De evangelisatiearbeid van de Gereformeerde Kerk te Nieuweschans

Inleiding.

Vooraf even de mededeling dat de Gereformeerde Kerk te Nieuwe Schans tot 1927 ‘Gereformeerde Kerk te Nieuw Beerta’ heette.

Het gebied rond de Dollard (kaart: Google).
Het gebied rond de Dollard (kaart: Google).

Vermoedelijk is in Nieuw Beerta en Nieuwe Schans (tegen de Duitse grens, vlak onder de Dollard en direct ten westen van Winschoten) al in de jaren ’60 van de negentiende eeuw geëvangeliseerd. Colporteur Van Gennip was toen enige tijd als bijbelcolporteur werkzaam in de classis Pekela (die in 1876 gesplitst werd in de classes Winschoten en Stadskanaal). Hoe dan ook, in 1880 bepleitte de classis Winschoten ‘ernstig het ter hand nemen van de inwendige zending’. Er gebeurde in die regio kennelijk te weinig, omdat daar op dat moment geen hulpkrachten in de evangelisatiearbeid werkzaam waren. De provinciale synode besloot het jaar daarop dat nieuw gestichte gemeenten zonder predikant uit de provinciale zendingskas konden worden ondersteund, en dat ze gebruik mochten maken van gepensioneerde predikanten. Maar toen in 1884 voor de kleine kerk van Nieuw Beerta (geïnstitueerd op 23 juni 1850, en meer dan dertig jaar later nog steeds zonder predikant en ook zonder kerkgebouw), financiële ondersteuning gevraagd werd (men had ‘een schuld van fl. 170’), had de classis ‘het verzoek gewezen van de hand’. Uiteindelijk kreeg men wel ‘een bedrag’ uit de Kas (niet die van de Inwendige Zending, maar) van de Deputaten voor Hulpbehoevende Kerken. Dat is het duidelijkste bewijs dat de ondersteuning in elk geval niet in de eerste plaats bedoeld was om evangelisatiewerk te bekostigen, maar om het kerkelijk leven draaiende te houden.

De eerste predikanten.

In 1899 behandelde de classis Winschoten het verzoek van de kerk van Nieuw Beerta om ‘meerdere steun tot het zoo mogelijk verkrijgen van een eigen Dienaar des Woords, zoo noodig en zoo mogelijk in combinatie met Bellingwolde’ (de kerk van Bellingwolde was op 29 mei 1893 geïnstitueerd). De classis besloot:  ‘Het gevoelen van de kerk van Nieuw Beerta deelende, dat er krachtig gearbeid worde en, lettende op de zwakke vacante kerk van Bellingwolde, beseffende de dringende behoefte aan zendingsarbeid in de omstreken dier kerken’, aan de provinciale synode ‘om hulp en voorlichting in deze’ te vragen. Dit had uiteindelijk tot gevolg dat de kerk van Nieuw Beerta haar eerste predikant ontving in de persoon van ds. H. Reiners (1868-1936), die in november 1901 met zijn zusters – hij was ongehuwd – de pastorie te Nieuw Beerta betrok. De predikant bleef hier tot 1904. In november van dat jaar werd hij namelijk ‘losgemaakt [van de kerken] wegens geschokt zenuwgestel’.

Ds. H. Reiners ().
Ds. H. Reiners (1868-1936).

Hoe dan ook, ds. Reiners heeft daar ongetwijfeld het evangelisatiewerk ter hand genomen (maar hoeveel en wat, is uit de archieven van de particuliere synode niet op te maken). Na het vertrek van ds. Reiners werd een beroep uitgebracht op kandidaat U. Buwalda (1879-1957), die op 15 juli 1906 aan de kerk van Nieuw Beerta verbonden werd, overigens in samenwerking met de kerk van Bellingwolde, waar sinds 1898, op de hoek van de Hoofdweg met ’t Lindenhof, het kerkgebouw ‘Rehoboth’ stond. Ds. Buwalda zal het evangelisatiewerk ook in Nieuw Beerta en Nieuwe Schans ter hand genomen hebben; vooral het zondagsschoolwerk had zijn liefde, ook al hebben we daarover geen harde gegevens kunnen vinden. Ds. Buwalda bleef tot 1908.

Een eigen kerkje in Nieuwe Schans (1910).

Tijdens de provinciale synode van juni 1909 vroeg de classis Winschoten namens de kerkenraad van Nieuw Beerta om steun voor de bouw van een kerkje in het nabijgelegen Nieuwe Schans. Men vroeg een huis-aan-huis-collecte in de kerken van de provincie te mogen houden. ‘Al tientallen jaren was het oog van de classis Winschoten op het dorpje Nieuwe Schans gevestigd geweest om aldaar vaste voet aan de grond te krijgen’ en een kerkgebouw was daartoe een eerste vereiste. Als grensplaats van de Nederlandse Spoorwegen was het dorp van groot strategisch belang, want daar werden voortdurend spoorweg-, rijks- en andere ambtenaren geplaatst. Er woonden echter te weinig gereformeerden om een zelfstandige kerk te kunnen institueren. Daarom stelde de classis Winschoten voor daar een kerkgebouw te plaatsen, ‘voornamelijk voor evangelisatiedoeleinden’, en een ouderling daar te laten ‘preeklezen’. De synode ging met de voorstellen akkoord.

Ds. U. Buwalda ().
Ds. U. Buwalda (1879-1957).

Al in 1910 werd in Nieuwe Schans, met financiële steun van de classis Winschoten en de provinciale deputaten, een kerkgebouwtje opgericht aan de Bunderweg 17, hoofdzakelijk bedoeld om evangelisatiewerk te verrichten en om, zoals gezegd, een ouderling op zondag een preek te laten lezen. In het nieuwe gebouwtje hielden de in Nieuwe Schans woonachtige leden van de Gereformeerde Kerk van Nieuw Beerta weliswaar hun eigen kerkdiensten, maar wèl onder het gezag van de kerkenraad van Nieuw Beerta (de gereformeerden die in Nieuw Beerta woonden kerkten in Bellingwolde). Ook de financiën van het kerkenwerk te Nieuwe Schans werden zelfstandig geregeld. Uit alles bleek dat men van zins was te zijner tijd in Nieuwe Schans een zelfstandige Gereformeerde Kerk te vestigen. Zelfs stond – dankzij het nieuwe kerkje – de ‘Gereformeerde Kerk van Nieuwe Schans’ (niet eens als zelfstandige Kerk geïnstitueerd, maar ‘slechts’ een evangelisatiepost!) in 1911 en 1912 per abuis apart vermeld in het Jaarboek van de Gereformeerde Kerken in Nederland!

Colporteur J.H. Brasz (1910-1925).

Een predikant was er in Nieuw Beerta (en dus ook in Nieuwe Schans) na het vertrek van ds. Buwalda niet; het zou zelfs tot 1927 duren voordat er weer een eigen Dienaar des Woords zou kunnen worden beroepen. Vandaar dat in 1910 bijbelcolporteur J.H. Brasz, woonachtig te Assen, in Nieuwe Schans aan het werk werd gezet. Hij ging er ook wonen. Br. Brasz kreeg aanvankelijk een benoeming voor vier maanden, die echter door de classis Winschoten (zeer tevreden over zijn werk) met een maand verlengd werd, ‘omdat teveel van de gunstige resultaten verloren zou gaan als het werk zo spoedig weer gestaakt werd’. Een belangrijke taak van br. Brasz was het verkopen van Bijbels, die door de provinciale Commissie voor de Evangelisatie met 30% korting van het Nederlandsch Bijbelgenootschap ontvangen waren. Behalve het verkopen van Bijbels moest br. Brasz ook ‘zondagsschool houden’, catechisatie geven, bijbelbesprekingen houden, en natuurlijk moest hij ‘verstrooide leden’ en niet-leden der Gereformeerde Kerk (onder meer in het nabijgelegen gehucht Drieborg) bezoeken. In 1914 wezen de deputaten de provinciale Synode er op, ‘dat een christelijke school [ook] een zeer geschikt middel voor evangelisatie kon zijn en gaven deze zaak in ernstige overweging aan de Synode’.

Jaarboek 1911 GKN.
Jaarboek 1911 GKN.

Mobilisatie (1914-1918).

Br. Brasz zal in 1914 ongetwijfeld te maken hebben gehad met evangelisatiewerk onder de militairen, toen Nieuwe Schans ten gevolge van de mobilisatie als het ware volstroomde met soldaten. In elk geval vergaderde de kerkenraad van Nieuw Beerta daarover met de provinciale Deputaten voor de Evangelisatie. ‘Besloten werd aan eenentwintig gereformeerde kerkenraden in de grensgemeenten een circulaire te zenden met de vragen: of er in hun gemeente of omgeving militairen gestationeerd zijn; of door hen, of van hunnentwege, onder dezen gearbeid wordt door bezoek, prediking, verstrekking van lectuur enz.; of zij daarvoor hulp der deputaten nodig hebben en zoo ja welke; en of zij ook wenken kunnen geven wat er kan worden gedaan voor de geestelijke bearbeiding van de militairen in hun omgeving’. Vele kerkenraden antwoordden dit werk zelf wel af te kunnen. ‘Een achttal vroeg om traktaten; aan elk van deze zijn vijfhonderd gestuurd’. Op verzoek werd een aantal exemplaren van het landelijke dagblad ‘De Standaard’ en van de ‘Nieuwe Provinciale Groninger Courant’ naar Nieuwe Schans gestuurd.Hoe dan ook, br. Brasz’ werkzaamheden bleven zeer gewaardeerd, zodat hij daar tot 1925, toen hij om gezondheidsredenen niet meer kon, werkzaam bleef! Jaarlijks ontving de kerk van Nieuw Beerta een vergoeding van fl. 300 uit de provinciale Kas ten behoeve van zijn werk (in 1924 zelfs fl. 455). In 1925 moest hij echter afscheid nemen ‘omdat hij wegens hoge leeftijd niet meer in staat is te werken. Van de classis Winschoten en van de provinciale synode elk zal hij fl. 400 ontvangen’. De classis was bovendien van oordeel dat hem een pensioen moest worden toegekend. De deputaten konden, ‘gezien hun instructie, op dat verzoek niet ingaan maar waren van oordeel dat enige steun aan br. Brasz van de zijde der kerken der provincie niet onbillijk genoemd kon worden en verklaarden zich bereid een nader verzoek van de classis Winschoten met oordeel en advies ter provinciale synode te brengen’. De classis meende Brasz vooralsnog met hetzelfde bedrag te moeten steunen als tot dan toe gedaan was en vroeg de provinciale synode ook om een bijdrage. De synode ging daarmee akkoord. De volijverige br. Brasz overleed in 1926. Ook de weduwe van de overleden colporteur kreeg van de classis en van de provinciale synode een jaarlijkse uitkering. Zij ontving ondersteuning tot haar overlijden in februari 1931.

Colporteur Toxopeüs (1924-1926).

Intussen werkte colporteur Toxopeüs in de streek die hem door de deputaten werd aangewezen. Maar in 1924 lazen de deputaten in de ‘Groninger Kerkbode’ dat hij op een zondag in Drieborg sprak. Het werk daar ging uit van de kerk van Nieuw Beerta, waar colporteur Brasz inmiddels door ouderdom niet meer intensief werkzaam kon zijn. De deputaten onderhielden Toxopeüs over diens voorgaan in Drieborg, en vertelden hem dat dit niet uit zijn instructie voortvloeide. Wel werd Toxopeüs in 1924 herbenoemd en in 1925 opnieuw, maar tóen onder de voorwaarde dat ‘zijn voorgaan in Drieborg beëindigd zou worden’. Het bleek echter dat hij in Drieborg werkzaam was in zijn eigen vrije tijd en niet op maandag tot donderdag, de dagen dat hij voor de synode werkzaam was. Het bleek bovendien dat hij ‘niet in de gemeente voorging, maar voor menschen, leden van de gemeente die in Nieuwe Schans vergadert’. De synode wilde hem dat niet verbieden, omdat men wist ‘dat de menschen daar zijne prediking verlangen’. Tijdens de Synode van 1926 werd namelijk een verzoek van de kerk van Nieuw Beerta behandeld, waarin gevraagd werd het voorgaan van Toxopeüs aldaar niet te hinderen maar juist te bevorderen!

Een eigen predikant en de kerk verandert van naam (1927).

Nadat colporteur Brasz in 1925 afscheid nam van het evangelisatiewerk in Nieuwe Schans en omgeving, kon in de vergadering van de provinciale synode van juni 1926 meegedeeld worden, dat Bellingwolde en Nieuw Beerta samen zouden proberen een predikant te beroepen. De classis zou daarvoor fl. 800 bijdragen en de synode werd gevraagd fl. 300 te voteren. Maar de Deputaten voor de Evangelisatie hadden bezwaar tegen deze hulpvraag, die volgens hen bij de Deputaten voor Hulpbehoevende Kerken thuishoorde. Ondersteuning door de Deputaten voor de Evangelisatie zou bovendien een tweede collecte in de Kerken nodig maken. De provinciale synode stond die tweede collecte trouwens weliswaar toe, maar verklaarde ook, dat de financiële steun door de Deputaten voor de Evangelisatie pas zou kunnen worden toegezegd als duidelijk zou blijken dat de predikant ook evangelisatiewerk zou gaan verrichten. Zo lang dat niet zo was diende men het verzoek om financiële bijstand aan de Deputaten voor Hulpbehoevende Kerken te richten.

De gereformeerd kerk te Nieuweschans (1910-1984). Foto: Reliwiki, Andres van Dijk.
De gereformeerde kerk te Nieuweschans (1910-1984). Foto: Reliwiki, Andre van Dijk.

Het beroepingswerk werd begonnen en op 25 september 1927 werd kandidaat E. de Jong (1900-1983) als predikant aan de Kerken te Bellingwolde en Nieuw Beerta verbonden, ‘wiens arbeid voor een groot deel zal bestaan in evangelisatiewerk’. De Deputaten voor de Evangelisatie steunden de arbeid van de nieuwe predikant dus met de beloofde fl. 300.

Tegelijk met de komst van ds. De Jong werd de naam van de Gereformeerde Kerk van Nieuw Beerta gewijzigd in ‘Gereformeerde Kerk te Nieuwe Schans’: daar stond immers sinds 1910 het kerkgebouw. Met ds. De Jong werd afgesproken dat hij elke zondag drie keer zou preken: de ene week ’s zondags twee maal in de kerk in Bellingwolde en eenmaal in die te Nieuwe Schans, en de andere week omgekeerd. Het kerkbezoek ‘nam daardoor van lieverlede toe, vooral te Nieuwe Schans’. De afstanden die de predikant voor zijn werk moest afleggen eisten echter wel extra kosten. Vandaar dat door de Particuliere Synode 1930 aan de Kerk van Nieuwe Schans (naast de jaarlijkse fl. 300 ter ondersteuning van de predikantsplaats) ‘op haar dringend verzoek voor dit jaar een bedrag van fl. 160 uitgekeerd werd, deels ter bestrijding van de onkosten die deze kerk moest maken ter herstelling van haar leerkamer en anderdeels ter tegemoetkoming in buitengewone autokosten gemaakt door haren Dienaar des Woords’.

Ook werd een actie op touw gezet voor de stichting van een christelijke school, die immers, zoals de deputaten al eerder verklaard hadden, een goed middel voor evangelisatie kon zijn. De schoolvereniging was inmiddels opgericht en er bestond goede hoop dat ‘binnenkort een School met den Bijbel kan worden gesticht’.

Ds. E. de Jong ()
Ds. E. de Jong (1900-1983).

Ondertussen gingen kerkenraad en predikant gewoon verder met het evangelisatiewerk in onder meer Bellingwolde, Nieuwe Schans, Nieuw Beerta en Drieborg. De provinciale Synode kon in de jaren daarop verheugd constateren dat ‘de arbeid van ds. E. de Jong in deze beide kleine en zwakke Kerken, welke arbeid, zoals bekend, voor een niet gering deel evangelisatiewerk is, met opgewektheid wordt voortgezet, dat de rapporten die dienaangaande bij hen inkwamen zeer gunstig luidden’, en ‘dat ds. De Jong zijn arbeid met opgewektheid verricht en dat zijn werk niet ongezegend blijft’.

De predikant nam op 3 juni 1931 afscheid van de Kerk van Nieuwe Schans en vertrok naar de oostkust van Sumatra, waar hij per 16 augustus tot zendingspredikant was benoemd in Pematang Siantar. ‘Met groote waardering moet van den door dezen zoo ijverigen dienaar gedurende vier jaren te Bellingwolde en Nieuwe Schans verrichten arbeid gesproken worden’, zo concludeerde de Synode in 1931.

Ds. D.K. Wielenga J.D.zn. (1932-1938).

Gelukkig kon de nieuwe predikant, de 27-jarige ds. D.K. Wielenga J.D.zn. (1905-1983), al op 7 februari 1932 aan de Kerk van Nieuwe Schans worden verbonden, opnieuw in combinatie met de Kerk van Bellingwolde. Ook nu werd de predikantsplaats financieel gesteund uit de provinciale Evangelisatiekas. Dat hield dus in dat de arbeid van de predikant voor een groot deel uit evangelisatiewerk bestond. Ook ‘ds. Wielenga arbeidt aldaar met opgewektheid, en niet zonder zegen. Vooral te Nieuwe Schans begint zich steeds meer geestelijk leven te openbaren’. De predikant ondervond dat de tegenwerking van hervormde zijde in Nieuwe Schans groot was. Desondanks werd de zondagsschool bezocht door plm. vijfentwintig kinderen. ‘Deze zondagsschool is te meer nodig, omdat er nog steeds geen christelijke school is. De bijbellezingen te Nieuwe Schans, die ook door enkele menschen, die niet tot de Gereformeerde Kerk behooren, bezocht worden, nemen toe in bloei’. En ook de lectuurverspreiding bleef voortgaan.

Helaas ging het met de zondagsschoolarbeid te Drieborg, dat onder Nieuwe Schans ressorteerde, niet naar wens. Dit vond haar oorzaak in het vertrek van de trouwe br. Van der Wal, ‘die de ziel van dezen arbeid was’. De hervormde predikant van Nieuw Beerta nam die kans waar en werkte veel tegen. Hij lokte de kinderen naar zijn eigen zondagsschool, ‘wat maar al te zeer gelukt. Hierin dient op de een of andere wijze voorzien te worden’. De deputaten betreurden het dat ds. Wielenga niet over voldoende medewerkers beschikte. Maar ‘hierbij dient niet uit het oog verloren te worden dat het kerkelijk leven te Nieuwe Schans en vooral te Bellingwolde nog weinig gefundeerd is. Gelukkig valt er vooruitgang te constateren. De beide kleine Kerken van Bellingwolde en Nieuwe Schans zijn als een kleine oase in een dorre woestijn. Het modernisme en het communisme hebben hier grooten invloed’, zo werd gewaarschuwd.

Ds. D.K. Wielenga ().
Ds. D.K. Wielenga J.D.zn (1905-1983).

Te weinig evangelisatiearbeid?

Maar oase of niet, in hun rapport aan de Particuliere Synode 1936 schreven de deputaten dat ‘de indruk bestaat dat te Bellingwolde en Nieuwe Schans weinig aan evangelisatie gedaan wordt. Kan dit zo doorgaan? Het zijn beide kerken die al jaren bestaan, zodat men de arbeid die daar geschiedt

niet evangelisatiearbeid kan noemen. Toch wordt die jaarlijks gesteund met fl. 300’. Ds. Wielenga begreep het signaal en ‘wilde eens met de deputaten spreken over de grote moeilijkheden die men daar ondervindt’. Hij adviseerde hen dat er een einde zou moeten komen aan de ‘gezamenlijke predikant’ van Bellingwolde en Nieuwe Schans. Beide Kerken, zo zei hij, lagen op betrekkelijk grote afstand van elkaar en hadden zeer verspreid wonende leden (dat gold vooral voor de Kerk te Bellingwolde) terwijl er grote behoefte was aan intense bearbeiding. ‘Het betrekkelijk enge peil waarop het geestelijk leven en het kerkelijk besef van veel leden staan en de slapheid van de jeugd zijn er de oorzaak van dat aan evangelisatiewerk in de eigenlijke zin van het woord door de predikant zeer weinig gedaan kon worden. Hij diende zijn krachten de wijden aan de gemeenten. Ook waren er zeer weinig hulpkrachten voor de evangelisatie’. In Nieuwe Schans waren bijvoorbeeld twintig ‘medewerkers’ die er officieel wel bij hoorden, maar er in feite gewoon maar wat bij hingen, zodat met recht gezegd kon worden dat een groot deel van het predikantswerk in die gemeenten in feite evangelisatiewerk was. Vandaar dat elk van de twee gemeenten het best een eigen predikant zou kunnen hebben, aldus ds. Wielenga.

Met de kerk van Nieuwe Schans leek het ondertussen steeds slechter te gaan. In 1937 rapporteerden de deputaten dat zij, ‘door het vertrek van enkele actieve leden in verband met de opheffing van de locomotievenloods’, nog hulpbehoevender was geworden. Ook deed zich nog steeds het gebrek aan krachten voor de evangelisatiearbeid danig gevoelen. ‘Door de predikant wordt bijna geen evangelisatiearbeid verricht, terwijl het zoo hoog nodig is. De kerkenraad vond dat de predikant wel meer kon doen dan er gebeurde. [Deputaat] Postema deelde hun toen mee dat het dan ook niet aanging mee te werken aan de aanstelling van een evangelisatiepredikant’. Trouwens, de financiën lieten dat ook niet toe.

Onderzoek.

Afgesproken werd dat de deputaten er op korte termijn eens een bezoek zouden brengen om te zien wat er precies aan evangelisatiewerk gedaan werd ‘en zou men met predikant en kerkeraad eens ernstig spreken’. Dat gebeurde ook en het oordeel was kras: ‘Het is met het werk niet gunstig gesteld. Er geschiedt veel te weinig. De samenwerking tussen de predikant en de broeders laat iets te

wenschen over. De commissie heeft er nadrukkelijk op gewezen dat daarin verandering moet komen’. Men kon alleen op financiële steun uit de provinciale Evangelisatiekas rekenen als er flink geëvangeliseerd zou worden. Er werd beterschap beloofd en de commissie vroeg de broeders zo spoedig mogelijk te berichten wat er sinds de vergadering gebeurd was ter bevordering van de evangelisatie, ‘en welke plannen gemaakt zijn voor de komende winter’. De brief kwam weliswaar, ‘maar daaruit werd men niet veel wijzer’.

Nieuwschans traktaten

Toch verbeteringen…

Desondanks was in 1938 wel enige verbetering waar te nemen: zo werd bijvoorbeeld geregeld bijbelkring gehouden die door achttien personen bezocht werd, van wie acht van buiten de kerkelijke gemeente; de catechisatie trok negen kinderen van buiten de gemeente en de zondagsschool werd elke zondag door ruim dertig kinderen bezocht, waarvan maar liefst eenentwintig van buiten de gemeente. Deze kinderen kregen geregeld traktaten mee naar huis en op het kerstfeest (waar ook veel buitenkerkelijke ouders kwamen) christelijke leesboekjes. Wekelijks werden vijftien exemplaren van De Goede Tijding bezorgd en de betreffende gezinnen werden door de leden van de in het seizoen 1937-1938 opgerichte Evangelisatiecommissie geregeld bezocht. De knapenvereniging, die in het najaar van 1937 was opgericht, werd echter nog niet door jongens van buiten de gemeente bezocht. En datzelfde gold voor de eveneens bestaande schaak- en damclub en de zangvereniging. De ‘kleine meisjesvereniging’ telde drie buitenkerkelijke meisjes. In 1939 werd bovendien een evangelisatie-dameskoor opgericht. De kerkdiensten werden, zij het niet geregeld, bijgewoond door zes buitenkerkelijke personen. En omdat ds. Wielenga in 1938 ondertussen naar Capelle aan den IJssel was vertrokken, ‘verlangde men allen naar de spoedige vervulling van de vacature’.

Ds. T. Lopers (1939-1946).

De kerkenraad van Nieuwe Schans dacht er ondertussen ernstig over om met de Kerk van Bellingwolde geen nieuwe combinatie aan te gaan. ‘Te Nieuwe Schans moet veel méér gewerkt worden’. Men vond het nodig dat Nieuwe Schans ófwel een eigen predikant kreeg dan wel een hulppredikant. Daarover werd op de vergadering van de classis Winschoten breedvoerig gesproken. De classis vond echter dat beide Kerken weer een combinatie moesten vormen en samen een predikant moesten beroepen. De deputaten waren het daarmee geheel eens. ‘Thans moeten we afwachten wat de kerkeraden besluiten’. Deze legden zich er bij neer. Toch duurde de vacature nog vijftien maanden, maar uiteindelijk werd op 4 juni 1939 in Nieuwe Schans de nieuwe predikant. ds. T. Lopers (1905-1979), bevestigd, opnieuw in combinatie met de Kerk van Bellingwolde.

Hoe dan ook: ‘De komst van ds. Lopers zal het werk der evangelisatie ten goede komen. Er ligt hier een uitgestrekt terrein dat voor bewerking in aanmerking komt’, zo wist men zeker.

Ds. T. Lopers ().
Ds. T. Lopers (1905-1979).

Oorlog…

Het evangelisatiewerk werd in de eerste oorlogsjaren inderdaad ‘met kracht voortgezet’, ook al was het ‘gemis aan genoegzame krachten daar zeer gevoeld’. In het huisbezoek werd ‘meer organisatie’ aangebracht en men dacht er over om, naast de kindercatechisatie (die door vijftien kinderen van acht tot veertien jaar bezocht werd) ook voor ouderen catechisatie te gaan houden. Ds. Lopers kreeg van 1942 tot 1943 bijstand in het pastoraat van hulpprediker  W.S.H. van Dalen (1916-2006).

De oorlog heeft van de Kerk van Nieuwe Schans een grote tol geëist. Allereerst werd ds. Lopers van mei 1943 tot april 1944 opgesloten in het concentratiekamp te Vught. Daardoor dreigde ook het evangelisatiewerk stil te komen liggen. Gelukkig besloot de Particuliere Synode in juni 1943 dat men mocht overgaan tot het beroepen van een hulpprediker, die op 1 januari 1944 in de persoon van kandidaat R.K. Wigboldus (1914-1996) werd bevestigd. Deze bleef tot november dat jaar omdat hij toen overging naar de vrijgemaakte Kerk. ‘Dit was niet de enige teleurstelling. De ijverige evangelisatiecommissie verloor in september 1944 door de spoorwegstaking twee van haar leden. Een ander lid was daarvóor al door de Duitsers gevangen genomen. De penningmeester moest bovendien tijdelijk vertrekken. En twee broeders kerkeraadsleden werden in het voorjaar van 1945 gevangen genomen en wreed gedood’. Bovendien overleed in het najaar van 1944 een ander kerkenraadslid.

Na deze zwarte periode kon op 1 juni 1945 hulpprediker Joh. S. de Jong (1906-1983) worden benoemd. Deze bleef tot 14 april 1946. Ook ds. Lopers nam dat jaar afscheid. Hij werd predikant in Glanerbrug. Nog hetzelfde jaar werd hij opgevolgd door ds. P.B. Lengkeek (1903-1987),die overigens in 1948 ook al weer vertrok.

Tijdens de vergadering van de Particuliere Synode van 11 november 1946 werd kennis genomen van een schrijven van de kerk van Nieuwe Schans, waarin (‘in verband met de noodzakelijke uitbreiding van het werk in Nieuwe Schans’) een extra steun van fl. 550 gevraagd werd. De deputaten stonden fl. 250 toe en drongen er bij de kerk van Nieuwe Schans op aan om bij de classis Winschoten ook fl. 250 te vragen. Een jaar later voteerde de synode zelfs fl. 400 voor Nieuwe Schans. Allemaal goed en wel, maar wat die ‘noodzakelijke uitbreiding’ eigenlijk inhield, kwamen we eerst nog niet met zekerheid te weten, omdat de jaren daarop nauwelijks tot niet gerapporteerd werd.

Ds. J.H.I. Záborsky (1950-1955).

Hoe dan ook, op 1 augustus 1950 werd ds. J.H.I. Záborsky (1894-1972) aan de Kerk van Nieuwe Schans verbonden, in combinatie met de Kerk van Bellingwolde. In het rapport over het evangelisatiewerk in het seizoen 1951-1952 wordt meegedeeld dat de 56-jarige ds. Záborsky Hongaar was en ‘dat hij onvoldoende Nederlands kende om evangelisatiewerk te verrichten’. Van 1927-1931 was hij hulppredikant in de Gereformeerde Kerk te Boedapest en daarna predikant te Medina (1931) en Paks (in 1933), alle drie in Hongarije. Vervolgens kwam hij in 1949 naar Nederland, waar hij hulppredikant werd te Sneek. Daarna kwam hij dus in 1950 naar Bellingwolde-Nieuwe Schans. We hebben door de bovengemelde reden nauwelijks gegevens waaruit we kunnen opmaken in hoeverre hij met het evangelisatiewerk te maken had. Wel lazen we dat hij ‘zich bezighield met het vinden van evangelisatieruimte in De Lethe’  en ook dat hij in Bellingwolde-Nieuwe Schans begrafenissen van buitenkerkelijken leidde (1953-1954). Mogelijk dat de taalbeheersing langzaam aan beter werd.

Het evangelisatiewerk van 1950 tot 1955.

Hoe dan ook: het is een veronderstelling, maar mogelijk had de eerdergenoemde ‘noodzakelijke uitbreiding’ van het evangelisatiewerk te maken met de stichting van de christelijke kleuterschool in Nieuwe Schans, want in het rapport over het seizoen 1951-1952 wordt (voor het eerst, na een paar jaar geen rapporten te hebben ingestuurd) meegedeeld: ‘Het belangrijkste evangelisatie-object is wel onze kleuterschool. Er zijn zesentwintig kinderen die de school trouw bezoeken (enkele jaren later bijna veertig!) en twee keer in het jaar is er ouderavond. De ouders der kinderen nemen daaraan getrouw deel [men achtte ook dit ‘volwassenenwerk’ van groot belang!]. De kinderen die met het nieuwe schooljaar de school hebben verlaten, ontvangen nog één uur per week christelijk onderwijs; hieraan wordt door plm. twintig kinderen deelgenomen [het eerste evangelisatieclubje!]. Over het algemeen zijn dit kinderen van buitenkerkelijke ouders’. Het zal zeker geen overschatting zijn geweest dat men opmerkte dat de kleuterschool wel het belangrijkste evangelisatie-object was. Op de kleuterschool werden de kinderen immers dagelijks met het evangelie in aanraking gebracht.

Ds. J.H.I. Zaborsky ().
Ds. J.H.I. Zaborsky (1894-1972).

Kinderen die de kleuterschool verlieten werden dus ‘vastgehouden’ op – zo werd in 1955 gemeld – vijf jeugdclubs waaraan zestien jongens tot tien jaar meededen en achtenveertig meisjes van zes tot dertien jaar (een jaar later waren er al negentig kinderen!). De juf van de kleuterschool en vier gehuwde dames verrichtten dat werk, maar er waren eigenlijk meer medewerkers nodig. In 1956 1957 werd bovendien ‘een club voor grotere jongens’ opgericht (in 1964-1965 waren er in totaal al honderdvijfenzestig kinderen op de clubs in Nieuwe Schans!). Natuurlijk vierden de clubs gezamenlijk het kerstfeest. ‘Deze kleine kerk is een voorbeeld voor heel de provincie’, zo werd met trots gemeld.

De werkwijze op de clubs.

Over de gebruikte methode bij het clubwerk kan wel iets gezegd worden. Tussen neus- en lippen door wordt in het rapport over 1955-1956 namelijk ‘het Klimroos- en Ridderwerk’ genoemd dat in elk geval enkele jaren werd toegepast. Zo werd het jongensclubwerk geënt op de riddertijd. De bedoeling daarvan was duidelijk te maken dat de ridders (waarmee de jongens bedoeld werden) konden vertrouwen op de heer (Koning Jezus). Maar anderzijds moesten de ridders er ook van doordrongen zijn, dat ze hun heer moesten díenen. Op die manier zocht men het evangelie in heel het clubwerk te laten doordringen. Door deze riddermethodiek (misschien tot in de details doorgevoerd – maar daarover vernemen we verder niets) achtte men de kans groter om het contact met de jeugd boven de veertien jaar te versterken en in stand te houden.

De ridderwet was: ‘Koning Jezus wil van mij: (1) dat ik aandachtig luister als er over Hem gesproken wordt; (2) dat ik Zijn Naam met eerbied noem; (3) dat ik verdedig alles wat Hij gemaakt heeft; (4) dat ik mij ten opzichte van ieder als vriend gedraag’. Ook was er een ridderlied, af en toe een kampvuur en wat al niet meer.

Bij de meisjes werd het Klimrooswerk ingevoerd. Net als de jongens hadden de meisjes een klimrooswet die gelijkenis vertoonde met de ridderwet van de jongens. De meisjes werden ingedeeld in de (leeftijds-) groepen wit, roze, rood en geel. Als een meisje een bepaalde leeftijd bereikt had, werd ze bevorderd van bijv. wit naar roze. Dit ging met een bepaalde plechtigheid gepaard: op een avond werden de meisjes in aanwezigheid van onder meer de ouders ondervraagd over hun bijbelkennis, clubkennis en wetskennis. Natuurlijk moest je, net als de jongens, het clublied kennen.

De meisjes werden tevens beoordeeld op hun teamgeest en op de trouwe opkomst. Als je bevorderd werd kreeg je een extra bies op de halsdoek of een ander jaarteken.

Naast het kleuterschool- en het jeugdclubwerk werden natuurlijk kerkdiensten gehouden, regelmatig in samenwerking met de hervormde evangelisatie in het dorp. Daar traden ‘meerdere sprekers’ op; de diensten werden, althans in 1951-1952, ‘door vele buitenkerkelijke mensen bezocht’.

Ook werd zondagsschool gehouden: in het seizoen 1951-1952 waren er zesentwintig kinderen (verreweg de meesten buitenkerkelijk) en ook werd regelmatig (zij het beknopt) bericht over een evangelisatievrouwenvereniging en een evangelisatiezangkoor, waaraan (in de jaren ’50) door zesentwintig leden werd deelgenomen. Natuurlijk deed de evangelisatiecommissie ook aan lectuurverspreiding. Een oplopend aantal kalenders en Elisabethbodes (en later ook tientallen exemplaren ven De Goede Tijding) werd verspreid, terwijl br. A.J. Engelkes enige tijd om de vier weken huisbezoek verrichtte.

De sfeer halverwege de jaren ’50.

‘Ondanks een groots opgezette tegenactie van vrijzinnig hervormde en socialistische zijde heeft ons werk niet stil gestaan. Wel moest de kleuterschool en moesten de clubs enkele kinderen verliezen; desondanks bleef het aantal kinderen van de school gelijk en liep het aantal clubkinderen hoger op dan te voren. Door ‘de andere zijde’ werd gebruik gemaakt van het fabeltje, dat kinderen door bijbelvertellingen onrustig werden en dergelijke. Daarom werd op de laatste ouderavond een vertelling gedaan, zoals deze ook regelmatig op de clubs geschiedt; dit viel bij ouders in zeer goede smaak. Opmerkelijk was dat veel ouders vooral de kleine kinderverzen uit volle borst meezongen. We hebben dan ook een prima kracht aan de kleuterjuf, die ook de meeste clubs leidt. Zoals te verwachten is de aanwas voor de Kerk door buitenkerkelijken gering’.

‘Toch waren er echter drie jongeren van vijfentwintig jaar die de wens te kennen gaven belijdenis te doen. Zij komen regelmatig in de kerk. Ook is er een jongen van een niet-meelevende gereformeerde moeder en een communistische vader die regelmatig in de kerk, en ook trouw op de catechisatie komt. Een totaal vervreemde broeder komt nu weer, zij het aarzelend, in de kerk. Op de catechisatie voor schoolkinderen is een jongen die trouw komt, en verder vier die af en toe komen. Jammer dat er geen vaste predikant is die dit werk doet. Nieuwe Schans is in militaire zin allang geen bolwerk meer, maar nog wel een bolwerk van modernisme en modern heidendom’.

De gereformeerde kerk te Nieuwe Schans (1910-1984). Foto: Reliwiki, H. Elsinga.
De gereformeerde kerk te Nieuwe Schans (1910-1984). Foto: Reliwiki, H. Elsinga.

Uitbreiding en verandering (1956-1966).

Het spreekt vanzelf dat de sterke groei van het evangelisatiewerk, en dan vooral die van hetJeugdclubwerk, ruimtegebrek veroorzaakte! In het seizoen 1956-1957 werd het kerkgebouw verbouwd, ‘zodat een behoorlijk buurthuis werd verkregen’. De voortgaande uitbreiding van het clubwerk leidde er in het seizoen 1962-1963 zelfs toe dat leden van de kerk van Nieuwe Schans, samen met een commissie van predikanten uit de classis Winschoten, plannen maakten om het bestaande kerkje in te richten als jeugdgebouw en over te gaan tot de bouw van een splinternieuwe gereformeerde kerk! Daartoe wilde men ook subsidie aanvragen en zelfs wilde men een heuse jeugdleider benoemen die de leiding van het clubwerk op zich zou nemen. De noodzaak van de plannen werd nog benadrukt doordat in het seizoen 1964-1965 het neutrale clubwerk in het dorpshuis stillag en in totaal honderdvijfenzestig kinderen onderdak moesten hebben in de clubs van het kerkje!

Maar als de nood het hoogst is, is de redding nabij. De jeugdleidster kwám er: in het seizoen 1964-1965 werd mej. F.E. Bakker benoemd; gelukkig kon zij daarbij rekenen op de inzet van een flink aantal vrijwilligers. Enkele jaren later werkte ook diaconaal werker G. Snoek gedurende drie dagen in Nieuwe Schans aan dit werk mee. Verder werd in het jaar daarop het huis naast het kerkje met inzet van veel vrijwilligers uit de hele classis, tot jeugdhuis omgebouwd; een aanzienlijk minder kostbare zaak dan de oorspronkelijke plannen…! De gemeentelijke architect had daarvoor een gratis tekening gemaakt, waaruit overigens bleek dat de houding van de plaatselijke overheid een stuk beter was dan vroeger. Met de classis Winschoten en de deputaten werd afgesproken dat gedurende een proefperiode van twee jaar zou worden voortgegaan met het werk (en ook met de financiële ondersteuning door classis en Particuliere Synode) en dat daarna zou worden bekeken hoe verder te gaan. Het nieuwe clubhuis werd op 12 november 1965 geopend door ds. W.A. Wiersinga (tot zijn emeritaat in 1962 directeur van het landelijke gereformeerde Evangelisatiecentrum). En om de vreugde compleet te maken ontving men van de bekende landelijke gereformeerde ‘Stichting Steun Kerkbouw’ (SSK) een forse bijdrage (deels als renteloos voorschot) om de schulden in tien jaar te kunnen aflossen. ‘Er rust veel zegen op het werk in Nieuwe Schans’, constateerden de deputaten in 1966 dankbaar.

‘Veranderingen in het jeugdwerk’ (1968-1983).

Nieuweschans Veilige Haven

In het seizoen 1968-1969 werd in de verslaggeving voor het eerst de naam van het nieuwe clubhuis genoemd: ‘In Veilige Haven’. Tot dan toe werd dit weekclubwerk zonder subsidie van de overheid draaiende gehouden. Classis en particuliere synode ondersteunden de arbeid met de nodige financiën. ‘Toch wordt al enige tijd met de methodiek van het bijzonder jeugd- en gezinswerk gewerkt. Dat wil zeggen dat er groepsmatig en met gesloten groepen wordt gewerkt. Wel werden pogingen ondernomen om in 1970 subsidie te krijgen en het werk om te zetten in zgn. jeugdzorgwerk c.q. sociaal-cultureel werk, maar de voorwaarden voor de gewenste subsidie waren vrij zwaar. Misschien is het voor een kleine gemeente als Nieuwe Schans (met ongeveer vijftig leden) niet op te brengen’, zo werd gevreesd. Toch was subsidie nodig voor de uitbouw en een betere accommodatie. Het clubhuis werd namelijk opníeuw te klein! Een zaal met een handenarbeidlokaal op zolder bood te weinig ruimte voor de oudere groepen. Er waren namelijk inmiddels twaalf clubs, die onder leiding stonden van de nieuwe jeugdleider, de heer Van der Ley, geholpen door mej. A. Boekhold en zestien vrijwilligers. Wel liep het ledental van de oudste clubs wat terug (door militaire dienst, verhuizing, verkering en studie) en ook was er een stevige concurrentie van de plaatselijke discobar, terwijl ook big city Winschoten lokte. De zondagsschool werd intussen bewust niet meer gehouden om de hervormden niet in het vaarwater te zitten.

Weliswaar was de bevolking sterk gekant tegen de kerk, maar ‘men heeft door dit werk de kerk van een andere kant leren kennen. De aller scherpste kanten van haat en onverdraagzaamheid zijn weggevallen’. Kortom, er waren naast de positieve punten ook tekenen die er op duidden dat het werk er niet makkelijker op werd, zeker toen definitief bleek dat men voor overheidssubsidie niet in aanmerking kwam en de kerken de bijdragen voor het werk zouden moeten opvoeren. In 1970 was de provinciale (kerkelijke) bijdrage inmiddels ongeveer fl. 25.000 geworden (er werd een tweede beroepskracht aangetrokken); de bijdrage van de particuliere synode steeg in 1980 tot bijna fl. 75.000 terwijl ook van ‘Leusden’ een bijdrage werd ontvangen van fl. 13.000.

Activiteiten waren er genoeg. In het seizoen 1970-1971 werd daarover uitvoerig gerapporteerd. Het clubwerk draaide weer met bijbelverhalen, zingen, sport en spel, handenarbeid en allerlei andere spellen (voor zover de beperkte ruimte dat toeliet), en allerlei bijzondere activiteiten zoals een bazar, natuurlijk het kerstfeest, het paasfeest, clubreisjes, een excursie, het sinterklaasfeest, zomerspelen (georganiseerd door het clubhuis en het plaatselijke buurthuis!) en buitenactiviteiten zoals een speurtocht en een dropping. In totaal waren 152 kinderen en jongeren ingeschreven en waren er zes middaggroepen en zes avondgroepen (vijf jongensgroepen, vijf meisjesgroepen en twee gemengde).

Van 1973 tot 1977 was ook ds. J. Sap (1932-2007) met enige regelmaat in Nieuwe Schans werkzaam, als evangelisatiepredikant door het deputaatschap uitgeleend aan de Deputaten voor de Evangelisatie van de classis Winschoten.

De opzet van het werk veranderd (1977).

Tijdens de slotzitting van de Particuliere Synode op 27 december 1977 vond een belangrijke bespreking plaats over het evangelisatiewerk in Nieuwe Schans. We geven dat in extenso weer. De deputaten hadden de synode al eerder op de hoogte gesteld van hun mening dat het werk anders moest worden aangepakt, wat enigszins kostenverhogend zou werken. ‘Vele jaren is het jeugdzorgwerk in Nieuwe Schans het middel geweest om in gesprek te komen met jong en oud. Van overheidswege echter wordt in Nieuwe Schans een groot buurthuis gebouwd, waarin ook jeugdwerk wordt verricht. Daar zijn beroepskrachten aanwezig. Aanvankelijk kon onze Stichting daarmee wel concurreren, maar langzamerhand wordt het aantal kinderen in ‘De Veilige Haven’ minder. De kleine kerk in Nieuwe Schans werkt daar met groot elan en werklust. De beroepskracht mej. Akkerman heeft ‘De Veilige Haven’ in 1978 verlaten. Daarom hebben we ook aan het [landelijke gereformeerde] Evangelisatiecentrum in Leusden de vraag gesteld: ‘Hoe nu verder?’ De slotconclusie van alle betrokkenen was dat ons jeugdwerk enigszins afgebouwd moet worden. Het middel van het jeugdwerk heeft in het verleden goed gewerkt, maar was voor ons geen doel in zichzelf; het werkt in elk geval niet meer in voldoende mate. Ook was de conclusie echter dat het evangelisatiewerk in Nieuwe Schans doorgang moet vinden, waar de onkerkelijkheid groot is en er zijn veel sociale misstanden. Kennelijk heeft het dorp iemand nodig, vooral bij oudere mensen, waar men tegen praten kan: een vertrouwensman of -vrouw is nodig’.

‘De deputaten zijn onder de indruk gekomen van de grote nood in dit dorp en in de omgeving, maar ook van de noodzaak om daar het evangelie uit te dragen. Daarvoor zijn veel vrijwilligers nodig: Nieuwe Schans is en blijft een vrijwilligersobject. Maar er is een enorme behoefte aanwezig om daar een kerkelijk werker te stationeren die de kleine kerk en het Stichtingsbestuur behulpzaam is bij de vele vragen. Nieuwe Schans kan met niet minder toe als men dit werk een stimulans wil geven. De vraag is natuurlijk: ‘Moeten we niet gaan stoppen in dit dorp? Het wil immers niet?’ Wíj vinden dit te vroegtijdig. Er zijn nog zoveel andere middelen om tot het uitdragen van het evangelie te komen? Het gevaar is dat het middel vaak doel dreigt te worden. Het doel is: de Heiland bekend maken. Dat kan door middel van jeugdwerk soms, maar ook door persoonlijke gesprekken bij mensen aan huis; noodzakelijk is integratie in het bestaan van een dorp; als een cel in die samenleving gaan werken en wonen. Wel is het verstandig om over vijf jaar, in 1982, opnieuw te bekijken of het middel, dat nu gaat worden toegepast, werkt. Als dan blijkt dat we uitgepraat zijn en geen middelen meer achter de hand hebben om tot de bevolking door te dringen, dán pas mag het werk in Nieuwe Schans stopgezet worden. Het aanstellen van een kerkelijk werker zal echter enigszins kostenverhogend gaan werken (een verhoging van ca. fl. 5.000 per jaar). Veel hangt af van wie benoemd wordt en wat de bevoegdheden van hem/haar zijn. Daarom stellen we voor toestemming te verlenen tot de aanstelling van een kerkelijk werker’.

Ds. J. Sap ().
Ds. J. Sap (1932-2007).

Met andere woorden: men wil het werk in Nieuwe Schans voortzetten, maar enigszins anders opzetten: het jeugdwerk afbouwen en meer overgaan op werk onder volwassenen. De heer L.R. van der Kaaden werd in april 1978 als pastoraal werker aangesteld. Overigens werd het jeugdwerk niet vergeten en in 1979 konden de deputaten rapporteren: ‘Het gaat nu goed in Nieuwe Schans’.

Missionair team voor Oost-Groningen.

Intussen was in het seizoen 1979-1980 in de classes Winschoten en Stadskanaal een aantal beroepskrachten werkzaam: ds. W. van Dommelen in Bellingwolde als evangelisatiepredikant, de heer Hijkoop als missionair toeruster in Veendam en Wildervank, de heer Van der Kaaden als pastoraal werker te Nieuwe Schans (hij werd in september 1980 opgevolgd door de heer J. Koerts) en de heren Boer en Stuivenberg als jeugdleiders te Finsterwolde.

‘Het lag voor de hand te bezien in welke zin er een samenwerking tussen deze beroepskrachten gevormd zou kunnen worden’. Afgesproken werd een missionair team voor Oost-Groningen te vormen. De bedoeling was om ‘door onderling overleg, gezamenlijke programmering van activiteiten en een taakverdeling naar deskundigheid en interesse een zo optimaal mogelijke dienstverlening te kunnen geven aan de plaatselijke missionaire activiteiten in de beide classes’. Behalve een betere dienstverlening voor een groter gebied, betekende deze werkwijze dat de beroepskrachten in teamverband zouden werken, hetgeen door hen als een positieve verandering werd gewaardeerd. Overigens bleven de beroepskrachten te Finsterwolde en Nieuwe Schans in de eerste plaats werkzaam in hun respectieve clubhuizen.

Het werk beëindigd (1983).

In 1982 was het jaar van de evaluatie aangebroken. Toen moest besloten worden dat het werk in Nieuwe Schans zou worden beëindigd. ‘In Nieuwe Schans moest het clubwerk van de stichting ‘In Veilige Haven’ worden gestopt. Uitvoerige rapporten van de beroepskracht en van drs. J. Keizer toonden aan dat het clubwerk voor sociaal-cultureel werk een concurrentie was geworden van de neutrale stichting in het dorp. Het werk van ons voorzag op dat gebied niet meer in een behoefte. Het door ons gebruikte middel van sociaal-cultureel werk om te komen tot een gesprek met de inwoners van Nieuwe Schans is kennelijk grotendeels mislukt. Reeds in 1978 hebben uw deputaten hierover met u gesproken en verleende u vier jaren proeftijd die heeft bewezen dat gestopt moest worden. In Nieuwe Schans zal het voormalige clubgebouw plus de bouwterreinen worden overgeschreven van de Gereformeerde Kerk aldaar naar de particuliere synode. Alsdan heeft de particuliere synode te Nieuwe Schans in eigendom: een clubhuis en twee bouwterreinen’.

In 1984 werd het kerkjje te Nieuweschans verkocht (Foto: Reliwiki. mevr. Stok-Britting, Krommenie)
In 1986 werd het kerkje te Nieuweschans verkocht (Foto: Reliwiki. mevr. Stok-Britting, Krommenie)

In 1986 kon worden meegedeeld dat een makelaar het voormalige jeugdgebouw naast de kerk in Nieuwe Schans, dat door de Synode voor fl. 1 was overgenomen, getaxeerd had op fl. 22.500. Voor die prijs werd het gebouw verkocht.

Bronnen onder meer:

Archief van de Particuliere Synode Groningen van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Groninger Archieven, Groningen

G.J. Kok, ’Een geheel bijzonder arbeidsveld … ‘. Geschiedenis van de Evangelisatiearbeid van de Particuliere Synode Groningen (1878-2004). Groningen, 2010

© 2016. GereformeerdeKerken.info