Inleiding.
De Gereformeerde Kerk op het eiland Marken ontstond op 19 mei 1889, als ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’.
De Dolerende kerk ontstond niet zonder aanleiding. De hervormde predikant ds. H. Bakker mocht in zijn brochure ‘Vijftig jaar Doleantie, vijftig jaar pijn’ (1936), dan wel net doen alsof op Marken geen vrijzinnigheid bestond – ‘Wanneer ik op Marken preek, waar men geen modernisme kende en toch de eene helft getrouw meende te moeten zijn door de reformatie ter hand te nemen’ – maar in de tijd waarin de Doleantie op Marken plaatsvond lag het anders.
Ds. L. Tinholt was van 1848 tot 1852 namelijk de laatste rechtzinnige hervormde predikant op Marken. Daarna kwam de klad er in. Daardoor lieten steeds meer gemeenteleden zich niet meer in de zondagse kerkdienst zien: ‘Onze vaderen konden het niet langer aanhooren, dat van den kansel de Godheid van onzen Heer en Zaligmaker geloochend werd, dat Zijn verzoening aan het kruis van Golgotha verworpen werd, en dat het geloof in de wonderen Gods bespot werd. De geschiedenis van Noach moest als beeldspraak worden verstaan. Het pad dat God Israël door de Roode Zee baande, was een stukje fantasie. De hemelvaart van den verheerlijkten Heiland was eenvoudig onmogelijk, want dat zou strijden tegen de wet der zwaartekracht’, zo illustreerde ds. P.C. Jongbloed (1903-1966) de sfeer van de evangelieverkondiging op Marken in die tijd (ds. Jongbloed was van 1929 tot 1948 gereformeerd predikant op Marken). De namen van ds. G. Harder, die van 1863 tot 1870 hervormd predikant op Marken was, ds. H. Hebbinga, die daar vanaf 1870 gedurende drie jaar stond en ds. C. Peters, die daar van 1873 tot 1885 stond, werden genoemd.
Een Evangelisatie opgericht (1868).
Degenen die zich niet meer onder het gehoor van de genoemde predikanten schaarden, hadden in al 1868 een evangelisatie opgericht, waar ze als ‘gezelschap’, conventikel, hun huisgodsdienstoefeningen hielden. Ook werden een Jongelingsvereniging en een zondagsschool opgericht, waardoor men trachtte de ‘aloude Waarheid’ door te geven aan de jeugd.
Het verschijnsel ‘conventikel’ of ‘gezelschap’ was op Marken trouwens niet nieuw: al in de tijd van de ‘Afscheiding van 1834’ werden op het eiland huisgodsdienstoefeningen gehouden, die echter gevaar liepen door de overheid uiteen gedreven te worden. In die bijeenkomsten mochten immers, volgens een in 1816 ingevoerde oude Napoleontische wet, niet meer dan twintig personen bij aanwezig zijn. Pieter Kaars bijvoorbeeld werd in die tijd door de hervormde classicale vergadering voor de rechter gesleept. Men beschuldigde hem ervan een onwettige godsdienstige bijeenkomst in zijn woning te hebben toegestaan. De rechter sprak hem echter vrij. Maar ondanks die conventikels ontstond in Marken nooit een Christelijke Afgescheidene Gemeente, ook al bléven sommigen in conventikels, en níet in de hervormde kerk, bijeenkomen.
Een eigen kerkje.
Steeds meer hervormden sloten zich bij ‘het gezelschap’ aan, zodat, zoals gezegd, in 1868 de Evangelisatie opgericht werd. Jannetje Kaars bood haar huis aan om godsdienstoefeningen te houden ‘en nam zelf als huishoudster haar intrek bij Jan de Wit’, want haar hele huis werd als kerk ingericht; er kwam zelfs een galerij in!
Aanvankelijk werden er preken van de zgn. ‘oude schrijvers’ gelezen, zeer orthodoxe predikanten uit de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw, zoals Wilhelmus à Brakel (1635-1711) en Theodorus van der Groe (1705-1784). Maar ook kwamen er al snel voorgangers (predikanten of evangelisten) ‘van de wal‘, die regelmatig de diensten in het evangelisatielokaal leidden. Zo was ook evangelist P.J.W. Klaarhamer (1848-1920) regelmatig voorganger op Marken. Deze (onderwijzer) Pieter Klaarhamer was in Amsterdam het geloof van zijn jeugd kwijtgeraakt, maar kreeg het terug na een gesprek met een tot het christendom overgegane Jood. Vanaf die tijd voelde hij zich geroepen het evangelie te prediken, eerst als evangelist onder andere op Marken en na voltooiing van zijn theologische studie vanaf 1882 als hervormd predikant te Hilversum en Middelburg. In de Zeeuwse hoofdstad ging hij in 1886 met de Doleantie mee. Zijn zoon, de bekende ds. J.P. Klaarhamer, zou later, van 1898 tot 1904, predikant op Marken worden!
De evangelisten die op Marken werkzaam waren vonden onderdak in een speciaal voor hen gebouwde, helderblauw geverfde pastorie, ‘Het Blauwe Huis’ genoemd. Later werd het de woning van het hoofd van de christelijke school. In de tijd dat het huis niet door een evangelist bewoond werd, kon de Jongelingsvereniging (JV) ‘Het Vischnet’ er voor haar vergaderingen gebruik van maken. Vaak kwamen voorgangers alleen voor de zondag (vaak vanuit Amsterdam) naar Marken over om in Evangelisatie te preken. Zo bleef de ‘aloude waarheid’ op Marken beleden, maar de kérk bleef buiten beeld.
Er waren zelfs ‘dubbelgangers’: zo nu en dan gebeurde het dat een diaken van de hervormde gemeente in díe kerk collecteerde, maar zich onmiddellijk na de collecte uit de voeten maakte om maar op tijd in de evangelisatie de bijeenkomst te kunnen bijwonen. De predikant die, net als zijn collega’s, vijandig tegenover deze evangelisatie stond, kreeg toen het lumineuze idee om de collecte aan het eind van de kerkdienst te houden.
De scheiding tussen Evangelisatie en Hervormde Gemeente leverde wel bezwaren op voor wat betreft de geregelde viering van het Avondmaal en de bediening van de Doop. Vaak wachtten de leden van de Evangelisatie daarmee tot een rechtzinnig predikant in de hervormde kerk preekte, om dán aan de viering van het Avondmaal deel te nemen en hun kinderen te laten dopen. Lukte dat niet, dan zocht men in de omliggende plaatsen, zoals in Amsterdam, een gemeente met een rechtzinnige predikant. Hoe dan ook, het Avondmaal werd in de Evangelisatie echter steeds vaker overgeslagen, net als het doen van openbare geloofsbelijdenis.
Partijschappen.
Omdat de evangelisatie geen duidelijke organisatie kende, lag de akker geploegd voor het ontstaan van verschillende richtingen en onenigheid, vooral als besloten moest worden wie in de Evangelisatie zouden voorgaan. Zo waren er ‘vrij-evangelische’ leden die vóór alles ‘troost voor de ziel’ zochten: ‘zij stelden zich ruimschoots tevreden met het horen en beleven van de vergeving van zonden door het zoenoffer van Christus waardoor hun ziel gered was’. Hún ideale voorgangers waren Jan en Pieter de Wit, Klaas Kes en Jan Visser.
Anderen, behorende tot ‘de gereformeerde richting’, vonden het echter vooral óók van groot belang te gehoorzamen aan al Gods geboden, en konden zich er daarom moeilijk mee tevreden stellen dat ze eigenlijk niet tot de kerk behoorden, ook al stonden hun namen daar in het lidmatenboek; daaraan stoorden de eersten zich minder. Ook de ‘gereformeerden’ hadden hun voorkeuren als het om de voorgangers ging: zíj wilden vooral de prediking van de evangelisten Pieter Kaars, Klaas Teerhuis en Cornelis Kas. De ‘gereformeerden’ volgden alles wat in de landelijke hervormde kerk op het gebied van het Kerkherstel gaande was en bestudeerden daarom de gereformeerde beginselen van de ‘aloude Gereformeerde Kerk’.
Naar Amsterdam!
In Amsterdam was de voor rechtzinnigheid strijdende hervormde kerkenraad druk bezig in conflict te raken met de hogere kerkelijke besturen, en het sprak vanzelf dat de ‘gereformeerden’ van de Evangelisatie op Marken zich daarvoor bijzonder interesseerde! En zéker toen in 1886 in Amsterdam tachtig hervormde kerkenraadsleden, onder wie dr. A. Kuyper, afgezet werden, trok dit de onverdeelde aandacht van de ‘gereformeerde’ richting op tet eiland in de Gouwzee.
Natuurlijk voer vanaf die tijd op zaterdag meerdere malen een schip met leden van de Evangelisatie vanaf Marken richting Amsterdam. Er was hun alles aan gelegen de afgezette ‘benauwde broederen in de localen te Amsterdam’ te horen. En natúurlijk werd een viertal Evangelisatieleden afgevaardigd naar het Gereformeerd Kerkelijk Congres, dat van 11 tot 14 januari 1887 in Amsterdam gehouden werd. Het was voor hen geen enkel probleem bij de ingang van de congreszaal te moeten ondertekenen dat zij het plicht achtten de Reformatie van de Nederlandsche Hervormde Kerk ter hand te nemen, t.w. zich los te maken van de hiërarchie van de kerkelijke besturen, die in 1816 aan de kerk waren opgedrongen, terwijl bovendien de belijdenisgeschriften in feite buiten werking gesteld werden.
De Evangelisatie opgeheven.
Teruggekomen uit Amsterdam richtten de broeders van de ‘gereformeerde richting’ een schrijven aan de hervormde kerkenraad op Marken met het verzoek de Reformatie ter hand te nemen. Men kreeg echter geen antwoord. Op de hervormde kerkenraad hoefde men dus niet te rekenen. Vandaar dat de ‘gereformeerden’ besloten zelfstandig als gelijkgezinden verder te gaan, de eerder mede door hen gestichte Evangelisatie te verlaten en in het vervolg in de woning van Pieter Kaars hun kerkdiensten te houden. De resterende leden van de Evangelisatie trachtten de moed er in te houden, maar de meesten keerden al spoedig naar de hervormde kerk terug. Het was voor hun gevoel immers nog steeds hún kerk. Het voordeel was dat ze een positieve invloed uitoefenden op de gang van zaken in de hervormde gemeente van Marken en na verloop van tijd steeds meer de leiding van de hervormde gemeente in handen kregen. Het gevolg daarvan was al redelijk snel dat rechtzinnige predikanten beroepen werden en op Marken de kansel beklommen.
De ‘Vrienden der Waarheid’ .
Niet alleen op Marken was men ongerust over de ontwikkelingen binnen de hervormde kerk. Zo raakten de hervormde gemoederen in 1868 in het hele land verhit over de formule die bij de doop van kinderen gebruikt werd. Vrijzinnige predikanten weken vaak af van de officiële woorden (‘Ik doop u in de Naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes’) en maakten er bijvoorbeeld van: ‘Ik doop u in de naam van de vrede’ of zo iets.
Eveneens in de tweede helft van de negentiende eeuw ontstond in Amsterdam – maar met landelijke uitstraling – onenigheid over het beroep dat de hoofdstedelijke hervormde gemeente uitbracht op de vrijzinnige predikant Meyboom. En in Den Haag ontstond in diezelfde tijd ophef over de kwestie-Zaalberg. Deze vrijzinnige predikant had aanvankelijk ontslag genomen, maar wilde op de hofstedelijke preekstoel terugkeren. Daartegen maakte zijn kerkenraad echter bezwaar, maar de hervormde synode koos partij voor de predikant. Talloze vlugschriften en brochures werden daarover door de drukpersen afgeleverd.
In Rotterdam had men al in 1853 de vereniging ‘Heb acht op uzelven en op de leer’ opgericht, waarmee men wilde opkomen voor de rechten van de gereformeerde richting in de hervormde kerk. Het jaar daarop werd in Amsterdam (naar aanleiding van de kwestie-Meyboom) eenzelfde vereniging opgericht, onder de naam ‘Vereeniging tot handhaving en verdediging van de leer en de rechten der Gereformeerde Kerk’. Ook op veel andere plaatsen in het land werden soortgelijke verenigingen in het leven geroepen, die zich in 1863 verenigden tot de landelijke organisatie ‘Nederlandsche Vrienden der Waarheid tot handhaving van de leer en de rechten der Gereformeerde Kerk’. De plaatselijke afdelingen van deze ‘Vrienden der Waarheid’ hielden bidstonden, zonden evangelisten uit, leidden jongelui op tot predikant, lieten hun stem liet horen als de rechten der gereformeerde richting in de hervormde kerk aangetast werden en stichtten christelijke scholen.
‘De Vrienden’ ook op Marken (1888).
Marken hield contact met de Amsterdamse afdeling van de ‘Vrienden’ en zo kwam men ook op het eiland in de Gouwzee tot de oprichting van een eigen ‘Vereniging van Vrienden der Waarheid’. Dat gebeurde op zondagmiddag 8 april 1888. Voorganger in de aan de oprichtingsvergadering voorafgaande kerkdienst was W. Voordewind uit Nieuwer-Amstel, die omstandig uit de doeken deed wat het doel van de ‘Vrienden der Waarheid’ was. De Marker vereniging telde bij de oprichting 21 leden en de eerste actie was de Amsterdamse vereniging mee te delen dat de Vrienden ook op Marken tot openbaring gekomen waren. Men voegde er het verzoek aan toe of de Amsterdamse vereniging wekelijks voor een voorganger op Marken wilde zorgen. Naast de hierboven al genoemde sprekers traden op Marken sindsdien onder meer ook op evangelist J.C. Levendig, ds. E.H. Rullmann (1861-1911), ds. D. Koffyberg (1844-1911), evangelist G.N. Hoogervorst en ds. G. Klumper (1857-1919).
Dringende verzoeken.
Nadat het eerdere schrijven van ‘de gereformeerde richting’ op Marken aan de plaatselijke hervormde kerkenraad zonder antwoord bleef, besloten ‘De Vrienden’ op Marken in augustus 1888 een verzoek te richten aan de hervormd kerkvoogdij. Men vroeg hun het kerkgebouw af te staan als een predikant uit een van de Dolerende kerken op Marken zou komen preken. De kerkvoogdij reageerde niet. Daarom schreven de ‘Vrienden’ op 1 december dat jaar opnieuw een brief, waarin uitvoerig werd aangedrongen op het ter hand nemen van de reformatie (c.q. om in Doleantie te gaan), en ‘het juk van de synodale hiërarchie’ af te werpen. Ook deze brief bleef onbeantwoord, al werd er op 23 december wel over vergaderd.
Omdat de kerkelijke toestand de broeders zwaar op het hart lag, werd op 7 januari 1889 opnieuw een brief aan de kerkenraad gericht. Daarin vroegen de ‘Vrienden’ nog dringender ‘de reformatie ter hand te nemen’ en zich los te maken van de onwettig opgelegde reglementen en kerkelijke besturen, en zodoende het kerkelijk leven weer in te richten overeenkomstig de Dordtse Kerkorde van 1618-1619. Opnieuw kwam er geen antwoord.
Er bleef dus nog maar één weg open: die van het ‘ambt der gelovigen’, waarbij – als de ambtsdragers het er bij lieten zitten – de gelovigen zélf in actie moesten komen. Vandaar dat op 27 april 1889 in de woning van Pieter Kaars een vergadering gehouden werd waar vijf ambtsdragers van de toekomstige Gereformeerde Kerk verkozen werden. Niet om zich af te scheiden van de hervormde kerk, maar om het synodale bestuur terzijde te stellen en om de gereformeerde belijdenis opnieuw geldigheid te verlenen. Dát was naar hun innerlijke overtuiging plicht. Zou de Gereformeerde Kerk bij de bevestiging van deze ambtsdragers te zijner tijd tot openbaring gekomen zijn, dan zou de plaatselijke afdeling van de ‘Vrienden der Waarheid’ worden opgeheven.
Wat aan de Doleantie op Marken voorafging.
De vijf tot ambtsdragers verkozen broeders richtten in april 1889 aan alle leden van de hervormde gemeente een rondschrijven waarin zij, te weten A. Boneveld Czn., P. Kaars Czn., C. Dorland Pzn., C. Kes Kzn en K. Teerhuis Pzn., verklaarden dat zij overtuigd waren van de noodzaak het ‘Algemeen Reglement’ terzijde te stellen en terug te keren tot de aloude Kerkorde van Dordrecht van 1618-1619 en daarmee ‘tot gehoorzaamheid aan haren Koning, en dus niet mogende berusten in het besluit des Kerkeraads, om een daartoe strekkend verzoek zelfs niet eenig antwoord te gunnen’. Ze nodigden alle meerderjarigen (boven de 23 jaar) uit, ‘voorzoover zij in diezelfde overtuiging staan’, om op 27 april ten huize van P. Kaars in de Kerkbuurt nummer 90 samen te komen ‘om de reformatie ter hand te nemen’.
Er kwamen niet zoveel mensen als gehoopt was ‘om den tempel te herbouwen’. Zo waren er gemeenteleden die tegen de kosten van gemeentestichting opzagen; in de hervormde kerk hadden ze daar niet veel last van, maar nu een eigen ‘nieuwe’ gemeente te gaan bouwen… Anderen vonden dat ze al zó lang in de hervormde kerk waren, daar gedoopt waren en er belijdenis gedaan hadden, dat de stap voor hen te groot en te gewaagd was.
Ds. H.W. van Loon (1846-1916) van Amsterdam had de leiding van deze voorbereidende vergadering. Hij stond stil bij de geschiedenis van de hervormde kerk, hoe het onwettig aan de kerk opgedrongen ‘Algemeen Reglement’ ervoor gezorgd had dat op de kansels ‘bijna alles gepredikt kon worden dat de Waarheid Gods loochene’. Hij gaf aan dat het plicht was het voorbeeld van de Afgescheidenen te volgen, vijftig jaar eerder: ‘Moeiten noch kosten hebben zij zich gespaard; smaad en vervolging hebben zij van alle zijden moeten verduren. Zware boeten werden hun opgelegd. Alsof het de grootste oproerlingen waren werden de dragonders op hen afgestuurd. Maar zij hielden stand, omdat de eere van den Koning der Kerk, Jezus Christus, hun zwaarder woog’.
Ds. Van Loon verwees naar de strijd van de ‘benauwde broederen’ te Amsterdam, waar ‘de rechtzinnige kerkenraad weigerde loochenaars van Christus’ Kruisverdienste aan het Heilig Avondmaal toe te laten en hoe zij daarvoor afgezet en uitgebannen werden’. Net als op zoveel andere plaatsen werd ná de Doleantie te Amsterdam (en eerder al die in Kootwijk, Leiderdorp en in een aantal Friese kerken) nu óók de gemeente van Marken voor de keus gesteld. Vandaar dat ds. Van Loon allen, die met de ‘synodale hiërarchie’ níet wilden breken, vroeg het lokaal te verlaten.
Vervolgens tekenden vijfentwintig manslidmaten de zogenaamde ‘Verzamellijst’, waarin men aangaf de reformatie ter hand te willen nemen. Ook werd op die 27ste april 1889 de Vereniging ‘De Kerkelijke Kas’ opgericht. Dolerende kerken kregen immers geen rechtspersoonlijkheid omdat ze door de overheid niet werden erkend. De ‘Kerkelijke Kas’ zou als erkende rechtspersoon de benodigde officiële handelingen kunnen verrichten ‘ten behoeve van de belangen der Nederduitsche Gereformeerden op het eiland Marken’. De leden konden meteen de handen uit de mouwen steken: kerkbouw wachtte, de armverzorging kwam straks op hun schouders en het kerkelijk leven diende in stand gehouden worden!
Hervormd Marken vacant (1885-1891).
Ondertussen was de hervormde gemeente sinds het overlijden van ds. C. Peters in 1885 vacant (pas zes jaar later zou er een nieuwe predikant op Marken komen). De hervormde kerkenraad vroeg daarom aan het ‘ministerie’ (de vergadering) van hervormde predikanten in Amsterdam om raad. Wat te doen met de kerkelijke beweging op Marken? Zou het hele eiland voor de hervormde kerk verloren gaan? De Amsterdamse predikanten besloten toen elke zondag voor een hervormde predikant op Marken te zorgen. En nu eens géén vrijzinnige, maar predikanten van de confessionele richting, zodat de gemeenteleden dáárover in elk geval niet te klagen hadden en daarin geen reden zouden kunnen vinden alsnog te gaan doleren. Dat had in ieder geval voorlopig succes. Meerdere dolerensgezinde gemeenteleden verlieten het kleine clubje in het huis van Kaars of Teerhuis en keerden terug in de moederschoot der kerk.
De Doleantie (19 mei 1889).
De vijf op 27 april 1889 door de manslidmaten verkozen ambtsdragers werden op 19 mei 1889 door ds. Van Loon in het ambt bevestigd. Daarmee was de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ op Marken geïnstitueerd. De preek in deze gedenkwaardige dienst ging over psalm 51:20, waar tot God gebeden wordt: ‘Doe wel bij Sion naar Uw welbehagen; bouw de muren van Jeruzalem op’. Nog dezelfde dag legden in de middagdienst tweeëntwintig oudere doopleden belijdenis van hun geloof af. In de hervormde kerk hadden ze dat niet kunnen doen vanwege ‘de leer die in de Christelijke Kerk alhier geleerd wordt’. Tijdens die middagdienst preekte ds. Van Loon naar aanleiding van Exodus 17:10 tot 16 en deelde zijn preek aldus in: ‘1. Hoe men kan strijden; 2. waarvoor men mag strijden; 3. waardoor men moet strijden, zal de overwinning zeker zijn’.
De namen van de tweeëntwintig nieuwe belijdende leden werden vervolgens ingeschreven in het ‘duplicaat-lidmatenboek’, níet in het ‘lidmatenboek’, want dát zou immers betekenen dat de dolerende kerk een níeuwe kerk was. Dat was ze naar hun overtuiging niet. Het was de voortzetting van de aloude kerk der Hervorming. Op de eerste kerkenraadsvergadering, op de avond van de 19de mei, werd besloten de synodale organisatie van 1816 terzijde te stellen en de wettige Dordtse Kerken Orde van 1618-1619 weer geldigheid te verlenen. Ook werd besloten meteen met de catechisatie te beginnen, en wel van de kinderen vanaf 8 jaar.
Een eigen kerk (1889).
Het huis van Pieter Kaars herbergde tijdens de zondagse kerkdiensten meteen al in het begin meer dan honderd mensen. De ouderen zaten dicht opeen gepakt ‘beneden’, en de kinderen zochten op zolder een plaatsje (waar anders?!). Geen wonder dat de ‘Kerkelijke Kas’ al op 25 mei 1889, een week na de Doleantie, besloot een lening van fl. 8.500 uit te schrijven en een stuk grond te kopen. Architect G.H. van der Wilt te Breukelen kreeg opdracht een tekening en een begroting te maken. Alleen al op Marken werd fl. 6.100 geleend en de rest werd van ‘buiten’ toegezegd (zo leenden enkele Amsterdammers fl. 600). Al op 1 augustus 1889 werd de eerste paal in de grond geslagen. Er waren 92 nodig. Het heien moest door de gemeenteleden zelf gedaan worden; niemand anders wilde helpen, financieel noch materieel.
Toch kon de eerste steen gelegd worden en wel door ds. N.A. de Gaay Fortman (1845-1927) van Amsterdam. De reden om juist hém uit te nodigen was dat hij in de begintijd als consulent de Marker broeders vaak van advies gediend had. Die eerste steen was ook écht de eerste steen: in de bouwput! Zijn toespraak moest hij dus ‘Uit de Diepte’ omhoog roepen naar de toegestroomde gemeenteleden. Eigenlijk was dat voor hem symbolisch, want hij werkte door het leveren van preken vaak mee aan de Dolerende prekenserie ‘Uit de Diepte’. Bovendien regende het en werd hij door een aangeleverde paraplu ook nog geheel aan het gezicht onttrokken.
Vertraging in de levering van stenen en stormweer-met-overstroming waren er de oorzaak van dat de bouw enigszins vertraagd werd, maar verder vorderde de bouw voorspoedig. Op 1 oktober werd het torentje op de kerk geplaatst en iets meer dan een maand later, op 3 november 1889, stond dr. A. Kuyper himself op de preekstoel, om met een preek over 2 Samuel 7:11b de kerk officieel in gebruik te nemen: ‘Ook geeft u de Heere te kennen dat de Heere u een huis zal maken’. Dr. Kuyper drong er bij de hoorders op aan dat ieder ‘zich ernstig zou onderzoeken bij het licht van Gods Woord, of gij reeds in het geloof de hand gelegd hebt op de belofte, door God aan David gedaan en vervuld‘. De gemeente moest toezien op welk fundament haar levenshuis gebouwd was. ‘Rampzalig, zoo wij niet staan in dat besef, dat de Heere ons huis gebouwd heeft’.
De kerk bevatte op de dag van de ingebruikneming driehonderd gemeenteleden. Zo kon de gemeente op Marken aan haar kerkelijk leven ‘beginnen’.
(In 1968 werd deze eerste gereformeerde kerk aan de Kerkbuurt buiten gebruik gesteld, toen de nieuwe Patmoskerk, buiten het dorp aan de Hoogkamplaan, in gebruik genomen werd.)
Bronnen:
© 2016. G.J. Kok. GereformeerdeKerken.info