De Doleantie te Gaastmeer (13 november 1887)

Inleiding.

Kaart van Friesland. L = Leeuwarden; S = Sneek; H = Heeg; Om = Oosterbierum; G = Gaastmeer; Ou = Oudega-Idzega (Wymbritseradiel); O = Oosterend (Wymbr.)
Kaart van Friesland. L = Leeuwarden; S = Sneek; H = Heeg; Om = Oosterbierum; G = Gaastmeer; Ou = Oudega-Idzega (Wymbritseradiel); O = Oosterend (Wymbr.)

Ten noorden van de Fluessen in het Zuidwestelijk watergebied van Friesland, aan het Gaastmeer, ligt het gelijknamige dorp, dat tot de Eerste Wereldoorlog bekend stond om de palingvisserij. Nu is vooral de watersport een belangrijke bron van inkomsten. Het dorp heeft ongeveer driehonderd inwoners en bezit een hervormd kerkgebouw dat uit de achttiende eeuw dateert. Het naburige dorpje Nijhuizum behoort kerkelijk tot Gaastmeer.

Ook in Gaastmeer zijn de hervormde gemeente en de Gereformeerde Kerk inmiddels omgevormd tot de PKN (Protestantse Kerk in Nederland). Maar ooit heeft hier een zelfstandige Gereformeerde Kerk bestaan, ontstaan onder invloed van dr. L.H. Wagenaar, predikant van de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ te Heeg, enkele kilometers naar het oosten. De Zuidwesthoek van Friesland was over het algemeen orthodox-hervormd toen de Doleantie (de tweede afscheiding uit de Nederlandse Hervormde Kerk) aan het eind van de negentiende eeuw begon.

Hoe het in Gaastmeer begon.

Op 24 januari 1887 was in het nabijgelegen dorp Heeg de Gereformeerde Kerk geïnstitueerd onder leiding van dr. L.H. Wagenaar. Een groot deel van de hervormde gemeente van Heeg ging toen over naar de Dolerende Kerken. Dr. Wagenaar begeleidde ook de Doleantie te Gaastmeer. Ook in dat dorp bestond namelijk ontevredenheid over de gang van zaken binnen de hervormde kerk. ‘Door Gods genade werd voor vele eeuwen ook in deze Friesche waterlanden de Kerk geplant. Van vele misbruiken en menigerlei misstand werd ze gezuiverd in den gezegenden Reformatietijd [van de zestiende eeuw]. Daarna bloeide ze vele jaren onder een kerkenorde naar Gods Woord en dies overeenkomstig haren aard als de Kerk des Heeren te Gaastmeer en Nijhuizum. In 1816 geraakte echter ook deze Kerk verward in de opgelegde organisatie van koning Willem I en sedert kwam ze in droevig verval [koning Willem I had in 1816 het ‘Algemeen Reglement voor de Hervormde Kerk’ ingevoerd en de ‘Dordtse Kerken Orde van 1618-1619 afgeschaft’]. De gereformeerden [i.c. de hervormden die de belijdenis trouw gebleven waren] zuchtten, doch doorzagen den toestand niet recht, en alles voegde zich naar den wil der onrechtmatige Hoogere Besturen’.

Een belangrijk reglement van de Hervormde Gemeente te Gaastmeer.
Een belangrijk reglement van de Hervormde Gemeente te Gaastmeer.

In Amsterdam begonnen ondertussen de schorsingen en afzettingen, en Kerken als Kootwijk, Voorthuizen, Kollum en Reitsum onttrokken zich aan de wat genoemd werd ‘synodale hiërarchie’. Ook in Gaastmeer ‘werd men wakker, gingen de oogen open voor het kerkbederf en kwamen de vrienden samen om de schuld en den nood der Kerk te bespreken en te klagen voor God’. Als resultaat van die bijeenkomst richtte men zich enkele malen tot de hervormde kerkenraad om te vragen ‘de Reformatie ter hand te nemen’, zoals op veel andere plaatsen ook gebeurde. In maart 1887 tekenden dertien personen, ongetwijfeld onder invloed van ds. Wagenaar van Heeg, een verklaring waarin ze betuigden ‘… dat zij in hunne schuld voor God (…) liefdeloos en werkeloos de breuke van de Kerke huns Heeren hebben aangezien; dat de geheele synodale organisatie (…) het eeren van de majesteit van Koning Jezus onmogelijk maakt; dat zij, na de schrikkelijke wijze waarop de synodale hiërarchie in het afgeloopen jaar tegen de gehoorzame belijders des Heeren is gaan woeden, niet langer met hunne Kerk onder deze hiërarchie mogen blijven; en dat zij uit dien hoofde bereid zijn om de Kerk des Heeren (…) naar den Woorde Gods en in Zijne kracht nogmaals te helpen reformeeren’.

In april 1887 verzochten R. Agema en Sj. Sjaarda de hervormde kerkenraad om de Reformatie ter hand te nemen: ‘Bij dezen nemen wij de vrijheid, om U onze verwondering te betuigen hoe het mogelijk is, dat terwijl nabij en ver, zelfs vacante gemeenten den geloofsmoed toonen om op te zeggen de onderworpenheid aan de hoogere besturen, die als een waar schrikbewind onze vaderlandsche Kerk verwoesten, de kerkeraad van Gaastmeer c.a. gewillig en kleinmoedig den nek blijft buigen onder ’t onwaardig juk, en reglementen blijft erkennen, die de leervrijheid invoeren, en de belijders verkrachten. Alzoo komt gij Christus’ kroon te na, daarbij stoot gij de vereerders, die opkwamen voor Zijn eere, voor het hoofd en steunt degene, die hen willen berooven en vervolgen, roepende: wij hebben in de Kerk geen koning dan de synode van Den Haag (.. .). Zegeviere toch ook in den kerkeraad om Christus te huldigen als de eenige Koning over Zijn eigen Kerk (…)’.

De voormalig  hervormde kerk te Gaastmeer.
De voormalig hervormde kerk te Gaastmeer.

Op deze brief (die ‘namens vele lidmaten’ geschreven werd) kwam echter geen antwoord, reden waarom enige tijd later een rappèl werd verzonden, ondertekend door br. Sjaarda, waarin deze vroeg, een antwoord te mogen ontvangen op zijn vorig schrijven en voorts dat hij hoopte dat de kerkenraad zou inzien dat gehoorzaamheid aan de synode strijdig was met de Bijbel.

Uiteindelijk dienden daarop tien manslidmaten van de hervormde gemeente te Gaastmeer een verzoekschrift in ‘waarin op grond van Gods Woord gevraagd werd om te breken met het zondig juk der synodale hiërarchie’. Men vroeg binnen tien dagen antwoord te mogen ontvangen. Wanneer men geen antwoord kreeg, ging men er van uit dat ‘de kerkeraad onwillig was zijn ambt te bedienen ter hervorming dezer Kerk’. De ondertekenaars bezochten ondertussen de kerkdiensten en ook de avondmaalsvieringen in de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ te Heeg, waar dr. L. Wagenaar met een groot deel van zijn gemeente immers al op 24 januari 1887 in doleantie was gegaan.

Het verzoek aan de hervormde kerkenraad werd behandeld in de vergadering van 6 oktober 1887. De kerkenraad stond op het standpunt dat ‘het zoogenaamd afwerpen van het synodale juk niets anders is dan een verbreken van het synodaal verband en mitsdien een uittreden uit de Nederlandsche Hervormde Kerk’. Op grond van het feit dat volgens de kerkenraad de ondertekenaars ‘allen in meerdere of mindere mate met de daad getoond’ hadden, zich feitelijk van de hervormde kerk af te scheiden, maar omdat men eveneens overwoog, dat er nog een mogelijkheid was, ‘dat genoemde personen, of enkelen hunner, op hun besluit zouden terugkomen’, wilde de kerkenraad hun nog een bedenktijd van acht dagen geven, ‘te rekenen vanaf maandag 10 oktober 1887’. Van hen werd schriftelijk antwoord verwacht op de vraag of ze bij hun besluit bleven of daarop wensten terug te komen. Ontving de kerkenraad binnen de gestelde termijn geen antwoord, dan zou men het er voor houden dat men zich van de hervormde kerk wilde afscheiden. ‘De ouderling Geert Geertsema, die niet bewilligd had in den raad en handel des kerkenraads, sloot zich bij de miskende broeders aan, zoodat [in de toekomstige Dolerende Kerk] geen nieuwen kerkeraad behoefde gekozen te worden, maar slechts vacante plaatsen behoefden te worden vervuld’.

Oproep om deel te nemen aan de verkiezing van dolerende ambtsdragers te Gaastmeer.

‘De bedreigden met den kerkelijken doodstraf besloten nu van hun laatste levensdagen gebruik te maken om de gemeente op te roepen ten einde een dam op te werpen tegen zulk een verwoesten der kudde’. Door de bezwaarden werd op 10 oktober een brief de gemeente rondgestuurd, waarin onder meer het volgende werd opgemerkt: Tot hun ‘innige smart hebben ondergetekenden van vier onzer kerkeraadsleden bericht gekregen, dat zij – omdat zij betoonden te begeeren dat de [hervormde] gemeente breke met de zondige banden der synodale besturen en reglementen, en terugkeere naar Gods eigen Woord en de op dat Woord gegronde kerkinrichting onzer Vaderen – binnen weinige dagen zullen worden uitgestooten van de kudde’.

Zij die de Doleantie steunden konden op de Verzamellijsten tekenen.
Zij die de Doleantie steunden konden op de Verzamellijsten tekenen.

Geïnstitueerd.

Daarmee gaven de vier hervormde kerkenraadsleden volgens de bezwaarden duidelijk te kennen dat ze de reglementen boven Gods Woord stelden. ‘Schoon met een bloedend hart zijn wij dies genoodzaakt om u op te roepen, om nevens onzen waardigen opziener, broeder Geertsema, nog een ándere getrouwen opziener, mitsgaders twee diakenen te verkiezen, opdat wij een wettigen, gereformeerden, op Gods Woord steunenden kerkeraad behouden’.

Die bijeenkomst vond plaats op vrijdag 14 oktober 1887 in de schuur van Tysma, waar – voorafgaande aan de verkiezing – een kerkdienst gehouden werd onder leiding van de consulent, ds. L.H. Wagenaar van Heeg. Daar waren, ondanks het stormweer, zestig broeders en zusters bijeen. Wagenaar preekte uit Jesaja 33 vers 22 (‘De Heere is onze Rechter, de Heere is onze wetgever, de Heere is onze Koning, de Heere zal ons behouden’). Die bijbeltekst stelde hij tegenover de reglementen van de hervormde kerk. Van de verkiezing van ambtsdragers, daar in die schuur, werd een officieel ‘proces verbaal’ opgemaakt, waarin de uiteindelijke verkiezing van ouderling W. Elzinga en de diakenen A. Eisma en Sj. P. Sjaarda omstandig vermeld werd. Nadat de verkiezing tweemaal was afgekondigd tijdens de kerkdiensten in de schuur van Tysma, werden de nieuwe kerkenraadsleden op zondag 13 november 1887 in hun ambt bevestigd door ds. Wagenaar. Deze sprak een bemoedigende leerrede uit naar aanleiding van Jesaja 54:11-13: ‘Gij verdrukte, door onweder voortgedrevene, ongetrooschte, zie, Ik zal uwe steenen gansch sierlijk leggen, en Ik zal u op saffieren grondvesten. En uwe glasvensters zal ik kristallijnen maken, en uwe poorten van robijnsteenen en uwe gansche landpalen van aangename steenen. En alle uwe kinderen zullen van den Heere geleerd zijn, en de vrede uwer kinderen zal groot zijn (…)’.

Dr. L.H. Wagenaar (1855-1910).
Dr. L.H. Wagenaar (1855-1910).

Hoe keken de Dolerenden toen eigenlijk tegen de hervormde kerkenraad aan? De vier hervormde kerkenraadsleden, die namens de kerkenraad aan de bezwaarde broeders hadden meegedeeld dat ze zouden worden afgezet als ze niet terugkwamen op hun dolerende schreden, werden door de ’bezwaarden’ als zélf afgezet beschouwd, omdat ze de Kerk niet wilden ‘reformeren’ en dus, naar de mening van de bezwaarden, ongehoorzaam waren aan Gods Woord. Om de lege plaatsen weer op te vullen moesten broeders gekozen worden die recht waren in de leer. Die zienswijze sprak duidelijk uit de mededeling die de gereformeerde kerkenraad zond ‘aan de leden der herv. gemeente d.i. de Gereformeerde Kerk van Gaastmeer en Nijhuizum’: ‘Door dezen hebben wij de ernstige, deels weemoedige, deels verheugelijke plicht, u te melden, dat door stuitende verloochening van hun ambt een viertal broeders uit den kerkeraad gevallen is en deze door Gods genade, met gaarne aan Zijn Woord geloovende ambtsdragers weder is aangevuld, als vertegenwoordigende Christus Jezus’.

De dolertende kerkenraad stuurde een bericht van reformatie aan alle leden van de hervormde gemeente
De dolerende kerkenraad stuurde een bericht van reformatie aan alle leden van de hervormde gemeente

Kortom: de Dolerenden erkenden de hervormde kerkenraad niet meer als kerkenraad. Men stelde, dat een kerkenraad gelovigen moest bijeenbrengen en de hardnekkig ongelovigen moest uitstoten. Daarom konden ‘de vier broeders, die menschenwetten boven Gods Woord stelden’ niet worden gehandhaafd. De Dolerende kerkenraad riep de gemeenteleden op zich achter hem te stellen. ‘Die zich tégen ons stelt bedenke, dat de Heer Zelf heeft gesproken omtrent Zijne discipelen die met Zijn Woord komen: ‘die u verwerpt, die verwerpt Mij en die Mij verwerpt, verwerpt Dengene die Mij gezonden heeft’.’

Afgezet.

De door de hervormde kerkenraad met afzetting bedreigde dolerende kerkenraadsleden stuurden een protest tegen die wijze van handelen, maar de hervormde kerkenraad zette door: ze werden afgesneden als lid van de hervormde kerk. De deurwaarder bezorgde de afzettingsbrieven thuis. ‘Afgesneden waarvan? Door Gods genade van een zondig genootschap en niet van Gods Kerk’, zo was hun reactie.

Intussen had de nieuwe gereformeerde kerkenraad ook de ‘Vereeniging De Kerkelijke Kas’ opgericht, ter bekostiging van het onderwijs aan de jeugd, de verzorging van de armen en van de eredienst (de kerk zelf kon op grond van de wet geen rechtspersoonlijkheid krijgen, zodat de ‘Kerkelijke Kas’ opgericht werd om in naam van de kerkenraad officiële handelingen te kunnen verrichten). Meteen werd ook een rooster van aftreden opgesteld voor de ambtsdragers en werd tenslotte officieel besloten ‘voor de kerke Christi te Gaastmeer c.a. af te werpen het juk der synodale organisatie van 1816/1852 en terug te keeren tot de ook in Friesland sedert 1789 wettige kerkenordening van Dordrecht, vastgesteld in 1618-1619’.

Aan de koning werd nog dezelfde dag een schrijven gericht waarin werd meegedeeld, dat men niet langer kon leven onder de synodale hiërarchie, nadat men tevergeefs herhaaldelijk bij de hervormde kerkenraad had aangedrongen op reformatie der Kerk, maar dat men uiteindelijk was afgescheiden van het hervormd kerkgenootschap en zodoende niets anders overbleef dan de [hervormde] ‘kerk-vervolgende kerkeraadsleden uit het ambt gevallen te verklaren’. Een brief in dezelfde geest werd verzonden aan de burgemeester van de gemeente Wymbritseradeel.

De kerkvoogden van de hervormde gemeente kregen ook een brief, waarin werd verzocht te willen zorgdragen dat het [hervormde] kerkgebouw ter beschikking van de gereformeerde kerkenraad zou blijven, zodat ‘de kansel bekleed worde door een gereformeerde bedienaar des Goddelijken Woords’. De (‘zich noemende’) hervormde kerkenraad werd door de ‘wettige kerkeraad der Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ verzocht de ‘doop- en lidmatenboeken en bescheiden en waarden der diakonie’ aan de scriba te overhandigen. ‘De documenten afkomstig van het genootschap van 1816, dat een tijdlang de historische Gereformeerde Kerk omknelde, begeeren wij niet’. Zowel het kerkgebouw als de overige kerkelijke goederen bleven overigens in hervormde handen.

Toen korte tijd later een landbouwer (van elders ingekomen) zich bij de Dolerende Kerk van Gaastmeer aansloot, liet de hervormde kerkenraad hem vervolgen tot betaling van de kerkelijke hoofdelijke omslag (de kerkelijke belasting waarvoor ieder automatisch werd aangeslagen), die door hem was geweigerd. Nadat de kantonrechter te Sneek hem had vrijgesproken (omdat de hervormde kerkenraad niet kon aantonen dat hij ooit zijn attestatie in Gaastmeer had ingeleverd), heeft de kerkenraad op dit punt niet meer geprocedeerd of vervolgd.

Hoe het verder ging.

De dolerende kerkenraad verzocht de heer Oversteeg uit Amsterdam – een van de medewerkers van dr. A. Kuyper – de kennisgeving van de instituering van de Gereformeerde Kerk van Gaastmeer aan de overige uitgetreden Kerken te verzorgen. Spoedig kwamen brieven van andere dolerende Kerken binnen waarin de wens werd uitgesproken om met de Kerk van Gaastmeer ‘gemeenschap te oefenen’.

Het was de gewoonte dat een nieuwe Dolerende Kerk door de andere Nederduitsche Gereformeerde Kerken welkom geheten werd binnen het kerkverband.
Het was de gewoonte dat een nieuwe Dolerende Kerk door de andere Nederduitsche Gereformeerde Kerken welkom geheten werd binnen het kerkverband.

‘Al snel werden pogingen in het werk gesteld om zo mogelijk met de hulpe des Heeren een geschikt  gebouw of hulpkerk te verkrijgen voor de openbare godsdienstoefeningen. Ten dien einde werd een inteekening gehouden. Daar de grond vrijwillig en gratis was afgestaan tot dat doel door A.S. Eisma, alsmede een pad naar ‘t gebouw over het eigendom van den Heer Y. Tysma en mede-erfgenamen, en hoewel [de intekening] niet toereikend [was], werd besloten te bouwen. En daar het algemeen gevoelen was dat een christen niet mag uitbesteden, werd dit werk aan den timmerman A.P. Wiersma opgedragen om zo spoedig mogelijk na tekening en bestek genoemd gebouw op te richten’.

Het houten gebouw werd ingewijd op 20 januari 1888: ‘En toen genoot de gemeente te dezer plaatse een wel weemoedig, doch ook weder lieflijk zamen zijn. Tot dusver hadden we ons moeten behelpen met een ongezellige en tochtige boerenschuur of schuurreed [sorry, Tysma!], nu was ons noodkerkje gereed; van buiten wel onaanzienlijk, doch van binnen recht gezellig en praktisch ingericht. Een dichte schare vulde het geheel toen onze consulent, doctor Wagenaar, optrad en in ‘t gebed dit toevluchtsoord den Barmhartige opdroeg: waarna hij ons de 126e psalm opende. Die psalm was ons als uit het hart geschreven’. De dolerenden hadden nu dus hun eigen hulpkerk. Het geregelde kerkelijke leven kon een aanvang nemen. ‘De Heere was kennelijk in ons midden en gaf ons vrede en blijdschap des harten, zoodat wij moeten zeggen: hoe hard het is buiten ons kerkgebouw gestoten en gesloten te zijn, tóch was de Heere aan deze plaats en het was ons goed daar te zijn. Hem zij d’eere’. Nog hetzelfde jaar, 1888, werd achter een woonhuis een eenvoudig stenen kerkje gebouwd, en wel aan de Munkedyk 12, waar het nog steeds staat en sinds 1981 dienst doet als pakhuis.

In 1914 had de Kerk nog rond de 220 leden, maar vanaf 1920 begon de daling, die uiteindelijk uitkwam ver onder de honderd leden. Eenzelfde daling van het ledental greep plaats in de hervormde gemeente van Gaastmeer. Uiteindelijk werd in 1981 besloten beide gemeenten samen te voegen tot een Federatieve Gemeente, die nu als Protestantse Gemeente het (van oudsher hervormde) kerkgebouw gebruikt en het de naam ‘Pyltsjerke’ gaf.

Het gereformeerde kerkje te Gaastmeer, gebouwd achter een woonhuis; dient nu als opslagplaats en het staat nog steeds aan de Munkedyk 12.
Het gereformeerde kerkje te Gaastmeer, gebouwd achter een woonhuis, dient nu als opslagplaats en het staat nog steeds aan de Munkedyk 12.

Ds. Van Kasteel meldt in zijn boekje ‘Voor vijf-en-twintig jaren’ enkele korte bijzonderheden over de christelijke school in Gaastmeer: ‘Een paar jaar voor de [dolerende] uittreding [in 1887] was hier door den hervormden predikant H. de Jong eene christelijke school gesticht en geopend met een rede over psalm 2: ‘Verheugt u met beving’. Hij zag de strijd naderen. Later ging het gehele schoolbestuur – op een na – én het Hoofd der School met de Doleantie mee. De school bleef sinds in handen der uitgetredenen’. Later werd het weer een ‘gewone’ christelijke school.

Bron:

Archieven van de Gereformeerde Kerk en van de Hervormde Gemeente te Gaastmeer.

© 2016. G.J. Kok, GereformeerdeKerken.info