 ingedut. Afgezien van het feit dat die kerk de armste uit de omgeving was, was de kerkelijke meelevendheid gering. Arbeiders kwamen steeds minder in de kerk, ‘tenzij de diaconie hen tot kerkgang noopte’, zo schreef ds. H. van de Elskamp (180-1977) destijds  in de ‘Hilversumsche Kerkbode’ (hij was daar van 1933 tot 1948 gereformeerd predikant.

Wel stond daar van 1823 tot 1829 ‘de goed gereformeerde‘ ds. W.G. van den Broek, maar zijn opvolger, ds. R. Hellendoorn, die in 1830 voor het eerst de Hilversumse hervormde kansel beklom, bleef er veertien jaar, en liet ‘meer vijanden als vrienden achter’, toen hij in december 1843 overleed. Velen misten in hem het ‘belijnd gereformeerde’ in de prediking, waaraan men bij ds. Van den Broek gewend was geraakt. Geen wonder dus dat het aantal huiskerkdiensten, conventikels, in de ambtsperiode van ds. Hellendoorn groeide.

De eerste kerkdiensten.

In december 1835 melden de hervormde notulen het vertrek van drieënvijftig gemeenteleden (van wie achtendertig volwassenen). Zij scheidden zich van de hervormde gemeente af (pas vier jaar later, in 1839 – toen de Afgescheiden gemeente inmiddels drie jaar oud was – vond enige uitbreiding plaats, voornamelijk uit omliggende plaatsen).  De nog niet officieel georganiseerde Afgescheidenen schakelden op een gegeven moment over van het houden van conventikels naar ‘openlijke’ kerkdiensten. Zo werd op 10 januari 1836 weer een kerkdienst gehouden, die als ‘ongeoorloofd’ werd beschouwd omdat er meer dan twintig toehoorders op af kwamen. Zo luidden de wettelijke regels in die tijd: voor godsdienstige bijeenkomsten van meer dan twintig personen was toestemming van de overheid nodig. Anders kreeg je problemen.

De burgemeester hoorder ervan. Gijsbert Haan – als ouderling een van de invloedrijkste Afgescheidenen – werd  op het gemeentehuis op het matje geroepen om uitleg te geven.  Wel waarschuwde de Edelachtbare heer Burgemeester de ouderling om niet tegen Zijner Majesteits regels in te gaan, maar hij maakte er desondanks geen werk van.

Chr. Afgescheidene Gemeente – 23 mei 1836.

Gijsbert Haan op latere leeftijd.
Gijsbert Haan op latere leeftijd.

Het bleef echter niet bij het houden van kerkdiensten zonder meer. Ds. H.P. Scholte (1805-1868) kwam namelijk op tweede Pinksterdag, maandag 23 mei 1836, naar Loosdrecht om daar de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Hilversum te institueren (men achtte het in Hilversum te riskant, omdat de overheid er achter zou kunnen komen). Vier ambtsdragers werden toen in het ambt bevestigd, te weten Gijsbert Haan en Tijmen Grootveld als ouderlingen en Gerrit Meijer en Jan Donker als diakenen. Daarmee was de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Hilversum geïnstitueerd.

Net als op zoveel andere plaatsen besloten ook de Hilversumse Afgescheidenen eind 1836 een rekest aan de Koning te sturen  met het verzoek vrijheid van godsdienst te verlenen. Men verklaarde daarin dat de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Hilversum de eigen behoeftigen zou ondersteunen, zodat zij niet ten laste van de staat zouden komen. Ook zouden de Afgescheidenen zelf zorgdragen voor een kerkgebouw en beloofden geen aanspraak te zullen maken op de hervormde kerkelijke goederen. Het Hilversummer verzoekschrift werd ondertekend door achtentwintig volwassenen met in totaal vijfentwintig kinderen.  Het werd echter van de hand gewezen.

Vervolgd en mishandeld.

Ondanks zijn eerdere lankmoedige houding hield burgemeester D. Andriessen zijn oren echter gespitst. Zo vernam hij dat op 12 juni 1836 in het huis van veehouder (en ouderling) Gijsbert Haan aan de Groest een kerkdienst gehouden zou worden. Ogenblikkelijk gingen hij en gemeentesecretaris Albertus Perk, vergezeld van  een aantal politiemensen, naar het betreffende huis. Ze troffen er ongeveer driehonderd toehoorders aan, afkomstig uit plaatsen in de wijde omgeving. De voorganger was de welbekende ds. H.J. Budding (1810-1870).

Ds. H.J. Budding (1810-1870).
Ds. H.J. Budding (1810-1870).

Toen de wetshandhavers de verzamelde gemeente opdracht gaven zich ogenblikkelijk te verwijderen, werd daaraan niet voldaan. De burgemeester en de secretaris keerden onverrichterzake huiswaarts, maar de drie agenten bleven. Intussen had zich buiten de schuur waar de dienst gehouden werd, een grote menigte verzameld, zeer gekant tegen die ‘dompers’ daar in de schuur van Haan. Ze gooiden steentjes waardoor verscheidene ruiten en andere eigendommen van Haan vernield werden.

’s Middags stapten de burgemeester  en zijn schrijver opnieuw naar het huis van Haan; er vond namelijk weer een kerkdienst plaats. De eerbiedwaardige optocht viel op, zodat op relletjes beluste dorpsgenoten er achteraan liepen, allemaal richting kerkdienst – de burgemeester schreef later dat het ‘een grote menigte’ betrof. Opnieuw was Budding de voorganger en er zou bovendien gedoopt worden! De burgemeester ging de schuur binnen en wilde een officieel stuk voorlezen, ‘In Naam des Konings…’, maar het lukte hem niet omdat hij door de hele toestand wat in de war was. Ds. Budding bood toen aan het stuk zelf voor te lezen, maar voegde er meteen aan toe dat de Koning der koningen hem verbood de opdracht uit te voeren. Vervolgens liet hij psalm 27 vers 1 en 2 zingen: “Wees mij een rots om in te wonen, een schuilplaats waar mijn hart steeds toevlucht vindt in smart’. Voordat de relzoekers aan hun verlangens begonnen toe te geven, daarbij gesteund door de schutterij,  beval de burgemeester de kerkgangers uiteen te gaan, zodat er maximaal twintig zouden overblijven.  Ook deze keer weigeren de kerkgangers weg te gaan.

Een huisgodsdienstoefening ('conventikel').
Een huisgodsdienstoefening (‘conventikel’).

Toen kregen de drie politieagenten opdracht de schuur dan maar kwaadschiks te ontruimen. ‘Willem Karsemeijer uit Oud-Loosdrecht wordt het huis uitgesleept, waarbij zijn vrouw, die zich aan hem vastklemde, flauw valt’. De reden van het gesleep was dat Karsemeijer een agent ‘een geweldige slag’ zou hebben verkocht en dat hij ook ten aanzien van de burgemeester handtastelijk zou zijn geweest. Zonder dat de burgemeester iets anders deed dan tot rust manen drong een aantal relzoekers het huis binnen en dreef in een ogenblik de rest van de vergadering met geweld uiteen, waarbij ze veel vernielingen aanrichtten. ’Een (van de leden der vergadering) is met een bebloed hooft door het Dorp geloopen, uitschreeuwende dat hij om de goede zaak mishandelt was, docht ’t zig getrooste wijl zijn Heer veel meer geleden had, enz.’  Ook Jacob Reijmerink werd gewond.

Enige dagen later werden Karsemeijer en F.H. Reijmerink te Oud-Loosdrecht (die ervan beschuldigd werd geweld te hebben gebruikt tijdens de arrestatie) gevangen genomen en geboeid naar Loenen vervoerd en de dag daarop naar het Huis van Bewaring in Amsterdam overgebracht. De rechter van instructie liet hen op de derde dag van de gevangenschap vrij in afwachting van de rechtszaak. Deze werd in Amsterdam gehouden; de burgemeester werd opgeroepen als getuige. Deze voelde zich behoorlijk beledigd toen de rechter hem tijdens de rechtszaak waarschuwde dat hij onder ede stond en dat hij dus geen valse getuigenissen moest afleggen. De burgemeester beklaagde zich bij de Minister van Justitie en deze gaf de rechter vanwege die uitspraak een schrobbering.

Hoe dan ook, Karsemeijer en Reijmerink werden veroordeeld, maar in hoger beroep weer vrijgesproken, uitgezonderd drie dagen hechtenis voor Karsemeijer. Wel kregen ook Gijsbert Haan en ds. H.J. Budding elk een boete. In Haans huis was het – ook volgens de burgemeester – te donker geweest om iets duidelijk te kunnen herkennen. En Karsemeijer had zich volgens het Gerechtshof in Den Haag losgerukt omdat hij ‘tot stikkens toe in zijn das was geknepen’. Ook was hij aan het gepeupel overgeleverd met de woorden:  ‘Sla hem maar dood’, dus kon hem het plegen van verzet nauwelijks kwalijk genomen worden. Haans huis was van binnen verwoest, waarvan honderden mensen ‘bij het uitgaan der Catholieke kerk’ getuige waren. De burgemeester had, zo werd geoordeeld, het grauw te hulp geroepen.

Ds. Budding ging ondanks de boete gewoon door(hij betaalde die doorgaans niet), al werden zijn kerkdiensten in het vervolg minder opvallend gehouden. Ook bleef hij gewoon kinderen dopen.

Het kerkelijk leven tot 1869.

Mevrouw J.J. Zeelt.
Mevrouw J.J. Zeelt.

Toen Gijsbert Haan van de Groest  naar de Laanstraat verhuisde, werden ook de kerkdiensten naar dat adres verplaatst. Maar Haan emigreerde in 1847, zoals zovelen, naar Amerika, waarna de Afgescheidenen hun diensten hielden in de woning van Gerrit Meijer aan de Ruitersweg. Daarna werden de kerkdiensten gehouden in de Havenstraat. Een van de weinige rijke gemeenteleden had daar namelijk een behoorlijk grote boerderij op nummer 25 gekocht van de vermogende mevrouw J.J. Zeelt van Baambrugge, die de Afgescheidenen zeer welgezind was. Ze had bedongen dat een gedeelte van de boerderij zou mogen worden gebruikt voor de kerkdiensten van de Afgescheidenen. Dat gebeurde (in 1877 werd, zoals we later zullen zien, in dezelfde straat het eerste eigen kerkgebouw in gebruik genomen).

Het rekest van 1839.

In 1839 werd door de Afgescheidenen van Hilversum opnieuw een verzoekschrift (met tweeëndertig ondertekenaars) aan de koning gericht, waarin om vrijheid van godsdienst gevraagd werd. Het verzoek werd afgewezen omdat er geen eigen kerkgebouw was en de gemeente bovendien financieel niet in staat was de eigen armen te onderhouden.  Dat kón vermoedelijk ook niet, want in die tijd werd de financiële situatie van de gemeente betiteld als ‘hoogst kommervol’, reden waarom de Afgescheidenen te Utrecht  voor de gemeente in Hilversum collecteerden (die collecte bracht bijna fl. 23 op).

Christelijke Gereformeerde Gemeente – 1869.

Hoe dan ook, in mei 1869 richtte een aantal gemeenteleden zich weer tot de landelijke overheid. Niet om vrijheid van godsdienst te vragen (dat  was onder een nieuwe wet niet meer nodig), maar om zich aan te melden als kerkelijke gemeente, waardoor zij rechtspersoonlijkheid kon verkrijgen. Intussen heette de gemeente in Hilversum niet meer Christelijke Afgescheidene, maar ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’. Die naamsverandering (die voor alle gemeenten binnen de Christelijke Afgescheidene Kerk gold) was het gevolg van een landelijke kerkfusie, tussen de ‘Christelijke Afgescheidene (Gereformeerde) Kerk’ en de ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’. Dat laatste kerkverband was rond 1838 ontstaan ten gevolge van onenigheid over allerlei kerkelijke aangelegenheden, zoals het wel of niet vragen van vrijheid aan de regering, het wel of niet dragen van het ambtsgewaad door de predikanten en over de vraag welke kerkorde door de Afgescheidenen diende te worden aangenomen.

De kerkorde.

Het is duidelijk dat over het laatste punt, de vraag welke kerkorde moet worden aangenomen, de Afgescheiden Gemeente van Hilversum in 1840 van oordeel was dat de ‘aloude Dordtse Kerken Ordening’ (DKO) door de landelijke synode diende te worden aanvaard. Deze was in 1618-1619 door de eerwaarde Synode van Dordrecht aangenomen en van kracht verklaard, maar door de regering in 1816, na de Franse tijd, vervangen door het ‘Algemeen Reglement’, dat ongevraagd aan de kerken werd opgelegd. In Afgescheiden kringen was men het er over eens dat dit Reglement er de oorzaak van was dat allerlei wind van leer in de hervormde kerk kon binnendringen, waardoor  de Afscheiding huns inziens noodzakelijk werd. ‘Hilversum’ nam de Dordtse Kerken Ordening in 1841 aan.

De kerkenraad wees het reglement, dat door de Afgescheiden Gemeente van Utrecht in plaats van de DKO was opgesteld en aanvaard, namelijk af. Ds. H.P. Scholte was daarvan echter de opsteller (deze was van 1837 tot zijn emigratie naar Amerika in 1847 Afgescheiden predikant in de Domstad). Dat verschil van inzicht was de oorzaak van de breuk tussen de Hilversummer gemeente en de predikant die haar in 1836 hoogstpersoonlijk geïnstitueerd had. In Hilversum veroorzaakte de breuk met Scholte wel enige onrust: sommige leden bleven namelijk bij Scholte kerken en verzuimden dan de eigen diensten in Hilversum.

Gijsbert Haan emigreerde zoals gezegd in 1847 naar Amerika. Maar twee jaar later klaagde hij in een schrijven dat zijn toestand in de Nieuwe Wereld allerbelabberdst was. Hij wilde graag terugkomen. Maar men kon hier voor hem geen middelen van bestaan vinden. Hij stierf in 1874 in Amerika.

Een eigen kerk!

De Havenstraatkerk.
De Havenstraatkerk.

Zoals al eerder opgemerkt kon de gemeente van Hilversum op 2 april 1877 een eigen kerk in gebruik nemen in de Havenstraat, op de hoek met de Eerste Oosterstraat. Volgens ‘traditie’ werd de kerk naar de straat genoemd: ‘Havenstraatkerk’ (in 1902 werd het bedehuis onder architectuur van W. Meijer vergroot. In 1923 werd de kerk opnieuw verbouwd, nu onder leiding van architect H. van der Schaar. De kerk telde toen vierhonderd zitplaatsen en bleef tot 1924 in gebruik, toen de Zuiderkerk in gebruik genomen werd. Daarover later meer).

De eerste predikant.

Pas in 1881 kon de eerste predikant van Hilversums Christelijke Gereformeerde Gemeente in het ambt bevestigd worden.  Het was ds. P. Wagemaker (1824-1906), die de kerk van Hilversum diende tot zijn emeritaat in 1901. Hij werd als christelijk gereformeerd predikant opgevolgd door ds. S.O. Los (1871-1943), die in 1906 meewerkte aan de totstandkoming van de Ineensmelting tussen de beide gereformeerde kerken van Hilversum: de ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ uit de Afscheiding en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ uit de Doleantie. In 1908 emigreerde ds. Los naar Zuid-Afrika, maar keerde in 1921 terug en diende daarna nog verscheidene Gereformeerde Kerken in ons land.

Dr. S. O. Los ().
Dr. S. O. Los (1871-1943).

De Doleantie in Hilversum. 1888.

In  de negentiende eeuw groeide in kerkelijk Nederland de ontevredenheid over de koers van de Nederlandsche Hervormde Kerk. Velen beschouwden het in 1816 door de Regering eigenmachtig opgelegde ‘Algemeen Reglement’ (ter vervanging van de aloude Dordtse Kerken Ordening) als de oorzaak van de toenemende vrijzinnigheid op de preekstoelen. Ook de top-down kerkstructuur ontmoette veel kritiek.

Zo werd al op 11 april 1883 in Amsterdam de zogenaamde ‘Conferentie van Gecommitteerde Kerkenraadsleden’ gehouden, met de bedoeling de problemen in de hervormde kerk te bespreken. Ook de in 1882 in Hilversum in het ambt bevestigde hervormde predikant ds. P.J.W. Klaarhamer (1848-1920) woonde die conferentie op uitnodiging van de organisatoren bij. De leider van die conferentie was dr. A. Kuyper (1837-1920). Klaarhamer was daar niet voor niets. Het is onbekend of hij ook aanwezig was op het van 11 tot 14 januari 1887 in Amsterdam gehouden Gereformeerd Kerkelijk Congres, waar men alleen maar toegelaten werd als men bij de ingang de verklaring tekende het voor plichtmatig te houden het juk van de synodale hiërarchie af te werpen (de presentielijst bestaat kennelijk niet meer). Dr. A. Kuyper, de leider van de Doleantie, verweet hem later namelijk dat hij als hervormd predikant van Hilversum (in de jaren 1882 tot 1886) niet véél duidelijker voor de handhaving van de belijdenis was opgekomen (Klaarhamer ging in 1887 in Middelburg trouwens met de Doleantie mee).

Ook in Hilversum waren hervormde gemeenteleden die het raadzaam vonden de door dr. A. Kuyper voorgestane ‘Reformatie der kerk’ en de ‘afwerping van het juk der synodale hiërarchie’ ter hand te nemen, het ‘Algemeen Reglement’ voor onverbindend te verklaren en de Dordtse Kerken Ordening  weer geldigheid te verlenen. Een van degenen die in Hilversum het voortouw namen was J.L. Jaspers.

‘De Heraut’ over de Hilversummer kwestie (1888).

Dr. A. Kuyper besteedde in februari 1888 in zijn kerkelijk weekblad ’De Heraut’ aandacht aan ‘de Hilversummer kwestie’.  Hij schreef ‘dat ook in Hilversum de hervormde kerkenraad zich steeds dieper boog onder de heerschappij van de synode’. Weliswaar werd daar vroeger, zo vond Kuyper, wel beseft ‘het ergerlijke dat er stak in het schriklijk feit, om aan het hoofd van een Christelijk kerkgenootschap een man als voorzitter der synode te zien zitten, die den Christus loochende’. Ieder wist in Hilversum óók wel, schreef Kuyper, ‘dat op tal van kansels de waarheid werd gesmaad in plaats van gepredikt’. Ieder besefte wel ‘de plicht der geloovigen,  en vooral van ambtsdragers, om niet te zwijgen en niet in te houden, maar te roepen al den dag en al den nacht over de breuke van Sion’.

Het ineterieur van de Havenstraastkerk (ill.:'Herinneringen...').
Het interieur van de Havenstraatkerk (ill.:’Herinneringen…’).

Maar niemand durfde. Ook ds. Klaarhamer (van 1882 tot 1886 Hilversums hervormd predikant) en ds. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895) niet (laatstgenoemde was van 1871 tot 1876 hervormd predikant in Hilversum). ‘En daarom beriepen ze ds. Dijkstra. Ze wilden een man die, nu het er op aankwam, hen zou aanvoeren en voorgaan in den strijd’. Maar wat viel het tegen! Toen ds. S. Dijkstra in november 1886 naar Hilversum kwam maakte hij namelijk volgens Kuyper ‘uitstapjes naar Amsterdam en wandelde met Vos door de Kalverstraat. Dijkstra is in een jaar, onzelfstandig als hij is, geheel ingepakt’ (van dik hout zaagt men planken). Deze overigens orthodoxe dr. G.J. Vos (1836-1913) was Kuypers grote tegenstander in de Doleantiestrijd te Amsterdam.  (Toen Kuyper dit in 1888 schreef, waren zowel Klaarhamer als Ploos van Amstel al lang en breed met de Doleantie meegegaan; maar desondanks nog even een sneer…).

Diaken Jaspers c.s. in actie.

Het lokaal van de heer Jaspers aan de Torenlaan. (tek.: 'Herinneringen...')
Het lokaal van de heer Jaspers aan de Torenlaan (tekening: ‘Herinneringen…’)

De predikanten  Klaarhamer, Ploos van Amstel en Dijkstra mochten het er volgens Kuypers dan bij laten zitten, zo níet diaken J.L. Jaspers! In de eerste plaats was in Hilversum in 1887 (vermoedelijk als gevolg van het in januari dat jaar in Amsterdam gehouden ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’) mede door Jaspers de ‘Gereformeerde Vereniging’ opgericht en bovendien was hij eigenaar van een lokaal in de Torenlaan, dat hij in gebruik gaf aan de gereformeerde Jongelingsvereniging. Op zondag kwamen daar bovendien geregeld sprekers, lees predikanten, die het ‘onversneden Woord des Heeren’ predikten. Ds. B. van Schelven (1847-1928) te Amsterdam, die daar in 1886 in Doleantie gegaan was, verleende aan een en ander veel medewerking en werd als consulent beschouwd.

Datzelfde jaar, eind 1887, schreef een aantal hervormde gemeenteleden een brief aan de kerkenraad met het verzoek ‘het juk van de synodale hiërarchie af te werpen’ om zodoende ‘de reformatie der kerk ter hand te nemen’. Er vonden gesprekken plaats met de briefschrijvers, maar het eindresultaat was dat de kerkenraad er niet over piekerde aan het verzoek te voldoen. Maar diaken Jaspers dacht er geheel anders over!

Ds. B. van Schelven ().
Ds. B. van Schelven (1847-1928).

Op 29 december 1887 stuurde hij namelijk een brief aan de kerkenraad waarin hij aangaf dat het hem volkomen duidelijk was dat de kerkenraad ‘weigerachtig is en blijft, om naar roeping en plicht de ongoddelijke banden af te werpen, waarmede ook onze kerk sints  nu ruim 70 jaren gebonden ligt’. Hij deelde mee dat hij niet meer samen met de overige kerkenraadsleden kon vergaderen, en dat hij die ‘samenkomsten der broederen niet meer voor eene kerkenraad’ kon houden.  ‘Ik wensch onder biddend opzien tot God, níet mijn ambt te verlaten, maar integendeel getrouwer dan tot dusver, volgens mijn ambt, het goede voor de gemeente Gods alhier te zoeken’.

Het antwoord van de kerkenraad.

Oefenaar J.L. Jaspers.
Oefenaar J.L. Jaspers (foto: dank aan mevr. G. de Vries, achter-achterkleindochter van Jaspers).

Twee kerkenraadsleden werden meteen na het feestgedruis van het oudejaar naar diaken Jaspers gezonden om te trachten hem tot andere gedachten te brengen. Het mocht niet lukken.  Jaspers deelde hun mee dat hij bij zijn besluit zou blijven. Daarom antwoordde de kerkenraad hem schriftelijk op 6 januari 1888. Daarin werd naar het genoemde gesprek verwezen en  werd  hij er aan herinnerd dat hij de kerkdiensten in de hervormde kerk al enige tijd niet meer bijwoonde, dat hij ook zijn ambtelijke diaconale arbeid verzaakte en dat hij, ‘integendeel, de armen veeleer zoekt te benadelen door te trachten, dat de mensen uit de kerk gehouden worden’ en in plaats daarvan de mensen naar zijn lokaal aan de Torenlaan te  lokken. Want dáar werden immers, op dezelfde tijden als in de hervormde kerk, bijeenkomsten gehouden die geheel of deels onder zijn leiding stonden. En nú komt het: hoewel Jaspers zijn ambt niet neergelegd had, concludeerde de kerkenraad:  ‘Ten gevolge van een en ander merkt de kerkenraad uw boven aangehaald schrijven wel en deugdelijk aan als een feitelijke nederlegging uwer betrekking als diaken’. Er was zelfs al iemand anders in zijn plaats benoemd.

De ‘Dolerende kerk’ geïnstitueerd.

De Heraut, 26 februari 1888.
De Heraut, 26 februari 1888.

Toen stond het besluit vast. Ook in Hilversum zou een ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ worden  geïnstitueerd. Ds. B. van Schelven, consulent van de gemeente in oprichting, verzocht aan ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) te Zetten de kerkdienst, waarin de instituering zou plaatsvinden, te leiden. Deze stemde daarin toe en kwam op maandag 19 maart 1888 naar Hilversum. Jaspers wás in feite al kerkenraadslid (de onterechte conclusie van de hervormde kerkenraad dat hij zijn ambt had neergelegd werd zonder verdere plichtplegingen voor kennisgeving aangenomen). Daarom werd door de dolerende gemeenteleden nog een drietal ambtsdragers gekozen die door ds. Van Lingen in het ambt bevestigd werden. Daarmee was de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ van Hilversum geïnstitueerd.

Op de eerstvolgende kerkenraadsvergadering werd ‘het juk’ van het ‘Algemeen Reglement van 1816’ afgeworpen, en de Dordtse Kerken Ordening van 1618-’19 werd weer van kracht verklaard. Ook werden de nodige officiële mededelingen gedaan, zoals aan de koning, de burgemeester van Hilversum en natuurlijk aan het hervormde college van kerkvoogden.

Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913).
Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913).

De kerkenraad richtte ook meteen de vereniging  ‘De Kerkelijke Kas’ op. Dat was nodig om rechtsgeldige besluiten te kunnen nemen; de Dolerende kerk kreeg namelijk op grond van de toenmalige wetgeving geen rechtspersoonlijkheid. Na ongeveer een jaar werd het lokaal van de heer Jaspers gekocht. Daarvoor werd fl. 3.100 betaald. In de koopacte werd ook vermeld het ‘recht van watergang naar de pomp, staande op het grenzende perceel van de heer Jaspers …,  doch alleen zolang het gebouw voor de kerkdienst of godsdienstige bijeenkomst wordt gebruikt’. Het lokaal werd vervolgens verbouwd tot een kerk: het werd vergroot en ook werd een kerkenraadskamer aangebouwd.

De eerste predikant.

Natuurlijk werd het beroepingswerk meteen ter hand genomen. Het ging echter allemaal niet zo vlotjes  als men had gehoopt. Achtereenvolgens deelden negen beroepen predikanten mee daarvoor te bedanken: onder hen waren W. Ringnalda (1858-1925) te Harmelen, C.W.J. van Lummel (1856-1940) te Waarder en  J. Schotel (1825-1914), christelijk gereformeerd (!) predikant te Haarlem. In de tussentijd, althans in 1888 en 1889, fungeerde J.L. Jaspers sr. als oefenaar.

Ds. Fortuin ().
Ds. Fortuin (1853-1928).

Maar uiteindelijk nam ds. F. Fortuin (1853-1928) van Barendrecht op 1 juni 1891 het beroep naar de kerk van Hilversum aan (hij was in Barendrecht in 1887 in Doleantie gegaan. Daar was ds. Fortuin na de Doleantie vaak met stenen bekogeld. ‘Een vijand kocht zelfs zijn koetsier om, om hem „van den hoogen dijk af in de rivier te rijden.” De koetsier kwam echter tot bezinning. Toen de dienstbode van Fortuin het verhaal „trillend en bevend” aan de dominese vertelde, schrok die zo hevig, dat ze in één nacht grijs werd!’).

Ds. Fortuin bleef tot 1898 aan de Dolerende Kerk van Hilversum verbonden, toen hij naar de Verenigde Staten emigreerde en daar predikant in de ‘Christian Reformed Church’ werd (in december 2016 hopen we een biografie over hem te publiceren). In zijn ambtelijke jaren in Hilversum spande ds. Fortuin zich in om te komen tot ineensmelting met de Christelijke Gereformeerde Gemeente, die in de Havenstraat kerkte. Hij maakte dat zelf echter niet meer mee, want de fusie lukte pas in 1906, toen ds. Fortuin al lang en breed in het Amerikaanse Kalamazoo zat. Tot die tijd bleven beide gemeenten zelfstandig voortbestaan met elk een eigen predikant.

Geref. Kerk A en B van (1892-1906).

Maar sinds 17 juni 1892 waren wél beider kerknamen veranderd. Dat kwam door de op die dag getekende landelijke Vereniging tussen de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ en de Dolerende  ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’. Per 17 juni werd de naam van de verenigde kerk: ‘Gereformeerde Kerken in Nederland’. De plaatselijke gemeenten, waar men om welke reden ook nog niet direct tot ineensmelting kon komen, heetten zolang Gereformeerde Kerk A (in Hilversum was dat de kerk aan de Havenstraat) en Gereformeerde Kerk B (het lokaal aan de Torenlaan).

De Torenlaankerk (1896).

De Torenlaankerk.
De Torenlaankerk.

Het lokaal van Jaspers werd in 1896 vervangen door een heuse kerk. Het feit dat de Dolerenden in dat jaar al een behoorlijk grote eigen kerk in gebruik konden nemen geeft aan dat de leden van Gereformeerde Kerk B behoorlijk goed bij kas waren. Een van de gemeenteleden, timmerman-aannemer D. Kuiper kreeg opdracht de kerk te bouwen. Het lokaal van Jaspers werd deels gesloopt en voor een deel gebruikt als ‘catechisatielokaal en kerkenraadskamer, entree met orgelopgang, uitgebouwde orgelkamer, ruimte voor windbalgen, portalen, enz.’ Een behoorlijke ruimte dus. Voor het overige werd de nieuwe Torenlaankerk er aan vast gebouwd. Alles bij elkaar kostte de klus fl. 18.900. Aanvankelijk stond er als preekstoel een ‘herhaalde malen vermaakte  lessenaar’, die echter in 1902 vervangen werd ‘door een deftige, hoogverheven monumentale houtenbroek van Slavonisch eiken’, ook door timmerman Kuiper vervaardigd.

‘Gereformeerde Kerk’ (1906).

Ds. Tom ()
Ds. D. Tom Wzn. (1867-1940).

Op 26 oktober 1906 waren beide kerken zover dat er verenigd kon worden. Er was vanaf dat moment één Gereformeerde Kerk te Hilversum (met twee predikanten en twee kerkgebouwen); de dominees hadden dat moment gezamenlijk ongeveer 1.600 zielen onder hun hoede. De beide predikanten waren ds.  D. Tom Wzn.  (1867-1940) van de Torenlaankerk (voorheen Kerk B) en de al ook eerder aangehaalde ds. S.O. Los van de Havenstraatkerk (voorheen Kerk A). Ds. Tom bleef tot 1933 aan de kerk van Hilversum verbonden en ds. Los bleef tot 1907. Deze werd in het jaar daarop opgevolgd door ds. A. van Andel (1867-1927), die tot 1926 aan de kerk van Hilversum verbonden bleef (ds. Tom had nauwe banden met de Zuid-Afrikaanse boerenleider Paul Kruger, die van 1901 tot 1903 in Hilversum woonde).

De ineensmelting ging overigens niet voor niets niet van een leien dakje. Een deel van de Christelijke Gereformeerden voelde namelijk niks voor vereniging met de Dolerenden. In allerlei publicaties werd destijds als oorzaak voor de weigering vaak opgegeven, dat de kerkfusie zonder inspraak van de plaatselijke gemeenten voltrokken was, en dat de Dolerenden de opheffing van de christelijke gereformeerde Theologische School in Kampen op het oog hadden, dit ten gunste van de Dolerende ‘Vrije Universiteit’ te Amsterdam. Ook speelden verschillen van inzicht met betrekking tot enkele leerstukken een rol, zoals de visie op doop en Verbond. Ook in Hilversum vormde zich ongeveer een jaar na de ineensmelting een ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Gemeente, namelijk op 25 juni 1907, die in 1909 een eigen predikant kreeg.

De Zuiderkerk geopend; de Havenstraatkerk gesloten (1924).

De 'eerste steen' van de Zuiderkerk.
De ‘eerste steen’ van de Zuiderkerk, die op 15 maart 1923 werd gelegd.

In de jaren ’20 van de twintigste eeuw vond een aantal veranderingen plaats die van groot belang waren voor de Gereformeerde Kerk te Hilversum. De twee kerken, de Torenlaankerk en de Havenstraatkerk, stonden beide in het centrum van het dorp. Dat werd door de kerkenraad minder wenselijk geacht. Vandaar dat besloten werd in het zuiden van het dorp een nieuwe kerk te bouwen. Dat werd de Zuiderkerk. Deze werd op 13 februari 1924 in gebruik genomen.

Al in 1920 had de kerkenraad  een stuk grond gekocht tussen de Neuweg en de Egelantierstraat, een een perceel aan de Gijsbrecht van Amstelstraat, voor in totaal bijna fl. 10.000. De bouwkosten, waarbij ook de kosterswoning, bedroegen bijna fl. 111.000, terwijl voor ruim fl. 16.000 aan meubilair werd aangeschaft. Een kerkklok werd voor bijna fl. 2.000 geplaatst, gegoten door de fa. Eysbouts. En het orgel uit de Havenstraat werd overgebracht naar de Zuiderkerk. Alles bij elkaar kostte de kerk ongeveer fl. 166.000. De eerste steen werd op 15 maart 1923 gelegd terwijl door ds. Tom een in een loden koker verpakte oorkonde werd ingemetseld.

De Zuiderkerk tijdens de oplevering.
De Zuiderkerk tijdens de oplevering.

Natuurlijk werd een aantal toespraken gehouden. De schoolkinderen hadden eerder vrij gekregen zodat ook zij bij de eerste steenlegging aanwezig konden zijn: ‘Als ge volwassen zult zijn en Uwe kinderen zullen vragen, wat betekent die steen, dan zult ge U dit ogenblik herinneren en Uwe(n) kinderen zeggen: Dat is een aandenken aan des Heeren trouw aan de Gereformeerde Kerk van Hilversum bewezen’. Toen de kerk op 13 februari 1924 in gebruik genomen was kon de Havenstraatkerk nog hetzelfde jaar aan de eredienst worden onttrokken.

De Noorderkerk (1939).

De noodkerk.
De noodkerk t.b.v. de Noorder- en later van de Westerkerk.

Door de uitbreiding van de Gereformeerde Kerk werd het noodzakelijk geacht in het noorden van Hilversum een nieuwe kerk te bouwen. Aanvankelijk behielp men zich met een noodkerk aan de Johan Geradtsweg, die overigens van behoorlijke afmetingen was. De noodkerk werd van 1928 tot 1939 gebruikt. De architect was J. Ph. Wormser te Hilversum. In 1939 werd de noodkerk afgebroken en overgebracht naar de locatie van de toekomstige Westerkerk aan de Frederik van Eedenlaan.

Want in 1939 werd de definitieve kerk in gebruik genomen, op dezelfde plaats als de noodkerk, aan de Johan Geradtsweg en werd ook ‘Noorderkerk’ genoemd. Het was een grote zaalkerk op een waaiervormige plattegrond met een toren aan de achterkant. De kerkzaal was voorzien van een galerij. De architect was C. Trappenburg .

De Noorderkerk te Hilversum.
De Noorderkerk te Hilversum.

De Tweede Wereldoorlog.

De oorlogsjaren zijn natuurlijk ook in Hilversum niet onopgemerkt voorbij gegaan. Tussen 1940 en 1945 waren achtereenvolgens de volgende predikanten aan de kerk van Hilversum verbonden. Allereerst de in 1927 aangetreden ds. G. Laarman (1896-1973), die tot 1944 aan de kerk van Hilversum verbonden bleef, toen hij naar Utrecht vertrok. Ds. P.N. Kruyswijk (1896-1985) was ds. A. van Andel opgevolgd en deed in 1929 intrede. Hij bleef tot zijn vertrek naar Amsterdam in 1946 aan de kerk van Hilversum verbonden. Ds. H. van de Elskamp (1890-1977) kwam vanuit Groningen in 1933 naar Hilversum en bleef daar tot 1948, toen hij naar Bennekom vertrok.

Ds. H. van de Elskamp ()
Ds. H. van de Elskamp (1890-1977) op latere leeftijd.

Ook waren enige tijd enkele hulppredikanten in Hilversum werkzaam: de kandidaten J.F.H. van der Bom (1913-1992) en C. Verspuij (1911-1990) gedurende de jaren 1939 en 1940, en P.H. van Eijk (1899-1960), die gedurende de hele oorlog, namelijk van 1941 tot 1945 hulpdiensten verrichtte. Alle kandidaten kregen na hun diensttijd in Hilversum elders een plek: Van der Bom ging naar Scheveningen (en later naar Australië), Verspuij vertrok naar Ruinerwold-Koekange. De levensgang van ds. Van Eijk is een verhaal apart: hij was, voordat hij aan de kerk van Hilversum verbonden werd, al in 1925 door de kerk van Delft als missionair predikant in Indië (op het zendingsveld te Solo) werkzaam geweest. Na de oorlog kon hij door de politieke toestand in Indonesië niet naar het oorspronkelijke zendingsveld terugkeren. Enige jaren na zijn diensttijd in Hilversum, in 1951, ging hij met emeritaat, maar verrichtte van 1950 tot 1958 hulpdiensten en de geestelijke  verzorging van gerepatrieerden uit Indië.

‘Kerk en NSB’.

Ds. Van de Elskamp was in de jaren ’30 in zijn artikelen in de ‘Hilversumsche Kerkbode’ heel duidelijk over hoe de gemeenteleden hadden te oordelen over de Duitsgezinde Nationaal-Socialistische Beweging, de NSB. Hij stelde op verzoek van de kerkenraad daarover zelfs een rapport op, ‘Kerk en NSB’ getiteld, aan de hand waarvan de raad in 1935 besloot dat het lidmaatschap van de NSB onverenigbaar was met dat van de Gereformeerde Kerken en dat gemeenteleden die dat besluit aan hun NSB-laars lapten uit de kerk gezet konden worden.

Het verzoek van de kerkenraad aan ds. Van de Elskamp om het betreffende rapport te schrijven had te maken met de aanstaande bespreking van hetzelfde onderwerp door de generale synode.  De in synode vergaderde Gereformeerde Kerken besloot in 1936 namelijk eveneens dat het lidmaatschap van de NSB voor leden van de Gereformeerde Kerk niet toelaatbaar was. Het besluit werd in 1941 herhaald.

De Vrijmaking (1944-1945).

In de jaren ’30 waren in de Gereformeerde Kerken meningsverschillen ontstaan over verscheidene punten betreffende de leer. Onderwerpen van de discussie waren onder meer de pluriformiteit van de kerk (bestaat naast en buiten de Gereformeerde Kerken nóg een ‘ware kerk’?), hoe men dacht over doop en Verbond, over de ‘algemene genade’, het zelfonderzoek, de onsterfelijkheid van de ziel en de vereniging van de beide naturen (‘God en mensch’) in Christus. Voor-  en tegenstanders bestookten elkaar daarover in de kerkelijke pers, waarbij het er lang niet altijd zachtjes aan toe ging. Synodebesluiten over de afzetting van onder meer prof. K. Schilder (1890-1952), hoogleraar aan de Theologische Hogeschool in Kampen, die het met sommige besluiten van de synode niet eens was, riepen veel verzet op. Uiteindelijk leidde dat tot een kerkscheuring, die officieel op 11 augustus 1944 begon, toen prof. Schilder op een door velen bezochte vergadering in Den Haag de Acte van Vrijmaking voorlas.

Ook in Hilversum leidde het tot een kerkscheuring. Ds. Van de Elskamp was in die tijd predikant van Hilversum, maar hoorde ook van de ravage die de Vrijmaking  in de stad Groningen, zijn vorige gemeente,  aangericht had. Door een brief die hij aan zijn vroegere gemeenteleden in Groningen stuurde weten we hoe hij er over dacht en hoe hij ook in Hilversum zijn gemeente voorloichtte. Hij liet er in zijn schrijven geen misverstand over bestaan waarom de Vrijmaking zijns inziens ‘zonde voor God’ was. Dat niet àl zijn vroegere  Groninger gemeenteleden het daarmee eens waren bleek onder meer uit een ‘Open Brief’ die hij kort daarop uit de Martinistad kreeg toegestuurd.

Uiteindelijk werd ook in Hilversum een vrijgemaakte Gereformeerde Kerk geïnstitueerd, en wel op 15 april 1945. Het was een relatief kleine groep die zich vrijmaakte; deze kerk telde in 1947 120 leden.

Westerkerk (1956).

De Westerkerk te Hilversum.
De Westerkerk te Hilversum.

De in 1939 afgebroken noodkerk van de toekomstige Noorderkerk werd, zoals opgemerkt, overgeplaatst naar de Frederik van Eedenlaan. Daar werd het gebouw in 1941 in gebruik genomen totdat de nieuw geplande kerk op dezelfde plaats gereed zou zijn. Dat was eind 1956 het geval, want toen werd de in opdracht van de kerkenraad gebouwde Westerkerk in gebruik genomen. Het bedehuis was ontworpen door de Hilversummer architect Dirk Egberts. ‘Bij de bouw van Hilversums nieuwe Westerkerk is er naar gestreefd de kerk geheel aan te passen aan de liturgie zoals die in de Gereformeerde Kerken gebruikelijk is’. Nadat de Westerkerk in gebruik genomen was kon de noodkerk verdwijnen. Deze werd verkocht aan de Gereformeerde Kerk te Sittard.

Oosterkerk (1964).

In 1952 verrees in het oosten van Hilversum de hervormde Maranathakerk aan de Kamerlingh Onnesweg. Deze werd in 1953 in gebruik genomen. Op de hoek van de Anthony Fokkerweg met de Minckelersstraat was het jaar daarop ook het gereformeerde ‘Wijkcentrum-Oost’, een noodgebouw,  in gebruik genomen, dat echter te klein was voor de groeiende gereformeerde wijkgemeente, zodat de kerkdiensten vanaf 1956 in ‘de immer gastvrije Maranathakerk’ gehouden worden. De diensten waren overigens geen gecombineerde hervormd/gereformeerde kerkdiensten, maar werden apart gehouden. Het duurde tot 1965 voordat ook de definitieve gereformeerde ‘Oosterkerk’ in gebruik genomen werd, naast het eerdere Wijkcentrum-Oost, zodat na acht jaar in de Maranathakerk gekerkt te hebben de gereformeerden in  hun eigen Oosterkerk onderdak kregen.

De Oosterkerk.
De Oosterkerk.

De kerkbouw.

De grond voor de Oosterkerk werd al in 1953 gekocht. De prijs bedroeg slechts fl. 19.500. Deze tijdige aankoop leverde een belangrijk voordeel op ten opzichte van de prijs die tien jaar later zou moeten zijn betaald.  Omdat de te bereiken totale omvang van de betreffende kerkwijk in 1953 nog niet kon worden overzien werd zoals gezegd besloten daar voorlopig te volstaan met de bouw van een wijkgebouw met kosterswoning. Het resterende gedeelte van het terrein werd gereserveerd voor de later uit te voeren kerkbouw.

Van jet wijkgebouw, dat in 1955 gereed kwam, werd aanvankelijk de bovenzaal gebruikt voor het houden van kerkdiensten. Toen na een paar jaar die zaal te klein was  geworden voor het aantal kerkgangers verleende de hervormde gemeente voor de kerkdiensten gastvrijheid in haar ‘Maranathalkerk’, die op een afstand van enkele honderden meters van het terrein van de gereformeerde kerk gelegen was.

In 1954 werd als eerste bijdrage een gift van fl. 25 ontvangen voor de vorming van een bouwfonds voor de Oosterkerk. Dit fonds was in 1964 gegroeid tot een bedrag van ruim fl. 300.000. Tot architect voor de bouw van de Oosterkerk werd benoemd de heer C. Trappenburg te Hilversum. Hem werd opgedragen het ontwerpen van een gebouw met een kerkzaal met zeshonderd zitplaatsen en een wijkzaal met toneelaccommodatie.

De oppervlakte van het terrein bleek echter niet groot genoeg (bij aankoop van de grond was geen groter terrein in het centrum van de wijk te verkrijgen) om de beide zalen gelijkvloers te ontwerpen. Er was echter een omstandigheid die het noodzakelijk maakte de grond diep uit te graven om een vaste bodem te bereiken. In de omgeving van het terrein waren vroeger namelijk zgn. vloeivelden aangelegd voor het opvangen van regen- en afvalwater van het ‘dorp’ Hilversum. Bij het dempen van die velden werden zij gevuld met niet voor bebouwing geschikte aarde.

De kerkzaal van de Oosterkerk (foto: Administratie en Beheer).
De kerkzaal van de Oosterkerk (foto: ‘Administratie en Beheer’).

Nu voor de fundering de grond tóch moest worden uitgegraven lag het voor de hand van de daardoor verkregen ruimte een nuttig gebruik te maken en het kerkgebouw op te trekken in een onder- en een bovenbouw. De kerkzaal kwam daardoor boven het straatniveau te liggen en de wijkzaal met een ontmoetingshal onder de kerkzaal.

Door het reeds aanwezig zijn van een wijkgebouw was het niet nodig in het kerkgebouw lokaliteiten te maken voor kerkenraadsvergaderingen, catechisaties, jeugdwerk en andere samenkomsten. Het wijkgebouw werd inwendig aangepast, waardoor in dit gebouw en in het kerkgebouw samen elf lokaliteiten van verschillende grootte aanwezig waren! De jeugd kreeg de beschikking over een gezellig ingerichte zaal alsmede een van werkbanken voorzien lokaal voor handenarbeid en een lokaal voor spel.

Tussen het kerkgebouw en het wijkgebouw was een open ruimte, die gebruikt werd voor een met plastic golfplaten overdekte rijwielstalling. De twee gebouwen werden aan elkaar verbonden door een glazen gang, waarin zich een tweede toegang tot de kerk, alsmede der trapafgang naar het souterrain bevonden, welke gang ook toegang geeft tot het wijkgebouw. Op 22 december 1964 werd de kerk in gebruik genomen.

S.o.W.

Al in 1962 werd de eerste officiële samenspreking met de hervormde kerkenraad gehouden. Op Pinksterzondag 1965 werd de eerste gecombineerde kerkdienst gehouden  en in december 1967 een gecombineerde Kerstnachtdienst, die in latere jaren herhaald werden. Er kwamen gecombineerde kerkenraadsvergaderingen en gecombineerde gemeentevergaderingen. In 1973 werden alle middagdiensten gecombineerd. Maar door problemen rond het predikantschap en door sombere financiële vooruitzichten kwam het voortbestaan van de gereformeerde Oosterwijk op de tocht te staan. Toch kon het gereformeerd kerkelijk leven in de Oosterwijk voortgezet worden.

Per 1 januari 1982 werd besloten alle hervormde en gereformeerde kerkdiensten in het vervolg gezamenlijk te houden. Ook het pastorale werk werd gecombineerd en de wijkraden vormden de ‘Gemeenschappelijke Wijkkerkenraad Oost’. De gereformeerde Kerkenraad Algemene Zaken en de hervormde Centrale Kerkenraad besloten uiteindelijk met  één kerkgebouw verder te gaan: de hervormde Maranathakerk werd afgestoten en het kerkelijk leven concentreerde zich in het vervolg in de Oosterkerk. De naam van de kerk veranderde in 1983 in ‘Ontmoetingskerk’.

Zuiderkerk: uitbreiding én inkrimping…

In de jaren ’50 en ’60 werden de Westerwijk en de Zuiderwijk door de groei van de kerk te groot. Duidelijk werd dat vooral het aantal vergaderlokalen te gering was. Er werd weliswaar een  nieuwe kerkwijk ingelegd, de ‘Bosdriftwijk’, maar omdat ook deze op de Zuiderkerk gericht was, moest de vergadercapaciteit van dit kerkgebouw uitgebreid worden. Aanvankelijk had de Zuiderkerk slechts drie vergaderruimten, waaronder de kerkenraadskamer. Maar die laatste mocht alleen voor dát doel gebruikt worden: vandaar de bijnaam ‘het Heilige der Heiligen’. De twee andere lokalen werden afgebroken en nieuwe ruimten aangebouwd. Om een en ander te bekostigen werden door gemeenteleden allerlei activiteiten georganiseerd.

De Zuiderkerk.
De Zuiderkerk.

In 1976 werd het interieur van de kerk aangepakt. Een groot aantal vrijwilligers sloopte de banken uit de kerk (ze werden verkocht), de vloerverwarming werd verwijderd, de ambtsdragersbanken werden weggehaald en het voegwerk werd opnieuw gedaan, er werd geverfd, gewit en wat al niet. Maar omdat het aantal gemeenteleden intussen een dalende tendens vertoonde en het aantal kerkgangers evenzeer, werd het aantal zitplaatsen teruggebracht van 900 naar 575. Tijdens de verbouwing werden de diensten gehouden in de hervormde Diependaalsekerk.

De Torenlaankerk.

Ook de in 1896 in gebruik genomen Torenlaankerk werd gerestaureerd. Voor het eerst gebeurde dat in 1928. Volgens een bouwrapport uit die tijd verkeerde de kerk in een desolate toestand. De dakbedekking, het lood van de ramen, het binnenschilderwerk, de verwarming, de verlichting, de vergaderlokalen en nog enkele andere zaken  moesten dringend vervangen, vernieuwd of aangepast worden. Het werk werd verricht door architect Jac. Ph. Wormser. Ook werd de inrichting van de kerkzaal aangepast door de kansel en daarom ook de kerkbanken te verplaatsen.

In 1958 werd een jeugd- en wijkgebouw gebouwd; dit werd op 31 oktober dat jaar in gebruik genomen. Ook kwam er een nieuwe preekstoel, die vooral voor de toenmalige predikant, ds. J.L. Wielenga (1906-1986), makkelijker toegankelijk was.

Het vroegere interieur van de Torenlaankerk.
Het vroegere interieur van de Torenlaankerk.

Ook in 1969 volgde een grote opknapbeurt. Er kwam nieuw meubilair, een nieuwe vloer, een nieuw verwarmingssysteem en ook werden de muren hersteld én er werd een nieuw orgel geplaatst, waarvoor de orgelgalerij moest worden aangepast. Het interieur van de kerkzaal werd een kwartslag gedraaid, waarbij de liturgische tafel aan de lange kant kwam te staan.

In de jaren ’70 kwam een samenwerking tussen de Torenlaankerk en de hervormde Kapel tot stand. Dit had tot gevolg dat op 20 september 1981 de laatste dienst gehouden werd in de Kapel en de week daarop de eerste gezamenlijke hervormd/gereformeerde dienst in de Torenlaankerk gehouden werd.

Westerkerk (1982) en Noorderkerk (1986) buiten gebruik.

Het orgel van de Westekerk.
Het orgel van de Westekerk.

Het ledental van de Gereformeerde Kerk te Hilversum daalde sinds het midden van de jaren ’60 behoorlijk dramatisch. Telde de kerk in 1965 nog zo’n 6.400 leden, in 1985 bedroeg dit nog ongeveer 4.300 leden. Vandaar dat in de loop van vier jaar twee kerkgebouwen buiten gebruik gesteld werden. Allereerst de Westerkerk aan de Frederik van Eedenlaan in 1982. Vier jaar later, in 1986, volgde de Noorderkerk aan de Johan Geradtsweg.

Zuiderkerk (1996), Oosterkerk (2000) en Torenlaankerk (2001) afgestoten.

Net als in de Oosterkerkwijk waren ook tussen de hervormde Diependaalse wijkgemeente en de gemeente rond de gereformeerde Zuiderkerk in 1985 afspraken gemaakt over een toekomstige samenwerking. Maar vijf jaar later werd deze samenwerking door de Diependaalsewijk verbroken. Omdat de kerkenraad vond dat in de overige wijken hervormd en gereformeerd dichter naar elkaar toe moesten groeien kwam het idee op om de Zuiderwijk en de Torenlaangemeente samen te voegen. Daardoor werd een nieuwe wijk gevormd, de Middenwijk, wat uiteindelijk in september 1993 geëffectueerd werd. Besloten werd de kerkdiensten in het vervolg beurtelings in de Torenlaankerk en de Zuiderkerk te houden.

Op 27 november 1995 werd door de gereformeerde Kerkenraad voor Algemene Zaken en de hervormde Centrale Kerkenraad besloten om een viertal kerkgebouwen (te weten de Torenlaankerk, de Zuiderkerk, de hervormde Goede Herderkerk en de Ontmoetingskerk (de vroegere Oosterkerk) te verkopen en gezamenlijk twee nieuwe kerken te bouwen, waarvan één ten behoeve van de bovengenoemde Middenwijk.

Een vroege afbeelding van het interieur van de Zuiderkerk.
Een vroege afbeelding van het interieur van de Zuiderkerk.

Als eerste sloot de Zuiderkerk de deuren. De laatste dienst vond daar op zondag  8 september 1996 plaats. Nadat de beide nieuwe kerkgebouwen gereed gekomen waren sloten achtereenvolgens de Ontmoetingskerk (de vroegere Oosterkerk) in 2000 en het jaar daarop, in 2001, de Torenlaankerk de deuren. De kerkdiensten werden daarna gehouden in de gezamenlijk gebouwde PKN-kerken, namelijk in de  Morgensterkerk (2000) aan de Seinstraat en in de Regenboogkerk (2001) aan de Nassaulaan.

De Protestantse Gemeente van Hilversum heeft momenteel vijf kerkgebouwen ter beschikking: de voormalig hervormde Bethlehemkerk (1963), de als Samen-op-Wegkerken gebouwde Morgensterkerk (2000) en Regenboogkerk (2001), en de voormalig hervormde Diependaalsekerk (1926) en de Grote Kerk (1890) aan de Kerkbrink.

De ledentallen.

Het ledental van de Gereformeerde Kerk te Hilvrsum tussen 1893 en 2007.
Het ledental van de Gereformeerde Kerk te Hilversum tussen 1893 en 2003.

De Protestantse Gemeente van Hilversum (hervormd en gereformeerd samen) telde in 2015 ongeveer 4.200 leden.

Bronnen onder meer:

Administratie en Beheer, Contactorgaan voor de Commissies van Administratie en Beheer der GKN , november 1965

M. v.d. Burg e.a., Herinneringen aan de Zuiderkerk. Hilversum, 1996

De Heraut van de Gereformeerde Kerken in Nederland’ Amsterdam, februari 1888

A.F.E. Duim en J.P. Ybeles Smit, Van tweeën een.  Verleden, heden en toekomst van een wijkgemeente in Hilversum-Oost. Hilversum, 1983

P.S. Kuijper, De Vierde Man. Een verhaal uit de tijd van de Afscheiding. Utrecht, g.j.

H. Roepman, Een gemeenschap die zich herinnert. Herinneringen bij de sluiting van de Torenlaankerk. Hilversum, 2001

C. Smits, De Afscheiding van 1834. Vierde deel. Dordrecht, 1980

© 2016. GereformeerdeKerken.info