De Gereformeerde Kerk te Rijssen (Ov.) – Deel 2

Inleiding.

Het eerste deel van de geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Rijssen besloten we met het vertrek van ds. Diephuis, in 1887, naar Amerika. We vervolgen het verhaal:

De Christelijke Gereformeerden in Rijssen.

Na het vertrek van ds. Diephuis en de in bezitneming van de Walkerk door de bijna 500 ‘bezwaarden’ (die zich de ‘Zelfstandige Christelijke Gereformeerde Gemeente’ noemden) kerkten de resterende 116 leden van de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Rijssen eerst een tijdje bij de leden thuis, maar huurden kort daarop een schuur aan de Haarstraat. In een paar dagen werd het interieur voor (jawel) fl. 1,20 geschikt gemaakt en kon het in 1884 in gebruik genomen worden voor fl. 25 per jaar. Als predikant werd op 17 mei 1885 ds. A. Hazevoet (1829-1888) in het ambt bevestigd. Hij bleef daar tot 1888, toen hij naar Veenendaal vertrok.

Ds. A. Hazevoet (1829-1888).
Ds. A. Hazevoet (1829-1888).

Maar zijn ambtsperiode in Rijssen, hoewel kort, was van belang. De Kroaj’nschure aan de Haarstraat (genoemd naar de toenmalige kerkenraadsvoorzitter D.J. Kraa) bleef tot 1895 dienst doen. Intussen had de gemeente met de destijds uitgetreden ‘Zelfstandige Christelijke Gereformeerde Gemeente’, die de Walkerk in bezit genomen had overeenstemming bereikt over de boedelscheiding: de kerk was dan nu wel in het bezit van de ‘Zelfstandige Christelijke Gereformeerde Gemeente’, maar de Christelijke Gereformeerde Gemeente kreeg daarvoor een schadeloosstelling van fl. 3.700. Mede met dat geld kon een nieuwe kerk aan de Huttenwal gebouwd worden. Ouderling Kraa had de grond al gekocht. In 1895 kon de ‘Kroaj’nkoarke’ (ook het ‘Noorderkerkje’ genoemd) in gebruik genomen worden. Deze kerk diende tot 1930, toen een nieuwe (huidige) kerk aan de Boomkamp in gebruik genomen werd; maar zover zijn we in dit verhaal nog lang niet.

Twaalf jaar zonder dominee (1888-1900).

Na het vertrek van ds. Hazevoet, in 1888, bleef deze gemeente gedurende ongeveer twaalf jaar vacant. Pas in 1900 zou de volgende predikant aantreden. Deze vacante periode is in de geschiedenis van de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Rijssen een zeer onrustige tijd geweest, waarin een duidelijke leiding ontbrak. We gaan al die problemen niet bij langs maar geven in grote lijnen aan waar het om ging (Riemens geeft in zijn boek uitvoeriger inlichtingen).

In 1891 ontstond een ruzie tussen twee ambtsdragers waardoor het kerkenraadswerk jarenlang gefrustreerd werd en het beroepen van een predikant geen doorgang kon vinden; in de classicale notulen wordt in 1893 gesproken over een ‘ontredderde toestand’ van de kerkelijke gemeente te Rijssen; ook een geschil tussen de kerkenraad en de classis over het wel of niet benoemen van een oefenaar voor Rijssen (de classis was tegen) leidde tot onaangenaamheden.

Dominee H.J. Allaart (1864-1923) van Deventer probeerde als consulent de rust te doen terugkeren door met strakke hand de orde in het kerkelijk leven terug te brengen. Zo wilde hij onder meer een geheel nieuwe kerkenraad  laten kiezen. Dat lukte op 16 januari 1894, toen tweeëntwintig manslidmaten een nieuwe kerkenraad kozen. Maar twee verkozenen namen hun benoeming niet aan. Nieuwe verkiezingen dus, maar daartegen bestond bij een aantal gemeenteleden bezwaar omdat de kandidaten allemaal afkomstig zouden zijn uit het nabijgelegen dorp Notter. Men wilde dat ook Rijssen daarin vertegenwoordigd was. De kerkenraad  keek er weer naar en uiteindelijk werd het in september 1894 geregeld.

In 1892 was trouwens de landelijke fusie tot stand gekomen tussen de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland’ en de ’Nederduitsche Gereformeerde Kerken’, onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920)  voortgekomen uit de Doleantie van 1886. Dat had voor de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Rijssen als vrijwel enige consequentie dat deze zich in het vervolg ‘Gereformeerde Kerk te Rijssen’ noemde.

Een ‘oude’ of een ‘nieuwe’ preek?

Ondertussen diende zich in het nog steeds vacante Rijssen  en nieuw probleem aan. Omdat niet elke zondag een heuse dominee uit een van de kerken in de omgeving kon voorgaan, moest nogal eens een preek worden gelezen. Onenigheid ontstond over de vraag of dit ‘oude’ of ‘nieuwe’ preken moesten zijn, met andere woorden: die van de ‘oudvaders‘ uit de zevende en achttiende eeuw (zoals die van Theodorus of Wilhelmus à Brakel of die van Smijtegelt) óf die van de toenmalige predikanten uit de negentiende eeuw. In april 1896 werd besloten in het vervolg de nieuwe preken te lezen. Voorlezer G.J. Koedijk, die de schriftlezingen verzorgde, stopte er toen mee en kondigde aan uit de kerk te zullen wegblijven. Hij voegde de daad bij het woord, zodat de kerkenraad er weer een gespreksonderwerp bij had. Eén ouderling sloot zich bij de bezwaarde br. Koedijk aan; hij ‘vreesde een scheuring in de gemeente’ naar aanleiding van het preekbesluit (en werkte daaraan door zijn aftreden zelf mee). De kerkenraad besloot toen tot een tussenweg: in het vervolg zouden elke twee maanden de te lezen preken tevoren doorgenomen worden, waarna een keuze gemaakt zou worden.

Op 2 augustus 1896 werd zelfs een complete manslidmatenvergadering over de preekkwestie gehouden! Koedijk speelde met enkele anderen een voorname rol bij het tumult dat in die bijeenkomst ontstond. Hoewel in de daarop volgende kerkenraadsvergadering Koedijks handelen werd afgekeurd, meende ouderling Bolink dat Koedijk zakelijk gezien wel gelijk had met zijn kritiek op de ‘huidige’ preken. En, zo voegde hij er aan toe, als het zo door bleef gaan, zou hijzelf afhaken. Hij was die nieuwe preken zat. De kerkenraad antwoordde daarop dat door lezen van ‘oude’ preken een ánder deel van de gemeente weer ontevreden zou zijn. De broeders overwogen zelfs de eerstvolgende zondag politiebescherming te vragen omdat gevreesd werd dat de kerkdienst verstoord zou worden…

Rijssen Bouwstraat

Intussen wilde de kerkenraad de kwestie Koedijk uit de wereld hebben. Hij werd uitgenodigd mondeling op de kerkenraad óf schriftelijk zijn ontslag als ouderling in te dienen en ook de in zijn bezit zijnde gelden en boeken aan de kerkenraad over te dragen. Zowel het een als het ander weigerde hij. De kerkenraad dreigde vervolgens in een (tweede) aangetekende brief met de rechter. Uiteindelijk was hij bereid het archief en de gelden over te dragen. Met een kruiwagen werd het kastje met de boeken uit Koedijks woning opgehaald en aan de kerkenraad overhandigd. Het bleek een rommeltje te zijn; maar goed, uiteindelijk was deze zaak in ieder geval afgehandeld.

Ondertussen had Koedijk op zondag zijn huis opengesteld voor huisdiensten, vermoedelijk om ‘oude preken’ te lezen. Ouderling Bolink ging daar ook heen en probeerde andere gemeenteleden zover te krijgen dat ook zij de zondagse erediensten zouden verruilen voor de bijeenkomsten bij Koedijk. Daarvoor werd hij door een classicale commissie bestraft. Bolink verklaarde een hekel te hebben aan die ‘nieuwe preken’ en had bovendien bezwaar tegen het feit dat de consulent – ds. L.M.A. Scheps (1843-1925) – alle kerkenraadsvergaderingen moest bijwonen en dat hij zo’n beetje ‘alles voor het zeggen had’. Bovendien had Bolink bezwaar tegen hoofdstuk XVII van de Dordtse Leerregels, waarin gehandeld wordt over de zaligheid van ‘de kinderen uit godzalige ouders, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt’.

Ouderling Bolink werd er door een classicale commissie op gewezen dat zijn mening over het laatste punt onjuist was. Hoe dan ook, Bolink wachtte de bedenktijd, die hem door de commissie was verleend, niet af en deelde mee dat hij geen ouderling meer wilde zijn. Intussen wilde de kerkenraad ook spreken met de zeven bezwaarden die zich inmiddels al aan de gemeente onttrokken hadden. Later werden nog vijf ánderen opgeroepen op de kerkenraad te komen. Geen van hen verscheen daar. Drie van de door de kerkenraad aangeschreven gemeenteleden lieten weten dat ze zich níet van de Gereformeerde Kerk afscheidden. Ze werden bezocht. De anderen werden trouwens ook thuis opgezocht, maar dezen verklaarden dat ze zich niet meer als lid van de Gereformeerde Kerk beschouwden.

Al met al werd door deze gebeurtenissen het geregelde vergaderen van de kerkenraad problematisch. De classis besloot tot censuur (inmiddels was de tweede trap bereikt: de afkondiging met vermelding van de namen ‘der zondaren’). Na verloop van tijd keerden enkelen van de gecensureerden terug naar de kerk, onder wie Bolink. Na veel vijven en zessen werd uiteindelijk in 1898 met succes een kerkenraad gekozen. Toen ging men op zoek naar een dominee.

Ds. Ouendag brengt de rust terug (1900-1921).

Ds. M. Ouendag (1854-1921).
Ds. M. Ouendag (1854-1921).

Twaalf jaar had de vacante periode geduurd. Zoals we zagen mislukte in 1893 de benoeming van een oefenaar door ingrijpen van de classis. Al snel daarna beraadde de kerkenraad zich over de beroeping van een heuse predikant. Daarvoor had Rijssen eigenlijk te weinig geld, want de classis had gezegd dat deze predikant minstens fl. 700 traktement moest hebben. Het bleek dat de gemeenteleden met veel te lage toezeggingen reageerden op een tweetal financieringsplannen van de kerkenraad. Desondanks werd in 1895 een twaalftal samengesteld waaruit uiteindelijk een predikant gekozen zou moeten worden om te beroepen. Dat mislukte. Ook latere pogingen leden schipbreuk, zodat de kerkenraad in mei 1899 weer broedde op het plan om een oefenaar te beroepen: P. Koster van Zoetermeer, een bekend man in die tijd. De classis lag weer dwars en uiteindelijk besloot men in augustus 1899 samen met de kerk in het nabijgelegen Wierden een predikant te beroepen. Dát ging lukken! Afgesproken werd dat de predikant in Wierden zou komen wonen (al had men in Rijssen óók een predikantswoning in voorraad). In februari 1900 werd het eerste beroep uitgebracht. Verscheidene andere volgden. Uiteindelijk werd uit het tweetal ds. G. Noordhof (1859-1922) – evangelisatiepredikant te Lippenhuizen, Hoornsterzwaag en Terwispel – en ds. A. Ouendag uit Zevenbergen (Z.H.) met op één na alle stemmen de laatstgenoemde beroepen. En hij nam het beroep aan!

De gereformeerde kerk met de pastorie te Wierden.
De gereformeerde kerk met de pastorie te Wierden. Hier woonde ds. Ouendag.

Op 30 september 1900 deed de voormalige onderwijzer Maarten Ouendag (1854-1921) intrede in de gecombineerde gemeenten Van Rijssen en Wierden. Het gevolg was wel dat in principe óm de andere week een leesdienst gehouden moest worden. Afgesproken werd eigentijdse preken te lezen. Voor de predikant was het pendelen tussen beide dorpen niet makkelijk, ook omdat hij niet kon fietsen. Maar over zijn werk in de beide plaatsen zijn geen belangrijke klachten naar voren gekomen, zodat met een gerust gemoed kan worden geconcludeerd dat ds. Ouendag met rustige, vaste hand de eenheid in de gemeente te Rijssen weer terugbracht. Zijn traktement werd verscheidene keren verhoogd, zodat hij in oktober 1919 jaarlijks fl. 1.800 ontving. Als het aan hem gelegen zou hebben zou hij na zijn vakantie in september 1920 ongetwijfeld teruggekomen zijn. Maar nog dezelfde maand moest hij, ernstig ziek, in Harlingen in het ziekenhuis worden opgenomen. De arts legde hem een rustkuur van een half jaar op, maar op 8 februari 1921 verwisselde hij het tijdelijke met het eeuwige. Verwees zijn laatste preek naar de ziekte die hemzelf ongetwijfeld niet ontgaan was? ‘Ik ben wel ellendig en nooddruftig, maar de Heere denkt aan mij’ (Psalm 40).

Ds. M.M. Horjus.

Wierden besloot daarna in het vervolg weer op eigen kracht een predikant te beroepen. Ook Rijssen wilde die kant graag op en ging ijverig aan de slag om het financiële plaatje op orde te krijgen. Na zes vergeefse beroepen werd uiteindelijk met succes het oog geslagen op ds. M.M. Horjus (1876-1936) van Hendrik Ido Ambacht. Hij was een man met negentien jaar ervaring: zijn eerste gemeente was  Brouwershaven, daarna stond hij achtereenvolgens in Soest, Breda, Oud-Loosdrecht en Hendrik Ido Ambacht.

Op 18 november 1923 deed de predikant intrede in Rijssen. De kerk aan de Huttenwal, al gauw ‘Horjuskoarke’ genoemd, zat vol. Ook híj zou meer dan tien jaar aan de gemeente verbonden blijven; jaren die voor het kerkelijk leven in Rijssen van meer dan gemiddelde betekenis waren. Aanvankelijk woonde de predikant in het huis dat de kerkenraad al in 1922 naast de kerk aan de Huttenwal had laten bouwen. De ruimte was echter te beperkt. Hij kon zijn huisraad er niet in kwijt en stelde de kerkenraad voor het huis te verkopen en een grotere pastorie te bouwen. Na wat zoeken kwam een  woning aan de Haarstraat in beeld, die voor fl. 12.500 gekocht wordt, terwijl de pastorie naast de kerk voor ruim fl. 360 per jaar verhuurd werd. De predikant nam zelf een hypotheek op het nieuwe huis.

Ds. M.M. Horjus (1876-1936).
Ds. M.M. Horjus (1876-1936).

Maar goed, het werk wachtte. Een zendingscommissie werd ingesteld, ook voor het werk onder de Joden; door toedoen van mevrouw Horjus zag een jongedochtersvereniging ‘Tryphosa’ het licht, en de predikant richtte een jongelingsvereniging op, ‘Timotheus’ genaamd. Ook organiseerde hij het kerkelijk leven en de kerkenraadsvergaderingen duidelijker. Riemens noemt in zijn boek het voorbeeld dat de kerkenraad, op voorstel van de predikant, aan de ‘Vereniging tot Drankbestrijding’ het gebruik van het kerklokaal voor een voorlichtingsbijeenkomst weigerde. Die vereniging zou daar naar zijn stellige overtuiging niet de juiste doelgroep vinden. ‘De kerkeraad geeft de raad zich te wenden tot de Hervormde Gemeente of tot de Christelijke Bewaarschool’. De zondagsrust had de predikant hoog in het vaandel. Of het nu om voetballen op zondag of de zondagssluiting van cafés betrof, dat was hem om het even.

Een nieuwe kerk (1931).

Al gauw werd de kerk aan de Huttenwal te klein. In december 1924 werd besloten tot uitbreiding van de kerk, maar dat leverde voor bijna fl. 500 nog geen dertig extra zitplaatsen op. Duidelijk werd dat het tot níeuwbouw zou moeten komen. Vandaar dat in 1926 een bouwfonds werd opgericht. Op de gemeentevergadering van 1928 verkreeg de kerkenraad toestemming een stuk grond te kopen aan de Boomkamp; het aangekochte perceel was eigendom van de familie Koedijk. Architect B.W. Plooy (1890-1967), niet de eerste de beste, maakt op kosten van de predikant (!) een schetstekening voor de nieuwe kerk. Toen de manslidmaten in 1929 een oordeel moesten vellen over de plannen kon men niet direct tot een beslissing komen. Moest er bijvoorbeeld ook een galerij in? Maar er werden spijkers met koppen geslagen, ook op financieel vlak; wát een verschil met vroeger! In totaal bracht de actie fl. 14.000 op. Er waren wel een paar voorwaarden: de aannemer en de stenenbakker móesten protestants zijn. De kerk zou ruim 400 zitplaatsen tellen; en mocht de kerk – naar ieder hoopte – zich verder uitbreiden, konden altijd nog drie galerijen worden aangebracht. De ‘eerste steen’ werd op 14 juni 1930 door ds. Horjus ingemetseld. De tekst: ‘Dat Uwe oogen open zijn, nacht en dag over dit huis’. Op 17 december dat jaar kon de kerk aan de Boomkamp in gebruik genomen worden. De gemeente telde intussen 460 leden.

De nieuwe gereformeerde kerk.
De nieuwe gereformeerde kerk aan de (toenmalige) Spoorstraat.

Helaas ontstond een conflict over de financiering van de pastorie aan de Haarstraat. Ds. Horjus had aanvankelijk beloofd de predikantswoning tegen kostprijs over te nemen, maar door de crisistijd kon hij die toezegging niet gestand doen. Ook omdat er van alles aan het huis mankeerde, lekkerij hier, houtrot daar, was de predikant bereid om de taxatieprijs te betalen. Uiteindelijk werd met moeite overeengekomen dat de predikant op eigen voorstel genoegen zou nemen met tien procent minder traktement. De kerkenraad beloofde bovendien zodra mogelijk te beginnen met de aflossing van de door de predikant destijds genomen hypotheek. Toch moest de predikant in 1933, bij zijn vertrek naar de kleine Gereformeerde Kerk te Rhenen, ‘de op de pastorie rustende hypotheek van fl. 17.000 opzeggen’. Daarover ontstonden wrijvingen die verbittering wekten. De financiën werden uiteindelijk nog vóór het afscheid van de predikant in orde gemaakt. Op 14 januari 1934 preekte de predikant afscheid over 1 Petrus 5: 10 en 11: ‘De God nu aller genade, Die ons geroepen heeft tot Zijn eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus, nadat wij een weinig tijds zullen geleden hebben, Dezelve volmake, bevestige, versterke en fundere ulieden. Hem zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen’.

Na honderd jaar…  enkele grote stappen naar het heden.

Veel Rijssenaren kennen de kerk aan de Boomkamp nog steeds als de “Horjuskoarke”, ook al kreeg de kerk in dat jaar een nieuwe naam: ‘Ontmoetingskerk’. In 1973 werd namelijk een grote zijvleugel aan de kerk vast gebouwd, met daaronder een even grote kelder. Ook werd een kosterswoning boven het nieuwe gedeelte gebouwd. Het ontwerp van de verbouwing was van architect Jorissen uit Rijssen. In 1983 werd het orgel vernieuwd. Het werd bovendien van beneden naar boven verplaatst, waarvoor opnieuw een verbouwing nodig was. En ook werd de hele kerk in 1994 nog eens opgeknapt: alle banken werden geschilderd en verder werd van alles onder handen genomen.

De kelder onder de nieuwe vleugel deed gedurende 199 dagen, van 20 april tot 4 november 1981, dienst als onderdak en schuiladres voor ruim twintig Syrisch Orthodoxe christenen die met uitzetting uit ons land bedreigd werden. Omdat al snel duidelijk werd dat het om een langere opvangperiode zou gaan, moest van alles geregeld worden, zoals onder veel meer het inkopen van voedsel en de ‘wacht’ die de politie bij een eventuele inval moest proberen tegen te houden. Telkens waren voldoende gemeenteleden (en trouwens ook leden van andere kerken) bereid de helpende hand te bieden. De opvang kon beëindigd worden toen de Staatssecretaris van Justitie meedeelde dat de gezinnen niet zouden worden uitgezet. ‘Tegenwoordig kent Rijssen een bloeiende Syrisch Orthodoxe gemeenschap. Eerst werd er nog gekerkt in de Ontmoetingskerk, voorafgaand aan de eigen diensten van de Gereformeerde Kerk’, maar sinds 1993 heeft men een prachtig eigen kerkgebouw, ‘Ignatiuskerk’ genaamd.

De gereformeerde kerk aan de Boomkamp.
De gereformeerde kerk aan de Boomkamp.

De website van de Ontmoetingskerk meldt een overzicht van de ontwikkeling van deze kerk sinds 1980:

– Van 1980 –1990 kon de kerkelijke gemeente omschreven worden ‘als gewoon, degelijk, confessioneel gereformeerd’. Er was sprake van een overzichtelijke structuur, vaste patronen en kleine wijken. Als ambtsdrager te mogen fungeren werd als eervol beschouwd. Wijkdames en –heren onderhielden waar nodig binnen de gemeente contacten terwijl de twee predikanten ‘overal’ bij betrokken waren, als een spin in het web fungeerden, ook bij alle commissies. De jeugddiensten waren in die tijd in opkomst en er was een jeugdouderling. De meeste gemeenteleden voelden zich betrokken en bezochten trouw de kerkdiensten, vaak twee keer per zondag.

– In de vijftien daarop volgende jaren, 1990 -2004, kon geconstateerd worden dat het ledental gestaag groeide, tot het in 2014 zelfs verdubbeld was. De kerkelijke gemeente werd omschreven ‘als prettig, open en warm’. Jonge volwassenen kwamen over van de Hervormde Gemeente, ‘met name omdat de verkondiging begrijpelijker was en de liturgie meer aansprekend’. Een andere reden daarvoor was de kindernevendienst, die in de Hervormde Gemeente niet bestond. Ook ouderen namen de overstap. Er is nog steeds een grote betrokkenheid, waardoor het mogelijk was de kerk te vergroten door nieuwsbouw te plegen.

– Bij de aanvang van de tien jaar daarna, 2004 -2014, was de kerk in 2004 gegroeid tot 1.930 leden. De organisatie werd groter, waardoor de wijkindeling moest worden aangepast. In de eerste tijd van deze periode was de betrokkenheid van de gemeente niet minder groot dan voorheen. Werd aanvankelijk de Rijssense Hervormde Gemeente als volkskerk beschouwd, ‘steeds meer werd die functie overgenomen door de Ontmoetingskerk’. Door de grote omvang van de gemeente besloot men de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden meer te delegeren van de predikanten naar commissies, zoals de Evangelisatiecommissie, ZWO-commissie, enz.

De nieuwe aanbouw (1973) aan de Ontmoetingskerk.
Een deel van de nieuwe aanbouw (1973) aan de Ontmoetingskerk.

– Wat 2015 betreft kan worden opgemerkt dat in de Ontmoetingskerk sinds 2006 gewerkt wordt met een beleidsplan. Veel toerustingswerk wordt binnen de kerk verricht, momenteel vooral door de Commissie Vorming en Toerusting (kortweg CoVoTo genoemd), en door de werkgroep Gemeentepastoraat. Verder kan genoemd worden: het vele jeugdwerk, de Alfa-cursussen en de zogenaamde ’Gemeente Groeigroepen’. Het vigerende beleidsplan richt zich ook op het bevorderen van het omzien naar elkaar, binnen én buiten de kerk, naar mensen dichtbij én ver weg. De diaconie, de evangelisatiecommissie en de ZWO spelen daarbij uiteraard een belangrijke en actieve rol. Ook is er een werkgroep die regelmatige contacten onderhoudt met zusterkerken in den vreemde, als daar zijn die in Finsterwalde (Duitsland), Apagy (Hongarije), Jankafalva (Roemenië) en Hajdúszoboszló (in Hongarije), waarmee de Ontmoetingskerk een speciale relatie heeft.

“Ondanks de voortdurende trouw van vooral de oudere leden viel vooral na de eeuwwisseling een langzame maatschappelijke verandering te ontwaren, die niet naliet van invloed te zijn op de betrokkenheid van de leden van de Ontmoetingskerk. Voor lang niet iedereen is de zondag nog dé rustdag. Er wordt vaker gekozen voor andere manieren van vieren en volgen van kerkdiensten (via TV, bijeenkomsten van ‘Transformed’, enz.).  Ook zijn in Rijssen net als elders steeds meer gebroken en samengestelde gezinnen en is er minder tijd en aandacht voor het werk van en in de kerk omdat mannen én vrouwen vaak werken, en zij én hun kinderen veel andere activiteiten hebben die hun aandacht vragen, zoals bijvoorbeeld sport”.

 Ledental 1893-2013.

Het ledental van de Gereformeerde Kerk te Rijssen kende tot halverwege de jaren ’20 van de vorige eeuw een matige groei. Daarna neemt de groei behoorlijk tot fors toe. Het opmerkelijke is dat die groei tot en met 2013 op geen enkele manier stagneert, maar de curve gewoon omhoog blijft gaan, vanaf 2003 tot 2013 zelfs in nog iets sterkere mate dan daarvoor. Zeer opmerkelijk, omdat de Gereformeerde Kerken, landelijk gezien, qua ledental gemiddeld al in de jaren ’70 begonnen af te kalven.

De ledentallen van 1893 tot 2013.
De ledentallen van 1893 tot 2013.
Ds. De Jong van Rijssen gaf desgevraagd als oorzaken van de sterke stijging van het ledental op, dat de laatste jaren jonge mensen c.q. gezinnen uit Hervormde Kerk overkwamen, dat veel kinderen geboren werden die ook bijna allemaal gedoopt werden, er relatief weinig verloop was door uitschrijving en overschrijving, en doordat er zich relatief gezien weinig overlijdens in de Gereformeerde Kerk van Rijssen voordeden.
Het interieur van de Ontmoetingskerk (Foto: Reliwiki, RCE 239375561).
Het interieur van de Ontmoetingskerk (Foto: Reliwiki, RCE 239375561).

Bronnen en literatuur:

Jaarboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland, div. jrg.

N.N., Open Kerk Rijssen. Rijssen, 1995

J. Riemens, Gereformeerd in Rijssen. Een terugblik op honderd jaar gereformeerd kerkelijk leven sedert de Afscheiding. Houten/Utrecht, 1983

J.P. Sinke (red.), Elk verhaalt zijn weg en zaken. De geschiedenis van de ‘kleáne koarke’ te Rijssen. 1836-2011. Rijssen, 2011

J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Overijssel, deel 2, p. 117-130. Barneveld, 1986

Diverse websites (w.o. die van de Ontmoetingskerk te Rijssen).

© 2016. GereformeerdeKerken.info