Inleiding.
De ‘Gereformeerde Kerk te Makkum’ heette tot 1969 ‘Gereformeerde Kerk te Makkum en Cornwerd’. Deze kerk ontstond door de vereniging van de Christelijke Gereformeerde Gemeente (die vanuit de kerk te Workum in Makkum ontstond op 28 april 1878) en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende), die op 5 april 1887 in Makkum geïnstitueerd werd.
De Ineensmelting tussen beide kerken vond plaats op 21 augustus 1892, nog geen twee maanden na de landelijke fusie. We belichten in dit artikel een drietal onderdelen uit de geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Makkum: het ontstaan van de Christelijke Gereformeerde Gemeente, de Doleantie en de moeilijkheden rond ‘de slang en de bomen in het paradijs’.
Het ontstaan van de Chr. Geref. Gemeente te Makkum en Cornwerd.
Nadat ds. H. de Cock (1801-1842) te Ulrum in 1834 het sein tot Afscheiding had gegeven en overal in Friesland Afgescheiden Gemeenten ontstonden, bleef het in Makkum vrij stil. Wel waren er enkele hervormden die zich in navolging van ds. De Cock van de hervormde kerk afkeerden, maar zij sloten zich voornamelijk aan bij de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Workum, die op 1 februari 1836 door ds. S. van Velzen (1809-1896) geïnstitueerd was (onder de naam Ferwoude-Workum).
De classis Sneek wil actie.
Op 25 oktober 1871 sprak de classis Sneek voor het eerst over de noodzaak van evangelisatie in haar ressort, en meteen kwam Makkum ter sprake. Men besloot dat zo nu en dan een predikant van de naastbij gelegen Christelijke Gereformeerde Gemeente zou trachten daar diensten te beleggen.
Pas op 6 mei 1874 maakte ook de provinciale Commissie Binnenlandse Zending (uitgaande van de particuliere synode) er werk van. De classis Sneek had namelijk aangegeven daar wel met het evangelisatiewerk te willen beginnen, maar daarvoor wilde men uit de provinciale kas, om de onkosten te bestrijden, graag fl. 40 per jaar ontvangen. ‘Zodra met de arbeid begonnen wordt, kan over dat bedrag beschikt worden’, zo besloot de provinciale commissie.
Dus besloot de classis Sneek op 10 juli dat jaar om in Makkum ‘een geschikte plaats voor evangelisatie’ te zoeken. Ds. M.H.J. Bosch (1821-1885) van Workum ging op zoek. Op 7 oktober kon hij op de classis meedelen dat een lokaal van de in 1863 geopende Christelijke School te Makkum voor dat doel gebruikt mocht worden. ‘Ds. Bosch echter meende, en de vergadering oordeelde evenzoo, dat de school op de daarbij gestelde voorwaarden niet geaccepteerd kan worden; zoover vooralsnog met het evangeliseren geen begin kan worden gemaakt’.
Toen de provinciale Commissie van Binnenlandse Zending op 24 maart 1875 weer vergaderde, was er nog niets gebeurd: ‘De evangelisatie arbeid te Makkum is nog niet aangevangen’. In de eerste plaats, zo gaf ds. Bosch als reden op, waren er twee classispredikanten naar een andere standplaats vertrokken, maar bovendien was ‘in Makkum een rechtzinnige [hervormde] predikant gekomen’ (evangelisatie zou dus eigenlijk niet meer zo nodig zijn). Enkele dagen later vergaderde de provinciale synode, waar dat feit bevestigd werd.
De kerk van Bolsward wil actie.
De kerkenraad van Bolsward liet het er echter niet bij zitten. Op de classis van 20 oktober 1875 stelde hij voor de evangelisatiearbeid in Makkum ondanks alles tóch te beginnen. De Bolswarder broeders gaven de redenen voor het verzoek duidelijk weer, en daarna werden ‘vrije en broederlijke discussiën over deze zaak gevoerd en na alzijdig met Makkums toestand en bevolking op de hoogte gekomen, oordeelt de vergadering dat men de Evangelisatie aldaar zal gaan beproeven’.
De classicale notulen vervolgen: ‘Op de vraag hoe en op welke wijze men de evangelisatie aldaar zal trachten te beginnen wordt besloten: a. Dat de beide naastbijzijnde predikanten Bosch [van Workum] en A. van Apeldoorn (1845-1934) [van Bolsward] als commissie benoemd worden om uit te zien naar een doelmatig lokaal voor prediking; b. dat indien de commissie er een lokaal voor krijgt, ál de classispredikanten er in den winter om de veertien dagen op een avond in de week bij beurte zullen preeken en in den zomer om de veertien dagen op een zondag. De commissie regele deze zaak en schrijve de predikanten tijdig aan’. De provinciale Commissie voor Binnenlandse Zending zou gevraagd worden fl. 100 als tegemoetkoming in de kosten te voteren.
‘Ze moeten niet denken dat we een kerk willen stichten…’
Op 28 oktober vergaderde de provinciale Commissie voor Binnenlandse Zending weer. Eerst gaf ds. Bosch uitleg over de vraag waarom men fl. 100 nodig had; hij vertelde dat die rechtzinnige hervormde predikant vertrokken was en dat de gemeente ‘waarschijnlijk lang vacant blijft. Er is begeerte naar de prediking der Waarheid’. Maar lokaalhuur zou niet makkelijk te verwezenlijken zijn, want ‘de bevolking, ten dele Rooms Katholiek en ten deele der Christelijke Gereformeerde Kerk, schijnt de kerk niet genegen te zijn’.
Dat vond de provinciale commissie reden genoeg om vooralsnog géen toezegging te doen: “Vooral in Makkum moet de schijn worden vermeden alsof het ons te doen is om gemeenten te stichten, en niet, zoals in het reglement staat uitgedrukt, ‘de verbreiding der Waarheid waar zij niet of niet zuiver verkondigd wordt’. Een gemeente wordt niet gemáakt, maar gebóren. Het best zal zijn, zoolang dat geschieden kan (zonder verloochening onzer beginselen) gebruik te maken van het kerkgebouw der hervormden, dat beschikbaar is gesteld”.
Dát was goed nieuws: het hervormde kerkgebouw was ter beschikking gesteld voor de verbreiding der Waarheid. Op de classis van 29 maart 1876 gaven ds. Bosch (van wie geen foto bekend is) en ds. Van Apeldoorn echter een nadere toelichting, die een domper op de feestvreugde zette:
‘Na vele aangewende pogingen kon het gewenschte doel niet worden bereikt. Wel is ons de hervormde kerk aangeboden, welk aanbod echter door de daarbij gestelde voorwaarden ten eenenmale onaannemelijk was’. Wat die voorwaarden waren wordt ons helaas niet geopenbaard, maar ze waren kennelijk dringend genoeg om van het gebruik van de hervormde kerk af te zien.
Kerkstichting is een dóel van Evangelisatie!
De classis sprak toen met algemene stemmen haar afkeuring uit over de houding van de provinciale Commissie voor Binnenlandse Zending, en maakte dat op de eerstvolgende provinciale vergadering duidelijk. Dus werd de zaak op de provinciale vergadering van 4 mei 1876 dan ook zeer uitvoerig besproken. ‘Uit de toelichting der afgevaardigden [van de classis Sneek] blijkt: dat vooral de wíjze waarop het verzoek [om fl. 100 steun te ontvangen] werd afgewezen h.i. afkeuring verdient’. De provinciale commissie vond dat de schijn vermeden moest worden dat in Makkum een kerk gesticht zou worden. Nu de hervormde kerk voor de prediking der Waarheid niet gebruikt kon worden, was kerkstichting in Makkum noodzaak! Sterker: kerkstichting was het dóel van evangelisatie!
De commissie voor Binnenlandse Zending zegt dan ‘niet goed te zijn ingelicht en dat het verzoek om díe reden werd afgewezen. Dat wordt echter ten stelligste ontkend door de afgevaardigden van de classis Sneek’. Ze hadden precies verteld hoe het zat, en dat kon de provinciale commissie allemaal weten. Uiteindelijk werd het volgende besloten: ‘De prov. vergadering, kennis genomen hebbende van het geschiede inzake Makkum, oordeelt dat de redactie van den bewusten brief [van de provinciale Commissie voor Binnenlandse Zending] niet in overeenstemming is met den geest die in het werk der inwendige zending overheerschend behoort te zijn’. Kerkstichting behoorde wel degelijk tot de evangelisatiearbeid.
En nu verder.
Dát was winst! Met steun van de provinciale vergadering moesten nu dan eindelijk ook de juiste stappen gezet worden! Op 21 januari 1877 kwam de classis er dus op terug. Ds. Bosch had gemerkt dat in Makkum zo langzamerhand meer christelijke gereformeerden waren komen wonen. Bij welke plaatselijke kerk hoorden ze eigenlijk? ‘Dienaangaande besluit de vergadering dat de aldaar wonende leden naar een oud besluit met hun lidmaatschap te Workum behooren, zoo lang er te Makkum geen Chr. Geref. Gemeente is’.
De classis van mei 1877 besloot de kosten van de Evangelisatie voor te schieten, zolang de provinciale Commissie die nog niet toegezegd had; maar dat laatste zou zeker gebeuren. De commissie deed dat inderdaad, zij het mondjesmaat. Op 30 mei 1877 kende zij de classis Sneek voor het werk in Makkum namelijk niet de gevraagde fl. 100 toe, maar slechts fl. 50, ‘het laatste aldus, omdat de arbeid er pas begonnen is en dientengevolge nog enigszins onzeker was’. Hoe dan ook, er was in elk geval met het evangelisatiewerk begonnen! Zes jaar na de eerste aanzet.
Een gemeente stichten?
Op 5 september 1877 vergaderde de classis weer. Naar aanleiding van ‘de bemoedigende verschijnselen te Makkum’ (met op dat moment overigens slechts tien belijdende leden) heerste in de classis en in Makkum ‘opgewektheid’, want ‘een zaal is door hen gehuurd waarin zij elken zondag samenkomen en waarin ze ook gaarne onze [classicale] leeraren van tijd tot tijd zagen optreden’. Omdat alles zo positief leek, stelden ‘de brs. Mobach en Diemer voor om in Makkum eene gemeente te stichten; de vergadering echter oordeelt dat daarvoor de tijd nog niet is gekomen’. De evangelisatiearbeid was immers nog nauwelijks begonnen.
Een paar maanden later, op 15 januari 1878, stelde de provinciale Commissie voor Binnenlandse Zending vast dat ‘de arbeid aldaar vrij voorspoedig gaat’. Daarom was op 6 maart 1878 ‘een lid der Gemeente Workum, genaamd Durk van der Veen, wonende te Makkum, in de [classicale] vergadering [van 6 maart 1878] aanwezig en geeft zijne begeerte te kennen, alsmede die der andere leden te Makkum, om namelijk een gemeente te worden te Makkum. De kerk te Workum wordt inlichting gevraagd, die hierop neerkomt om er nog wat mede te wachten omdat het getal leden zeer klein is’.
Maar Workum kon het dan te vroeg vinden, ‘na het voor en tegen (…) gehoord te hebben besluit de vergadering dat het tijd is er een gemeente te stichten. Deze taak wordt opgedragen aan de beide naastbijzijnde kerkeraden Workum en Bolsward’.
De Chr. Geref. Gemeente te Makkum geïnstitueerd.
Op 21 mei 1878 vergaderde provinciale Commissie voor Binnenlandse Zending weer eens. Daar kon met vreugde geconstateerd worden dat in Makkum intussen de ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ tot openbaring gekomen was: ‘Waar er tegen voorigen jare nog geen geschikt lokaal voor de prediking kon verkregen, was nu uitnemende gelegenheid. De arbeid was er voortgezet en met dien uitslag dat men er voor enkele weken eene gemeente onzer Kerk gesticht had en een kerkeraad had benoemd. Zeventien belijdende leden worden er gevonden. De opkomst was er vrij goed’.
De instituering was op 28 april 1878 een feit geworden. De diensten vonden plaats in de Christelijk Nationale School te Makkum, gevestigd in de Slotmakersstraat. Op 30 januari 1879 constateerde de Commissie voor Binnenlandse Zending: ‘Voor Makkum kan ook een gunstig getuigenis afgelegd worden. Er is ijver en toewijding bij de kleine gemeente en niet zonder gevolg’. In mei kon nog steeds vooruitgang geconstateerd worden: ‘Te Makkum gaat men voort met kleine kracht. Er is belangstelling. Er is behoefte, want het zijn de rijken en edelen níet waaruit de gemeente bestaat. Ook de brs. aldaar zullen weder fl. 100 ontvangen’.
Dominees zijn duur…
De kleine gemeente had aanvankelijk geen predikant. Regelmatig kwamen classispredikanten in de christelijke school een dienst leiden, maar zij moesten wel betaald worden en weliswaar bracht de kleine gemeente ook zélf geld bijeen om het kerkelijk leven op stoom te houden, desondanks was het geen vetpot. Zo gaat het verhaal dat op een zondag (in 1878) de predikant van Bolsward, ds. Js. van der Linden (1852-1926), voorreed met twee paarden voor zijn rijtuig. ‘De Makkumers hielden hun hart vast, hoe ze zulk een luxe zouden moeten betalen en de ‘ponghâlder’(de penningmeester), Durk van der Veen (we kwamen hem hierboven al tegen) sprak zijn bezorgdheid dan ook uit tegenover de predikant. ‘Maar dominee ried hem aan, zich de zegen niet door twee paarden te laten ontnemen en na de dienst, toen hij bij Van der Veen op de koffie was, gáf dominee fl. 40 in plaats van dat hij iets ontvíng’.
Makkum het brandpunt.
De classis Sneek begreep in ieder geval dat de arbeid in Makkum niet dood mocht lopen. Op 31 maart 1880 besloot zij daarom vooralsnog niet meer in Sloten te evangeliseren – het ‘liep’ daar niet zo goed – maar aan Mákkum juist éxtra steun toe te zeggen; die kreeg nu fl. 150 per jaar. Bovendien zegden drie gemeenten in de classis een kerkcollecte toe! De provinciale Commissie constateerde op 15 mei 1880: ‘Te Makkum gaat men worstelend voorwaarts. De kleine gemeente (…) gaat er vooruit. Het lokaal, als kerk gebruikt, is aanmerkelijk vergroot. De classis Sneek heeft hun meerdere prediking toegestaan’.
Op 6 juni 1882 werd geconstateerd: ‘In Makkum is liefde en ijver en opoffering, moed en standvastigheid. Men heeft hier te strijden tegen baptisme en een ethische [hervormde] predikant’ (de hervormde gemeente had met ds. P. Gemser in 1882 een nieuwe predikant gekregen). Omdat de gemeente iets groeide ging de jaarlijkse ondersteuning langzamerhand naar fl. 70.
De eerste predikant.
De kerk van Makkum had grote plannen! Op de classis van 28 maart 1883 kwam ze met een instructie op de proppen: ‘Makkum heeft op zijn lastbrief de mededeeling dat er in de gemeente eene commissie werkzaam is om gelden te verzamelen voor de verkrijging van een eigen pastorie, én de vraag om de vrijheid te hebben in de classis jaarlijks met een gesloten busje eene collecte aan de huizen te mogen houden. Deze mededeeling wordt met blijdschap ontvangen en de vraag toestemmende beantwoord in dien zin, dat Makkum dít jaar die vrijheid zal hebben en op een vólgend jaar haar weer zal moeten aanvragen’. Een pastorie, terwijl er nog geen predikant was! Het gaf echter wel de bedoeling van de kerkenraad weer: met de consulent was immers al regelmatig gesproken over het beroepen van een dominee, ‘maar de kleine kracht laat het nog niet toe’. In mei 1885 trok men echter de stoute schoenen aan. Er werd beroepen!
Op 24 januari 1886 werd de eerste predikant in aanwezigheid van een afvaardiging van de ‘moederkerk’ te Workum in het ambt bevestigd: het was de bijna vijfentwintigjarige ds. F. Zantinge (1861-1955); Makkum was zijn eerste gemeente. Het was voor het kerkelijk leven in Makkum natuurlijk een grote vooruitgang. Er werd meteen van alles georganiseerd. De kinderen kregen catechisatie, het opzicht en de tucht werden geregeld onderhouden en de kerkenraadsvergaderingen vonden geregelder en inhoudelijker plaats. Ds. Zantinge stond bijna drie jaar in de gemeente en vertrok toen naar de kerk van Nieuwendam. Zijn opvolger was ds. M. Meijering (1866-1948), die de Gemeente van Makkum diende van 1890 tot 1892, het jaar van de landelijke Vereniging van de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ en de dolerende ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’.
Daarover later meer. Want eerst speelde in Makkum nog de Doleantie, die een iets (maar niet veel) mínder ongemerkt verloop dan de instituering van de Christelijke Gereformeerde Gemeente in 1878.
De Doleantie te Makkum.
De tweede afscheiding uit de hervormde kerk vond in Makkum plaats op 5 april 1887. Dat gebeurde tijdens de vergadering van de hervormde kerkenraad. Er was op dat moment geen hervormde predikant in Makkum; de predikantsplaats was vacant (dat zou trouwens niet lang meer duren, want de nieuwe hervormde predikant, ds. J. Wieten, zou hetzelfde jaar nog in Makkum bevestigd worden). Daarom zat consulent ds. Jellema de vergadering voor. Meteen aan het begin van de bijeenkomst diende een van de aanwezigen een voorstel in om ‘het juk van synodale hiërarchie af te werpen’ en in Doleantie te gaan. Ds. Jellema wilde het voorstel niet in behandeling nemen en met hem verlieten drie ambtsdragers de vergadering. Zes ouderlingen en diakenen bleven echter zitten. Het waren de ouderlingen Jan Salverda en Klaas Idserda en de diakenen Pier S. de Boer, Age J. Salverda, Hendrik Alkema en Klaas Groot. De meerderheid dus (ouderling Sicke Horjus was die keer niet aanwezig, maar stemde met de plannen in).
Het voorstel werd toen alsnog in behandeling genomen en het werd met algemene stemmen aangenomen. Men achtte zichzelf nu de wettige kerkenraad van de hervormde gemeente te Makkum en Cornwerd. Ds. Jellema en de drie collega’s werden geschorst. De dag daarop schreef de Dolerende kerkenraad een brief aan de Koning waarin de hij ‘met verschuldigde eerbied’ aan Zijne Majesteit meedeelde dat men de bindende kracht had ontnomen aan de synodale organisatie van 1816, en dat men voor de gemeente de Dordtse Kerken Orde weer kracht en geldigheid had verleend.
De brief aan de gemeenteleden.
Vier dagen na de Doleantie, op 9 april 1887, schreef men een brief aan de ‘Geliefde Broeders en Zusters in onzen Heere Jezus Christus’ te Makkum. De Dolerende broeders deelden mee dat men de organisatie van de hervormde kerk in strijd achtte ‘met het Woord van God, met de belijdenis en dus met het recht onzer Gereformeerde Kerken’ en dat men derhalve – ‘onder biddend opzien tot den God van alle genade en door de nood der Kerk gedrongen’ – de synodale organisatie niet langer erkende.
Daarom verklaarde ‘de kerkenraad, in gehoorzaamheid aan den Heere, van heden af weer voor de geheele gemeente van Makkum c.a. kracht en geldigheid te hebben toegekend aan de wettige kerkenorde’, die in 1618-1619 door de Synode van Dordrecht was vastgesteld en in 1816 door de overheid op onwettige wijze vervangen was door het ‘Algemeen Reglement’. Van toen af moest de predikant immers de gehoorzame dienaar van de synode zijn en “In de Kerk van Christus mocht [sindsdien] níet meer gelden: ‘trouw aan het Woord van God’, maar wél: ‘trouw aan de reglementen’.”
Na een uitleidend woord, waarin men de gemeente vroeg hen te steunen in hun strijd tegen de hiërarchie, besloten de broeders hun schrijven met: ‘Verkwik en verblijd ons bevend harte en sterk ons door Uwe gebeden in den Heiligen Strijd voor de Eere Gods en het recht der Kerke’. De diakenen verklaarden de administratie der diaconale goederen waar te nemen, zolang de rechter zich daarover niet afkeurend had uitgesproken. Ongeveer 150 gemeenteleden vulden de bijgaande intekenlijst in.
De reacties.
De broeders mochten ds. Jellema als consulent en de drie collega-ambtsdragers dan wel geschorst hebben, de hervormde classis Franeker stuurde op haar beurt al op 21 april een schorsingsbul aan de Dolerende kerkenraad. En op 4 mei oordeelde ook de Provinciale Kerkvergadering van Friesland over de gebeurtenissen in Makkum: de Dolerende broeders werd het lidmaatschap van de hervormde kerk ontnomen op grond van ‘daden van willekeur en geweldpleging, waarbij de eerste begrippen van betamelijkheid en zedelijkheid met voeten getreden zijn’. Daarmee was de strijd afgelopen. Geen wonder dat ds. G.H. van Kasteel (1850-1931) in zijn boekje opmerkte: ‘Hier had alles een stil verloop’.
De dolerenden hielden hun kerkdiensten te houden – niet in de hervormde kerk maar – aanvankelijk in de Christelijke School. Het gevolg daarvan was dat de meeste hervormde leden van de schoolvereniging voor het lidmaatschap bedankten. Enige tijd later werden de diensten gehouden in een zaal van het vroegere Bumahuis aan de Groote Zijlroede.
De verhouding tussen beide kerken.
Maar er was in Makkum ook nog een Christelijke Gereformeerde Gemeente! Deze reageerde behoorlijk stevig op het feit dat de Dolerenden eigen kerkdiensten gingen houden. De Christelijke Gereformeerden vonden het verkeerd dat er in het dorp nu twee Gereformeerde Kerken bestonden, omdat naar hun mening de Dolerenden zich bij hén hadden behoren aan te sluiten (‘Is Christus dan gedeeld?’). De verhoudingen werden er niet beter op toen zo nu en dan ook een paar christelijk gereformeerden de Dolerende kerkdiensten bijwoonden. Een van de leden, die volhardde in de zondige weg, werd zelfs van het avondmaal afgehouden.
De Dolerenden gingen echter gewoon door met het organiseren van hun gemeentelijk leven, daarbij gesteund door de consulent, ds. J.C. Sikkel (1855-1920) van Hijlaard. Over samenwerking werd vooralsnog niet gesproken. De grote Dolerende roerganger, dr. A. Kuyper (1837-1920), had vroeger wel eens duidelijk gemaakt dat de Christelijke Gereformeerde Kerk (door hem meestal Afgescheidenen genoemd) ‘in den levenswortel krank’ was, dus men kon zich maar beter op het eigen gemeenteleven concentreren.
Al vrij snel kreeg de dolerende Nederduitsche Gereformeerde Kerk van Makkum c.a. een eigen predikant. Het was ds. R.K. Brouwer (1859-1905); Makkum was zijn eerste gemeente. Op 11 april 1888 werd hij in het ambt bevestigd. Hij stond ruim tien jaar in deze kerk en vertrok per 27 mei 1898 naar Den Haag.
Van de school naar een eigen kerk (1888).
Ondertussen was de Christelijke Gereformeerde Gemeente gegroeid. Men dacht erover een eigen kerk te bouwen, want het schoollokaal werd zo langzamerhand te klein. Die plannen werden verwerkelijkt door de bekende gereformeerde kerkbouwarchitect Tjeerd Kuipers (1857-1952).
Hij ging in 1887 in Makkum aan de slag en bouwde aan de Buren 17 een mooie kerk met galerijen. Men had grootse plannen: er zou een mooie hoge toren bij gebouwd worden, maar de kosten verhinderden dat. De kerk was trouwens bij nader inzien mooi genoeg. Het was Kuipers’ eerste kerk, die in 1888 in gebruik genomen werd.
Toch maar bij elkaar (1892).
Landelijk werden al vrij snel na de Doleantie onderhandelingen opgestart tussen beide kerken om tot samensmelting te komen. Aanvankelijk waren er bezwaren genoeg, maar uiteindelijk werd op 17 juni 1892 de door sommigen zo verbeide eenheid bereikt. In Makkum waren in 1888 door de Dolerenden toch maar stappen ondernomen om ook in het dorp tot eenheid te geraken. De Christelijke Gereformeerden gaven echter aanvankelijk geen krimp. Maar enkele maanden later, in maart 1889, vonden beide kerken het inmiddels toch ‘naar den eisch van Gods Woord’ om pogingen te ondernemen tot eenwording. Op 29 maart 1889 kwamen de kerkenraden voor het eerst bijeen. Ds. Brouwer stelde enkele vragen, zoals dat op meer plaatsen gebeurde (zoals in Groningen): ‘Dienen de beide kerken zich te verenigen?’ en ‘Kan de eenheid nú al bereikt worden?’ Het antwoord kan geraden worden: ‘Ja’ en ‘nee’. Ja, het moest, maar nee, nú nog niet.
Konden dan, zo vroeg ds. Brouwer verder, niet alvast gezamenlijke kerkdiensten gehouden worden? De christelijke gereformeerden achtten dat nog niet opportuun. Dat was geen hoogmoed en ook niet vreemd, zoals wel beweerd wordt, het was gewoon voorzichtigheid. In het land, en zeker in de Christelijke Gereformeerde Kerk, was geen eenstemmigheid over samengaan met de Dolerenden. Bij de christelijke gereformeerden werd steeds duidelijker dat het wel eens op een scheuring zou kunnen uitlopen als te hard van stapel gelopen werd. Die vrees zou later op meerdere plaatsen bewaarheid worden: op vele plaatsen werden in en na 1892 – toen de landelijke vereniging plaatsvond – ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Gemeenten’ geïnstitueerd. De onderhandelingen in Makkum mislukten in elk geval.
Tijdens de besprekingen voltrok zich in de Christelijke Gereformeerde Gemeente een predikantswisseling. Ds. Zantinge, die in 1889 naar Nieuwendam vertrok, werd in 1890 opgevolgd door ds. M. Meijering (1866-1948); net als voor ds. Zantinge en ds. Brouwer werd Makkum zijn eerste gemeente (hij bleef overigens maar twee jaar, tot 1892). Hoewel een behoorlijke Dolerende delegatie aanwezig was bij zijn intrede maakte die kerkenraad vooralsnog geen aanstalten de onderhandelingen weer op stoom te brengen.
Toen echter op 17 juni 1892 lándelijk de knoop definitief doorgehakt was, pakte men ook in Makkum door. Twee maanden later, op 21 augustus 1892, fuseerden beide kerken ook in Makkum: ‘De Gereformeerde Kerk te Makkum is tot openbaring gekomen’. Ds. R.K. Brouwer van de vroegere Dolerende kerk was op dat moment nog als enige in Makkum werkzaam (ds. Meijering was per 3 juli naar Sexbierum vertrokken) en werd zodoende de eerste predikant van de verenigde kerk in het dorp.
Samen verder.
Een kerk wás er: die aan de Buren. De Dolerenden hadden een pastorie aan de Korte Laan (die nu ds. L. Touwenlaan heet). De voorzieningen waren dus compleet. De pastorie bleef nog jaren in gebruik; in 1921 werd die woning afgestoten, kocht men een nieuwe pastorie aan de Turfmarkt en besloot men in 1927 tot de bouw van een nieuwe predikantswoning aan de Korte Laan, die het jaar daarop in gebruik genomen werd.
Dr. A. Kuyper komt!
Na het vertrek van ds. Brouwer naar Den Haag werd het beroepingswerk weer opgestart en werd onder meer een beroep uitgebracht op… dr. A. Kuyper! Maar dan wel de junior. Dr. A. Kuyper jr. (1872-1941) nam de roeping aan en kwam in 1899 naar Makkum; ook voor hem was het de eerste gemeente.
Zijn intrede had trouwens wel een paar voeten in de aarde. Zijn vader, dr. A. Kuyper sr. (1837-1920), de grote roerganger van de gereformeerden in die dagen, zou op 30 april 1899 zijn zoon in het ambt bevestigen. Dat was natuurlijk groot nieuws voor de kerkenraad! Niet ten onrechte verwachtten de broeders een run op de kerk in het bescheiden Makkum, en dat wilde men natuurlijk goed regelen. Daarom besloot de kerkenraad via een advertentie in de (van oorsprong Dolerende) ‘Friesche Kerkbode’ toegangskaartjes ter beschikking te stellen. Daarvoor moest fl. 1 betaald worden. En de kaartjes zouden per post toegestuurd worden; dat kostte ook weer een stuiver.
Dat beviel dr. Kuyper sr. in het geheel niet! Deze schreef daarover een stevige brief aan de kerkenraad van Makkum. Dat de broeders een plan hadden bedacht om alles soepel te laten verlopen, vond hij ‘uitnemend’. Maar de inhoud van het plan beviel hem helemaal niet, want ‘een vergadering tegen entréegeld is geen vergadering der geloovigen, is geen kérk meer’. De broeders dienden die maatregel in te trekken want anders gingen de bevestiging én zijn komst naar Makkum niet door. Dr. Kuyper had er geen bezwaar tegen dat belangstellenden alleen op vertoon van een kaartje in de kerk werden toegelaten, maar ‘ge vraagt geen geld en stelt niet den eisch dat die kaart per post moet bezorgd worden’. Hij wilde zijn naam niet verbinden ‘aan een kerkelijke handeling die door geldhandel onwettig werd’. Dat de kerkenraad de genomen maatregelen onmiddellijk aanpaste behoeft geen betoog.
Ds. Kuyper jr. hield – níet tot vreugde van een íegelijk – van rechte lijnen trekken. Zo werd een jongeman van de kerk afgesneden toen hij met een paar vrienden zomaar een hervormde kerkdienst bezocht. Zijn moeder stapte naar ds. Kuyper en vroeg de maatregel in te trekken, maar de predikant deelde mee bij zijn beslissing (en die van de kerkenraad) te blíjven. ‘Dan ik ook’, zo sprak zij. Ds. Kuyper hield de volgende zondag een preek getiteld: ‘En werp die dienstmaagd met haar jongeling uit’.
Dr. Kuyper jr. bleef tot 1906 in Makkum en vertrok toen naar Vlissingen.
Van het ‘Getuigenis’ en ‘de bomen en de slang’.
Ds. Kuyper werd opgevolgd door ds. C. Vermaat (1874-1960) van Paesens, in het noorden van Friesland, bij de Lauwerszee. Deze was uit heel ander hout gesneden dan zijn voorganger. De strakke rechte lijnen van Kuyper waren hem aan hem niet besteed. Zo stond hij bijvoorbeeld achter de opvattingen van dr. J.G. Geelkerken (1879-1960) van Amsterdam-Zuid (Overtoom).
Deze Amsterdamse predikant had al velen tegen de haren in gestreken toen ook hij een door de Generale Synode van Leeuwarden 1920 opgesteld ‘Getuigenis’ moest voorlezen. In die kanselboodschap waarschuwde de synode tegen de gevaren van de wereld, ‘tegen vermenging van de dwaasheid des Kruises met de wijsheid der wereld’. Ware gereformeerden moesten vooral de eenheid bewaren en zich niet inlaten met andere Kerken. Verder werd het ‘Getuigenis’ gekenmerkt door een pessimistische kijk op de cultuur en op de wereld (op diezelfde synode was ds. J.B. Netelenbos (1879-1934) van Middelburg afgezet, omdat hij zonder bewilliging van zijn kerkenraad in een hervormde kerk had gepreekt). Ds. Geelkerken las op 3 oktober 1920 het ‘Getuigenis’ voor, maar liet daarvan in zijn daarop volgende preek (getiteld: ‘Machteloosheid en Krachtsontplooiing der Kerk’) geen spaan heel.
In 1925 werd ds. Geelkerken door gemeentelid H. Marinus aangeklaagd omdat hij in een preek gezegd zou hebben dat de bomen in het paradijs en het spreken van de slang niet zintuiglijk waarneembaar zouden zijn geweest. De predikant verdedigde zich in een langdurig kerkrechtelijk proces door op te merken dat hij de zintuiglijke waarneembaarheid niet had ontkend, maar dat hij die in het midden gelaten had. Om kort te gaan: ds. Geelkerken werd door de Generale Synode Assen 1926 afgezet. Hij stichtte met medestanders de ‘Gereformeerde Kerken in Nederland in Hersteld Verband’.
Ds. Vermaat geschorst en afgezet.
Ook in Makkum woonde een medestander: ds. C. Vermaat! Deze stelde zich openlijk op achter dr. Geelkerken. De kerkenraad diende daartegen een bezwaarschrift in bij de classis. Deze vroeg hem op
13 oktober 1926 een verklaring te ondertekenen ‘om voor zich zelven te aanvaarden de beslissingen van de Gen. Synode inzake den boom der kennis des goeds en des kwaads, de slang en haar spreken en den boom des levens, en te beloven deze tot grondslag te leggen van wat hij leert’. De predikant weigerde dat. Vandaar dat de kerkenraad ‘niet verkreeg dat de kerk van Makkum haar volle vertrouwen kan blijven geven aan haren Dienaar ds. Vermaat’.
Op advies van de classis ‘en in overeenstemming met de resolutiën van de Generale Synode van Assen‘ besloot de kerkenraad op 15 oktober 1926 – in samenwerking met die van de genabuurde kerk te Wons c.a. – hem gedurende drie maanden het voorgaan in kerkdiensten te verbieden.
In die tijd wilde de kerkenraad met hem spreken over zijn opstelling in de onderhavige kwestie, ‘met de bede, dat God deze schorsing zegene, zoodat ds. Vermaat binnen of met dien tijd op bevredigende wijze aan den eisch van de Classis voldoet’. Dat kwam er echter niet van.
De classis besloot op 4 mei 1927 tot afzetting van de predikant. Deze belegde een maand later, op 9 juni, samen met ds. J.C. Aalders (1881-1966) van Amsterdam, een voorlichtingsvergadering in de (Ambachts-) tekenschool te Makkum.
En met een aantal medestanders werd op 8 mei 1927 in Makkum de ‘Gereformeerde Kerk in Hersteld Verband’ geïnstitueerd. Door hem en zijn nog geen dertig medestanders (inclusief de doopleden) werden kerkdiensten belegd in de al genoemde Tekenschool. Ds. Vermaat vertrok overigens al per 1 april 1928 naar de H.V.-kerk te Baarn. Een eigen predikant werd in Makkum niet meer beroepen; de consulent was ds. S.P. Vermeer (1893-1978) van Oudemirdum. De H.V.-kerk van Makkum werd (als eerste van die kerken) in april 1931 opgeheven. De overige H.V.-kerken verenigden zich in 1946 met de hervormde kerk (het vonnis over dr. Geelkerken werd door de gereformeerde Generale Synode 1967 herroepen).
Tot slot.
Ds. H. Kakes (1900-1983) volgde ds. Vermaat op. Ze hebben elkaar in Makkum niet meer getroffen, want ds. Kakes werd op 28 juli 1929 in Makkum in het ambt bevestigd. Vele predikanten kwamen na hem.
In 1964 werd besloten de kerk aan de Buren af te breken en een nieuwe te bouwen. De oude kerk werd zo langzamerhand als ondoelmatig beschouwd. Aanvankelijk was de preekstoel al ruim twee meter omhoog gebracht zodat de kerkgangers op de galerijen een beter zicht op de predikant hadden, maar dat leverde als nadeel op dat een deel van de mensen ‘beneden’ weer erg om hoog moest kijken. Tijdens de sloop bleek dat de kerk stevig gebouwd was, zodat de sloper zich van meer hulp moest voorzien. Door op dezelfde plaats te bouwen kon het jeugdgebouw in gebruik blijven. Bij de sloop stortte het orgel overigens per ongeluk naar beneden; herstel bleek onmogelijk.
De nieuwe kerk telde 410 zitplaatsen, met de mogelijkheid de capaciteit tot 480 te vergroten. De kerk kreeg nu wél een toren, met bovenop een anker. ‘Het Anker’ werd op 4 november 1965 in gebruik genomen.
Bronnen onder meer:
Archief Particuliere Synode der Gereformeerde Kerken in Friesland. Tresoar, Leeuwarden
Archief Classis Sneek der Gereformeerde Kerken. Tresoar, Leeuwarden
Jaarboeken van de ‘Gereformeerde Kerken in Nederland in Hersteld Verband’
A. Algra, De Historie gaat door Het Eigen Dorp, deel 2. Leeuwarden, g.j.
A. Althuis en F. Mundt, Geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Workum verschenen in het kerkblad van de Gereformeerde Kerk Makkum, 1959-1961).
O. Gielstra, Gereformeerde Kerk Makkum 125 jaar. In: Aldnijs, Makkum, september 2003
G.H. van Kasteel, Voor 25 jaren. Bladzijden uit de geschiedenis der Doleantie in Friesland. Sneek, g.j.
Documentatie over de Doleantie en de kwestie-Geelkerken
© 2016. GereformeerdeKerken.info