De geboorte van de Gereformeerde Kerk in It Heidenskip (Frl.)

Inleiding.

De Gereformeerde Kerk van Heidenschap  (sinds 1986 ‘Gereformeerde Kerk It Heidenskip’ genaamd) werd op 3 mei 1903 geïnstitueerd. Daaraan waren jaren van overleg en evangelisatiearbeid voorafgegaan. Het blijkt een merkwaardig verhaal te zijn.

De Zuid-Westhoek van Friesland met It Heidenskip (kaart: Google).
De Zuid-Westhoek van Friesland met It Heidenskip (kaart: Google).

Oefenaar Dijkstra.

De classis Sneek kreeg op 3 november 1892 een schrijven van oefenaar S.H. Dijkstra te Sneek. Hij werkte sinds 1889 als evangelist zo nu en dan in het verlaten Friese dorpje Heidenschap (met de woonkern Brandeburen), gelegen  in een polder die ook het Heidenschap heet, aan  de Fluessen in de driehoek Workum-Koudum-Gaastmeer. Dat aan de noordoorstelijke rand van het dorp het buurtschap ‘De Hel’ ligt moet niet verkeerd geïnterpreteerd worden.

Dijkstra was eerder door de classis officieel als oefenaar aangemerkt (zonder overigens verplichtingen met hem te zijn aangegaan). Hij had grote moeite zijn gezin te onderhouden en vroeg de classis zijn werk in het Heidenschap te ondersteunen. Hoewel alle broeders met de toestand van Dijkstra begaan waren, bleek het niet mogelijk te zijn het werk in het Heidenschap financieel te steunen. Wel besefte men dat hij het recht had om te ‘oefenen’, zodat men voor de zekerheid de naburige kerk opdracht gaf de zaak te onderzoeken maar ook toezicht op zijn werk uit te oefenen.

Van dat onderzoek kwam kennelijk vooralsnog niets terecht, want pas anderhalf jaar later, in februari 1894, werd opnieuw over Dijkstra en het Heidenschap gesproken. Dijkstra had namelijk weer een brief aan de classis Sneek gestuurd, met het dringende verzoek ‘hem eenige werkzaamheden op te dragen ten einde hij daardoor in staat moge zijn in het onderhoud van zijn huisgezin te voorzien’.  Dijkstra wees op een besluit van de generale synode, dat in nr. 38 van ‘Het Kerkblad’ gepubliceerd was, namelijk: ‘Alle zaken van de oefenaars staan ter beoordeling en ter behartiging van de classes’.

Dijkstra steunen?

Maar betekende dat dat de classis Sneek hem had te ondersteunen? Ene U. Bouma had in de ‘Friesche Kerkbod’ dan wel geschreven dat oefenaars die in financiële moeilijkheden verkeerden zich bij de diaconale kas van de classis konden vervoegen, maar ds. P.N. Kruyswijk (1855-1902) van Sneek vond dat er ‘geen termen voor de diaconie bestaan om deze broeder te ondersteunen’. Ds. A.  Groenewegen (1856-1941) van Woudsend vroeg zich af of Dijkstra ‘een handwerk verstond’. Toen daarop bevestigend geantwoord werd, oordeelde men ‘dat het nu voor hem de aangewezen weg is om daartoe terug te keren’.

Ds. J. Kok (1857-1928) van Jutrijp en Hommerts had bovendien inlichtingen ontvangen waaruit bleek ’dat br. Dijkstra in de provincie Groningen heeft gecollecteerd voor de arbeid in Het Heidenschap, maar de geschonken giften te eigen bate heeft aangewend’. Anderen hadden begrepen ‘dat zijn werkzaamheid in het Heidenschap weinig sympathie ondervindt’. Maar het voorstel van br. Sjaarda, ‘hem eene vermaning te geven wegens zijne wijze van collecteeren’, vond geen instemming. Ook wilde men geen openbare waarschuwing tegen br. Dijkstra publiceren in de kerkbladen. Zo zeker was men kennelijk niet van het waarheidsgehalte van de geruchten. Maar voor de zekerheid moest met Dijkstra een gesprek plaatsvinden waarin hij gewaarschuwd werd dat, ‘mocht hij voortgaan zich aan ongeoorloofde praktijken schuldig te maken’, hij onder censuur gesteld zou worden.

Toch liet de classis het daar niet bij, want Dijkstra was een broeder in nood. Aan vacante kerken werd daarom in overweging gegeven ‘hem aldaar eens te laten oefenen en hem catechisatiën te laten houden’. Het lag echter niet op de weg van de classis hem een werkkring te verschaffen.

Dijkstra wordt tóch ingezet.

Zicht op het Baptistenkerkje.
Zicht op het Baptistenkerkje.

Pas een jaar later, in februari 1895, kwam de classis Sneek op de kwestie Dijkstra-Heidenschap terug. De houding tegenover hem was toen veranderd: nadat enige tijd over de (on-)wenselijkheid van de functie ‘oefenaar’ gesproken was, stelden de classicale Deputaten voor de Evangelisatie voor Dijkstra naar het Heidenschap te laten verhuizen en hem op te dragen ‘te doen al wat tot deze evangelisatiearbeid behoort, onder toezicht van de kerkenraad van Workum. Hij ontvange eene toelage van fl. 100 te betalen door de provinciale ‘Kas voor Hulpbehoevende Kerken en Inwendige Zending’ én door de kerk van Workum’.

Tegen dat laatste voorstel hadden de afgevaardigden van Workum bezwaar. Ze wilden eerst wel eens even onderzoeken of Dijkstra dat zélf allemaal eigenlijk wel wilde. Verhuizen naar de directe omgeving van De Hel was wel héél wat anders dan in het rustieke Sneek woonachtig te zijn. Vandaar dat de classis besloot aan Dijkstra fl. 40 te overhandigen voor lokaalhuur in het Heidenschap, te betalen door de bovengenoemde provinciale Kas. Dat laatste werd als classicaal voorstel aan de Particuliere Synode van Friesland gestuurd. De provinciale deputaten waren bereid fl. 20 toe te staan, maar de Particuliere Synode van mei 1895 stond uiteindelijk slechts fl. 15 toe. Er waren méér kerken die hulp nodig hadden en de provinciale begroting diende sluitend te zijn.

‘Harde onderhandelingen’.

Ds. P.A. Veenhuizen (1862-1921) van Workum deed intussen onderzoek naar het werk van br. Dijkstra in het Heidenschap. Maar eígenlijk ging zijn onderzoek vooral over het huren van een lokaal op naam van een Gereformeerde Kerk. Het was voor hem helemaal geen vraag of Dijkstra in het dorp tewerk gesteld diende te worden. Het lokaal dat ds. Veenhuizen op het oog had was een oud kerkje dat door de Baptisten gebruikt was (en waar br. Dijkstra al sinds 1889 op eigen initiatief ‘oefende’). Maar de Baptisten hadden het Heidenschap verlaten omdat de grond hen daar te heet onder de voeten werd (1).

De onderhandelingen over het huren van het bestaande kerkje werden gevoerd ‘met mijnheer Hart’. Hij was lid van de commissie die het gebouw exploiteerde. ‘De voorwaarden waren echter overeenkomstig des heeren naam: zij waren hard: a. Nóóit mocht in het lokaal gesproken worden als er dienst was in het vlakbij gelegen hervormde kerkje; b. over het leerstuk van de Gereformeerde Kerk mocht nimmer gesproken worden; c. en het lokaal was niet beschikbaar als de commissie zélf een prediker had’. Ds. Veenhuizen stelde voor op díe voorwaarden niet in te gaan en Dijkstra gewoon de toegestane fl. 15 te geven om als gewoonlijk het gebouwtje zo nu en dan op eigen naam te huren. Daar ging de classis Sneek in juli 1895 mee akkoord.

Geruchten over br. Dijkstra.

Zo sudderde het werk van br. Dijkstra voort. In november 1898 behandelde de classis Sneek een éstructie van de Gereformeerde Kerk te Warns. Men had daar geruchten over br. Dijkstra gehoord,  ‘namelijk dat hij rondgaat om te collecteren in het belang van de evangelisatie in het Heidenschap zoo hij voorgeeft, terwijl hij deze gecollecteerde gelden niet verantwoordt, maar voor zich zelven houdt’. Men vond dat hij best voor zichzelf collecteren mocht, maar niet onder het mom van daarmee de evangelisatie in het Heidenschap overeind te houden; áls de geruchten tenminste klopten. De classis besloot dat de kerkenraad van Kerk B te Sneek, ‘onder wiens kerkelijk opzicht br. Dijkstra staat’ (hij woonde dus nog steeds in Sneek), naar deze geruchten onderzoek moest doen. Maar omdat de evangelisatiearbeid in het Heidenschap onder toezicht van de kerk van Workum stond, werd toch maar besloten dat de kerk van Workum het onderzoek zou verrichten.

Kerkelijke molens malen langzaam.

Ondertussen leefde br. Dijkstra in armoede. Kennelijk had hij het classicale advies (van jaren terug) om zijn oude handwerk weer op te nemen, niet opgevolgd. Het evangelisatiewerk trok hem véel meer. Maar hij miste nog steeds een aanstelling die hem zékerheid verschafte. Eigenlijk leefde hij van de ‘pong’, zoals ze in Fryslân zeggen, ‘van de collectezak’. Vandaar dat hij in april 1899 opnieuw een dringend verzoek aan de classis Sneek gestuurd had ‘om ondersteuning, hetzij door het verschaffen van werkzaamheden, hetzij door toelage voor zijnen arbeid in het Heidenschap’. Daar trad hij om de veertien dagen op als oefenaar. Maar de classis hield voet bij stuk. Weliswaar was hij door de classis jaren geleden toegelaten als oefenaar, maar zonder enige verplichting aan hem te hebben. Vandaar dat aan de Sneker Kerk B opdracht gegeven werd ‘dezen broeder in zijnen nood eens op te zoeken om hem zonder te kwetsen te ondersteunen’ (Sneek rapporteerde in augustus 1899 dat ‘hij zich niet geroepen voelt aan br. Dijkstra als oefenaar ondersteuning te verlenen’).

Geaicht op Brandeburen, de woonkern van It Heidenskip.
Gezicht op Brandeburen, de woonkern van It Heidenskip (met de hervormde kerk).

Tóch bleef het daar níet bij. Dezelfde classis, die van mei 1899, werd gewezen op de ‘aldaar heerschende onkerkelijken toestand’; ook in de nabijheid van De Hel moest gearbeid worden! Vandaar dat de Gereformeerde Kerken van Gaastmeer en Workum opgedragen werd ‘broeder Dijkstra’s arbeid eens na te gaan, dat terrein te bezoeken en te verkennen, of het tóch mogelijk zou kunnen zijn dat de Gereformeerde Kerken daar zélf een gebouw konden krijgen’.

Tóch een Gereformeerde Kerk in het Heidenschap?!

De classis Sneek van 16 november 1899 behandelde het uitvoerige rapport over het onderzoek dat beide kerken naar het Heidenschap hadden ingesteld. Ds. H. de Lange (1867-1932) van Gaastmeer rapporteerde: ‘Het Heidenschap is eene zeer uitgestrekte streek, behoorende onder Workum, Gaastmeer en Nijega. Er wordt eene openbare school gevonden [gesticht in 1821], benevens een [in 1870 gesticht] gebouw dat eens in de veertien dagen door Nederlands Hervormden voor prediking gebruikt wordt, en een bouwvallig gebouwtje indertijd door Baptisten gesticht. Thans bestaat er geen Baptistische gemeente meer, hoewel er nog enkele Baptisten wonen. Het laatste gebouwtje, waar br. Dijkstra reeds een tiental jaren optreedt, behoort aan vijf personen. Nu en dan, niet elken zondag, houdt br. Dijkstra daar eene oefening, in eenvoudigen trant, doch in overeenstemming met de belijdenis van de Gereformeerde Kerken. De opkomst is dan niet groot, een vijftig personen, van welke de helft bestaat uit kinderen. Er wordt gecollecteerd, allereerst voor de kas der Commissie die het gebouwtje beheert, in de tweede plaats voor br. Dijkstra’. Dijkstra hield aan al zijn werk trouwens slechts weinig over:  fl 1 na aftrek van de reiskosten…

Maar, was de dringende vraag, kon er een Gereformeerde Kerk geïnstitueerd worden? Daarover waren beide kerken vooralsnog niet positief, ook al was er een lichtpuntje. Maar aan de bezwaren kon niet voorbij gezien worden: ‘Daartoe zou noodig zijn dat er leden gevonden worden en ambten ingesteld, dat er eene vergaderplaats beschikbaar zij en er geregeld bediening van het Woord of lezing eener leerrede plaats hebbe’.

De bezwaren…

Léden waren er wel, maar die behoorden hetzij tot de Gereformeerde Kerk van Workum, meer dan een uur gaans daarvandaan, óf tot de Gereformeerde Kerk te Gaastmeer. De Heidenschappers gingen dan ook zoveel mogelijk naar de kerk in Workum of Gaastmeer. Maar ámbtsdragers kiezen in het Heidenschap was een onmogelijkheideidenschap  omdat het aantal leden daar te klein was. Dat zou alleen kunnen als de grenzen van de Gereformeerde Kerken te Workum en te Gaastmeer veranderd zouden worden en het Heidenschap een eigen territoir zou krijgen, deels van Workum en deels van Gaastmeer. Maar… wilden de leden van die kerken zomaar van hun eigen kerk overgeheveld worden naar die van het Heidenschap, ook al woonden ze daar in de buurt? En er was nóg een probleem: zodra er een Gereformeerde Kerk geïnstitueerd zou worden, zouden de hervormde bezoekers, die eens in de veertien dagen in het oude Baptistenkerkje kwamen om naar br. Dijkstra te luisteren (de week daarop gingen ze – misschien! – naar het hervormde gebouwtje), meteen wég zouden blijven.

Vandaar dat Workum en Gaastmeer het volgende adviseerden: ‘Men bestendige de arbeid van br. Dijkstra, gelijk die thans geschiedt en breide dien uit, zoodat hij geregeld élke zondag daar optrede en élke week daar huisbezoek doe. Ze verlene aan br. Dijkstra financiële steun, bijv. fl. 125 jaarlijks, te vinden uit particuliere bijdragen of uit de classicale kas, en benoeme een paar deputaten om deze zaak met br. Dijkstra te bespreken. Deze proef worde gedurende een jaar genomen, daarna kan de classis weder verder oordelen. Doch tháns kan van het institueren van eene Gereformeerde Kerk in het Heidenschap nog geen sprake zijn’.

Een advertentie voor een vergaedering in januari 1900 (het kerkje was toen nog niet door de gereformeerden gekocht.
Een advertentie voor een vergadering in januari 1900 (het kerkje was toen nog niet door de gereformeerden gekocht.

Wat nu?

Dat het evangelisatiewerk in het Heidenschap voortgang moest vinden, daarvan was ieder wel overtuigd. Maar hóe dan? En tóen kwam er het lichtpuntje waarvan hierboven sprake was. Op de vraag van de preses of het mogelijk was dat in het Heidenschap voluit kerkelijk gearbeid zou worden, antwoordde ds. Veenhuizen van Workum dat de eigenaars van het Baptistengebouwtje, waar br. Dijkstra telkens voorging, bereid waren het voor fl. 400 te verkopen! ‘Dat de vrucht van den arbeid van br. Dijkstra gering is, schrijft hij hieraan toe, dat br. Dijkstra er slechts een énkele maal en níet élken zondag optreedt’. Dat van die geringe vrucht willen we tussendoor even relativeren. Eerder was sprake van ‘vijftig toehoorders waaronder kinderen’; er zijn warempel wel evangelisatieterreinen aan te wijzen waar ‘de vrucht’ aanmerkelijk minder was!

Hoe dan ook, Ds. D. Koopmans (1868-1940) van Sneek vond dat de naastbij gelegen Gereformeerde Kerken, namelijk die te Workum en Gaastmeer, een roeping hadden ten aanzien van het Heidenschap. Déze kerken dienden de arbeid in het Heidenschap ter hand te nemen. De leden van Workum en Gaastmeer die in het Heidenschap woonachtig waren, dienden op gezette tijden te worden bezocht en bearbeid, want het zou jammer zijn als het werk van br. Dijkstra zou ophouden, zodat de mensen zijn stichtelijk woord zouden moeten missen.

De classis Sneek besloot op 16 november 1899 uiteindelijk het volgende: ‘De classis drage aan de kerkenraden van Workum en Gaastmeer op een regeling te ontwerpen om den arbeid in het Heidenschap in kerkelijk spoor te leiden en brenge die in de classis ter tafel. Zoo het noodig is, vragen deze kerken de classis om financiële steun’. Het onderzoek werd ingesteld, maar het rapport werd pas op 25 april 1900 behandeld, en ’resultaat geeft dit rapport niet’. De kerkenraad van Workum voelde er niet zoveel voor, ‘daar er maar vijf gezinnen uit het Heidenschap geregeld bij ons in de kerk komen en geen begeerte hebben om een plaatselijke kerk uit te maken’. Wel konden er volgens de kerkenraad alvast een zondagsschool, catechisaties en huisbezoek gehouden worden. De classis besloot alles vooralsnog te laten zoals het was en twee deputaten te benoemen die (weer) ‘een nauwkeurig onderzoek’ moesten instellen, ‘opdat de vergadering zoo mogelijk die zaak kan beëindigen’ [afhandelen]. Ds. H.C. van den Brink (1866-1947) van Heeg en ds. Koopmans van Sneek werden met die taak belast.

‘Koop het lokaal voor een wekelijkse dienst’.

Sinds in 1900 de belangen van Heidenschap opgedragen werden aan de kerk te Gaastmeer, kwamen daar dus ook regelmatig dominees vanuit Gaastmeer opdagen.
Sinds in 1900 de belangen van het Heidenschap opgedragen werden aan de kerk te Gaastmeer, kwamen dus ook regelmatig dominees vanuit Gaastmeer in het Heidenskip.

De predikanten rapporteerden tijdens de classis van 15 augustus 1900. Ze stelden voor de belangen van het Heidenschap op te dragen aan de Gereformeerde Kerk te Gaastmeer (vermoedelijk omdat het Heidenschap vanuit Gaastmeer het gemakkelijkst bereikbaar was). Die kerk moest het te koop aangeboden Baptistenlokaal op naam van de classis aankopen (het gebouwtje zou ook als school dienst kunnen doen) ‘en doe er een níeuw gebouw verrijzen’. En vervolgens zou dan elke zondag een samenkomst gehouden worden; eens per maand zou de dominee van Gaastmeer er preken (in aanwezigheid van een van zijn ouderlingen) terwijl hij van oktober tot april ook de catechisaties zou houden ‘en de herderlijke zorg’ van de leden der kerk woonachtig in het Heidenschap op zich zou nemen. Hem zou daarvoor jaarlijks fl. 200 geschonken worden. Gaastmeer zou ook het beheer van het kerkje op zich nemen. En Dijkstra, zo werd verder voorgesteld, mocht een collectereis houden, waarvan de opbrengst voor de helft voor het werk in het Heidenschap en de andere helft voor Dijkstra zelf bestemd zou worden.

Dát ging ds. G.H. van  Kasteel (1850-1931) van Kollum echter te ver. Het idee van een collectereis stond hem tegen. Liever zou door middel van collectes in de classicale kerken en met circulaires gewerkt worden. Daar stemde de classis mee in, zij het met een geringe meerderheid: 26 voor en 22 tegen. Geen collectereis dus, maar kerkcollectes en circulaires. Maar ja, de kerkenraad van Gaastmeer moest  daarmee wel eerst instemmen.

De groeten uit Heidenschap!
De groeten uit Heidenschap!

Bijna drie maanden later, op 7 november 1900, werd het rapport van de kerkenraad van Gaastmeer en de classicale deputaten over het werk in het Heidenschap in behandeling genomen. Het rapport meldde dat men zich erover beraden had hoe het benodigde geld bijeengebracht zou worden. De commissie had besloten dat de kerkenraadsleden van Gaastmeer allemaal in één of meer classicale kerken ‘langs de huizen’ zouden gaan collecteren. De Gereformeerde Kerken buiten de classis zouden om geld gevraagd worden via een circulaire. ‘Ieder der kerkeraadsleden heeft een collectereis ondernomen en daarbij ondervonden veel lief en veel leed’. Maar ook veel ongemak, want ‘kerkeraadsleden zijn in den regel geen renteniers, maar hebben hun dagelijks werk’. Ook de predikant van Gaastmeer, ds. De Lange, had drie weken lang gecollecteerd, ‘voor zoover hij tijd had’. Kortom: het plan om de héle classis af te reizen kon niet verwezenlijkt worden.

De circulaire werd inderdaad aan alle Gereformeerde Kerken buiten de classis toegestuurd. Eenenzeventig kerken reageerden daarop met een gift: fl. 650 was het verblijdende resultaat. Het gebouwtje kon dus (voor fl. 400) gekocht worden. Daarover werd onderhandeld werd met de heer J. Kuypers, evangelist te Sneek. Kopen kón wél, maar dit vervolgens afbreken en er vervolgens een níeuw kerkje neerzetten, zoals de classis had besloten, was volgens het rapportg een onmogelijkheid. De commissie wilde zélf ook geen collectereis meer houden, en stelde nu aan de classis voor om br. Dijkstra tóch op collectereis te sturen (ook al was de classis er eerder tegen). Dit had als voordeel dat br. Dijkstra dit al eerder had gedaan en ‘wist waar hij zijn moest’, zodat er regelmatig geld zou binnenkomen; bovendien werd br. Dijkstra op die manier ‘niet naakt aan den dijk gezet’.

‘Indien de classis deze voorstellen aanneemt, zoo kunnen de catechisaties en de prediking terstond beginnen in ’t oude gebouw, totdat in ‘t voorjaar met de bouw van ’t nieuwe lokaal kan worden begonnen’. Zou de classis de voorstellen verwerpen ‘zoo weten ondergetekenden niet, hoe de kosten zullen bestreden worden en kan de kerkeraad den arbeid niet aanvaarden’.

Bij de bespreking van het rapport vonden sommige afgevaardigden dat Gaastmeer wel wat ver gegaan was, maar uiteindelijk werd op voorstel van ds. De Lange besloten dat Dijkstra wel mocht gaan collecteren en dat hij ‘van de opbrengst een zeker percentrage geniete, (…) doch dat dit niet meer dan 50% zal bedragen’. Het oude kerkje werd gekocht en tegelijk werd besloten dat niet eerder met de bouw van de nieuwe kerk te beginnen alvorens het gehele benodigde bedrag binnen was.

Het oude voormalige Baptistenkerkje dat in 1899 door de Gereformeerde Kerken gekocht werd.
Het oude voormalige Baptistenkerkje dat in 1900 door de Gereformeerde Kerken gekocht werd.

De uitvoering van het plan.

In februari 1901 vergaderde de classis opnieuw. Ds. De Lange meldde dat met br. Dijksta afgesproken was dat hij 35% van de opbrengst van de collecten voor zichzelf mocht houden. Ds. H.M. Dethmers (1864-1938) van Sneek vond dat echter te weinig, maar ds. De Lange zei dat br. Dijkstra ‘zélf vrijwillig in deze overeenkomst heeft toegestemd’. Nogmaals benadrukte de classis dat Gaastmeer aan br. Dijkstra tot 50% mocht toestaan. Intussen was ook een brief van verscheidene personen in het Heidenschap binnengekomen, waarin de classis bedankt werd ‘voor den arbeid die de classis aldaar laat verrichten’, en waarin meteen gevraagd werd ‘om geregelde Bediening des Woords’. Daarom werd besloten in die streek ‘vacaturediensten’ te geven, d.w.z. dat de classispredikanten zich op zondag om beurten naar het Heidenschap zouden spoeden om daar een dienst te leiden. De augustusclassis verlengde ook het mandaat van Gaastmeer.

Toch was de classis in november 1901 van oordeel dat br. Dijkstra vermaand moest worden om zich ten aanzien van de door hem gehouden collectes ‘stipt te verantwoorden’, en moest afkeuring uitgesproken worden ‘over zijne collecte voor een christelijke school in het Heidenschap’ (br. Dijkstra was een bevlogen man!). In diezelfde tijd gaven negen personen in het Heidenschap te kennen belijdenis des geloofs af te willen leggen, sommigen afkomstig uit Gaastmeer, anderen uit Workum. De classis besloot dat dit in de kerk te Workum zou geschieden.

Links het baptistenkerkje dat in 1900 door de Gereformeerde Kerken gekocht werd; rechts het hervormde kerkje.
Links het baptistenkerkje dat in 1900 door de Gereformeerde Kerken gekocht werd; rechts het hervormde kerkje (foto uit de collectie van Sijtje Feenstra).

‘Het werk wordt kennelijk door de Heere gezegend’.

Nu in het oude kerkje elke zondag diensten gehouden werden, geleid door een heuse predikant, kon op de classis van 19 november 1902 geconstateerd worden dat ‘de arbeid daar kennelijk door de Heere gezegend wordt’. ‘Met bearbeiding door prediking des Woords, catechisatie en huisbezoek is de kerk van Gaastmeer zoover gekomen dat de vraag dringend wordt naar de vorming van eene zelfstandige gemeente. Doch hiertoe, waar het terrein van ’t Heidenschap ingrijpt in het terrein van Workum en Gaastmeer, is wijziging van grensgebied noodzakelijk’.

Ds. G.A. de Walle (1845-1916) van Koudum stribbelde eventjes tegen. Hij was bekend met het Heidenschap en toonde de schaduwzijden ‘zóodanig, dat de lichtzijde geheel dreigde weg te vallen’. Maar ds. De Lange hield vervolgens een positief pleidooi, en dát gaf de doorslag, zodat de classis uiteindelijk haar goedkeuring hechtte ‘aan de grensverandering voorgesteld door de kerken van Gaastmeer en Workum, tusschen het Heidenschap, Workum en Gaastmeer bij een eventueel institueeren van een kerk in het Heidenschap’. De classis gaf aan de kerkernaad van Gaastmeer opdracht ‘in overleg met deputaten op de volgende classis te komen met voorstellen tot instituering eener kerk in het Heidenschap’.

Blik op 'het oude gereformeerde kerkje' (voorheen van de baptisten), links; rechts het hervormde kerkje (foto uit de collectie van Sijtje Feenstra).
Blik op ‘het oude gereformeerde kerkje’ (voorheen van de baptisten), helemaal links; rechts het hervormde kerkje (foto uit de collectie van Sijtje Feenstra).

Instituering van de kerk te Heidenschap?

Geen wonder dat op 11 februari 1903 wel zeer uitvoerig over vooral die laatste opdracht gesproken werd. Ds. De Lange bracht rapport uit over de uitvoering van die opdracht. Ze hadden tot twee maal toe een vergadering met bewoners van het Heidenschap gehouden, met het gevolg dat alle aanwezigen tekenden voor een vaste jaarlijkse bijdrage, tot een totaal bedrag van fl. 300. Een mogelijk tekort, zo beloofden ze, zou door hen gedekt worden. Desnoods zou een collecte gehouden worden. De collecten die door br. Dijkstra gehouden waren bleven echter bestemd voor kerkbouw van een nieuw kerkje. Heidenschapper H.O. Dam had ook een brief aan de classis geschreven, waarin hij opmerkte ‘dat institueering eener kerk daar ter plaatse sterk wordt begeerd’.

Ds. H. de Lange () van Gaastmeer.
Ds. H. de Lange (1867-1932) van Gaastmeer.

Bezwaren…

Toch waren er ook dompers op de feestvreugde: er mocht dan inmiddels een nauwkeurige grensregeling zijn vastgesteld, maar de kerkenraad van Workum had geconstateerd dat ‘vele bewoners van het Heidenschap’ bezwaar maakten tegen de instituering van een kerk. ‘Eén broeder toonde reeds berouw over zijn teekenen op de lijst’. Ook waren er volgens Workum gemeenteleden die wel getekend hadden, maar níet tot de kerk van het Heidenschap wilden behoren. Anderen hadden wel een bedrag toegezegd, maar onder voorwaarde dat hun kínderen vrij zouden zijn om naar de kerk van Workum of naar die van het Heidenschap te gaan. En onwillige leden kon je toch niet zomaar aan de kerk van het Heidenschap afstaan? Weer anderen meenden dat die toegezegde fl. 300 wat weinig was. Konden niet duidelijker cijfers verschaft worden? En hoeveel  begerigen naar instituering van de kerk waren er eigenlijk? En waren er geschikte ambtsdragers te krijgen? Er waren slechts zesentwintig belijdende leden (mannen en vrouwen samen)…!

Gelukkig hadden zowel de kerkenraad van Workum als die van Gaastmeer beloofd hun leden in het Heidenschap te vermanen zich gewillig bij de kerk in het Heidenschap te voegen. En wat die kinderen betrof: volgens een synodebesluit behoorden de kinderen tot de kerk waartoe de ouders behoorden. Nogmaals: Gaastmeer en Workum moesten hun invloed aanwenden ‘om onwillige gemeenteleden in het Heidenschap ten gunste der te institueeren kerk te bewerken. (…) Is dit met goed gevolg geschied dán kan men tot institueering overgaan’. De hoop werd uitgesproken dat de kerk van het Heidenschap zich uiteindelijk zou uitbreiden.

Geïnstitueerd!

Met 36 tegen 10 stemmen werd aangenomen: ‘De classis, vertrouwende, dat de kerken van Gaastmeer en Workum krachtig zullen arbeiden dat de leden harer gemeenten aldaar zich zullen aansluiten bij de eventueel te institueeren kerk van het Heidenschap, besluit om, zodra er tien belijdende manslidmaten in het Heidenschap zijn, die bereid zijn, om de kerk aldaar tot institueering te brengen, over te gaan tot institueering van de kerk van ’t Heidenschap, met inachtneming van de vastgestelde grenzen, en geeft aan de kerken van Workum en Gaastmeer opdracht dit besluit uit te voeren als aan die voorwaarde voldaan is’.

Op 6 mei 1903 kon de classis constateren dat de kerk in het Heidenschap drie dagen eerder, op zondag 3 mei 1903, officieel vanuit de kerk te Gaastmeer, was geïnstitueerd! Ds. De Lange van Gaastmeer vertelde hoe bij het instellen der ambten de toedracht was geweest: ‘Na het houden van een korte predicatie en het afbidden van Gods licht en ’s Geestes leiding, was men overgegaan tot het kiezen van twee ouderlingen en een diaken. Deze broeders waren toen ook in hun ambt bevestigd’. Er was, behalve een tiental leden, ook een delegatie van de kerkenraad van Workum aanwezig.

De classis kon zich toen verder bezighouden met de afwikkeling van de zaak: het geld, de grond en het kerkje. Alles was eigendom van de classis, maar besloten werd al dit eigendom over te dragen aan de kerk van het Heidenschap. Ds. De Lange adviseerde de fl. 800 die inmiddels voor de bouw van het nieuwe kerkje beschikbaar was, op rente te zetten (daarbij ging het om het geld van de gehouden kerkcollecten en de ontvangen giften uit het land). Dat werd goedgekeurd, en ds. De Lange werd meteen aangewezen als consulent van de nieuwe kerk, want het Heidenschap had natuurlijk nog geen eigen predikant.

Als consulent had ds. De Lange meteen een vraagje: ‘Met het oog op de doop in het Heidenschap, waar vroeger het Baptisme welig tierde, ten gevolge waarvan nog vele kinderen, ook groote, ongedoopt zijn, vraagt ds. Lange hoe oud de kinderen nog mogen worden gedoopt zonder het doen van belijdenis’. Dat werd overgelaten aan de wijsheid van de consulent en de kerkenraad van het Heidenschap. Ook sprak ds. De Lange nog over het bouwen van het nieuwe kerkje in het Heidenschap. ‘Het thans bestaande [gekochte] oude gebouwtje [voorheen van de Baptisten] staat te dicht bij de hervormde kerk’. Br. Koornstra zei dat in het Heidenschap spoedig een nieuwe weg zou worden aangelegd, zodat dán misschien een betere plaats bepaald kon worden. De classis adviseerde in ieder geval met de bouw te wachten tot die weg werd of was aangelegd.

De bouw van de nieuwe kerk in 1915 in volle gang (foto: website PKN It Heidenskip).
Deze foto werd genomen op 29 juni 1915 tijdens de eerstesteenlegging. Achterste rij v.l.n.r.: Anne Miedema, Jouke Beuckens, aannemer Draisma van Piaam, ds. Idema, Jacob Dijkstra, Klaas Bakker, Christ van Kammen, man met zwarte pet is de uitvoerder, man rechts bij de paal met soldatenpet is Marten van Kammen. Vooraan ‘het werkvolk’ van de aannemer. De vrouw hield de keet schoon (foto: fam. Beuckens).

Een nieuw kerkgebouw.

In augustus 1906 werd de kerk van het Heidenschap door de classis Workum aangespoord tot oprichting van een christelijke school (br. Dijkstra had er jaren eerder al voor gecollecteerd…). Men ging er mee aan de slag. De christelijk nationale school in Brandeburen werd in 1921 geopend, precies honderd jaar na de oprichting van de openbare school.

De christelkijke school in het Heidenschap (in 1984 afgebroken).
De christelijke school in het Heidenschap (in 1984 afgebroken).

Het aangekochte kerkje moest ondertussen al gauw een flinke opknapbeurt hebben. Op de classis Sneek van 5 augustus 1903 werd door de kerkenraad van het Heidenschap gevraagd de bij de classis in beheer zijnde fl. 400 (opgebracht door de collecten van br. Dijkstra) te mogen gebruiken voor herstel van het kerkje. Uit de toelichting die gegeven werd bleek duidelijk dat het nodig was. De classis besloot dan ook de aanwezige gelden aan de kerk van het Heidenschap te schenken. Wel moest de kerk eerst rechtspersoonlijkheid aanvragen. Ook werd meegedeeld dat het collectewerk van br. Dijkstra was gestopt.

De gereformeerd kerk met daarnaast de Christelijke school.
De gereformeerde kerk met daarnaast de christelijke school (foto: Botte Ouderkerken).

Maar in de jaren daarop werd het oude kerkje steeds aftandser. Uiteindelijk werd – overeenkomstig de eerdere wens van de classis, die had aangeraden te wachten tot ‘de nieuwe weg’ aangelegd zou zijn – besloten een andere kerk te bouwen. Architect C. Draisma maakte een ontwerp. De eerste steen werd gelegd door ds. G. Idema op 29 juni 1915, ter gelegenheid waarvan een foto gemaakt werd. De bouw vorderde vervolgens voorspoedig en zo kon het kerkje aan Heidenskipsterdyk op 30 september 1915 in gebruik genomen worden.

Het interieur van de gereformeerde kerk in het Heidenschap (foto: Botte Ouderkerken)..
Het interieur van de gereformeerde kerk in het Heidenschap (foto: Botte Ouderkerken).

En verder…

Pas in 1933 kreeg de Gereformeerde Kerk van het Heidenskip een eigen predikant, zij het in combinatie met de Gereformeerde Kerk van Hindeloopen. Het was ds. C. Jansen (1899-1988) die er tot 1946 bleef.

Ds. C. Jansen (), de eerste predikant van It Heidenskip.
Ds. C. Jansen (1899-1988), de eerste predikant van It Heidenskip.

De kerk van bleef toen weer lange tijd vacant. Pas twintig jaar later, in 1966, werd in combinatie met de kerk te Gaastmeer ds. W. Horlings (1924-1997) beroepen, die dit aannam en tot 1979 als predikant aan beide gemeenten verbonden was.

Ds. W. Horlings (1924-1987).
Ds. W. Horlings (1924-1997).

Aanvankelijk organiseerde de kerkenraad van het Heidenschap zo nu en dan enige lectuurverspreiding in het dorp en in de omgeving. Meestal echter vernemen we dat in het Heidenschap aan evangelisatie niets gedaan werd. In 1968 lezen we de reden: ‘omdat er geen buitenkerkelijken zijn’.

Het aantal leden van de kerk van It Heidenskip daalde echter gestaag. Vooral tussen 1943 en 1963 daalde het ledental scherp. Het beroepen van een eigen predikant werd steeds moeilijker. De kleine hervormde gemeente van It Heidenskip gaf hetzelfde beeld te zien, zodat uiteindelijk besloten werd per 1 maart 1984 in federatief verband te gaan samenwerken.Het jaar daarop werd de gereformeerd kerk afgestoten, en werd in het vervolg de hervormde kerk voor de gezamenlijke eredienst in gebruik genomen. De beide gemeenten beriepen ook gezamenlijk (hervormde) predikanten.

Uiteindelijk werd in 2003 de Protestantse Gemeente It Heidenskip gevormd. Het totaal aantal leden van de Protestantse Gemeente It Heidenskip bedroeg in 2015 nog 132.

Het ledental van de Geref. Kerk It Heidenskip tussen 1903 en 2003
Het ledental van de Geref. Kerk It Heidenskip tussen 1903 en 2003

(1) De roerige geschiedenis van de Baptisten in het Heidenschap

Bronnen onder meer:

A. Althuis en F. Mundt, Geschiedenis van de Gereformeerde Kerk in Workum. Workum, 1959-1961

Archief van de Particuliere Synode van de Gereformeerde Kerken in de Provincie Friesland, resp. die van Friesland Noord en Friesland Zuid. Tresoar, Leeuwarden

Archief van de classis Sneek. Tresoar, Leeuwarden

Archief van de classis Workum. Tresoar, Leeuwarden

Website Protestantse Gemeente It Heidenskip

(Met dank aan de heer G. Twijnstra in It Heidenskip).

© 2016. GereformeerdeKerken.info