En: hoe de Gereformeerde Kerk te Den Haag ontstond.
In 2016 bestaat de gereformeerde Noorderkerk aan de Schuytstraat te Den Haag honderdtien jaar! Daaraan willen we aandacht besteden, maar daarbij gaan we eerst in vogelvlucht in op de ontstaansgeschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Den Haag.
Daarbij moeten we enkele afsplitsingen, die leidden tot de stichting van andere gereformeerde groeperingen, laten voor wat ze zijn (het moet overzichtelijk blijven). Na de kerksplitsing in 1925 concentreren we ons op de Gereformeerde Kerk te ’s-Gravenhage Oost, want we willen terechtkomen bij de stichting van en de verdere gebeurtenissen rond de Noorderkerk in Den Haag. Ook die kunnen we uiteraard niet uitputtend beschrijven. Daarvoor verwijzen we naar de bestaande uitvoerige literatuur. Later hopen we de geschiedenis van andere Haagse gereformeerde kerken te beschrijven.
1. De Christelijke Afgescheidene Gemeente in Den Haag (1837).
De Christelijke Afgescheidene Gemeente te ‘s-Gravenhage ontstond op 8 februari 1837. Onder leiding van ds. H.P. Scholte (1805-1868) werd toen namelijk een kerkenraad gekozen en in het ambt bevestigd. In die kerkdienst werd ook het Avondmaal bediend en bovendien werd er gedoopt. De gemeente was ontstaan door huissamenkomsten die onder leiding stonden van boekhandelaar en uitgever Jan van Golverdinge (1813-1888) en kreeg vastere vorm door de toetreding van de jurist mr. A.M.C. van Hall (1808-1838), die de Afgescheidenen in zijn woning ontving voor hun bijeenkomsten.
De eerste jaren van de gemeente worden gekenmerkt door onderlinge verdeeldheid (1). Zo ontstond in 1842 een scheiding tussen voor- en tegenstanders van de door de landelijke Afgescheiden Synode ondertussen geschorste ds. Scholte; dit hield verband met het al of niet aanvaarden van de Dordtse Kerken Ordening. Scholte was daar tegen, de gemeente te Den Haag was er voor. De gemeente bleef weliswaar klein, maar toch bloeide ze sindsdien enigszins op.
Jan van Golverdinge, die aan de wieg van de Afgescheiden Gemeente in de Hofstad had gestaan, werd in 1842 oefenaar en bleef in die functie werkzaam tot in 1847, toen ds. H. Joffers (1807-1874) van Uithuizen op 17 juni 1847 intrede deed, na op 4 juni bevestigd te zijn (hij bleef tot 1868 aan de gemeente verbonden). De predikant droeg nog het ambtsgewaad: kuitbroek, driekante steek, schoenen met gesp.
De kerkdiensten, die sinds 1842 gehouden werden in de ververswinkel van de familie Beeuwkes aan de Visschersdijk, trokken na verloop van tijd zoveel toehoorders dat het zaaltje te klein werd. Vandaar dat men besloot – mogelijk na een tip van de bekende staatsman mr. G. Groen van Prinsterer (1801-1876) – een eenvoudige kerk te bouwen aan de Nobelstraat. Deze werd op 10 maart 1850 in gebruik genomen. Groen van Prinsterer leverde de hypotheek. Dat men zuinig had moeten bouwen bleek al snel, toen de banken vervangen moesten worden. Achthonderd kerkgangers konden in de kerk een plaatsje vinden. De toegang van de kerk liep via een poortje dat het voorhuis in tweeën deelde: rechts de pastorie en links de kosterswoning.
Ds. Joffers schijnt geen gemakkelijk mens geweest te zijn, ‘weinig plooibaar, lomp en ontactisch’. Ook ontstonden spanningen tussen oefenaar Van Golverdinge en de predikant omdat veel van de ruim vijfhonderd leden de preekvoordracht van oefenaar Van Golverdinge, die bij afwezigheid van ds. Joffers ook nog regelmatig optrad, prefereerden boven ‘de dorre preektrant’ van de predikant. Op 28 juli 1857 leidde dat, na een fikse ruzie tussen de predikant en een van de kritische gemeenteleden, uiteindelijk zelfs tot een scheiding: een groot deel van de gemeente – aanhangers van Van Golverdinge – vertrok en hield weer kerkdiensten in het oude gebouw aan de Visschersdijk. De meesten van hen sloten zich later aan bij de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis, die toen in een kerkgebouw in de Wagenstraat bijeen kwam (waarover straks meer).
Ds. Joffers hield nog ongeveer de helft van zijn oorspronkelijke gemeente over. De kerk aan de Nobelstraat moest zelfs verkleind worden door gordijnen in de kerkzaal te hangen! Pas ruim vijftien jaar later, in 1874, had de omvang van de gemeente van ds. Joffers weer ongeveer hetzelfde peil bereikt als ten tijde van de scheiding in 1857: ongeveer 520 lidmaten. De Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis had toen echter ruim honderd leden méér.
2. De Gereformeerde Gemeente onder ‘t Kruis (1847).
Begin 1847 – wanneer precies is onbekend door het ontbreken van archiefstukken – ontstond in Den Haag een ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’. Dit was het gevolg van de onenigheid die landelijk in de Afgescheiden Kerk bestond over allerlei zaken, zoals het wel of niet dragen van het ambtsgewaad, de vraag welke kerkorde de gemeenten zouden moeten aannemen en het wel of niet vragen van vrijheid aan de overheid. Dat laatste was overigens in Den Haag níet een van de geschilpunten, want de kerkenraad van de Haagse Christelijke Afgescheidene Gemeente zou pas in 1853 erkenning aanvragen.
In Den Haag was van groot belang het feit dat oefenaar Cors Noorduin (1780-1852) uit Noordwijk, al sinds 1835 regelmatig optrad in een zaaltje in de Raamstraat. Noorduin was lid geworden van de Kruisgemeenten; geen wonder dat zijn toehoorders door zijn betogen meegenomen werden in die richting. Een tweede invloedrijke persoon was ds. Cornelis van den Oever (1802-1877), die sinds 1844 predikant was en regelmatig contact had met Cors Noorduin. Zo ontstond begin 1847 dus de Gereformeerde Kerk onder het Kruis. Van den Oever zorgde voor een kerkgebouwtje aan het Hogezand. Hij leende daarvoor een grote som aan de kerkenraad. Kennelijk was Van den Oever inmiddels min of meer een vermogend man geworden.
In 1854 kwam Dirk van Dulst (1801-1871) vanuit Poederoyen, waar hij van 1835 tot 1852 als christelijk afgescheiden oefenaar gewerkt had, naar Den Haag. Hij had zich na een censuurkwestie in Poederoyen aangesloten bij de Kruisgemeente, dus kwam hij in Den Haag in de kerk aan het Hogezand terecht. Daar was hij catechiseermeester en krankenbezoeker. De mensen mochten hem graag en de Kruisgemeente van Den Haag groeide. Vandaar dat men na verloop van tijd besloot een predikant te beroepen. Van Dulst kon dat níet worden (hij had ‘geen genoegzaam examen afgelegd’). Nee, de heerszuchtige ds. Cornelis van den Oever vond dat zijn bloedeigen zoon, Adrianus (1828-1906), maar dominee moest worden in ‘zijn’ kerkje aan het Hogezand! Dat gebeurde in 1855. De wijze waarop een en ander tot stand kwam stond garant voor vreselijke ruzies in de Kruisgemeente van Den Haag. Op een gegeven moment waren er twee Kruisgemeenten in de Hofstad. De gebeurtenissen hadden zelfs landelijk grote impact: Cornelius werd door de landelijke vergadering geschorst. Adrianus vertrok in 1858 naar elders.
Ds. Reinder Veldman (1830-1869) werd in 1862 zijn opvolger. Deze zorgde meteen voor een nieuwe kerk, en betaalde die zélf! Hij kocht twee huizen aan de Wagenstraat, liet ze ombouwen tot kerkzaal met pastorie, maar toen er betaald moest worden, bleek de predikant platzak. De kerkenraad moest toen hypotheken ter waarde van fl. 22.500 opnemen, een geweldig bedrag. Maar het eind van het verhaal was in elk geval dat ‘een prachtige in gothische stijl opgebouwde kerk met aanhoorige pastorie’ gebouwd was op een voor die tijd voorname stand. Dat was te zien aan het uiteindelijke hypotheekbedrag: fl. 44.600. Ds. Veldman verzekerde zich van het beheer over de gelden; hij zorgde ervoor niet alleen predikant te zijn maar ook kerkvoogd en diaken. De ellende begon toen aan het eind van het jaar rekening en verantwoording moest worden afgelegd. Er klopte niets van! Ruzies waren het gevolg en de predikant zocht toen schielijk een veilig heenkomen in Zwolle, waar hij half december 1864 intrede deed. Maar hoe kreeg hij daarvoor een toonbaar blanco attest? Omdat men hem kwijt wilde…
3. Samensmelting in 1869.
Al snel kwam een opvolger in beeld. Het was ds. Willem Gerrit Smitt (1842-1912), zoon van een van de bekendste Afgescheiden predikanten uit de eerste jaren van de Afscheiding en ook leider van de Kruisgemeenten: ds. Wolter Wagter Smitt (1804-1846); Willem Gerrit had nog les gehad van ds. Veldman. Hoe dan ook, ds. Smitt kreeg dus een beroep, nam het aan en stond vanaf 1865 tot zijn emeritaat in 1878 in Den Haag. De gemeente groeide en de kerk aan de Wagenstraat kon worden gekocht.
Landelijk waren intussen al verkennende besprekingen gehouden om te komen tot samensmelting van de Christelijke Afgescheiden Kerk en de Gereformeerde Kerk onder het Kruis; in 1869 was het zover: de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ was geboren met plaatselijke ’gemeenten’, ook in Den Haag. In de Hofstad waren toen dus twee christelijke gereformeerde kerkgebouwen: die aan de Nobelstraat (daar stond van 1869 tot 1873 ds. P.M. Dijksterhuis (1814-1882) als predikant, én die aan de Wagenstraat met ds. Smitt. Toen ds. Dijksterhuis in 1873 naar zijn nieuwe standplaats Uithuizermeeden afreisde had de gemeente aan de Nobelstraat 525 leden en die aan de Wagenstraat 650. Ds. W. Doorn (1836-1908) uit Heerenveen schoot ds. Smitt te hulp en werd in 1875 predikant in de Nobelstraatkerk. Hij stond daar tot zijn overlijden in 1908 (hem komen we straks nog in de Noorderkerk tegen)! Ds. Smitt werd in 1877 ziek, nadat hij op 10 september dat jaar de Christelijke Gereformeerde Gemeente in Scheveningen had geïnstitueerd. Hij ging in 1875 met emeritaat en overleed in 1912.
We verlaten hier de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Den Haag om een blik te werpen op de hervormde gemeente, waar het in die jaren al rommelde.
4. Doleantie (26 juni 1887).
In de hervormde kerk in het hele land was al jaren lang onvrede over de koers die de hervormde synode volgde. Ook in Den Haag had men van zeer nabij een landelijk zeer spraakmakende episode meegemaakt uit de geschiedenis die uiteindelijk jaren later zou leiden tot de Doleantie: de vrijzinnige Haagse hervormde predikant ds. J.C. Zaalberg (1828-1885) nam hij in 1867 om gezondheidsredenen ontslag, waarop hij het volgende jaar evenwel wilde terugkeren. De kerkenraad verzette zich daartegen, maar de Synode herstelde hem ten slotte in volle rechten. Deze zaak leidde tot een enorme uitbarsting van vlugschriften, strijdschriften en (dikke) brochures waarin de vrijzinnigheid van de predikant en de bovengenoemde zaak uitvoerig uit de doeken gedaan werden. Ondanks zijn vertrek in 1876 was de rust in hervormd Den Haag nog niet teruggekeerd. Ook in Den Haag achtten sommigen de tijd gekomen met de synode te breken. In Den Haag werden trouwens al lang samenkomsten gehouden waar onder meer de geschorste ‘Amsterdamse broederen’ voorgingen. Zo groot was het aantal toehoorders dat de gehuurde zalen niet groot genoeg waren allen te kunnen bevatten. Aanvankelijk werden die diensten gehouden in een zaal aan de Fluwelen Burgwal, en vanaf 1886 in de dat jaar gereed gekomen kerkzaal met bovenwoningen aan de Bazarlaan.
‘Het lokaal aan de Bazarlaan was een kleine rechthoekige zaal met een traditionele kansel aan de achtermuur en het orgel boven het toegangsportaal geplaatst’.
In de kerkzaal aan de Bazarlaan vergaderden op 30 december 1886 ruim honderdzestig bezwaarde hervormde manslidmaten over de vraag of ook in Den Haag het juk van de synodale hiërarchie diende te worden afgeworpen. De vergadering, onder leiding van ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) van Zetten, had niet veel tijd nodig te besluiten: ‘1. alle gemeenschap met de synode en het stelsel, waarvan zij het hoogste orgaan is, af te breken; 2. er bij de kerkeraad dezer gemeente er op aan te zullen dringen de band der synodale organisatie te verbreken en 3. Onder, of zo het moet zonder, de leiding onzer kerkeraad na overleg met de afgezette Amsterdamsche broederen [c.q. Kuyper c.s.], onder biddend opzien tot God en in afwachting van Zijnen zegen, in gehoorzaamheid aan Zijnen wil te handelen’.
Ook werd besloten het in januari 1887 te houden ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ te Amsterdam bij te wonen. Als afgevaardigden werden gekozen M. de Bruin, J. Heus en mr. L.W.C. Keuchenius. Het Congres miste ook in Den Haag zijn uitwerking niet. Op 10 februari 1887 werd – weer in de Bazarlaankerk, waar 120 hervormde manslidmaten aanwezig waren – een Comité van Uitvoering gekozen, dat op 8 februari 1887 een adres aan de hervormde kerkenraad schreef, waarin zij zich ‘met ernstigen aandrang’ tot de kerkeraad richtten met het verzoek de reformatie der kerk ter hand te nemen. Om na de hervorming in de zestiende eeuw ‘wéér een hiërarchie te dulden is het werk der vaderen teniet doen en zal ons langzaam en ongemerkt op Roomsche paden leiden’.
Ze verzochten binnen een maand antwoord te mogen ontvangen. Dat antwoord kwam nèt binnen de gestelde termijn. Op 3 maart was de zaak in de Algemene Kerkenraad behandeld, maar één van de predikanten, hofprediker dr. C.E. van Koetsveld vond het onjuist de brief te behandelen omdat ‘deze niets anders dan revolutie’ wilde. Dus schreef de kerkenraad dat wat de briefschrijvers vroegen ‘niets anders was dan in opstand komen tegen de wettige overheid’, en dat hij daarom het verzoek niet in overweging nam. Geen van de predikanten en geen van de kerkenraadsleden sloot zich bij de Doleantie aan.
Bevestigd én afgezet …
Onder leiding van prof dr. F.L. Rutgers (1836-1917) – Kuyper noemde hem ‘mijn alter-ego’ – werden op 10 juni 1887 ambtsdragers gekozen, die op zondag 26 juni 1887, ook door dr. Rutgers, in het ambt bevestigd werden. Deze ambtsdragers werden enkele dagen later opgeroepen voor een commissie uit de hervormde kerkenraad te verschijnen om gehoord te worden. Daaraan gaven de broeders uiteraard geen gehoor omdat ‘zij geenszins het vertrouwen wenschen te beschamen van de Gemeente die niet de synode, maar den Heere Jezus Christus als haar Hoofd en hare wettige Overheid erkent’. Ze kwamen dus niet. De reactie van de hervormde kerkenraad was dat zij per 28 juli 1887 uit het lidmaatschap van de hervormde kerk ontzet werden.
5. Kerkbouw (I): Westerkerk (1888).
Ondertussen gingen de Dolerenden in de kerkzaal (met bovenwoningen) aan de Bazarlaan met hun kerkdiensten door. Aan de Lange Beestenlaan werd in september 1887 bovendien een tweetal huizen met een grote tuin gekocht. De aannemers A. Nater en B. de Baan mochten daar een kerk bouwen en op 18 november 1888 kon deze mooie Westerkerk worden ingewijd. De kerk had een driepoortige toegangsportiek en drie kleine torenspitsjes. In de rechthoekige kerkruimte vond men links de traditionele kansel met doophek en daartegenover een breed balkon. In totaal konden 1.000 kerkgangers in de kerk een plaats vinden. Aan de korte achterkant bevond zich nóg een kleine galerij waarop het orgel geplaatst werd. Links achter de kerk bevonden zich nóg enkele ruimten (consistorie, kerkelijk bureau en kosterij) en rechtsachter was een tuin. Er was zelfs een ‘hofbank’ in de kerk, waarin rond 1900, tijdens zijn verblijf in ons land, de Zuid-Afrikaanse leider Paul Kruger (1825-1904) de kerkdiensten regelmatig bijwoonde. De bouw van de Westerkerk kostte ongeveer fl. 24.200.
6. De Vereniging van 1892.
Op 17 juni 1892 werd de landelijke fusie tussen de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ (uit de Afscheiding van 1834) en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ (uit de Doleantie van 1886) een feit. De naam van de verenigde kerk werd ‘Gereformeerde Kerken in Nederland’. De beide synoden hadden afgesproken dat de plaatselijke ineensmelting aan de kerkenraden zou worden overgelaten. In Den Haag vond die samensmelting twaalf jaar later plaats, op 1 maart 1904. Overeenkomstig het synodebesluit werden kerken die niet meteen in 1892 tot vereniging kwamen ‘Gereformeerde Kerk A’ of ‘Gereformeerde Kerk B‘ genoemd. In Den Haag was Kerk A de voormalig Christelijke Gereformeerde Kerk met kerkgebouwen in de Nobelstraat en de Wagenstraat, en Kerk B de vroegere Dolerende kerk met de Westerkerk en die aan de Bazarlaan.
7. Kerkbouw (II): Oosterkerk (1896).
De Wagenstraatkerk (van Kerk A) bleek na verloop van tijd te klein te worden. Tegen het eind van de negentiende eeuw begon de stadsuitbreiding van Den Haag serieuze vormen aan te nemen. De twee kerkenraden – met hun drie kerken in het stadscentrum en een hulpkerk aan de Bazarlaan – besloten de kerken wat beter over de stad te verdelen. In het Bezuidenhoutkwartier aan de Oranje Buitensingel, een mooie buurt, kocht kerkenraad A in 1895 een stuk grond van architect N. Franken. De bekende gereformeerde kerkarchitect Tjeerd Kuipers kreeg vervolgens opdracht een kerk te ontwerpen. Zoals van hem te verwachten was werd het een neo-gothische kerk met een hoge toren. Onder in de toren was de toegangspoort, waardoor men in de kerkzaal terecht kwam. Aan de linkerkant was daar het platform aangebracht (geen ‘houten broek’ meer!), en langs de drie andere zijden waren galerijen aangebracht. Op de gaanderij tegenover de preekstoel stond het orgel, gebouwd door de fa. Koch. De kerk telde 1.150 zitplaatsen. Bij de ingebruikname van de Oosterkerk – op 5 november 1896 – kon de Wagenstraatkerk op 16 december worden afgestoten.
8. De Ineensmelting van kerk A en kerk B (1904).
Per 1 maart 1904 kon ook in Den Haag worden overgegaan tot de samensmelting van beide Kerken. Deze telden op dat moment ongeveer 7.000 leden, van wie 3.650 belijdende. Er waren vier predikanten en eveneens vier kerkgebouwen: de kerk aan de Bazarlaan, die aan de Nobelstraat, de Westerkerk en de Oosterkerk.
9. De Noorderkerk (1906).
Het aantal kerkgangers was ondertussen sterk gegroeid. De oudste kerken, die aan de Nobelstraat en aan de Bazarlaan, werden te klein. Daarom besloot de kerkenraad een grote nieuwe kerk te bouwen. Aan de voorbereidingen werd door velen deelgenomen. De toenmalige plaatselijke predikanten, ds. Js. Van der Linden (1852-1926), ds. D. Ringnalda (1867-1942), ds. J.C. de Moor (1878-1926) en ds. W. Doorn (1836-1908) schreven er natuurlijk in de kerbode over, terwijl de gemeenteleden gezamenlijk zorgden voor de financiering van de kerk. Er waren grote en kleine giften, bijvoorbeeld in de vorm van halve centen ‘met den wensch dat nog vele grootere gaven zullen volgen’. Toen in maart 1906 de fundamenten voor de nieuwe kerk gelegd werden en de arbeid goed vorderde, schreef ds. De Moor dat er ’voor deze kerk een nóg beter fundament gelegd is in de groote liefde en offervaardigheid der gemeente, welke in zoo korten tijd met zoo groote toewijding zulk een belangrijk bedrag bij elkaar bracht, waardoor deze bouw mogelijk is geworden’.
En toen in april 1906 zóveel geld bijeen gebracht was dat de grond waarop de kerk gebouwd werd afbetaald was, schreef boekhouder De Roode dat er nog fl. 84 over was. Dat legde hij opzij voor een doop- en avondmaalsstel. Hij ging er vanuit dat de gemeenteleden het er wel mee eens waren. Ook voor het orgel werd gespaard. De eerste fl. 2,50 was in juli 1906 binnengekomen, schreef ds. Van der Linden. Ook werden bijvoorbeeld twee ‘wonderklavieren’ ter verkoop aangeboden, ‘met welke instrumenten een ieder dad’lijk orgel kan spelen’. De opbrengst was bestemd voor twee psalmborden in de Noorderkerk. Anderen verkochten zelfgemaakt handwerk en schonken de opbrengst voor de kerkbouw.
Op 18 november 1906 kon boekhouder C.J. de Roode meedeelen dat de kerk ‘met een maand na heden ter bewoning gereed’ was, maar de gaven bleven binnenkomen, ‘nu zelfs al ‘voor een vijfde of Zuiderkerk. Zeker is er in het zuidelijk deel der stad ook een kerk voor onze gemeenschap nodig, maar laat alle dingen met orde geschieden’, zo schreef hij.
De bouw van de Noorderkerk.
In de Gereformeerde Kerkbode van 9 december 1906, kort voor de opening dus, werd het volgende artikel afgedrukt, waarin een goed beeld gegeven werd van de plannen: “In den loop van het jaar 1905 werd door den Raad der Gereformeerde Kerk besloten, ter vervanging van het gebouw aan de Bazarlaan, tot den bouw van een kerk op Duinoord over te gaan, voor den bouw waarvan uit de Commissie van Administratie, een Bouwcommissie werd benoemd, bestaande uit de heeren J. Krap, L.C. van Loo en C.J. van Roode Jr., die aan den architect J.C. Wentink te Utrecht opdroegen een plan te maken voor een kerk bevattende 1.050 zitplaatsen met Consistorie en een woning voor den koster”.
“Nadat de plannen hiervoor waren goedgekeurd, had de aanbesteding daarvan plaats, den 9en Februari 1906 en werd de bouw opgedragen aan de aannemers Z. Gelens en J. van der Wal te Den Haag, onder leiding van den dagelijkschen opzichter K. Kuipers aldaar.”
“De grondgedachte was een eenvoudig, ernstig, maar ook vriendelijk kerkruim, klaar en rustig in zijn samenstellende hoofdlijnen, ernstig door zijn zichtbare streng constructieven opbouw, vriendelijk en aantrekkelijk door de harmonie zijner vormen. De bedoeling van de architectuur was, het geheel te doen spreken van kracht, van eenvoud, van verheven ernst en van waarheid“.
“De middenbouw van de kerk met het groote roosraam en de hoofdingang wordt begrensd door een hooge gemetselde toren met een Romaansche spits en door een lagere. Het geheel uitgevoerd in baksteen op een basement van hardsteen, de baksteen hier en daar onderbroken door zandsteenen partijen en door bekwame beeldhouwershand bewerkt. In den topgeven is op een lange smalle zandsteenen plaat, in duidelijk leesbare letters gebeiteld: ‘Hoort het Woord des Heeren’, waarboven is gebeeldhouwd: een ster in stralenkrans, de blinkende morgenster, als beeld van ’t licht dat door ’t Woord de openbaring Gods over de wereld opgaat.”
“Boven de hoofdingang is in een driehoekig zandsteenen veld gebeeldhouwd ‘de ark drijvende op de wateren, als symbool der kerk’. Verder de wereldbol en de kerk op een rots. De hoofdingang wordt begrensd door een paar van gebeeldhouwde kapiteelen voorziene hardsteenen pilasters, waarop voorkomt een voorstelling van ‘de wijnstok’.”
“De kerk biedt ruimte voor ruim 1.050 zitplaatsen en heeft twee gaanderijen, die vanuit de ruime torenportalen toegankelijk zijn. Het inwendige is evenals het uitwendige van het gebouw sober behandeld en is overdekt door een houten tongewelf van groote spanning, rustende op gebogen zichtbare spanten, steunende op gebeeldhouwde zandsteenen draagsteenen. Het houten gewelf is in de olie geschuurd en eenvoudig in kleuren gedecoreerd”.
“(…) Boven het spreekgestoelte rustende op acht zuiltjes, evenals het doophek in blank eikenhout uitgevoerd, is ruimte voor de plaatsing van het orgel. De wand achter het speekgestoelte, in drie vakken, is uitgevoerd in kunstnaaldwerk, evenals de lessenaarkleedjes van het spreekgestoelte en de voorlezersbank, ontworpen en geteekend door den architect Wentink en uitgevoerd door de dames Van Beeck Calkoen, Grootenboer, Van Löben Sels en Van Roode”.
“In de kerk is aangebracht een centrale warmwaterverwarming door middel van pijpen onder de houten vloer, waar boven voor de zitplaatsen voetroosters zijn aangebracht, uitgevoerd door de Firma Stokvis te Arnhem. De ventilatie is in het plafond en door draairamen direct met de buitenlucht in verbinding. Des avonds wordt de kerk verlicht door middel van koperen kronen met electrisch licht, de ornamenten uitgevoerd door de Fa. Becht en Dijserinck te Amsterdam, de electrische geleiding door de Firma Siemens en Halske alhier”.
“De geheele bouw werd in negen maanden volledig opgeleverd. Een woord van bijzondere waardeering zij daarom gebracht aan den Heer J.C. Wentink, die als architect toonde zijn ontwerp in details en uitvoering volkomen meester te zijn, bijgestaan door zijn verdienstelijken opzichter den heer Kuijpers. De Heeren Z. Gelens en J. van der Wal hebben als aannemers tegen een concurreerende prijs niets ontzien om het werk soliede en naar genoegen op te leveren”.
De kerk wordt in gebruik genomen (19 dec. 1906).
Kortom: de kerk was klaar in kon in gebruik genomen worden. Dat gebeurde op 19 december 1906. De Kerkbode schreef er weer uitvoerig over: “Het weer werkte niet mee Woensdagavond. Een dikke mist deed menigeen nogeens aarzelen, eer hij zijn tocht begon naar de Schuytstraat. Maar de blijde stemming overmocht toch bij de meesten, en zoo rijden zich reeds lang voor het aanvangsuur de honderden op de gemakkelijke zitplaatsen in de nieuwe Noorderkerk aaneen, straks al meer op elkander gedrongen, en voor en naast zich op het eind, ook de gangpaden vol, overvol”.
“Wie er toen nog niet was, moest onverrichterzake weer terug. Behalve degenen voor wie de zijbanken naar het spreekgestoelte bleven gereserveerd, de kerkeraadsleden, de Commissie van Administratie, de Collectanten, de Architect met zijn staf, en – en – de Burgemeester. Dat is een ongekende welde voor ons Gereformeerde volk, zijn Burgemeester zoo in zijn midden te mogen hebben. Hoe stelden wij allen zijne tegenwoordigheid op prijs. En ds. Ringnalda gaf dat dan ook met gevoelvolle woorden te kennen. Maar dat was pas op het laatst van den avond. Laat ik eerst wat verhalen van het begin.”
“Klokke acht uur liet br. Swagerman zingen Ps. 116:11 en ds. Doorn beklom den kansel. Na voorlezing van Ps. 84 vereenigden wij ons in den gebede. En toen gaf ds. Doorn als zijn tekst op: Ps. 84:2 en 3: ‘De lieflijkheid van den openbaren Godsdienst’, die reeds in de bedeeling der schaduwen den harpenaar zoo heerlijk deed zingen, vermag in een ure als deze de gemeente voorzeker tot gelijken lof te bezielen. Temeer juist nu, nu de Heere zich niet meer ten déele openbaart als vanouds, maar ten vólle, in Christus Jezus. Dat toch is de heerlijkheid dezer ’woning’, die wij thans in gebruik nemen. Reeds Salomo riep bij de inwijding van den Israëlitischen tempel uit: ‘’De hemelen, ja, de hemel der hemelen zouden u niet begrijpen, hoeveel te min dit huis, dat ik gebouwd heb!’”
“Maar dat de Heere hier zijne genademiddelen wil uitdeelen, Zijn Woord en Zijne Sacramenten, dat doet ons begeerig zijn om herwaarts op te gaan. Moge het zijn, gelijk het was bij de Jeruzalemsche gemeente: volhardende in de leer, en in de gemeenschap, en in de breking des broods, en in de gebeden. Totdat de toekomst genaakt, ons door de Ziener van Patmos voor oogen geschilderd, dat de gemeente geen tempel meer zal behoeven, omdat daarboven de Heere Zelf haar Tempel is en het Lam … etc.”.
“Gemeld kan nog worden dat in dezelfde dienst ook ds. Van der Linden het Woord voerde: ‘Niet ons o Heere, maar Uwen Naam geef Eere!’ Ds. De Moor verklaarde daarna in kort bestek de onderscheidene symbolen van het nieuwe kerkgebouw. Ds. Ringnalda heeft het slotwoord gesproken. Hij deed dit met ‘den aanvang van Ps. 103: Loof den Heere, mijne ziel, en vergeet geene van Zijne weldaden’. Hij spreekt de burgemeester, de architect en de dagelijkschen opzichter en de aannemers toe en verder allen die hebben meegewerkt, onder anderen ‘de zusters die met fijn naaldwerk de kerk wouden dienen; de velen die met hun grootere of kleinere gaven onzen buidel hebben gevuld’. Hij eindigde de dienst met deze woorden: ‘En bovenal dank aan Hem, die alles gaf, die allen bekwaamde, die voorts zegene met de vervulling onzer nooddruft. Uit Hem, en door Hem en tot Hem zijn allen dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwgheid. Amen.”
Het kerkelijk leven in de Noorderkerk kon van start gaan! Vele verenigingen gingen aan het werk of zetten hun werkzaamheden voort die ze in de Bazarlaankerk (die bij de ingebruikneming van de Noorderkerk in december 1906 overigens werd afgestoten) waren begonnen.
Het orgel.
In 1907 werd het orgel geplaatst. Dit instrument was gebouwd door de fa. J. Proper te Kampen. Het werd in de loop der jaren meerdere malen aangepast: in 1937-1938 werd het orgel gerestaureerd door de firma G. van Leeuwen & Zoon te Leiderdorp, waarbij de speeltafel verplaatst werd. In 1953 veranderde de firma Valckx & Van Kouteren & Co. uit Rotterdam de dispositie en breidde die uit. In de jaren ‘90 werd door de fa. Pels & Van Leeuwen een tremulant op het hoofdwerk aangebracht.
10. Kerksplitsing (1925).
Per 1 januari 1925 achtte de kerkenraad de tijd gekomen de Gereformeerde Kerk te splitsen in twee zelfstandige kerken, met een eigen kerkenraad en met eigen predikanten en kerkgebouwen. Het aantal leden van de kerk was sterk gegroeid en de massaliteit in het kerkelijk leven stond op de loer. Vandaar dat besloten werd tot de instituering van de Gereformeerde Kerk te ’s-Gravenhage Oost en ’s-Gravenhage West.
Tot de kerk van Oost behoorden de Noorderkerk van 1906 aan de Schuytstraat, de Westerkerk, die in 1888 aan de Lange Beestenmarkt in gebruik genomen was en de Oosterkerk van 1896 aan de Oranje Buitensingel. De Kerk van Den Haag-Oost had in 1925 ongeveer 6.400 leden.
Tot de kerk van ’s-Gravenhage West behoorden de Nieuwe Zuiderkerk aan de Reitzstraat (in 1914 in gebruik genomen en zestig jaar later, in 1974 buiten gebruik gesteld), de Westduinkerk aan de Fahrenheitstraat, die in 1925 geopend werd en in 1990 buiten gebruik gesteld werd, en een hulpkerk aan het Kaapscheplein bij de Langnekstraat, die sinds 1925 gedurende enkele jaren als kerkgebouw dienst deed. De kerk van Den Haag-West, waarover we later meer hopen te berichten, telde bij de kerksplitsing in 1925 ongeveer 5.800 leden.
11. Oorlog en Vrijmaking.
Ook in de wijk rond de Noorderkerk heeft de Tweede Wereldoorlog diepe voren getrokken. Door de wijk liep namelijk een diepe tankgracht en ten noorden daarvan werd de bevolking begin jaren ’40 geëvacueerd. Ook moesten ten behoeve van de verdedigingslinie veel huizen worden gesloopt, met als gevolg dat een grote lege vlakte ontstond. Daar bleef het echter niet bij: de hervormde Duinoordkerk en de Rooms-Katholieke kerk aan de Stadhouderslaan moesten ook worden afgebroken. De toren van de gereformeerde Westduinkerk aan de Fahrenheitstraat werd in opdracht van de bezetters afgebroken (een vervangende modernere toren werd in 1959 gebouwd). De Noorderkerk bleef echter gespaard.
Ook de Vrijmaking heeft in Den Haag sporen nagelaten. Ds. F. de Vries (1901-1978), die sinds 1935 in de Westerkerk diende, werd geschorst. De ruim driehonderd bezwaarden die de Gereformeerde Kerk te ’s-Gravenhage Oost verlieten stichtten op 2 september 1944 de Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt) van Den Haag Oost en kerkten aanvankelijk in de Duitsche Kerk aan het Bleijenburg. In de Gereformeerde Kerk van ‘s-Gravenhage Oost was het vooral P.M.J. Mekkes (enkele keren in samenwerking met J.J. van der Wiel of met anderen) die zich tussen maart en juli 1944 met meerdere landelijk verspreide open brieven onder meer tot de kerkenraad van ‘s-Gravenhage Oost richtte, waarin ze meedeelden ‘ons ernstig bezwaard te voelen door het besluit der Generale Synode van Utrecht d.d. 23 maart j.l., waarbij prof. dr. K. Schilder is geschorst (…)’; of waarin men de leden van de Gereformeerde Kerken opriep de synodebesluiten betreffende de leergeschillen vooral goed te bestuderen in het licht van de Heilige Schrift’, om te zien of die wel door de beugel konden; waarin ze zich trachten te verantwoorden ten aanzien van de kritiek van de kerkenraad van Oost, die had verklaard dat weliswaar een zakelijk meningsverschil over de schorsing van prof. Schilder mogelijk was, maar dat Mekkes en Van der Wiel in hun uiting van die bezwaren over de schreef gegaan waren.
12. De Noorderkerk wordt verbouwd (1956 tot heden).
In de jaren ’50 hoorde men steeds meer kritiek op de Noorderkerk als kerkgebouw: te donker, te saai, enz. De kerkenraad stelde daarom in 1956 – het jubileumjaar – in overleg met de Commissie van Beheer een verbeterplan op, wat onder meer inhield dat de kerkzaal in een frisse kleur geverfd werd. Maar omdat in de toekomst nog meer kerken gebouwd zouden moeten worden, diende een en ander zonder al te veel luxe te gebeuren. ‘Het zou prettig zijn wanneer wij als wijkleden met elkaar een bedrag als jubileumgave bij elkaar zouden kunnen brengen, om aan te wenden voor die verfraaiing’.
Een nieuw podium met toebehoren werd geplaatst en nieuwe vloerbedekking op de benedenpaden en op de galerijen gelegd. Tijdens de renovatie werd gedurende drie maanden gekerkt in de hervormde Maranathakerk aan de Tweede Sweelinckstraat en in het gymlokaal van de Groenschool. Op 19 december 1956 was de klus geklaard en konden de diensten weer in de Noorderkerk gehouden worden. Behalve het podium en de vloerbedekking waren er ook nieuwe gordijnen (‘met daarin [onder meer] het teken van de alfa en de omega’ en ‘het teken van de vis’) opgehangen. De achterwand van de kansel, bestaande uit drie panelen, ‘geeft in hout de figuren van de druiventrossen en de korenaar, wijn en brood van het Avondmaal’. Ook waren aangebracht de koppen van de vier evangelisten. Voor het ‘prachtige, groenmarmeren doopvont’ en ‘de mooie tafel met daarop het Avondmaalsservies’ werd speciale aandacht gevraagd. Het doophek verdween en de banken werden rood geverfd.
1968.
Ondertussen was de ontvolking van de oude Haagse stadswijken op gang gekomen; velen trokken naar de nieuwere wijken; dit zorgde ook in ’s-Gravenhage Oost voor een terugloop van het ledental en vermindering van het kerkbezoek. Daardoor werd een tweede verbouwing nodig, die in 1968 werd uitgevoerd.
Vóór in de kerk werd over de hele breedte een podium aangebracht dat als liturgisch centrum dienst ging doen. De preekstoel werd blank geschuurd en ook verder aangepast en werd verplaatst naar links op het podium (gezien vanuit de kerkzaal). De groenmarmeren avondmaalstafel werd midden op het podium geplaatst, het doopvont rechts. De kerkenraadsbanken werden weggehaald; de ambtsdragers namen in het vervolg plaats op de voorste rij zitplaatsen. De zijgalerij verdween, de banken werden grijs geverfd en het aantal zitplaatsen werd drastisch teruggebracht tot 550, iets meer dan de helft van de oorspronkelijke 1.050 plaatsen.
In 1995 werd de kerkzaal opnieuw geschilderd; de nog resterende galerij werd sindsdien alleen voor bijzondere diensten nog gebruikt, maar ‘het gebouw is nog steeds goed bruikbaar voor de activiteiten van de wijkgemeente’. Het orgel doet – behalve natuurlijk in de kerkdiensten – regelmatig dienst voor concerten.
Sinds 2006 werd aan de hand van een tienjarenplan de restauratie van de Noorderkerk weer aangepakt: de dakbedekking werd vervangen, metselwerk opnieuw gevoegd en ‘plaatselijk gewapend glas-in-lood wordt opnieuw verloot en van voorzetglas voorzien’.
Een kerk die leeft, bouwt aan haar toekomst. Dat kan van de Noorderkerk gezegd worden!
En verder… in de Gereformeerde Kerk te ’s-Gravenhage Oost.
De Westerkerk (1888-1974).
Westerkerk: We besteedden hierboven al aandacht aan de bouw van de Westerkerk aan de Lange Beestenmarkt, die in 1888 in gebruik genomen werd. De kerk werd in 1974 buiten gebruik gesteld. Het Reformatorisch Dagblad van 12 januari 1974 schreef: “Als de gemeente zo meteen dit kerkgebouw voor de laatste maal gaat verlaten zal zij dit ongetwijfeld doen met weemoed in het hart, herinneringen aan banden van vriendschap en herinnering aan dit gebouw, maar in deze verwachting op weg te zijn naar een stad die géén sloop staat te wachten”. Zo sprak ds. J. van Leeuwen in de afscheidspredikatie in de Westerkerk aan de Lange Beestenmarkt. Want het was een somber weekeinde voor gereformeerd Den Haag. Niet alleen de gereformeerde Nieuwe Zuiderkerk (in ‘s-Gravenhage West], maar ook de Westerkerk sluit namelijk voorgoed. Ds. C. Gilhuis, sprekende namens de Kerkeraad Algemene Zaken van de Gereformeerde Kerk van Den Haag-Oost en nestor van de predikanten, zei dat de kerk present blijft staan. „De grond waarop deze kerk destijds gebouwd is, kunnen we niet blijven behouden, maar de grondslag is dezelfde gebleven, nl. Jezus Christus”, aldus ds. Gilhuis. In 1975 werd de kerk door brand verwoest en later gesloopt.
De Oosterkerk (1896-1962).
Oosterkerk: Ook besteedden we hierboven al aandacht aan de bouw en de ingebruikneming, op 5 november 1896, van de Oosterkerk aan de Oranjebuitensingel. Door gemeentelijke herinrichtingsplannen van het Bezuidenhout, dat als als achterland van de Oosterkerk in de oorlog gebombardeerd werd, werd de kerk op 18 maart 1962 met een laatste kerkdienst buiten gebruik gesteld en vervangen door de pas gereed gekomen Christus Triomfatorkerk aan de Juliana van Stolberglaan. In 1988 werd de Oosterkerk gesloopt.
Maranathakerk (1948-1962).
Aan de Van Heutzstraat werd in 1948 een houten noodgebouw geplaatst dat tot de opening van de Christus Triomfatorkerk aan de Juliana van Stolberglaan, in 1962, als hulpkerk werd gebruikt. Het houten gebouw werd daarna afgebroken.
De Christus Triomfatorkerk (1962-heden).
De Christus Triomfatorkerk aan de Juliana van Stolberglaan werd, zoals al opgemerkt, in 1962 in gebruik genomen ter vervanging van de Oosterkerk. Tegelijk werd ook het houten noodgebouw aan de Van Heutzstraat, de Maranathakerk, buiten gebruik gesteld. Om precies te zijn werd de Christus Triomfatorkerk op 21 maart 1962 in gebruik genomen: ‘We hebben ons in de volkrijke buurten van het Bezuidenhout eerst een jaar of twintig met een schoollokaal [de gymzaal van een Openbare Lagere School] en daarna tien jaar met een noodgebouw [de Maranathakerk] moeten behelpen. Ieder die deze accommodatie kent, weet dat ze onvoldoende is, niet alleen voor de kerkdiensten, maar wellicht meer nog voor de activiteiten door de week, van jeugdbeweging, verenigingsleven en evangelisatie. Het kerkelijk werk is er door geremd. (…) De hand is gelegd op een uitstekend bouwterrein, gelegen aan de Laan van N.O.-Indië, Juliana van Stolberglaan en Carpentierstraat, waarop plaats is voor een ruime kerk met wat daarbij behoort’, zo schreef het kerkblad Onder ons in april 1957. Die ruime gereformeerde kerk kwam er dus in 1962. De kerk doet nog steeds dienst, nu als protestantse kerk.
Pax Christikerk (1965-heden).
In 1965 werd aan de Vlamenburg, hoek Kleine Loo, een nieuwe gereformeerde kerk gebouwd, die de naam Pax Christi kreeg. Deze kerk is nog steeds in gebruik, nu als protestantse kerk.
De ledentallen van de Gereformeerde Kerken in Den Haag.
Enkele opmerkingen bij de grafiek hieronder. Daarin staan de ledentallen van de Gereformeerde Kerk(en) te ’s-Gravenhage aangegeven tussen 1905 en 2015. Per 1 januari 1925 vindt de kerksplitsing plaats en ontstaan de kerken van ’s-Gravenhage-Oost en -West. Per 1 januari 1932 wordt de zelfstandige Gereformeerde Kerk te ’s-Gravenhage-Zuid geïnstitueerd. Tenslotte wordt per 1 juli 1952 de zelfstandige Gereformeerde Kerk ’s-Gravenhage-Moerwijk gevormd. Deze kerk werd per 1 april 1968 bij ‘s-Gravenhage-Escamp gevoegd.
De kerken van West en Zuid zijn per 1 maart 1998 bij Escamp en Loosduinen gevoegd en heten nu Protestantse Gemeente ‘s-Gravenhage.
In de onderstaande grafiek wordt de kerk van ’s-Gravenhage-Loosduinen niet vermeld, omdat de kerk van Loosduinen oorspronkelijk op 2 oktober 1886 als Dolerende kerk ontstond, los van die van Den Haag. De kerk ’s-Gravenhage-Escamp wordt evenmin in onderstaande grafiek genoemd, omdat die per 1 september 1961 ontstond door splitsing van de kerk van ’s-Gravenhage-Loosduinen.
(In de grafiek lijkt het ledental van Moerwijk gelijk te lopen met dat van Zuid. Dat is schijn; de ledentallen liggen gedurende die tijd weliswaar bij elkaar in de buurt, maar het verschil kan door de grafiekindeling niet duidelijker worden weergegeven.)
Tenslotte.
Over het kerkelijk leven in de Noorderkerk zou veel meer gezegd kunnen worden; dat is op voortreffelijke wijze gebeurd in de jubileumboekjes die daarover zijn verschenen. Van harte aanbevolen.
Opmerking van de Redactie van GereformeerdeKerken.info:
(1) Over de begintijd van de Christelijke Afgescheidene Gemeente in Den Haag is zeer veel bekend door de uitvoerige correspondentie die daarover gevoerd (en gepubliceerd!) is tussen onder meer ds. H.P. Scholte en mr. A.M.C. van Hall. Maar ook brieven van en aan anderen werden daarover gepubliceerd in het vijfde deel van ‘De Afscheiding van 1834’ door dr. C. Smits.
Bronnen en literatuur:
C. Dumas, Waar Hagenaars kerkten. Geschiedenis van de Haagse kerken gebouwd voor 1900. Den Haag, 1983
K. Dijk, De Doleantie te ’s-Gravenhage. Den Haag, 1936
C.J. van Hoeken, Jubileumboekje Noorderkerk te Den Haag 75 jaar (1906-1961). Den Haag, 1961
M. Rot, 100 jaar Woord in de Stad. Noorderkerk in Den Haag 1906-2006. Den Haag, 2006
J. Schipper, Eben Haezer. Geschiedenis van de Gereformeerde Gemeenten van Den Haag en Scheveningen. Utrecht, 1982
C. Smits, De Afscheiding van 1834, Achtste deel. Dordrecht, 1986
Samenspel, Wijkblad van de Christus Triomfatorkerk. Jubileumnummer 50 jaar Christus Triomfatorkerk. Den Haag, 2012
Verzameling brochures betreffende de Vrijmaking in 1944
Website Gereformeerde Kerk ’s-Gravenhage-Oost
© 2016. GereformeerdeKerken.info