Van het Zuideinde naar de Dorpsstraat.
Op 20 augustus 1860 werd vanuit de kerk te Amsterdam de ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’ te Landsmeer geïnstitueerd. We volgen de geschiedenis van die kerk tot 1927, toen de tweede (en huidige PKN-) kerk in gebruik genomen werd.
Al lange tijd kwamen in Landsmeer mensen bij elkaar in conventikels, huisgodsdienstoefeningen, omdat men ontevreden was over de vrijzinnige prediking in de Hervormde Gemeente waartoe men behoorde.
Negen gemeenteleden van de kerk te Amsterdam kwamen op 20 augustus 1860 bijeen in de boerderij van Evert Oudkerk, die woonde aan het Zuideinde 34. De aanwezigen waren de gezinshoofden van vier gezinnen met in totaal acht kinderen. In een kerkdienst, die onder leiding stond van de Amsterdamse Afgescheiden predikant ds. A.S. Entingh (1820-1898) en twee Amsterdamse ouderlingen (H. Nije en P.H.F. Gordijn), werden de eerder gekozen ambtsdragers in het ambt bevestigd. Daarmee was de gemeente geïnstitueerd. Als ouderling waren verkozen gastheer Evert Oudkerk en als diaken Cornelis Goede. Ds. Entingh hield zijn institueringspreek over Matth. 16 vers 18: ’En ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze Petra zal ik Mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen’.
De kleine kerk kreeg de pastorale zorg over een groot gebied, namelijk over Broek in Waterland, Den Ilp, Durgerdam, Ilpendam-Watergang, Midden-Beemster, Nieuwendam, Ransdorp, Schellingwoude en Zunderdorp. Kort gezegd breidde het grondgebied van de kerk van Landsmeer zich naar het noorden uit tot Edam, naar het Oosten tot de Zuiderzee, naar het zuiden tot het IJ en naar het Westen tot Zaandam. In Noord-Holland bestonden toen ten noorden van de lijn Amsterdam-Alkmaar alleen Afgescheiden kerken in Amsterdam (geïnstitueerd op 14 oktober 1835), Urk (13 juli 1836), Andijk (15 oktober 1836), Den Helder (3 juni 1840), Broek op Langedijk (19 april 1841), Krabbendam (september 1841), Enkhuizen (26 september 1841), Medemblik (17 februari 1843), Alkmaar (geïnstitueerd in 1850) en Oosterend op Texel (sinds 27 oktober 1850).
Een kerk en een pastorie.
De kleine gemeente had grote plannen. Op 26 september 1860 werden ‘zonder de minste stoornis’ de eerste drie stenen gelegd door C. Goede Dzn., S.L. Goede en E. Oudkerk. Ouderling Oudkerk hield daarbij een ‘indrukwekkende rede’. De bouw kon beginnen. De kerk werd in hout opgetrokken en stond aan het Noordeinde, of liever staat, want het gebouw is momenteel in gebruik als bedrijf. In de voorgevel was boven de hoofdingang een gotisch kerkraam aangebracht, en in de beide zijmuren elk drie. Op het dak werd een ventilatietorentje aangebracht.
Op 3 maart 1861 kon het kerkje in gebruik genomen worden. Ds. Entingh uit Amsterdam preekte daarbij over Haggai 2 vers 10b, t.w. ‘En in deze plaats zal Ik vrede geven, spreekt de HEERE der heirscharen’. Voor kerk en pastorie moest de gemeente fl. 10.000 opbrengen. De gemeente zelf bracht fl. 2.360 op en de rest moest worden geleend.
Oudkerk en De Goede waren de enige kerkenraadsleden. Dat maakte de kerkenraadsvergaderingen (waarvan de eerste op 5 maart 1861 gehouden werd) er niet makkelijker op, want de stemmen konden zomaar staken. Een wat ongebruikelijke actie moest problemen voorkomen: gemeentelid Hendrik Overeem mocht de doorslag geven als de stemmen dreigden te staken. Overeem werd later tot diaken benoemd
De eerste predikant.
Klein als de gemeente was had ze nu al een kerk én een pastorie, maar móest er nog een predikant komen. Al halverwege april 1861 maakte de kerkenraad een drietal op, waaruit de manslidmaten de meest geschikte kandidaat moesten kiezen. Zij verkozen ds. F.M. Penning (1818-1869) van Waardhuizen, geboren in het Duitse Bunde. De kerkenraad ging hem eerst maar eens even horen, maar had de getekende beroepsbrief al op zak voor het geval men het beroep – waarover de kerkenraad natuurlijk uiteindelijk moest beslissen – inderdaad zou uitbrengen. De predikant werd ‘met genoegen gehoord, omtrent de uitlegging dier hooggewichtigen waarheid van de tekst 2 Cor. 5 vers 19, alsmede de toepassing daarvan, zodat zij met volle vrijheid des harten de beroepsbrief aan de predikant hebben overhandigd’. 2 Cor. 5 vers 19 luidde: ‘Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende; en heeft het woord der verzoening in ons gelegd’.
De predikant nam het beroep aan. Op zondag 2 juni 1861 werd hij in het ambt bevestigd. Daarbij preekte hij voor een volle kerk over Col. 4 vers 3: ‘Biddende meteen ook voor ons, dat God ons de deur des Woords opene, om te spreken de verborgenheid van Christus’.
Bedreigingen.
De bekende schrijver L(ouwrens) Penning (1859-1927), zoon van de predikant, schreef later in ‘Uit mijn leven’ iets over de belevenissen van zijn vader en diens gezin in Landsmeer. Daaruit bleek dat een deel van de niet-gereformeerde bevolking het helemaal niet met de Cockse dominee op had: ‘De vijandschap loeide fel. Onze pastorie werd begroet met een bombardement van steenen, den eersten avond, dat wij er aan kwamen. Mijn moeder was een zwakke, tengere vrouw, en zij keek mijn vader aan met hevig ontstelden blik bij deze eerste begroeting, doch mijn vader bleef kalm. Hij was er van verzekerd, dat God hem hier had geroepen en hij was een onverschrokken held’.
Op een pikdonkere avond probeerde een dorpsbewoner, ‘een forsche gestalte’, de predikant, ‘recht tegen hem aan bonzende’, in de naast de weg lopende sloot te duwen. Maar pa was groot en sterk, dus de toeleg mislukte. Dominee greep de booswicht bij de arm en vroeg hem of hij wel wist wat hij daar wilde uitvoeren? De man zei niet te hebben beseft dat het de predikant was; hij dacht dat het de doodbidder was. Maar ook doodbidders mocht je niet in het water lopen, maakte ds. Penning hem duidelijk.
Er werd ook met brandstichting gedreigd: de kerk en de pastorie ‘moesten hier niet staan’, riep een boze tegenstander; het was een schande voor het dorp; beide moesten in de fik gestoken worden, vond hij. Een kerkenraadslid stapte meteen naar de burgemeester om het gehoorde mee ter delen. Hoewel de burgervader van de Afscheiding niets wilde weten, liet hij de ophitser op het gemeentehuis komen. Ontkennen was er niet bij, maar, zei hij, het was maar gekheid. De burgemeester stelde hem echter bij voorbaat verantwoordelijk voor een eventuele brand. Om te zorgen dat een ander de gelegenheid niet te baat nam om de kerk in brand te steken, liet hij het gebouw én de pastorie dag en nacht bewaken.
Ds. Penning had een bijzondere aanpak tegen de voortdurende vijandigheid. Hij zocht zijn tegenstanders op en ging met hen praten. ‘Vanaf dien tijd vond mijn vader genade bij de dorpelingen. Zij zeiden dat hij een kerel was, met wien men praten kon, en het gehoor nam van week tot week toe’.
Naar Bunde.
Zijn geboorteplaats Bunde in Duitsland trok aan hem. In 1862 ontving hij een beroepsbrief van de Altreformierte Gemeinde uit die plaats. De Landsmeerders begonnen dus ook aan de predikant te trekken. Zijn traktement, fl. 600 per jaar, zou met fl. 200 verhoogd worden als hij bleef. Een welgesteld gemeentelid – die het geld voor de kerkbouw geleend had – kwam bij hem op bezoek en vroeg hem of hij een wens had. De predikant antwoordde meteen: ‘Haal de pen door de hypotheek van fl. 6.000 die op de kerk en de pastorie rust’. Hij wilde dat doen, mits ds. Penning zou blijven. ‘Laat mij er buiten!’, was echter diens antwoord. De man schold de kerk de hele schuld kwijt.
De predikant nam het beroep naar Bunde aan, tot grote teleurstelling van zijn gemeente. Maar de classis Alkmaar keurde het beroep goed en er bleef voor de gemeenteleden niets anders over dan zich er bij neer te leggen. Tien maanden lang was ds. Penning aan de kerk van Landsmeer verbonden geweest. Ook de kerkenraad vond het kort, maar de goedkeuring van de classis was er. En het ging de predikant níet om het geld! In Bunde was zijn traktement fl. 450, veel minder dan wat hij in Landsmeer kreeg en had kúnnen krijgen: fl. 800 traktement van een gemeente die (bij zijn vertrek) in totaal uit nog geen vijfenveertig leden bestond.
Ds. J. Juch zeven jaar lang predikant in Landsmeer.
Na het vertrek van ds. Penning moest er een nieuwe predikant komen. Een beroep werd uitgebracht op ds. J. Juch (1819-1883) te Amsterdam. Hoewel hij was opgeleid tot Commandeur op de Marinewerf in Den Helder, werd hij daar al spoedig ouderling en voorganger in de ‘Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis’, die op 3 juni 1840 geïnstitueerd was. Hij bezocht ook de zieken en verzorgde de catechisaties. Ondertussen studeerde hij bij een predikant zéelf voor dominee en vertrok in 1858 naar de ‘Gereformeerde Gemeente onder het Kruis’ te Amsterdam, die daar in 1847 gesticht was. Maar in 1861 gingen hij en een deel van zijn gemeente over naar de andere Afgescheiden kerkengroep, de ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’ (beide groepen waren ten gevolge van allerlei meningsverschillen in 1838 uiteen gegaan, maar zouden in 1869 weer bij elkaar komen als ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’).
Toen ds. Juch in Landsmeer predikant werd, was hij door een oogziekte blind geworden. De gemeente van Landsmeer kon het goed met de predikant vinden, ook al was hij door zijn blindheid vaak afhankelijk van anderen. In zeven jaar tijd, tussen 1862 en 1869, verloren hij en zijn vrouw vijf kinderen van twintig jaar en ouder, vermoedelijk onder meer door de pest.
Een van de nieuwigheden door ds. Juch in 1862 ingevoerd was het houden van door de weekse kerkdiensten op woensdagavond. De duisternis was kennelijk toch een bezwaar om dat élke woensdagavond te doen, zodat twee jaar later besloten werd deze diensten alleen doorgang te laten vinden ‘bij lichte maan’.
De predikant kreeg in maart 1869 een beroep van de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Sliedrecht, dat hij aannam. De gemeente in Landsmeer telde toen ongeveer honderd leden.
Ds. G.A. de Jong.
Als opvolger van ds. Juch viel het oog op kandidaat G.A. de Jong (1833-1910). Hij werd beroepen en naam de roeping aan. In december 1869 deed ds. De Jong intrede in de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Landsmeer.
Door een landelijke kerkenfusie tussen de beide Afgescheiden kerkengroepen (de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk on der het Kruis) werd in 1869 ook in Landsmeer de naam van de kerkelijke gemeente veranderd in ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’. Toen ds. De Jong intrede deed, op 5 december dat jaar, was die verandering inmiddels geëffectueerd. Deze naamsverandering had overigens in Landsmeer verder geen gevolgen, want in het dorp bestond alleen een ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’ en geen ‘Gereformeerde Gemeente onder het Kruis’.
Ds. De Jong kreeg in september 1874 een beroep van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Schoonhoven, waarnaar hij eind die maand vertrok.
Ds. Joh. Westerhuis.
De opvolger van ds. De Jong was kandidaat Joh Westerhuis (1851-1910). Tijdens zijn ambtsperiode als predikant van Landsmeer (die duurde van 1 november 1874 tot 10 juli 1881), werd Nieuwendam een zendingsstation van Landsmeer, waarover hierna meer.
Al eerder merkten we op dat het gebied van de Gemeente te Landsmeer uitgebreid was. Zo bracht ds. Westerhuis met zijn ouderlingen huisbezoeken aan leden van de gemeente die woonachtig waren in Buiksloot, Nieuwendam, Purmerend, enz. Vandaar dat het loont kort aandacht te besteden aan de zelfstandig wording van enkele gemeenten die op een of andere manier iets met die van Landsmeer te maken hadden.
Nieuwendam wordt zendingsstation.
Tijdens de ambtsperiode van ds. Westerhuis werd het nabijgelegen Nieuwendam, dat tot de pastorale zorg van Landsmeer behoorde, een zendingsstation van Landsmeer. In 1873 was Jacob Jong – oorspronkelijk afkomstig uit Oostzaan – in de directe omgeving van Nieuwendam komen wonen, zelf dus behorende tot de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Landsmeer. Jong begon in Nieuwendam met evangelisatiewerk aan huis, in de vorm van huiskamerbijeenkomsten, bijbelstudie en een zondagsschool. Hij en anderen kerkten gewoon in Landsmeer, ook al was dat een lange en vaak modderige tocht, waarvoor men bij winterdag of slecht weer soms twee uur onderweg was.
Het aantal gereformeerden in Nieuwendam groeide rond 1874 en 1875 enigszins, zodat men in 1876 op het idee kwam een evangelisatielokaal in het dorp te stichten. De kerkenraad van Landsmeer ging aan het werk. Voor fl. 2.000 kon de koop van een lokaal getekend worden en bovendien richtte de kerkernaad een evangelisatiecommissie op. Op 8 juni 1876 kon het gebouw in gebruik genomen worden door niemand minder dan prof. Helenius de Cock – zoon van ds. H. de Cock (1801-1842). Prof. de Cock ‘had welwillend het aan hem gedaan verzoek, om in dat aan het modernisme overgegeven dorp het Evangelie te verkondigen, ingewilligd, en sprak des morgens overeenkomstig het feest van den dag over Handelingen 2 vers 16’, te weten ‘Maar dit is het, wat gesproken is door den profeet Joël’, waar het verder handelt over de ‘uitstorting van de Heilige Geest in het laatste der dagen’. Het gebouwtje werd al gauw te klein, zodat men in 1878 aan de bouw van een nieuwe houten kerk begon, die ongeveer fl. 2.700 kostte. Dat kerkje werd begin 1879 in gebruik genomen.
In 1890 werd in Nieuwendam een zelfstandige Christelijke Gereformeerde Gemeente geïnstitueerd.
Oostzaan (1883).
Een maand eerder was volgens ‘De Bazuin’ van 19 mei 1876 ‘in tegenwoordigheid van vele belangstellenden en nieuwsgierigen in Oostzaan [kerkelijk behorend tot Zaandam] de eerste steen gelegd van een kerkgebouw voor de in wording zijnde Christelijke Gereformeerde Gemeente aldaar’, die overigens pas op 1 juli 1883 geïnstitueerd werd. Aanvankelijk was het een door de classis Amsterdam ingestelde evangelisatiepost. Samen met Nieuwendam werd mede uit naam van de kerk van Landsmeer in september 1877 kandidaat B.B. van den Hoorn (1853-1942) beroepen.
De pers berichtte enkele jaren later: ‘Zondag 1 Juli 1883 is te Oostzaan een gemeente gesticht van de Chr. Geref. Kerk in Nederland, onder leiding van: Ds. P. Kapteyn [1823-1903] van Amstelveen en J.M. v.d. Hoogt [1853-1919] van Landsmeer en de ouderlingen G.Kraay (van Zaandam) en P.Zijp (van Landsmeer), daartoe door de classis Amsterdam aangewezen. Tot kerkenraadsleden zijn verkozen: Willem Jong, ouderling, Jan de Lange en Jacob Booker, diakenen’.
Met het oog op een te beroepen predikant werd in juli 1883 besloten een pastorie te bouwen; ds. Van den Hoorn vertrok in 1881 naar Dussen en toen verviel de combinatie Oostzaan-Nieuwendam. De eerste predikant van Oostzaan na de ‘zendingsleraar’ Van den Hoorn werd ds. J.M. Remein (1840-1903).
Ondertussen in Landsmeer.
Het ‘gewone’ kerkelijk leven stond in Landsmeer ondertussen natuurlijk niet stil. Zo was in 1877 de Jongelingsvereniging ‘Waakt en Bidt’ opgericht, met als doel ‘elkander op te wekken en door onderlinge samensprekingen werkzaam te zijn tot uitbreiding van het Koninkrijk Gods’. Net als elders was elk lid verplicht geregeld een inleiding te houden en die toespraak op papier in te leveren. Als je daar niet aan voldeed werd een boete van tien cent in rekening gebracht.
Onder leiding van ds. Westerhuis werd ook een Meisjesvereniging opgericht, zoals vaker gebeurde in de vorm van een naaikrans. De meisjes werkten op die manier mee aan het werk van de diaconie; geregeld werden door hen vervaardigde kledingstukken uitgedeeld aan de behoeftigen. Op verzoek van het Rode Kruis leverden de meisjes ook kledingstukken ten behoeve van de soldaten die in de Eerste Wereldoorlog hun plicht deden.
De naaivereniging werd in 1938 omgezet in een Vrouwenvereniging ‘Spreuken 16 vers 3’. Vanaf die tijd werd meer en meer de aandacht gericht op het behandelen van bijbelse onderwerpen, zoals bij de gereformeerde Vrouwenverenigingen over het algemeen de gewoonte was.
Natuurlijk werden door de kerkenraad ook tucht en vermaan onderhouden. Het boekje van Nieuwendam vertelt daarover onder meer dat in april 1880 een kerkenraadslid op zondag ‘zijnen stier ter beschikking stelt aan iedereen die zulks ten behoeve van zijnen koeien begeert’. De betreffende broeder zag daarin geen zonde, maar verzocht de classis naar een oordeel te vragen. De classis kwam tot het oordeel dat het een afkeurenswaardige praktijk was. De broeder verkocht zijn stier toen aan zijn zoon. In hoeverre deze ‘op de dag des Heeren’ met die veroordeelde praktijk voortging vertelt het verhaal niet.
Vier predikanten tussen 1881 en 1893.
Tot 1893 kreeg de kerk van Landsmeer te maken met vier predikanten, die de kerk elk ongeveer twee jaar dienden.
(1) Na het vertrek van ds. Westerhuis werd kandidaat J.M. van der Hoogt (1853-1919) beroepen. Landsmeer werd zijn eerste gemeente. In zijn ambtsperiode was, zoals we al zagen, de kerk van Landsmeer betrokken bij evangelisatiewerk en kerkstichtingswerk in Nieuwendam en Oostzaan. Ook werd in 1882 besloten een orgel aan te schaffen, compleet met galerij, voor de prijs van fl. 500.
De predikant vertrok in juli 1883 naar Zaandam.
(2) Ds. J. Keizer (1860-1950) volgde ds. Van der Hoogt op. Hij stond vanaf 18 november 1883 ongeveer twee en een half jaar in Landsmeer. Hij vertrok in 1886 niet zonder problemen: ‘Enige punten in de leer, welke in de gereformeerde belijdenis worden geleerd, kon hij niet onderschrijven. Hij deelde zijn gevoelens aan zijn kerkeraad mede, er aan toevoegende, dat hij er niet langer over mocht zwijgen, doch zijn mening openlijk in de gemeente zou moeten verkondigen. De kerkenraad schorste hem nu, in samenwerking met die van Oostzaan, in zijn ambt. Deze schorsing werd door de classis Amsterdam van 1 februari 1887 goedgekeurd’.
‘Kort daarop verklaarde ds. Keizer zijn ambt als predikant te Landsmeer neer te leggen, daar hij de leer van de kerk in strijd achtte met de Heilige Schrift, en ‘in betrekking tot de Drie Formulieren van Enigheid nooit weder het ‘quia’ (omdat), maar slechts het ‘quatenus’ (voor zover ze met Gods Woord overeenkomt) te kunnen aanvaarden’. De classis zette hem op 1 maart 1887 af als predikant. In datzelfde jaar kwam bij de classis het bericht binnen, dat hij ‘van de dwaling zijns wegs was teruggekomen en was teruggekeerd tot de Waarheid van Gods Woord’. De predikant vertrok halverwege 1887 naar Amerika en sloot zich aan bij de Classis Grand Rapids van de Christian Reformed Church, om daar in het ambt te worden hersteld.
(3) Na het vertrek van ds. Keizer was Landsmeer ruim een jaar vacant. Op 10 juni 1888 werd namelijk ds. A. Dekkers (1855-1943) daar predikant. Vanaf 1884 was hij predikant geweest te Roden en Een (Dr.). Landsmeer was dus zijn tweede gemeente. Tijdens zijn ambtsperiode werd het zendingsstation te Nieuwendam als zelfstandige Gereformeerde Kerk geïnstitueerd. ‘De Bazuin’ – ‘uitgegeven ten voordele van de Theologische School te Kampen’ – meldde op 28 maart 1890 het volgende:
‘Door ’s Heeren zegen was het heden voor ons een belangrijke dag. Waar wij tot dusverre deel uitmaakten van de gemeente Landsmeer, onder wier leiding en met wier steun hier reeds jaren gearbeid is, werden we heden, 20 maart 1890, met toestemming des kerkeraads van Landsmeer en der classis Amsterdam tot zelfstandige gemeente geordend. Nadat door den medeafgevaardigde der classis, ds. A. Dekkers van Landsmeer, om vijf uur een bijeenkomst der manslidmaten in de consistoriekamer met psalmgezang, ootmoedig gebed, ’t lezen van een gedeelte uit Gods Woord en een korte toespraak was geopend, werd een kerkenraad gekozen. Ds. F. Zantinge [1861-1955] die – door den kerkeraad van Landsmeer voor ons beroepen – hier nu ongeveer een jaar en drie maanden met veel zegen tot opbouwing en uitbreiding der gemeente werkt, werd door den nu benoemden kerkeraad, met hartelijke instemming van al de saamgekomenen, beroepen tot herder en leeraar der nu zelfstandig geworden gemeente, welk beroep door hem in de kracht des Heeren terstond werd aangenomen en aanvaard’.
Ds. Zantinge was afkomstig van de kerk van Makkum.
(4) Nadat ds. Dekkers in 1890 afscheid van Landsmeer genomen had en naar Oldekerk (Gr.) vertrokken was, werd nog hetzelfde jaar, op 30 november 1890, kandidaat C.B. Schoemakers (1865-1942) in het ambt bevestigd. Hij stond in Landsmeer tot april 1893, zodat tijdens zijn ambtsperiode de naam van de kerk te Landsmeer veranderde van ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ in ‘Gereformeerde Kerk’. Landelijk was in juni 1892 immers de fusie tot stand gekomen tussen de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ (uit de Afscheiding van 1834) en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ (uit de Doleantie van 1886), waardoor de naam van de verenigde kerk veranderd werd in ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’. De gemeente van Landsmeer telde op dat moment ongeveer tweehonderd leden.
Ds. Schoemakers kreeg in 1893 een beroep van de kerk van Souburg, dat hij aannam.
Ds. H. Louman Beijer.
De kerkenraad van Landsmeer beriep na het vertrek van ds. Schoemakers ds. H. Louman Beijer (1864-1908) van De Krim. Deze diende de kerk van Landsmeer vijftien jaar lang, namelijk van 1 oktober 1893 tot zijn overlijden op 23 oktober 1908. Twee dagen eerder was hij met emeritaat gegaan.
De tijd tussen 1910 en 1927.
Al in 1910 overwoog de kerkenraad iets de doen aan het kerkgebouw. Men dacht er over het te renoveren of een nieuwe kerk te bouwen. Dat jaar werd voor dat doel een collecte gehouden. De kerk was in die tijd nog onverwarmd en hoewel in 1913 voorgesteld werd de kerk althans in de winter te verwarmen, ging de kerkenraad daarmee niet akkoord, omdat daardoor het aantal zitplaatsen werd verminderd. Nog afgezien van de winterkou (je kon natuurlijk wél stoven huren) zat de kerk op zondag dus kennelijk vol.
Maar door de overstroming van februari 1916 kon aan een nieuwe kerk in ieder geval niet meer gedacht worden. Het dorp werd voor het grootste deel ontruimd en ‘van vele gemeenteleden was het adres onbekend’, zodat de toenmalige predikant, ds. A.M. van den Berg (1877-1963) er dagwerk aan had hen allen op te sporen en te bezoeken. De kerkenraad vergaderde in die tijd in een woning aan de Keizersgracht in Amsterdam. Gedurende enige tijd werd voor de kerkdiensten gebruik gemaakt van de Nederlandse Hervormde kerk van het dorp. Pas in mei/juni 1916 kon de kerkenraad weer in Landsmeer vergaderen.
Een nieuwe kerk!
Na het vertrek van ds. Van den Berg stond ds. J.H. Beumée (1880-1894) uit het Groningse Stedum gedurende bijna vier jaar, van 2 december 1917 tot 2 oktober 1921, in Landsmeer. Op 12 maart 1922 werd hij opgevolgd door ds. H.H. Binnema (1879-1959) van Munnekezijl (Gr.). Tijdens diens ambtsperiode werden de plannen voor ver- of nieuwbouw weer uit de ijskast gehaald. Over verbouw werd echter nauwelijks nog gesproken. Er werden plannen gemaakt voor de bouw van een nieuwe kerk aan de Dorpsstraat. Deze werd gebouwd ter vervanging van een oude houten kerk aan het Noordeinde. Op 14 juli 1926 werd de eerste steen voor de nieuwe kerk gelegd. ‘Groot is’ – zo sprak ds. Binnema – ‘het voorrecht dat het ons op dezen dag geschonken is, een kerk te mogen bouwen en er wordt niet alleen een kerk, maar óók een tóren gebouwd, welke ten hemel zich zal verheffen, ten teken dat onze hulp níet is van deze aarde, maar van boven, van de Heere onze God’.
De kerk uitgebreid.
Ongeveer veertig jaar later, in 1967, werd de kerk met enige extra ruimten aan de achterkant vergroot: tijdens de ambtsperiode van ds. B. Boelens Szn. (1910-1987), werd de eerste paal geslagen voor de bouw van ‘De Voorhof’. Een jaar later werd dit gebouw, een ontmoetingscentrum in gebruik genomen. Overigens bleef de oorspronkelijke architectuur van de kerk behouden.
In het kader Samen op Weg, wat in 2004 uitliep op de vorming van de Protestantse Kerk in Nederland, is deze kerk in 2002 het centrale Protestantse kerkgebouw in Landsmeer geworden. Toen kreeg deze kerk ook de naam ‘Het Kruispunt’. In deze kerk werd toen het orgel uit de buiten gebruik gestelde Ned. Herv. Kerk geplaatst.
De ledentallen van de Geref. Kerk te Landsmeer.
Bronnen onder meer:
P.A. de Baare, Uit vroeger dagen. Geschiedenis van de Gereformeerde Kerk van Landsmeer. Landsmeer, 1985
A. Bakker, Kerkbode der Gereformeerde Kerk te Landsmeer. Extra nummer t.g.v. het Eeuwfeest in november 1960. Landsmeer, 1960
H. Fidder, Landsmeers kerk viert eeuwfeest. In: Centraal Weekblad ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 8e jrg., nr. 43, 5 november 1960
J. Giesendanner, Ds. Jan Marinus Remein, geboren als Jan de Clerk (…) Oostzaan 1885-1891. Oostzaan, 2011
Joh. De Haas, Gedenkt uw voorgangers, dl. IV. Haarlem, 1989
L. Penning, Uit mijn leven. Zwolle, 1927
M.A. Schul-de Graaf, Een tijd om te bouwen. Gedenkboek bij het eeuwfeest van de instituering van de Gereformeerde Kerk te Nieuwendam. Amsterdam, 1990
D. Vermeulen, Uit de dagen van ouds. Geschiedenis van de Chr. Geref. Kerk van Amsterdam (N)-Nieuwendam en omgeving. Amsterdam, g.j. [1965]
© 2017. GereformeerdeKerken.info