De vervolging van de Afgescheidenen

te Utrecht, 23 december 1838 en 6 januari 1839.

Overgenomen uit: ‘De Reformatie’, Tijdschrift voor de Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland, vijfde deel, uitgegeven in 1839 door H. Höveker te Amsterdam.

__________________

Zondag 23 December 1838.

“Op zondag 23 december l.l. is te Utrecht weder iets gebeurd, waarvan tot nog toe geen voorbeeld is in de geschiedenis der vervolging ter zake van godsdienstoefening in ons vaderland”.

'De Reformatie', het landelijke tijdschrift van de Afgescheidenen in de negentiende eeuw.
‘De Reformatie’, het landelijke tijdschrift van de Afgescheidenen in de negentiende eeuw.

“Zoo dra in het vorige jaar bekend was geworden, dat ten behoeve der afgescheidene gemeente te Utrecht een gebouw was aangekocht, hetwelk vroeger gebruikt werd voor de godsdienstoefening der Oud-Roomschen, en hetzelfde weder werd in orde gebragt, werd voor dat gebouw eene schildwacht geplaatst, welke toen echter werd ingetrokken voor het oude gebouw, alwaar sedert dien tijd de gemeente, ongehinderd door politie of militairen, bijeenkwam [1]. Met november verliet ds. H.P. Scholte zijn oude woning, en betrok een huis naast genoemd kerkgebouw staande; dewijl het kerkgebouw echter nog niet gereed was, bleef de gemeente nog ongehinderd vergaderen in het oude gebouw, hetwelk inmiddels verkocht was en gedeeltelijk werd afgebroken. Het was vrij algemeen bekend, de regering was er niet onkundig van, dat dit oude gebouw met half December geheel moest geleverd worden aan de koopers, en op den 5. December l.l. werd de schildwacht voor het nieuwe gebouw ingetrokken. Niemand kon dus anders vermoeden, of men wilde de gemeente ongehinderd hare godsdienst doen uitoefenen, dewijl men nu ten minste de grootste zekerheid had, dat hare betuiging, reeds vroeger gedaan, om zélve voor kerkgebouwen te zorgen, waarheid was.

Op zondag den 16. December vergaderde dan ook voor den eersten keer de gemeente in het nieuwe gebouw; des avonds kwamen er af en aan vele nieuwsgierigen, en zonder de geringste stoornis van binnen, zonder de minste beweging van buiten, liep deze dag ten einde; het was waarlijk rustdag. Niemand kon nu anders denken, of de vervolging was ten einde, en ieder weldenkend ingezetene, van welken rang of stand ook, was daarmee tevreden.

Op zondag den 23. December stond er ‘s morgens vroeg weder een dienaar van de politie, die, toen er een zeker getal menschen in het kerkgebouw waren, de anderen weerde. Daar Ds. H.P. Scholte naast het kerkgebouw woont en er eene communicatie tusschen deze woning en het kerkgebouw gemaakt was voor den predikant, zoo liet deze door zijn huis de vóór het kerkgebouw geweerden binnen, en ter bestemder tijd begon de godsdienstoefening in de plaats der bijeenkomst. Daar echter de politiedienaar bedreigingen had doen hooren, werd de kerkdeur digtgesloten, om voor verstoring bevrijd te zijn. Tegen half elf werd de binnendeur der kerk met geweld opengeworpen, en toen verscheen er een man, die zich eerst noemde Officier des Konings, naderhand Officier der Regtbank, en die onder bedreiging met schavotstraf de zwijgende vergadering gelastte uiteen te gaan. Hij was vergezeld van de heeren Van Loenen en Van Nues, beiden ambtenaren der politie, benevens eene menigte dienaars, waarvan één gewapend was een groot stuk ijzer; en, zoo als nader ontdekt werd, ook nog van een aantal gewapende militairen. Daar de gemeente nooit gewend of onderwezen is om tegenstand te bieden, zoo ging men na volbragte collecte voor de diakonie stil naar huis.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).
Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

Op straat was weder eene menigte samengeschoold, waarvan echter de gemeente niets kwaads ondervond. Bij onderzoek bleek het nu, dat twee deuren achter in den tuin van Ds. H.P. Scholte met geweld waren opengebroken en dat men zich aldus door deszelfs tuin eenen toegang verschaft had tot het daarnevens staande kerkgebouw, welks uitgang is op de Nieuwe Gracht; dat men verder eene binnendeur had verbrijzeld, en alzoo tot den uitgang der kerk genaderd was. Men was zeker bevreesd geweest om de kerkdeur te forceren, daar dit meer in het oog liep.

Daar door bovengenoemden heer in de vergadering van Regtbanken gesproken werd, zoo verwachten wij, wat de bijeenkomst betreft, eene vervolging voor de Arrondissementsregtbank te Utrecht; want er waren meer dan twintig personen aanwezig. Ds. Scholte heeft den volgenden dag de noodige getuigen aan den Officier van den Regtbank opgegeven, dewijl de vervolgers niets anders gevonden hebben dan eene zwijgende vergadering, en dus de getuigen de zaak tot duidelijkheid moeten brengen; want de Regtbank dient toch te weten, welke soort van bijeenkomst dit was.

Het eerste Afgescheiden kerkje aan de Dompelaerspoort te Utrecht, dat van 1836 tot 1838 gebruikt werd.
Het eerste Afgescheiden kerkje aan de Dompelaerspoort te Utrecht, dat van 1836 tot 1838 gebruikt werd.

Daar evenwel niemand in de woning van eenen ingezetene zijns ondanks treden mag, dan in gevallen bij de wet voorzien, en dan nog wel volgens de vormen bij de wet bepaald, en de woning van Ds. Scholte geheel ledig was, en dus in allen gevalle onschendbaar wezen moest; zoo heeft deze den volgenden dag eene aanklagte ingeleverd tegen den Heer Officier aan den Procureur-Generaal bij het Provinciale Geregtshof te Utrecht, benevens de stukken van de verbrijzelde deur. Van deze aanklagt is tevens kennis gegeven aan den Heer Officier. Wij hopen nu, dat de zaak onderzocht en vervolgd zal worden. De naam van den Officier, die de aanvoerder dezer vervolging was, is mr. J.J. van Hees van Berkel, bij de laatste regterlijke organisatie benoemd tot Officier bij den Arrondissementsregtbank te Utrecht. De Regter zal nu uitspraak moeten doen, of een Officier zijne macht te buiten gaat, wanneer hij in eene geslotene woning, waarin niemand zich bevindt, en waarin dus geen flagrant délit kan gepleegd worden, door openbreking mag binnendringen, en zich alzoo den weg banen tot een daarnevens staand gebouw.

Tegen eenen dienaar, die op denzelfden dag de woning van Ds. Scholte is binnengedrongen, toen deze een paar vrienden uitliet, is eene klagte ingeleverd. Sedert dien dag staan er elken rustdag weder schildwachten voor het kerkgebouw, zoo dat de bijeenkomsten aldaar verhinderd worden, en de gemeente dus weder gedwongen is, zich voor het bespiedende oog der politie te verbergen.

Tot roem van Gods genade mogen wij getuigen, dat deze vervolging voor de gemeente goed is geweest. Onder de vervolging schonk de Heere ootmoed, lijdzaamheid en geloof. En des avonds is de bijeenkomst, die zeer talrijk was, onder behandeling van de laatste zondagsafdeeling van den Catechismus, was de getrouw en onveranderlijke Verbonds God blijkbaar met Zijne genade en Geest in het midden Zijner miskende en verdrukte gemeente.

Een tafereel uit de tijd van de Afscheiding, voorstellende de gevangenneming van ds. A.C. van Raalte (tekening uit: Verhagen, Geschiedenis der Chr. Gerf. Kerk in Nederland, Kampen, 1881).
Een tafereel uit de tijd van de Afscheiding, voorstellende de gevangenneming van ds. A.C. van Raalte (tekening uit: Verhagen, ‘Geschiedenis der Chr. Geref. Kerk in Nederland’, Kampen, 1881).

Op den eersten rustdag in het nieuwe jaar heeft die gemeente weder de bevestiging van Gods onveranderlijke verbondstrouw mogen ondervinden bij het genot van het Sacrament des Heiligen Avondmaals, en bij de bediening van het Sacrament des Heiligen Doops.

Zondag 6 januarij 1839.

Op zondag 6 januarij [1839] is er weder een bewijs gegeven, waartoe de maatregelen ter vervolging al aanleiding geven. Des middags tegen half twee uur kwam de dienstmaagd van Ds. Scholte, vergezeld van nog eene persoon, uit de bijeenkomst te huis. Toen zij de deur opensloot, werd zij door de voor het huis geplaatste schildwacht met vloeken en schelden bedreigd om niet naar binnen te gaan. Daar zij echter in huis moest zijn en er ook werkelijk binnnen ging, werd zij door de schildwacht met vloeken, schelden en stooten er uit gehaald, op de stoep in het aangezigt geslagen en zelfs werd haar belet de deur digt te trekken. Zij ging daarop terug naar de woning, alwaar Ds. Scholte met zijne vrouw nog aanwezig was. Deze ging daarop zelf naar zijne woning, vergezeld van een paar broeders, om als getuigen te kunnen dienen. Diezelfde schildwacht stond toen nog, volgens de getuigenis der dienstmaagd, voor het huis, doch deed toen niet de minste tegenweer.

Ds. Scholte heeft van deze daad kennis gegeven aan de politie, en des maandags heeft de dienstmaagd bij de politie de daadzaken opgegeven benevens onderscheidene getuigen, die het voorgevallene gezien hebben. Tevens heeft ds. Scholte kennis gegeven van deze daad aan den plaatselijken Commandant van Utrecht, en wegens de schending van domicilium aan den Procureur-Generaal bij het Provinciale Geregtshof. Deze laatste heeft per missive van 11 Januarij geantwoord dat het gebeurde berust op een misverstand of vergissing omtrent de gegevene consigne, doch dat de klagte, als een militair betreffende, aan de plaatselijken Commandant is opgezonden. De plaatselijke Commandant heeft geantwoord, dat de zaak zal onderzocht worden. Intusschen waren den 25. Januarij nog geen der opgegevene getuigen, die er tegenwoordig geweest zijn, opgeroepen. Bij het vertrek der troepen naar de grenzen zal men welligt deze zaak vergeten [2], hoewel het bewaken van het kerkgebouw op den rustdag niet vergeten wordt, daar er den volgenden rustdag weder eene schildwacht stond, om het gebruik van dat gebouw te beletten. Desniettegenstaande is de administratieve overheid voornemens, om voor dat ledigstaande kerkgebouw personele belasting te vorderen, en heeft het daartoe doen opnemen en schatten”.

[1] Het eerste Afgescheiden kerkje te Utrecht, dat in 1836 in gebruik genomen werd, stond aan de Dompelaerspoort. Het ‘nieuwe’ kerkje, dat werd overgenomen van de Oud-Katholieken (ook Jansenisten genoemd en bekend als ‘Soli Deo Gloria’), stond op de hoek van de Nieuwgracht met de Oude Kamp.

[2] Nederland moest zich namelijk gewapenderhand te weer stellen tegen de opstandige Belgen, die – sinds 1814 bij Nederland behorende – zelfstandigheid verlangden .