Inleiding.
De gereformeerde kerk in het Brabantse Meeuwen gaat begin 2017 dicht (een precieze datum is nog niet bekend, maar zal ons t.z.t. meegedeeld worden). Het in 2012 op gang gekomen samenwerkingsproces tussen de Gereformeerde Kerk te Dussen en die te Meeuwen heeft daarnaast al geresulteerd in de naamswijziging van de per 1 januari 2016 samengevoegde kerk, die ‘Gereformeerde Kerk De Hoeksteen Dussen-Meeuwen’ heet.
Een historische terugblik.
Omdat het archief van de gemeente te Meeuwen tot 1853 verloren gegaan is, kan niet met zekerheid gezegd worden wanneer de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Meeuwen werd geïnstitueerd. Vandaar dat afgegaan moet worden op gegevens uit andere archieven, zoals die van de classis, de hervormde gemeente, en last but not least die van de burgerlijke overheden. Wel kan worden aangenomen dat dit vermoedelijk eind 1835 of in ieder geval vóór 12 september 1836 zal zijn geweest. Op die datum ondertekenden ruim vijftig leden van ‘de gemeente te Meeuwen’ een rekest aan de koning, waarin verzocht werd om overheidserkenning. Burgemeester P.A. van Buuren (1788-1847) had de handtekeningen van eenentwintig volwassenen en tweeëndertig minderjarigen gelegaliseerd. Opvallend is dat de namen Donkersloot, De Graaf en De Rooij in het verzoekschrift meerdere keren voorkomen.
In het nabijgelegen Dussen was bijna een jaar eerder, op 8 november 1835, door ds. H.P. Scholte (1805-1868), een van de ‘Vaders der Afscheiding van 1834’, een Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd. Deze gemeente leefde voort tot 1845, toen het met de gemeente te Meeuwen gecombineerd werd. Maar op 2 maart 1864 herkreeg de gemeente van Dussen opnieuw zelfstandigheid en tevens een eigen kerkgebouw.
In dit artikel bekijken we de geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Meeuwen in het bijzonder tot aan de bouw van de nieuwe kerk aan de Dorpsstraat, die in 1931 in gebruik genomen werd. Daarna gaan we de geschiedenis van die kerk met zevenmijlslaarzen door. Voor meer informatie verwijzen we daarvoor naar de bronnen.
Het rekest van 1836.
Zoals al opgemerkt ondertekenden op 12 september 1836 minstens drieënvijftig gemeenteleden uit Meeuwen een rekest aan de koning. Ze verklaarden daarin zich van de hervormde kerk te hebben afgescheiden en zich te zullen houden aan de Drie Formulieren van Eenigheid en als zodanig een zelfstandige kerkelijke gemeente te vormen. Ook deelden ze mee dat ze, zonder daarvoor een bijdrage uit de schatkist te vragen, een kerkgebouw zouden onderhouden en dat zij ook hun behoeftigen zélf zouden ondersteunen, zodat dezen niet ten laste van ’s Lands schatkist zouden komen. Voorts wilden de ondertekenaars van het rekest nadrukkelijk géén rijksbezoldiging van hun predikanten (zoals in de hervormde kerk het geval was). Integendeel, zij protesteerden juist ‘ernstig’ tegen zulk een rijksbezoldiging. Die kon volgens hen alleen maar uitlopen op het kweken van ‘luie herders, buik- en brooddienaars en mensenbehagers’. Geen woord Chinees dus!
Anderzijds vroegen de Afgescheidenen uit Meeuwen dat nóch het Rijk, nóch enig ander mens of genootschap aanspraak zou maken op ‘beheersching of regeering der kerk of van derzelver handelingen’. Voorts vroegen ze om het staken van de vervolgingen van de Afgescheidenen door de overheid.
Opmerkelijk was dat de Afgescheidenen uit Meeuwen geen reglement bijsloten ter goedkeuring door de overheid. Ze vermeldden in hun rekest alleen dat ‘wanneer Uwe Majesteit belang stelt om te weten hoe wij in voorkomende gevallen handelen’, zij dán een algemene kerkvergadering bijeen zouden roepen om op grond van Gods Woord een behoorlijke kerkorde samen te stellen. Geen wonder dat het verzoekschrift werd verworpen. De overheid wilde namelijk óók een reglement zien. Maar juist over dát onderwerp bestond in Afgescheiden kringen verdeeldheid: welke kerkorde diende men te volgen, die van de eerwaarde Synode van Dordrecht (1618-1619), of die van, bijvoorbeeld, ds. H.P. Scholte?
Het rekest van 1839.
Op 3 mei 1839 werd opnieuw een door zevenenvijftig personen getekend verzoekschrift aan de koning gestuurd, ditmaal samen met de gemeente te Drongelen c.a. en die van Dussen, toen nog zelfstandig. In dat rekest herhaalde men grotendeels wat eerder verklaard werd, maar voor wat betreft de voor hen geldende kerkorde werd verwezen naar die van de kerk te Utrecht, die inmiddels door de overheid erkend was. Ook Meeuwen c.a. zou zich aan díe kerkorde houden. Opmerkelijk was dat ds. G.F. Gezelle Meerburg (1806-1855) in het verzoekschrift vermeld werd als een van de opzieners (ouderlingen) van de Afgescheiden Gemeente te Meeuwen. Deze predikant, net als Scholte een van de ‘Vaders der Afscheiding’ genoemd, ontplooide in die streek veel activiteit ter bevordering van de Afscheiding (in 1835 had hij zich als hervormd predikant in het nabijgelegen Almkerk afgescheiden van de hervormde kerk en institueerde daar op 24 november dat jaar een Christelijke Afgescheidene Gemeente).
In het bovengenoemde rekest aan de koning werd ook vermeld dat de gemeente te Meeuwen van plan was een eigen kerkgebouw in te richten op Hoog-Meeuwen. De burgemeester zond met het verzoekschrift een brief mee met de opmerking, dat het grootste deel van de ondertekenaars behoorde ‘tot de minvermogende stand, als zijnde onder hen maar een enkele meer gegoede, terwijl zommige derzelve met groote huishoudens zijn bezwaard en tot de hulpbehoevende klasse behooren, zoodat het ons toeschijnt dat, als de adressanten van elders geene bijdrage te wagten hebben, uit zich zelve niet vermogend genoeg zijn om voor alles wat hunne Eeredienst betreft, en principaalijk om voor het onderhoud hunner armen, te kunnen zorgen of blíjven zorgen. Daarop baseerde ook de gouverneur van de provincie zijn zeer negatieve advies aan de koning. Opnieuw geen wonder dat ook dit verzoekschrift werd afgewezen.
Het rekest van 1841. Erkenning!
De gemeenteleden te Meeuwen hield echter vol. In april 1841 stuurden ze opnieuw een verzoekschrift naar de koning, samen met andere Afgescheiden Gemeenten uit de omgeving. Ook ditmaal werd een reglement bijgevoegd, vermoedelijk weer dat van de kerk te Utrecht. De burgemeester, P.A. van Buuren, stuurde een vergezellend commentaar met de aanvraag mee. Wat betreft het kerkgebouw, meende hij dat ‘wanneer dit eenmaal is ingericht tot kerkgebouw, dit niet hinderlijk is aan de uitoefening van den alhier wettig bestaande Hervormde eeredienst’. De gouverneur oordeelde nu óók positief; en als men weet dat koning Willem II op 7 oktober 1840 aan de regering gekomen was, die ten aanzien van de Afgescheidenen een veel gematigder standpunt innam dan zijn vader, wekt het geen verbazing dat ditmaal het verzoek op 10 juli 1841 werd ingewilligd.
Een eigen kerk (1841).
Ondertussen waren door de Afgescheidenen (zoals de wet dat noemde) ‘ongeoorloofde godsdienstige bijeenkomsten’ gehouden, die bij gemeenteleden aan huis plaatsvonden. We weten dat bij A. de Bruin in het nabijgelegen Drongelen regelmatig zo’n kerkdienst gehouden werd. Meestal bleef het aantal toehoorders beperkt tot twintig of minder, maar eens waren er ongeveer dertig belangstellenden aanwezig en toen werden ze betrapt! De Bruin kreeg een boete van twintig gulden en de voorganger, ds. Gezelle Meerburg, een van vijftig gulden. Het feit dat meer dan twintig personen de bijeenkomst hadden bezocht was er de oorzaak van dat de boetes werden opgelegd.
Maar na de erkenning door de overheid lag de weg open een eigen kerkgebouw te stichten. Tapper Lammert Donkersloot had een stuk grond ‘met huis en erf’ in eigendom, dat hij twee maanden later, op 15 september 1841, aan de kerkenraad van de Afgescheiden Gemeente te Meeuwen verkocht. De raad moest er fl. 2.500 voor ophoesten. Met gezwinde spoed werd het huis aan de Hoek ingericht als kerkzaal en konden de kerkdiensten het hetzelfde jaar daar gehouden worden. Een voorwaarde van de koning was dat de gereformeerden de klok niet mochten luiden; dat was aan de hervormden toegestaan. Hoe dan ook, het kerkje aan de Hoek op Hoog-Meeuwen werd bezocht door kerkgangers uit Meeuwen, Babyloniënbroek, Hill, Dussen en Drongelen. Het kerkje zou tot 1931 in gebruik blijven; toen werd de nieuwe kerk aan de Dorpsstraat in gebruik genomen.
Problemen (1842-1848).
Voor een kleine gemeente als Meeuwen was het niet eenvoudig een eigen predikant te betalen. Vandaar dat tot 1842 met de gemeente te Genderen afgesproken werd voor gezamenlijke rekening een predikant te beroepen. Ds. H.P. Scholte was van 1834 tot 1837 predikant te Genderen, zodat deze vast en zeker ook in Meeuwen gepreekt heeft. Daarnaast zal ook ds. Gezelle Meerburg van het naburige Almkerk (in combinatie met Nieuwendijk) er regelmatig op de preekstoel gestaan hebben.
In 1848 kerkten verscheidene in Dussen woonachtige leden van de Afgescheiden Gemeente in Dussen niet in Meeuwen, zoals het volgens de kerkenraad hoorde, maar bij ds. Gezelle Meerburg in Almkerk-Nieuwendijk (de gemeente te Dussen was immers in 1845 bij die van Meeuwen gevoegd). Het bleek echter dat een deel van de gemeenteleden in Dussen een zelfstandige kerk wilden, los van Meeuwen. Die wens zou echter pas in 1864 geëffectueerd worden.
Ondertussen had de gemeente van Meeuwen ook nog met grote schulden te kampen. Daarover werd op de classis van 13 september 1848 diepgaand gesproken. De drie ouderlingen en de twee diakenen van Meeuwen waren daar ook aanwezig. Bij gemeenteleden werden leningen werden afgesloten en ook werden inschrijvingen gehouden ten bedrage van in totaal meer dan fl. 4.000. Hadden die niet tot stand kunnen komen, dan had de kerk verkocht moeten worden.
Een eigen predikant (1852).
Toen Meeuwen in 1850 voor het eerst een eigen predikant wilde beroepen kon de classis daar niet mee instemmen omdat men het traktement van fl. 250 te laag vond. Dit diende minstens fl. 500 te zijn. Onder die voorwaarde werd door de groeiende gemeente van Meeuwen in november 1850 ds. B. de Bey (1815-1894) van Middelstum (Gr.) beroepen; maar hij bedankte. Pas in februari 1852 kwam de eerste predikant, namelijk ds. C. Steketee Azn (1820-1886) naar Meeuwen, die daar tot januari 1856 zou blijven.
Dussen zelfstandig (1864).
In 1864, tijdens het predikantschap van ds. W.P. de Jonge (1824-1887), werd de door een deel van de gemeenteleden in dat dorp zo gewenste kerkelijke zelfstandigheid verkregen. De Christelijke Afgescheidene Gemeente te Dussen werd namelijk op 2 maart dat jaar als zelfstandige kerk geïnstitueerd. Het kostte de kerk van Meeuwen wel honderdtwintig leden. Ds. De Jonge stond van 1859 tot 1867 in Meeuwen. Hij vertrok toen naar Enter, van waaruit hij twee jaar later trouwens het ruime sop koos om naar Amerika te emigreren.
Al gauw kwam in Meeuwen de derde predikant, en wel in de persoon van ds. J. Kuiper (1841-?). Deze stond van 1867 tot 1872 in Meeuwen en werd in die jaren geconfronteerd met de afwikkeling van de financiële problemen die de kerk van Meeuwen jaren eerder, in 1848, al benauwden. De toenmalige schulden waren destijds mede afbetaald door de gemeenteleden die in Dussen woonachtig waren. Vandaar dat deze nu zelfstandige kerk het door haar leden betaalde gedeelte terugvroeg. Uiteindelijk werd op de provinciale vergadering van 9 november 1871 meegedeeld dat de kerkenraad te Meeuwen een hypotheek op de kerk en de pastorie genomen had; van dat bedrag werd fl. 850 aan de kerk te Dussen betaald, die daarmee akkoord ging.
De financiële problemen waren echter nog niet voorbij. Om de eigen predikant te kunnen betalen had de kerkenraad de leden gevraagd daaraan bij te dragen. Sommigen losten hun belofte echter niet in. De kwestie liep zo hoog op, dat deze weigerachtigen door de classis ‘buiten de kerk geplaatst’ werden en anderen onder censuur gesteld werden. De predikant, ds. J. Kuiper, was echter niet tevreden gesteld en verklaarde dat de kerk hem nog fl. 200 schuldig was. De sfeer in de gemeente werd er niet beter op, de predikant uitte een belediging aan het adres van de provinciale vergadering die zich ook met de kwestie had ingelaten en gemeenteleden bleven steeds meer uit de kerk weg. De predikant preekte tenslotte afscheid op 18 december 1871 (hij vertrok naar Maasland), maar verliet de Christelijke Gereformeerde Kerk (zoals deze sinds 1869 heette) twee jaar later ‘om de ervaring die hij van het Provinciaal Kerkbestuur van Noord Brabant had moeten ondergaan’. Hij ging over naar de hervormde kerk.
Lange tijd vacant (1871-1896).
De kerk te Meeuwen bleef daarna vijfentwintig jaar, van 1871 tot 1896, vacant. Wel werd de classispredikanten gevraagd zoveel mogelijk beurtelings in Meeuwen te gaan preken, en ook werd in 1879 een combinatie met de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Heusden aangeraden om samen een predikant te beroepen, maar in Meeuwen was men daartoe niet bereid (en in Heusden trouwens ook niet). Tijdens de vacature ging de vaart in het kerkelijk leven eruit. Een duidelijke leiding ontbrak. Het avondmaal werd niet meer gevierd; er vonden geen kerkenraadsverkiezingen meer plaats, huisbezoek werd niet meer verricht en de kerkenraadsleden bezochten de classicale vergaderingen niet tot nauwelijks. Kortom: een ongewenste en zorgelijke situatie.
Ook de landelijke Vereniging tussen de Christelijke Gereformeerde Kerk (uit de Afscheiding) en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ (uit de Doleantie) viel bij enkele leden in Meeuwen niet in goede aarde, ook al hadden ze plaatselijk met die kerkfusie niets te maken, want een Dolerende gemeente bestond in Meeuwen niet. Het waren vooral de verschillen van inzicht over sommige punten van de leer, en vooral die over de opleiding van predikanten die hun verzet veroorzaakten. In Dussen was door tien gezinnen een ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk gesticht (want de naam van de Verenigde kerk werd ‘Gereformeerde Kerken in Nederland’). In Meeuwen kwam het niet tot de stichting van zo’n voortgezette christelijke gereformeerde gemeente, maar wel onttrokken zich zes leden. Ds. C.J.I. Engelbrecht (1839-1899) uit Andel werd gedurende die tijd als consulent aan de gemeente toegevoegd, om de kerkenraad met raad en daad bij te staan.
Ondertussen ging slechts eens in de drie maanden een classispredikant in Meeuwen voor. In de praktijk werden daar dus vaak ‘leesdiensten’ gehouden, kerkdiensten waar preken van predikanten voorgelezen werden. Een van de ouderlingen had dan de leiding over zo’n dienst.
Een oefenaar (1896-1912).
Toen de classis in 1886 daarom een combinatie met de kerk in het nabijgelegen Dussen aanraadde, liep dat op niets uit. Uiteindelijk werd ‘oefenaar’ (‘ouderling met preekbevoegdheid’) Albert Oost (1857-1946) aangesteld om de kerk te Meeuwen in het goede spoor te brengen (hij had daarvóor acht jaar als oefenaar in Hollandscheveld gediend en vervolgens drie jaar in Lemele en Lemelerveld gestaan). Kennelijk beviel zijn oefenaarschap in Meeuwen aanvankelijk goed, want hij bleef er maar liefst achttien jaar, van 1896 tot 1912.
Zijn komst had trouwens wel wat voeten in de aarde. De classis wilde namelijk niet dat zijn aanstelling zou worden gezien als ‘een bevestiging en intrede tot den Dienst des Woords’, alsof het hier om een heuse predikant ging. Meeuwen was het daarmee niet eens, en uiteindelijk kreeg de kerkenraad gelijk.
ln 1904 kwam het bericht dat een legaat van fl. 8.000 ontvangen was om de kerk, die bouwvallig werd, op te knappen. Maar desondanks moest de kerkenraad constateren dat, mogelijk mede door het feit dat de kerk van Meeuwen geen ‘echte’ predikant kon krijgen, het ledental en daarmee ook de financiële situatie terugliep. Oost stelde in 1910 zelfs voor de gemeente in Meeuwen op te heffen en toe te voegen aan die van Genderen! Maar dat vond de classis een flinke stap te ver.
C. de Gast vermoedt dat de teruggang in ledental te wijten zou kunnen zijn aan ‘de affaire Oost’ die in augustus 1912 ten einde liep, omdat de oefenaar toen door de kerkenraad werd geschorst vanwege zijn zedelijk gedrag: hij had een ongeoorloofde verhouding met zijn dienstmeid aangeknoopt. Oost piekerde er niet over om in de kerk openbare schuldbelijdenis van zijn misstap af te leggen en vertrok mét vrouw én dienstbode naar Rotterdam, waar hij aanvankelijk fruithandelaar werd. Het was toen afgelopen met zijn oefenaarschap. Later stond hij te boek als godsdienstleraar en was hij weer lid van de Gereformeerde Kerk in zijn woonplaats.
Weer lange tijd vacant (1912-1927).
Opnieuw brak een lange vacante periode aan. Vijftien jaar lang (van 1912 tot 1927) had Meeuwen geen eigen predikant en was ze weer aangewezen op classisbeurten (eens in de veertien dagen) en preeklezers (de overige zondagen). Maar in 1927 kon de derde predikant intrede doen, ditmaal in samenwerking met de kerk te Dussen. Het werd ds. J.M. Spier (1902-1971), die op 16 oktober 1927 in Dussen en Meeuwen intrede deed en daar tot 15 november 1931 bleef.
Een nieuwe kerk!
Ds. Spier was voor het herstel van het geregelde kerkelijk leven in Meeuwen van groot belang. Ook was hij de drijvende kracht achter de bouw van de nieuwe kerk. Het kerkje aan de Hoek in Hoog-Meeuwen, in 1851 in gebruik genomen, was bouwvallig en ontoereikend geworden. De kerk van Meeuwen groeide echter en een nieuwe kerk werd noodzakelijk geacht. In maart dat jaar werd de oude kerk verkocht aan kolenboer A. van der Mooren; dat bracht fl. 3.000 op en door kerkcollecten was nog eens fl. 4.000 bijeengebracht.
Aannemer C. Vos kreeg opdracht met de bouw te beginnen voor een bedrag van ongeveer fl. 8.300. Op dat moment was er echter nog een tekort van ongeveer fl. 1.800. Op verzoek van de kerkenraad werd toen ook in de classiskerken voor de bouw in Meeuwen gecollecteerd. Mede dankzij veel zelfwerkzaamheid van de gemeenteleden kon de kerk tot stand komen. Het kerkje op Hoog-Meeuwen werd overigens in 1944 door oorlogsgeweld verwoest.
Op 10 september 1931 werd de nieuwe kerk onder leiding van ds. Spier in gebruik genomen. De gedenksteen die hij al eerder in de muur van de kerk aanbracht draagt de tekst: ‘Op welken ook gij medegebouwd wordt, tot een woonstede Gods in den Geest’ uit Efeze 2 vers 22.
Ook de predikanten die na ds. Spier in Meeuwen stonden, werden meestal in samenwerking met de kerk te Dussen beroepen. Voor beide kerken was dat inmiddels nodig geworden. Daarbij ging het om de predikanten ds. J. Hindriks (1905-1986), die van 1932 tot 1946 in Meeuwen predikant was; B. Koekkoek (1932-2016), die daar van 1960 tot 1964 stond; P.H.L. Lo (*1936), van 1970 tot 1977, C. Maas (?), van 1978 tot 1985, H.J. de Groot (*1959) van 1987 tot 1991, mevr. C. Smid-Oosterveen (van 1992 tot 1998), mevr. C.E. de Jong (van 2000 tot 2003). Daarna werden kerkelijk werkers aangesteld.
Het kerkgebouw.
Tijdens de oorlog, in de ambtsperiode van ds. J. Hindriks, werd de kerk in 1944 uitgebreid met een consistorie en ook verder opgeknapt. Omdat de Duitsers bang waren voor een invasie van de geallieerden werd de Maaslinie zwaar bewaakt en versterkt. Tijdens de verwachte aanval van de geallieerden, op 1 november 1944, kwamen ook talloze granaten op Meeuwen terecht, waar veel vernielingen aangericht werden. Na het bombardement vluchtten de meeste inwoners, zodat het dorp er gedurende enige tijd verlaten bijlag. Een nieuw bombardement trof het dorp op de laatste dag van 1944: veertig geallieerde bommenwerpers deden hun vernietigend werk waardoor in de kom van het dorp bijna alles vernield werd; ook de hervormde kerk werd grotendeels verwoest (alleen de toren kon later worden gerestaureerd); de gereformeerde kerk werd licht beschadigd. De hervormden konden voor hun kerkdiensten gedurende de herbouw van hun kerk gebruik maken van de gereformeerde kerk aan de Dorpsstraat.
In 1985 werd het interieur van de kerk geheel gerestaureerd, waarbij ook nu weer leden van de kerkelijke gemeente de handen stevig uit de mouwen staken.
De samenvoeging van Dussen en Meeuwen.
In 2012 startte het samenwerkingsproces tussen de Gereformeerde Kerk van Dussen-Hank en die van Meeuwen, waarover in de Gemeentebrief van september 2015 meer verteld wordt. Geconstateerd werd dat tussen beide kerken ‘geen uiteenlopende standpunten’ bestonden, maar wel een paar cultuurverschillen. Natuurlijk werd ook gesproken over de financiële situatie van beide kerken. Vastgesteld werd dat die van Dussen ‘niet rooskleurig’ was, en dat ‘in Meeuwen in 2018 geen geld’ meer is. Om de hoge kosten van beide kerkelijke werkers te kunnen blijven betalen zouden de kerkelijke bijdragen flink omhoog moeten. Anders zou op de salarissen moeten worden bezuinigd.
Toen iemand vroeg of de kerk in Meeuwen tot 2018 open zou blijven werd met een duidelijk ‘nee’ geantwoord. Opgemerkt werd ‘dat we in 2016 samen elke zondag een dienst hebben’, die ook in Meeuwen zullen plaatsvinden. Inmiddels is een preekrooster opgesteld dat tot en met eind december 2016 loopt. Daarna, zo werd vastgesteld, zou de kerk in Meeuwen dichtgaan. Mocht de kerk dan nog niet verkocht zijn, kon worden afgesproken dat geen geld meer aan onderhoud e.d. zou worden besteed. Men maakte zich overigens zorgen over het kerkgaan in Meeuwen in 2016, omdat gemeenteleden afhaakten.
Hoe dan ook, het kerkje in Meeuwen zal begin 2017 de deuren sluiten. De precieze datum zal nog bekend gemaakt worden. Inmiddels zijn beide kerken samengegaan en is de naam van de kerk Gereformeerde Kerk De Hoeksteen Dussen-Meeuwen.
Bronnen en literatuur:
Mededelingen van de kerkenraad der Geref. Kerk Dussen-Meeuwen
Gemeentebrief September 2015 van de ‘Gereformeerde Kerk Dussen-Meeuwen’ (op de kerkelijke website)
C. de Gast, Kroniek van de Gereformeerde Kerk te Meeuwen c.a. Meeuwen, 1990
–, De Afscheiding van 1835 in Almkerk en Emmichoven; godsdiensttwisten in het land van Heusden en Altena. Tilburg, 1984
–, Afscheiding en Doleantie in het land van Heusden en Altena. Tilburg, 1989
C. Smits, De Afscheiding van 1834, Achtste Deel. Dordrecht, 1988
Persbericht, 18 oktober 1990
- Nagekomen bericht uit het Nieuwsblad Land van Altena, 23 juni 2016:
(Met dank aan de heer G. Kuiper te Appingedam en de heer A. Herder te Halfway House in Zuid-Afrika).