Interprovinciale samenwerking door tent- en autozending? (1920-1937)

Inleiding.

Tijdens de Particuliere Synode Groningen van juni 1922 kwam een belangwekkend onderwerp aan de orde. Al in 1888 was het onderwerp ter sprake gekomen.

Deze tent werd gebruikt bij de evangelsiatie in Amsterdam, 1909. Oude ansichtkaart.
Deze tent werd gebruikt bij de evangelsiatie in Amsterdam, 1909. Oude ansichtkaart.

De Groninger Deputaten voor de provinciale Evangelisatiearbeid stelden namelijk het volgende voor: ‘De synode machtige hare Deputaten voor Evangelisatie zich te wenden tot de particuliere synodes van Friesland (Noord en Zuid), Drenthe en Overijssel, ten einde dezen te verzoeken deputaten harerzijds te machtigen, ter bevordering van de evangelisatie-arbeid, correspondentie te voeren over de wenschelijkheid en de mogelijkheid van de aanschaffing van een auto in dienst der evangelisatie’.

Uit de toelichting bleek, ‘dat de deputaten (…) zich in verbinding hadden gesteld met de “Vereeniging van Evangelisatie ‘De autozending in Nederland’” gevestigd te Amsterdam. De kennismaking was van dien aard dat het noodig geoordeeld werd een onderzoek in te stellen of autozending ook voor óns voor uitvoering vatbaar is. Meer organisatie en samenwerking zal daartoe noodig zijn en daarom oordeelden deputaten het gewenscht zich in verbinding te stellen met de genoemde provincies, vooral met het oog op de kosten’.

De particuliere synode sympathiseerde met deze gedachte. Maar men vond dat dan ‘niet alleen de autozending ter sprake moet komen maar ook ándere middelen, zoals tentzending bijvoorbeeld, en in het algemeen wat gemeenschappelijk gedaan kan worden voor evangelisatie’. Aldus werd besloten.

Allereerst werden nadere inlichtingen ingewonnen, en op de vergadering van juni 1923 konden de deputaten meedelen dat een tent met vijfhonderd zitplaatsen fl. 3.000 kostte; voor een auto als vrachtwagen ingericht moest ook fl. 3.000 worden neergeteld, in totaal dus fl. 6.000. Daar kwamen nog andere onkosten ten bedrage van fl. 2.000 bovenop, dus dan zat je in totaal op zo’n fl. 8.000. ‘Besloten werd tenslotte van de Kerken gelden te vragen voor dit doel en samen te werken met andere provinciale ressorten’. De Particuliere Synode Groningen wees dat jaar meteen een Commissie van Overleg aan. Hetzelfde werd kort daarop door de drie andere particuliere synodes gedaan.

Een tent van de Geldersche Tentzending.
Een tent van de Geldersche Tentzending.

De eerste gezamenlijke vergadering (1922).

De deputaten lieten er geen gras over groeien. Op maandag 10 juli 1922 vond in de stad Groningen de eerste vergadering plaats met de Deputaten voor de Evangelisatie van de genoemde provincies. Een uitvoerig rapport stelt ons uitgebreid op de hoogte over hetgeen behandeld werd. Drie vragen werden overwogen.

De eerste vraag betrof de wenselijkheid ‘om gemeenschappelijk actie te voeren tot uitbreiding van de evangelisatie-arbeid, bijvoorbeeld door autozending of door tentzending of op eenige andere wijze’.

‘Eenparig werd samenwerking wenschelijk geoordeeld’. De redenen daarvoor waren belangrijk genoeg: samenwerking was wenselijk omdat ‘[het paste] in onze algemene ontplooiing van actie op het gebied van de evangelisatie; omdat in het noorden van niet- gereformeerde zijde krachtig met tentzending gewerkt werd [de hervormden!]; omdat onder het gereformeerde volk het streven openbaar wordt om met alle macht te arbeiden tot terugbrenging van het afgedoolde; omdat al sommige christelijke vereenigingen op velerlei wijze aan evangelisatie doen; omdat onderscheidene Gereformeerde Kerken en classes de evangelisatie intensiever willen gaan aanpakken; omdat de hulpmiddelen voor de evangelisatie toenemen; omdat het nú het juiste moment is om uitbreiding aan de arbeid te geven; en omdat door sámenwerking de hulpmiddelen als auto en tent kunnen worden verkregen, die anders niet zoo makkelijk aangeschaft kunnen worden’. Het was een ieder duidelijk dat samenwerking wenselijk was. Er stonden grote belangen op het spel!

De tweede vraag die de broeders overwogen betrof de vraag ‘wat er tot steun en uitbreiding van de actie van plaatselijke kerken en classes gemeenschappelijk kan geschieden’.

Men concludeerde aan het eind van de bespreking dat aanschaf van een tent of een auto, of van beide, wenselijk was. De broeders vonden dat beide, tent én auto, zouden moeten dienen ‘om den eersten stoot tot het evangelisatiewerk te geven’. Wel vond men ‘dat een tent gedurende langeren tijd in één streek had te werken en dat met een auto iets momenteels kan worden bereikt’. De auto was immers wendbaarder en kon sneller van de ene naar de andere plaats gaan. Een complete grote tent met toebehoren opzetten en afbreken vereiste veel meer tijd en vergde een langer verblijf ter plaatse.

De derde vraag die werd overwogen was: ‘Op welke wijze kan dit het beste worden verwezenlijkt?’

Daarbij kwam de vraag naar voren of voor de organisatie en het beheer van auto en/of tent een vereniging in het leven geroepen moest worden, óf dat de zaak geheel in handen van de kerken moest blijven. Eenparig koos men voor het laatste. Weliswaar zou een vereniging de betreffende hulpmiddelen best kúnnen kopen en beheren, de administratie kúnnen voeren en de leiding kúnnen hebben bij de eigenlijke werkzaamheden, maar men was het er over eens dat dit niet de taak van een vereniging was, maar van de kerken (een duidelijke positiebepaling in de discussie die op dat moment in het land gevoerd werd over de vraag of evangelisatie een zaak van de kerken was of van verenigingen!). Hoewel een vereniging het voordeel had sneller te kunnen werken (de deputaten moesten voor belangrijke beslissingen immers telkens terug naar de particuliere synode), was dat bezwaar níet onoverkomelijk; ‘door een niet al te beperkt mandaat zouden die bezwaren kunnen worden gemeden’. En trouwens: als een vereniging de leiding van de evangelisatie-arbeid kreeg, zouden de Kerken toch onmiddellijk moeten aansluiten ‘voor prediking en huisbezoek’.

Kortom: het was een zaak van de kerken. ‘Het werd noodig geoordeeld dat, om te beginnen, één kerk in de vier provinciën zou worden aangezocht waar het hoofdbureau gevestigd kan worden en die de zorg over de hulpmiddelen voor de evangelisatie zou kunnen oefenen’.

Voorts werd nog gesproken over de kosten: die bleken iets hoger te liggen dan men aanvankelijk had berekend. De kosten van een zendingsauto (met exploitatie) bedroegen fl. 5.000 plus fl. 2.350, waarin alles begrepen was (ook het onderhoud), echter uitgezonderd de vergoeding voor een evangelist-chauffeur. Daarbij waren dus ook níet de kosten voor een tent meegerekend. ‘Er werd een commissie benoemd om een en ander nader te onderzoeken en in een volgende vergadering te dienen van rapport en advies’.

Een tent van de Geldersche Tentzending.
Een tent van de Geldersche Tentzending.

De tweede gezamenlijke vergadering (1923).

Op 18 januari 1923 werd in Leeuwarden de tweede vergadering tussen de provinciale deputaten gehouden. Nu men het over de noodzaak en de wenselijkheid van interprovinciale samenwerking eens was, werden vier dieper gravende vragen behandeld: (1) wat moest worden aangeschaft, (2) hoe moest de organisatie van het werk geregeld worden, (3) wat waren de kosten en (4) hoe moest de samenwerking tussen de vier provincies worden opgezet.

1. Wat moest worden aangeschaft: een auto, een tent of allebei? Met een tent beginnen was wel mogelijk, maar je moest een tentknecht hebben die het ding opzette en afbrak (dat was geen geringe taak!). De dominees zagen zichzelf dat nog niet doen. Verder moest er een aparte wagen zijn voor het vervoer, terwijl een paard gehuurd of gekocht moest worden. Bovendien moest er een plaats zijn waar dit alles opgeborgen en verzorgd kon worden als de tent niet gebruikt werd. ‘Verbindt men evenwel tent én auto (de auto dan niet alleen te gebruiken als spreektribune, maar ook als bagagedrager), dan heeft men zélf een vervoermiddel. Aan de auto is een bijbelwagen verbonden; de vervoerskosten zijn dan aanmerkelijk lager dan met een tent op andere wijze, terwijl een auto beter geschikt is voor mobiele èn stationaire doeleinden, als bijvoorbeeld het bezoeken van kermissen!’

2. Voor wat de organisatie betrof zou er één kerk moeten zijn om de zaak te behartigen; een kerk had immers rechtspersoonlijkheid. Verder moest er een commissie, een groep van personen of één persoon zijn die de leiding op zich nam. Een plaatselijke kerk moest worden aangezocht om als eigenares op te treden en de zorg voor de hulpmiddelen op zich te nemen (‘berging en onderhoud’).

De organisatie van het geheel, zowel van de zakelijke aangelegenheden als van de evangelisatie-arbeid zelf, zou in handen moeten zijn van de gezamenlijke deputaten. En voor wat het uitvoeren van de geestelijke arbeid betrof, het eigenlijke evangelisatiewerk dus, ‘daarvoor moest eigenlijk één persoon worden aangewezen, bijvoorbeeld een Dienaar des Woords, een predikant, die daartoe door één der kerken beroepen zou moeten worden en die in het werk routine zou krijgen’ (een evangelisatiepredikant dus!). Overigens achtte men het niet strikt noodzakelijk dat elke provincie wat dit betrof dezelfde gedragslijn zou moeten volgen. ‘Ieder synodaal ressort kan den arbeid zelfstandig regelen, in verband met gewestelijke en plaatselijke toestanden’. En zolang er geen evangelisatiepredikant was kon het werk door een of meer predikanten van een of meer kerken worden gedaan.

3. Voor wat de kosten betrof kwam men tot het oordeel dat daarvoor in totaal (inclusief een post ‘onvoorzien’) fl. 6.000 nodig zou zijn: een tent met vijfhonderd zitplaatsen fl. 3.000; voorts de kosten van een auto (een ’truc-vrachtwagen’) fl. 1.200, vervoer daarvan uit België fl. 85, reservebanden enz. fl. 200 (samen fl. 1.485). Ook moest er een soort van preekstoeltje komen dat ook als bagagedrager kon dienen, en dat kostte fl. 1.000. Verder was er voor een half jaar een chauffeur nodig. Dat kostte fl. 650; een voorschot voor colportagebenodigdheden (folders, traktaten, enz.) stelde men op fl. 250 en het vervoer van de tent (níet inbegrepen het gebruik van de auto voor de auto-evangelisatie) fl. 250. Een garage of pakhuis huren kostte fl. 300, het onderhoud fl. 200, in totaal fl. 1.600. Men vond dat de kosten vooral bijeengebracht konden worden door de collecten bij de evangelisatiesamenkomsten. De overige kosten zouden gedragen kunnen worden door collecten in de (vele) plaatselijke kerken, giften en een lening tegen een niet te hoge rente.

Het interieur van een tent van de Nederlandsche Tentzending.
Het interieur van een tent van de Nederlandsche Tentzending.

4. De organisatie van de interprovinciale samenwerking was het vierde punt van bespreking. Iedere provinciale synode zou hiervoor twee deputaten aanwijzen om een gemeenschappelijke commissie te vormen. Deze deputatencommissie zou tenminste twee maal per jaar samenkomen. Zij zouden een kerk uitnodigen het beheer over de middelen op zich te nemen. En natuurlijk moest er goed contact zijn tussen de betrokken kerk en de particuliere synodes.

Aanbevelingen.

Op grond van al deze overwegingen adviseerden de gezamenlijke deputaten: te besluiten tot samenwerking met de genabuurde synodes ten behoeve van de tent- en auto-evangelisatie; te besluiten tot de benoeming van twee deputaten met vervangers; te besluiten geld ter beschikking te stellen (‘een som te voteeren’) en de deputaten te machtigen dit geld bijeen te brengen; en de deputaten op te dragen: in samenwerking met de deputaten van de genabuurde synodes een lerk uit te nodigen om in overleg met de deputaten auto, tent en toebehoren aan te schaffen en te onderhouden, geheel ten bate en onder financieel risico der deputaten’. Voorts stelde men voor – als er voorlopig nog geen evangelisatiepredikant beroepen kon worden – ‘om te zien naar één of meer Dienaren des Woords die eenigen tijd leiding kunnen geven aan dezen arbeid en één of meer kerken, welker dienaren geschikt geacht zijn voor dezen arbeid, aan te schrijven om haren dienaren voor dit werk af te staan’.

Verder vroegen de deputaten aan de respectievelijke particuliere synodes hen al datgene te laten doen wat de uitvoering van de plannen zou kunnen bespoedigen; en te besluiten de samenwerking voor de tijd van drie jaar aan te gaan en deze stilzwijgend te verlengen tenzij deze een jaar tevoren schriftelijk werd opgezegd. Ook verzochten de deputaten een ‘akkoord van samenwerking’ en een contract tussen de kerk-eigenares en de gezamenlijke kerken vast te stellen.

Al met al een heel ingrijpend voorstel. Maar een voorstel dat het evangelisatiewerk van die tijd ongetwijfeld verder zou kunnen brengen, zo was de overtuiging!

Een drukte van belang bij de activiteitein van de Nederlandsche Tentzending...
Een drukte van belang bij de activiteiten van de Nederlandsche Tentzending…

De bespreking in de Particuliere Synode Groningen (1923).

Tijdens de vergadering van 23 juni 1923 werd het uitvoerige rapport van de deputaten toegelicht en besproken. Allereerst werd geoordeeld over het verzoek om een extra collecte houden. Weliswaar gaf de toelichting van penningmeester ds. J.H. Lammertsma (1877-1944) duidelijk aan dat de Kas van de Evangelisatie op zo’n ingrijpende uitbreiding van de arbeid niet berekend was, maar uiteindelijk werd besloten niet de extra collecte toe te staan, ‘maar in plaats daarvan de deputaten op te dragen bij de gewone collecte de kerken ernstig op te wekken tot milde bijdrage en dit te doen met de bijzondere aanbeveling der provinciale synode’.

Nadat ds. Lammertsma (van Appingedam) de plannen van de deputaten over de auto- en tentzending uitvoerig had toegelicht vond de bespreking plaats, ook in de vergadering van 13 juni 1923. Hadden de deputaten misschien gedacht dat hun plan voetstoots zou worden geaccepteerd, dit was zeker niet het geval. Wat te verwachten was: het twijfelpunt was vooral de financiering van het geheel. Zo meenden ouderling Zeldenrust en ds. J. Lugtigheid (1870-1943) van Uithuizermeeden ‘dat vooral in de tegenwoordige tijdsomstandigheden de kosten niet gedragen kunnen worden’, ook al beval ds. D. van Dijk (1887-1985) van Groningen de aanvaarding van het voorstel der deputaten op principiële gronden hartelijk aan.

Ds. Van Dijk merkte op: ‘De tegenwoordige tentzending wordt gestuurd in de vrije evangelische richting; deze beweging schijnt de verschillende belijdenissen te willen uitwisschen; het is voor ons gereformeerden zeer moeilijk daaraan mee te doen’. Verscheidene sprekers wilden graag dat eerst de Kerken gehoord werden, zo ook ds. J.J. Miedema (1969-1936) van Groningen B (in de stad Groningen waren de Kerken uit de Afscheiding en de Doleantie nog niet ‘ineengesmolten’).

Ds. M. Meijering (1866-1948) van Delfzijl vroeg zich af of de lijnen die door de deputaten uitgestippeld waren tot centralisatie zouden leidden (dat wilde niemand!). Was er immers juist niet al jaren geleden op aangedrongen vooral de rechten van de plaatselijke kerken te respecteren? Daarover konden de deputaten echter duidelijk zijn: alleen in de opstartfase zou er van een zekere centralisatie sprake moeten zijn (om de zaken te regelen en op poten te zetten), ‘om bij de uitbreiding tot decentralisatie te komen’. Hoe dan ook, ds. Lammertsma en de zijnen bleven ook het geestelijk aspect van de tentzending onder de aandacht brengen: ‘De tegenwoordige tentzending dringt het gereformeerd beginsel terug’ en daartegen moest actie ondernomen worden. Stilzitten was niet aan de orde!

Dat vond de Particuliere Synode Groningen uiteindelijk ook. Hoewel voor een voorstel van ds. Meijering ‘veel te zeggen viel’ (hij wilde de kerken eerst vragen wat ze ervan vonden en dan een jaar later bekijken wat er gedaan zou moeten worden), wilde de synode tóch aan de slag gaan en besloot: ‘De Particuliere Synode Groningen, van oordeel dat auto- en tentevangelisatie een uitnemend middel van evangelisatie-arbeid is, ook in samenwerking met andere particuliere synodes, besluit aan deputaten op te dragen 1. aan de kerken te vragen [de benodigde] gelden bijeen te brengen voor dit doel en 2. de deputaten te machtigen in samenwerking met andere particuliere synodes te doen wat onder de conclusiën van het rapport te vinden is’.

'Bij het uitgaan van een kindersamenkomst'...
‘Bij het uitgaan van een kindersamenkomst’…

Afgeblazen… (1924).

Maar… op de Groninger synodevergadering van juni 1924 dienden de classes Warffum en Groningen bezwaren in tegen de voorgenomen plannen en ook de Particuliere Synode Friesland-Zuid besloot, evenals die van Drenthe, niet aan de plannen mee te doen; in Friesland-Noord en in Overijssel wist men het nog niet! Ondanks het feit dat al verscheidene kerken de aanbevolen collecte hadden gehouden, werd besloten de plannen niet ten uitvoer te leggen, maar wel ‘nieuwe deputaten te benoemen om hierover in contact te blijven met de deputaten van de genabuurde synodes’.

Toen de Gereformeerde Kerk te Haren via de classis Groningen dit onderwerp in 1929 opnieuw aan de orde stelde, was er niet veel tijd voor nodig om opnieuw een afwijzend besluit te nemen: Gereformeerde Kerken en classes konden immers, indien men dat wilde, gebruik maken van de al bestaande ‘Vereniging voor Autozending’ te Amsterdam?

Tóch tentzending? (1935-1936).

In juni 1935 stelde de classis Appingedam echter opnieuw voor, om als Gereformeerde Kerken in de provincie Groningen de tentzending toch ter hand te nemen, ‘omdat deze niet aan niet-gereformeerden mocht worden overgelaten’. Zelfs de Generale Synode 1933 had immers uitgesproken dat samenwerking in de evangelisatiearbeid met niet-gereformeerden uitgesloten was? De Particuliere Synode Groningen besloot dus maar weer eens een commissie te benoemen, bestaande uit de predikanten J.F. van Hulsteijn jr. (1879-1962) van Middelstum, W. Oosterheert (1876-1956) van Ter Apel, deputaat J.H. Lammertsma van Appingedam, W. Schepel (1878-1952) van De Wilp, dr. H. Kakes (1900-1983) van Bedum (Gr.), N. Postema (1882-1962) van Veendam en G.J. de Leeuw (1905-1967), evangelisatiepredikant in Oost-Groningen.

Het deputatenrapport (1936).

De commissie kwam tijdens de Particuliere Synode 1936 met het rapport over de zaak. Allereerst memoreerden de deputaten wat de beweegredenen van de classis Appingedam waren geweest om het verzoek in te dienen. ‘Daar de evangelisatie-arbeid door tentzending naar het oordeel der classis Appingedam in onze provincie niet aan anderen, niet-gereformeerden, mag worden overgelaten, verzoekt de classis Appingedam aan de Particuliere Synode Groningen zoodanige maatregelen te nemen dat deze zaak uit éigen beginsel en naar éigen methode kan worden ter hand genomen’.

De deputaten hadden zowel de wenselijkheid als de mogelijkheid van de uitvoering van het voorstel bekeken. ‘Bij de bespreking der wenschelijkheid kwam allereerst uit, dat deputaten met de classis Appingedam eenparig van oordeel zijn, dat evangelisatie-arbeid door tentzending niet anders dan uit éigen beginsel en naar éigen methode behoort ter hand genomen te worden, ook al om de ervaring, hier in de provincie opgedaan bij de samenwerking met andersgezinden, waarbij het eigen gereformeerde beginsel in het gedrang kwam of althans werd overvleugeld’.

De Deputaten voor de Evangelisatie wezen onder meer ook op de ervaringen die de classis Stadskanaal met de gereformeerde tentzending had opgedaan. Die werden omschreven als ‘op zijn best genomen niet aanmoedigend voor de particuliere synode om maatregelen te nemen volgens het voorstel van de classis Appingedam. De gereformeerde tentzending bleek in dien kring, althans op den duur, weinig ingang te vinden’.

‘Ook inlichtingen uit de classis Heerenveen, van de leider der tentzending gedurende acht jaren aldaar, ds. H. Retel (1886-1966), waren niet gunstig voor het plan van Appingedam. De classis Heerenveen achtte zich volgens ds. Retel vrijwel ‘uitgetent’, zoodat haar tent desgewenscht door Groningen kan worden overgenomen’. Heerenveen wilde het ding dus gewoon kwijt! ‘Hiertegen’, zo ging het rapport van de deputaten verder, ‘werd aangevoerd, dat de tentzending toch stellig als een uitnemend middel ter aanvuring van de arbeid der plaatselijke evangelisatiecommissies kan worden gebruikt en dat zij ook de zoo gewenschte adressen verschaft over huisbezoek, wat toch als het beste evangelisatiemiddel wordt geprezen. Ook tot vrijmaking van het gereformeerde geweten, dat vraagt om het evangelie uit te dragen ook in het openbaar, konden deputaten de tentzending waardeeren’.

Een tent van de Zuider Tentzending.
Een tent van de Zuider Tentzending.

De deputaten kwamen voor wat de wenselijkheid betreft tot de conclusie, dat ze zich volkomen aansloten bij het standpunt van de classis Appingedam, dat men in het kader van tentzending niet kon samenwerken met andersdenkenden. Ze achtten het wenselijk dat de provincie deze tentzending ter hand nam en dan vooral als stimulans en hulpmiddel voor de evangelisatie-arbeid van plaatselijke kerkenraden of commissies, ‘zoo, dat de evangelisatie-arbeid níet in de tentzending ópga, maar met het geheel van dien arbeid in verband wordt gezet’.

De bespreking van de mogelijkheid van provinciale gereformeerde tentzending concentreerde zich op de financiën. ‘Mee op grond van zeer volledige en zeer bepaalde inlichtingen omtrent de tentzending uit de classis Heerenveen [die er immers zo graag van af wilde!], over een tijdperk van acht jaren’ hadden de deputaten de jaarlijkse inkomsten en uitgaven berekend ‘voor een werkperiode van dertien weken en zesentwintig tentstandplaatsen’. De uitgaven bedroegen jaarlijks fl. 1.200 en het tekort was dan fl. 540. Voorwaar een niet gering bedrag! Maar dan moest de tent eerst ook nog gekocht worden: ’twintig meter bij tien meter met vierhonderd zitplaatsen op zeer eenvoudige banken’, en dat kostte nog eens eenmalig fl. 1.200. Maar…, zei de questor van de Deputaten, de provinciale evangelisatie-arbeid te Finsterwolde had ook al een vermoedelijk tekort van fl. 1.000, zodat, ook al werd de aanschaffing van de tent gedekt door een extra collecte, tóch jaarlijks in de kerken drie maal voor de evangelisatie zou moeten worden gecollecteerd. En dan zou bovendien de jaarlijks aan de verschillende kerken uitgekeerde steun zoveel mogelijk moeten worden gedecentraliseerd van de provincie naar de onderscheiden classes.

Dit alles was dan ook de reden dat de Deputaten concludeerden: ‘de particuliere synode late de zaak der provinciale gereformeerde tentzending in handen van de provinciale Deputaten voor Evangelisatie, om een volgend jaar tot uitvoering van het voorstel der classis Appingedam te komen’. ‘Een volgend jaar’: (n)ooit, dus!

Geen tentzending (1937).

En inderdaad, in 1937 adviseerden de deputaten uiteindelijk ‘met het oog op de noodzakelijke uitgaven voor de evangelisatie te Finsterwolde [op dat moment het belangrijkste provinciale evangelisatieproject] en vanwege de huidige stand van de financiën’, dat het beter was vooralsnog niet over te gaan tot uitvoering van het voorstel van de classis Appingedam. De Synode besloot opnieuw aan de classes over te laten om de tentzending al dan niet als werkmiddel te gebruiken.

Terwijl de broeders erover vergaderden werd de evangelisatie-auto van de ‘Amsterdamse Vereniging voor Autozending’ overigens wel af en toe gebruikt. Maar ds. De Leeuw merkte in 1936 op, dat die auto, áls deze in het oosten van de provincie ingezet zou worden, beter níet in Finsterwolde kon komen. En later dat jaar vertelde de kerkenraad van Oostwold (Oldambt) in de vergadering van de deputaten dat de auto ‘op Meerland en in Drieborg’ geweest was en dat het daar vrij rustig bleef. Maar in het buurtschap Ganzedijk bij Finsterwolde waren weliswaar zeventig mensen komen opdagen maar ‘het ging er rumoerig aan toe’… Daarover later meer…!

De Nederlandsche Tentzendingc hield niet van halve maatregelen...
De Nederlandsche Tentzending hield niet van halve maatregelen…

Bronnen en literatuur:

Archief Particuliere Synode der Gereformeerde Kerken in Drenthe (Drents Archief, Assen)

G.J. Kok, ‘Een geheel bijzonder arbeidsveld…’. De evangelisatiearbeid der Particuliere Synode Groningen van de Gereformeerde Kerken in Nederland (1878-2004). Groningen,  2010

© 2016. Gereformeerde Kerken.info