Geschiedenis Jeugdraad Gereformeerde Kerk Groningen-Zuid

Inleiding.

In 1957 werd de grote Gereformeerde Kerk te Groningen wegens aanhoudende groei gesplitst in vier zelfstandige Gereformeerde Kerken: de Gereformeerde Kerk van Groningen-Zuid (de moederkerk), die van Noord, van Oost en van West. Elke kerk had behalve een eigen kerkenraad, Commissie van Beheer, Diaconie, enz., ook eigen jeugdclubs en –verenigingen. Om het werk daarvan te stimuleren en te coördineren werd ook een eigen Gereformeerde Jeugdraad opgericht.

Logo Gereformeerde Jeugdraad Groningen-Zuid.
Logo Gereformeerde Jeugdraad Groningen-Zuid.

1. De Jeugdraad.

De Jeugdraad van de Gereformeerde Kerk van Groningen-Zuid heeft jarenlang, week in week uit, veel activiteiten voor allerlei vormen van jeugdwerk in de Gereformeerde Kerk te Groningen-Zuid georganiseerd. Naast de soosactiviteiten werd ook in allerlei werkgroepen veel gedaan om de jeugd zinvol bezig te houden en aan het denken te zetten. Veel kinderen en jongeren, verenigd in jeugdclubs en -verenigingen hebben daaraan door de jaren heen meegedaan.

De ‘Andacht’ of Avondstilte.

Een van de eerste activiteiten van de pas gevormde gereformeerde Jeugdraad te Groningen-Zuid was het invoeren van ‘iets geheel nieuws, zoals wij in het gereformeerd kerkelijk leven in de stad Groningen tot dusver nog niet kenden’. Het ging daarbij om de zogenaamde Andacht of Avondstilte, een op zaterdagavond in de Stadsparkkerk aan de Snelliusstraat c.q. Paterswoldseweg te houden korte liturgische godsdienstoefening als bezinning op de komende zondag. Daarbij werd verwacht dat ook door de jeugdclubs en andere jeugdverenigingen medewerking werd verleend.

De Jeugdraad achtte het niet juist ‘dat wij vaak zo maar, zonder meer, vanuit de drukke werkkring of vanaf de vele malen doorgeslenterde straat, zomaar plompverloren midden in de zondag vallen’. De kerkenraad steunde het voorstel van de Jeugdraad van harte.

Al gauw werd met deze ‘vieringen-met-gebed-en-zang’ begonnen. Maar het seizoen 1958-1959 bleek ‘geen daverend succes’. Men was te lang doorgegaan en daardoor was het wat verwaterd. Toch had het enige maanden goed gelopen en men besloot dan ook het volgende seizoen daarmee door te gaan. In april 1962 bleek er nog erg weinig belangstelling te bestaan voor de bidstonden op zaterdagavond. Kort daarna is men ermee gestopt.

‘Lauwheid’.

Toen het ‘gewone’ Jeugdraadwerk eenmaal op gang gekomen was, lagen de zorgen echter al direct op de loer. Men was nog maar drie jaar bezig toen men bij vele leden ‘een grote lauwheid’ constateerde. Uitingen daarvan waren niet alleen een onregelmatig bezoeken van de jeugdverenigingen, maar ook ongeïnteresseerdheid van hen die wél kwamen opdagen. Men vond het trouwens onrustbarend dat zovelen geen lid waren van een vereniging. De jeugd moest ‘toch een standpunt in het leven innemen tegenover alle problemen van deze tijd?’ Er waren zoveel verleidingen en vragen! Daarom werd de jeugd opgeroepen zich af te vragen of men nu warm liep of koud bleef voor het christelijke jeugdwerk. De kerkenraad van Zuid was blij met deze principiële oproep.

De Stadsparkkerk gezien vanaf de Paterswoldseweg.
De Stadsparkkerk gezien vanaf de Paterswoldseweg.

Kennelijk verbeterde het niet veel, want in april 1961 stelde de Jeugdraad vast, dat er ‘zo weinig jongeren van twintig tot achtentwintig jaar en zo weinig middelbare scholieren’ lid waren van de verenigingen. ‘Dat deze dingen de ouders koud laten! Over verschraling gesproken!’, zo vond de Jeugdraad. Daarover ging in mei dat jaar dan ook een brandbrief naar de kerkenraad. De Jeugdraad sprak in dat schrijven over ‘verminderd enthousiasme’ en een ‘verschraling op het gebied van geloof en beginselstudie’; over ‘oppervlakkigheid, probleemloosheid en gemakzucht bij de jeugd’; over de ‘massageest’, maar ook over ‘de verschraling van het gereformeerd kerkelijk leven’.  Daarom waren dringend veranderingen nodig: er waren bijvoorbeeld – zo vond men – teveel leden van zestien tot negentien jaar op de verenigingen en dat veroorzaakte een daling van het peil van de besprekingen en inleidingen. Ook middelbare scholieren en studerenden moesten geactiveerd worden lid te worden. Maar die verenigingen moesten tegelijk ook rekening houden met de eigentijdse problemen en ontspanning van de hele jeugd.

Om hierin ‘een keer ten goede’ te brengen moest men – zo vond de Jeugdraad – beginnen bij de jeugd zélf. Daartoe was een hechte samenwerking tussen kerkenraad en Jeugdraad nodig. Daarom stelde de Jeugdraad voor, een van hun leden als vast kerkenraadslid te mogen aanwijzen. Ook een vast jeugdcentrum was dringend nodig,  en een studiekring voor de oudere jeugd (van twintig tot dertig jaar) was eveneens een vereiste. Daarover wilde men met de kerkernaad graag spreken. En om lijn te brengen in de eigen activiteiten had de Jeugdraad  inmiddels een drietal commissies in het leven geroepen, die zich elk met eigen taken moest bezighouden: er kwam een jeugddienstcommissie, een evangelisatiecommissie en een propagandacommissie. Veel van de resultaten van de besprekingen tussen Jeugdraad en kerkenraad konden we in de archieven niet vinden, maar wel, dat de kerkenraad ‘onomwonden het vertrouwen in de jeugdraad uitsprak’, zodat we er gevoeglijk vanuit kunnen gaan dat de kerkenraad akkoord ging met de voorstellen.

‘Niet florissant’.

Vier jaar later, eind 1965, moest de Jeugdraad echter constateren dat het jeugdwerk in Groningen-Zuid er ‘niet florissant’ bijstond. Slechts honderd jeugdigen, ongeveer 20% van de jeugd tussen vijftien en tweeëntwintig jaar, waren lid van een vereniging. De Jeugdraad beklemtoonde dat het meedoen aan de activiteiten ‘helemaal niet saai en slap’ was. Je leerde er immers ‘met anderen praten over zaken die voor jou als Christen belangrijk zijn!’

De Stadsparkkerk met het kerkzegel van de Geref. Kerk Groningen-Zuid.
De Stadsparkkerk met het kerkzegel van de Geref. Kerk Groningen-Zuid.

Haperende communicatie…

Vanaf 1967 merken we langzamerhand een wat minder aangename sfeer tussen Jeugdraad en kerkenraad. De oorzaak was een niet altijd even optimale communicatie tussen beide ‘partijen’, ondanks de jeugdouderlingen die inmiddels hun intrede gedaan hadden. De problematiek was dan ook sindsdien regelmatig onderwerp van bespreking in de kerkenraad en in de wijkraden. Toen de Jeugdraad in 1969 geïrriteerd raakte over de weigering van de kerkernaad om ds. J.J. Buskes (1899-1980) te laten voorgaan in een jeugddienst, en de Jeugdraad bovendien de destijds bekende  Oost-Groningse communistische actievoerder Fré Meis uitnodigde om over ‘Christendom en communisme’ te praten, begon de verhouding er niet beter op te worden. Naar aanleiding van de laatste gebeurtenis werd door een jeugdige schrijver in de Groninger Kerkbode bovendien een wat eenzijdig verhaal geplaatst: ‘Over het algemeen liep het gesprek met de kerkenraad plezierig, afgezien van enkele kleinzielige en weinig ter zake doende opmerkingen en vragen van iemand die zijn reformatorische superioriteitsgevoel niet kon onderdrukken’. De kerkenraad en de wijkraden konden daarvoor, begrijpelijk, niet veel waardering opbrengen.

Er bleken nog meer irritaties bij de jeugd te leven. Men wilde meer invloed in het beleid. Zo ondervond men moeilijkheden om stukjes in de Groninger Kerkbode geplaatst te krijgen; de voorzichtige houding van de Stadsparkwijkraad over een te houden kerkdienst over het thema ‘Dienstplicht in discussie’, het ontbreken van een goed onderdak voor het jeugdwerk voor zestienjarigen en ouderen; dit alles leidde tot wrijvingen tussen kerkenraden en Jeugdraad. Ook twijfelde de Jeugdraad ‘aan de geloofwaardigheid van de traditionele uitspraak, dat we toch gezamenlijk de problemen moesten oplossen, omdat dit kennelijk synoniem is voor vriendelijke wijze van bevoogding’. En om alles tot de laatste komma helder in de schijnwerpers te krijgen, voegde de Jeugdraad daaraan nog toe, dat men ‘allang de illusie kwijt is dat de kerkenraden de gehele gemeente vertegenwoordigen’.

De Kerkenraad voor Algemene Zaken (KAZ) was ‘bedroefd over de toon van dat schrijven’. Kort daarop sprak men af zich in de komende gesprekken met de jeugd niet te laten irriteren. Zo ging de kerkenraad het gesprek met de jeugd aan. Overigens was er inmiddels een onderkomen voor het jeugdwerk gevonden (een zolder in een gebouw aan de Eendrachtskade – daarover straks meer). Het gesprek verliep echter ‘moeilijk en voortdurend storend’’, zo lazen we in de notulen van een van de wijkkerkenraden.

De Vredeswerkgroep.

Behalve de al eerder genoemde jeugdraadcommissies had de ijverige Jeugdraad ook de Vredeswerkgroep opgericht. Deze Vredeswerkgroep hield zich behalve met de kwestie van ontwapening en aanverwante zaken, ook bezig met het geven van informatie over landen waar mensen onderdrukt werden. Zo was in april 1971 een uitvoerig stencil verspreid met veel interessante informatie over de opstand tegen de Portugese overheersers in Angola. ‘De Portugese dictatuur in dat Afrikaanse land leunt op steen van de NAVO-landen’, zo merkte de Vredeswerkgroep op.

Het logo van de Vredeswerkgroep.
Het logo van de Vredeswerkgroep.

In een schrijven aan de Tweede Kamerfracties vroegen ze de inspanning van de politiek om daaraan een eind te maken. Intussen had de Vredeswerkgroep begin 1971 voorgesteld een discussieavond te houden over ‘Oorlog en Vrede’, met als inleider iemand van het roemruchte Polemologisch Instituut van de Rijks Universiteit Groningen. Hoewel sommigen in de KAZ dit geen taak van de kerk vonden, wezen anderen erop, dat de generale synode juist aanbevolen had dat dit probleem in de gemeenten aan de orde gesteld werd. Afgesproken werd in elke wijkraad iemand te zoeken voor het maken van afspraken met de Vredeswerkgroep.

Nota…

Maar ondertussen bleef de gespannen verhouding van de wijkraden met de Jeugdraad (waarin de Vredeswerkgroep een steeds belangrijker plaats leek in te nemen) bestaan. En dat is – met het oog op de tijd waarin dit alles plaatsvond – niet verwonderlijk. Een groot deel van de Europese en Nederlandse samenleving beleefde immers roerige tijden als gevolg van ontwakende studenten- en arbeidersbewegingen en –protesten die hun rechten opeisten.

De Vredeswerkgroep van de Jeugdraad stelde op een gegeven moment een Nota op, waarin alle grieven op een rijtje gezet werden. Men vond dat de kerkenraden teveel vasthielden aan traditionele bevoegdheden, terwijl een pas verschenen rapport van de generale synode juist aanbeval dat ‘de rol van de gemeenteleden groter moest worden, want de gemeente is draagster van de bedoelingen van de kerk. We zien echter, dat de gemeenteleden als helpers van de kerkenraad worden beschouwd’, zo klaagde de Jeugdraad.

‘Voor ons is het onmogelijk binnen de Gereformeerde Kerken te opereren, tenzij de kerkenraad ruimte laat en respect opbrengt voor pogingen van gemeenteleden om in hun christelijke verantwoordelijkheid antwoord te geven op de vragen van deze tijd, ook als deze antwoorden in strijd zijn met traditionele gereformeerde opvattingen, en de kerkenraad de verantwoordelijkheid  van ieder gemeentelid erkent en de mogelijkheid stimuleert dat groepen gemeenteleden in staat gesteld worden eigen activiteiten te ontplooien in eigen verantwoordelijkheid’, zo heette het in de Nota.

De kerkenraad antwoordde met begrip en verzoenend. Maar voor zover de jeugd vond dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de gang van zaken niet meer bij de kerkenraad behoorde te berusten, kon de KAZ daarmee natuurlijk net instemmen. Ook mocht de kerkdienst niet verworden tot een ‘wijkavondachtige’ bijeenkomst, waar elke willekeurige groep binnen de kerk zijn mening kon ventileren en ter discussie stellen. Maar de kerkenraad wilde graag overleg over de middagdienst, ‘omdat we ons ten opzichte daarvan min of meer in een impasse bevinden’ (het bezoek aan de middagdiensten daalde in die tijd zienderogen). Misschien zou daar de inbreng van de gemeente en dus ook van de jeugd duidelijker gestalte kunnen krijgen.

Ook de Jeugdraad van Groningen-Zuid organiseerde uitstapjes naar Roden, naar de Borne, een gebouw dat al jaren eerder voor de Gereformeerde Jeugd Centrale gekocht was.
Ook de Jeugdraad van Groningen-Zuid organiseerde uitstapjes naar Roden, naar de Borne, een gebouw dat al jaren eerder door de vroegere Geref. Jeugd Centrale gekocht was.

Ondertussen werd door de KAZ een bezinningsweekend met de Jeugdraad georganiseerd. Het bleek, dat het merendeel van de Jeugdraadleden geen binding meer voelde met de Gereformeerde Kerken. Ze ervoeren de kerk als een belemmering voor hun opvatting hoe je Christen moest zijn en een deel van het bestuur vond samenwerking met de kerkenraad niet meer mogelijk. De meerderheid van het oude bestuur trad daarom in 1972 af. De meeste leden van het nieuwe bestuur waren lid van de bijbelstudiegroep Tolle Lege, dus dat bood perspectieven voor een goede samenwerking met de kerkenraad, ook al was niet alles dadelijk koek en ei.

Tot augustus 1879 functioneerde de Gereformeerde Jeugdraad nog, al was het werkterrein ondertussen drastisch veranderd. Had men zich oorspronkelijk beziggehouden met allerlei vormen van jeugdwerk; veel van die activiteiten waren verwaterd en uiteindelijk was daarvan alleen nog de exploitatie van  De Beun overgebleven. Deze soos verwijderde zich echter ondertussen steeds verder van de kerk en ook de enorme toeloop van leden, veelal niet-kerkelijk, droeg aan die ontwikkeling bij. De Jeugdraad verdween.

Heroprichting Jeugdraad.

Het Bestuur van De Beun besloot in 1981 terug te keren tot een enigszins gewijzigde vorm van de oude constellatie. De bedoeling was, dat zoveel mogelijk geledingen in de nieuwe Jeugdraad vertegenwoordigd zouden zijn, gedragen door een principiële doelstelling. In 1987 onderzochten de Gereformeerde en de Hervormde Jeugdraad wat ze gezamenlijk konden gaan doen. Er waren daarvoor twee redenen: in de eerste plaats het feit, dat het SoW-proces langzamerhand op gang gekomen was, maar in de tweede plaats het harde feit dat bij beide kerken steeds minder medewerkers te vinden waren, zodat door samenbundeling van krachten misschien meer kon worden bereikt.

In 1990 werd de Jeugdraad nogmaals gereorganiseerd. Onder de Jeugdraad vielen vanaf toen: catechese, Jeugdwerk 16-, de christelijke Jongerensoos De Beun, de bezoekgroep Hoornse Meer/Hoornse Plas, jongerenpastoraat, Jépé (het ‘Jongerenpastoraat’, dat zich bezighield met het verwelkomen van vooral kamerbewoners), de kinderoppas en de kindernevendienst.

Het Jépé () op pad in 1975.
Het Jépé (Jongeren Pastoraat) op pad in 1975.

Raad voor Jeugd en Kerk.

Sinds de zomer van 1998 (de Gereformeerde Kerk van Groningen-Zuid was ondertussen vijf jaar eerder, per 1 januari 1993, gefuseerd met die van Helpman, waardoor een ‘nieuwe’ Gereformeerde Kerk Groningen-Zuid was ontstaan) bestond de Raad voor Jeugd en Kerk Groningen-Zuid (fungerend als een soort SoW-Jeugdraad). Deze kwam voort uit de Werkgroep Jeugd en Kerk, zogezegd de opvolger van de vroegere Jeugdraad. Voor Zuid organiseerde men allerlei activiteiten, variërend van jeugddiensten tot volleybaltoernooien en van gespreksgroepen tot een gezellige soos. Ook werd jaarlijks een kampweekend georganiseerd.

De Raad bestond uit een dagelijks- en een algemeen bestuur. Hierin zaten onder meer een agogisch werker van het Bureau Jeugd van het Provinciaal Centrum voor Gereformeerd Jeugdwerk (PCGJ); ook had een van de predikanten zitting in deze Raad. De Raad werd officieel geïnstalleerd door de drie betrokken wijkraden en werkte volgens een meerjarenbeleidsplan.

2. Het Jeugdhonk.

In april 1961 kwam een verzoek van de Jeugdraad bij de kerkenraad binnen, om de kelder van de Stadsparkkerk te mogen inrichten als jeugdhonk. Een aantal zitjes, een kleine bibliotheek, een hoekje met lectuur op kerkelijk, politiek en maatschappelijk gebied en gezelschapsspellen waren voldoende. Verder wilde men daar gesprekskringen vormen ‘om naar elkaar te leren luisteren en elkaar te bekritiseren’. Dat er iets gebeuren moest voor de jeugd, vond de kerkenraad ook, maar men wist niet zo zeker of dat nu juist in de Stadsparkkerk moest. Afgesproken werd, dat – als de jeugdraad echt niets anders kon vinden – men de kelder als onderkomen kon inrichten.

‘JESS’.

Maar al gauw werd een jeugdhonk ingericht in de Jan Evert Scholtens School (JESS). Na een jeugdavond, waarbij de grote zaal van de Stadsparkkerk geheel vol zat, werd die nieuwe zaal ‘na een exodus uit de Stadsparkkerk’ geopend. Vreugde en blijdschap alom.

JESS, de 'Janm Evert Scholtensschool' in de Huygensstraat.
JESS, de ‘Jan Evert Scholtenschool’ in de Huygensstraat.

Kaarten en dansen.

Een van de kerkenraadsleden had in maart 1962 gehoord dat op de instuifavonden van de oudere jeugd gekaart werd! Weliswaar gebeurde dat niet op initiatief van de Jeugdraad, want de jeugdige ‘delinquenten’ namen de kaarten zélf mee, maar ‘gezien het toevalselement dat bij dit spel een rol speelt en de liederlijke uitwassen, vinden deze bezigheden in genoemde spreker een verwoed tegenstander’. De betreffende ouderling zou met de Jeugdraad een ‘objectief gesprek over het kaartspel’ hebben (met ‘objectief’ zal bedoeld zijn: rustig en bedaard) ‘om hen zelf voor de verantwoordelijkheid te plaatsen’. De kerkenraad nam uiteindelijk geen beslissing in deze brandende kwestie, maar er zou contact gehouden worden het met Jeugdraadbestuur.

In mei 1964 kwam het dansvraagstuk ter sprake. De Jeugdraad vond , dat er ‘geen overwegende bezwaren waren tegen het dansen’ tijdens instuifavonden, maar dat je wel voorzichtig aan moest doen. Men meende dat men in deze zaak een beetje de middenweg moest zoeken. Wat die middenweg was bleek niet duidelijk, maar de Groninger Kerkbode berichtte in de Jeugdrubriek in elk geval van 1966 regelmatig over dansactiviteiten in de jeugdsoos De Klunderbeun. Een van de ambtsdragers wees op de ‘verschrikkelijke gevolgen die dansen voor de jeugd kon hebben’, maar anderen stelden de broeder gerust. Gewezen werd op de nu eenmaal veranderende zeden en op de persoonlijke verantwoordelijkheid, in het bijzonder van de ouders.

Kamperen.

In de tijd dat de jeugd in JESS vergaderde begon men te praten over kamperen. JESS was geen eindstation. Jarenlang werd gesoebat over het bouwen, huren of kopen van een eigen, definitief jeugdhonk. Dat de financiën daarbij vooral een belangrijke rol speelden was duidelijk. Dat was volgens de Jeugdraad in 1963 de oorzaak van het feit ‘dat de jeugd veel praatte over kamperen’. Dan hadden ze tenminste nog wat vertier. Daarom ging men bekijken of er mogelijkheden waren er af en toe eens op uit te trekken. Men begon met een Pinksterweekend van 1 tot 3 juni 1963 in een jeugdherberg in Appelscha. Daarna volgden er nog vele.

Emmahuis – ‘de Klunderbeun’ (1965).

Het vroegere Emmahuis aan de Emmasingel.
Het vroegere Emmahuis aan de Emmasingel.

Ondanks JESS was er dringend behoefte aan een vast onderkomen voor de jeugd. Daarom werd het Emmahuis aan de Emmasingel gekocht en met gezamenlijke inspanning werd de zolder van het onderkomen geschikt gemaakt voor jeugdactiviteiten. Wel zouden toegangskaarten worden uitgedeeld, die je nodig had om binnen te komen. De oorzaak daarvan was, dat op 18 december 1965 een startavond nogal uit de hand gelopen was. Daarom moesten maatregelen genomen worden om dat in de toekomst te voorkomen. De naam van het jeugdhonk werd Klunderbeun (rommelzolder) en dat is tot het eind toe volgehouden.

Op 25 november ging de Emmazolder open. Elke zaterdagavond vanaf acht uur kon men daar terecht. Je kont er niet op de pof een drankje kopen. Boter bij de vis, zo werd gewaarschuwd. Eén van de eerste sprekers was boeddhistenpriester P. van der Beek, die natuurlijk over het Boeddhisme kwam praten.

Verbouwing.

Ondertussen was de jeugd in 1966 op eigen initiatief begonnen met een verbouwing! De zaal moest namelijk groter gemaakt worden, Men had al verscheidene muren op de zolder weggebroken. Tijdens die werkzaamheden was een van de jeugdige arbeiders in een verroeste spijker gestapt en moest daarvoor in het ziekenhuis worden behandeld. De vader van de jongen schreef daarop een brief aan de KAZ waarin hij meedeelde dat de verbouwing op de Emmazolder niet voldeed aan de meest minimale eisen van veiligheid. Hij wees de KAZ er op dat dit alles wel onder verantwoordelijkheid van de kerkenraad gebeurde!

Toen men eens even op de zolder ging kijken bleek, dat ‘verscheidene dragende muren waren verwijderd’, wat weliswaar aanzienlijke ruimte gaf, waar ‘waardoor de zolder totaal ongeschikt geworden was voor het doel’. Herstel van de schade zou vijftig- tot zestigduizend gulden kosten. Besloten werd het Emmahuis weer te verkopen. Dat was overigens wel vervelend voor de kerkelijke Centrumwijk, want het pand werd ook voor activiteiten van die wijk gebruikt.

De dakloze situatie heeft enige tijd geduurd. De Jeugdraad lonkte ondertussen naar het Mauritshuis in de Mauritsstraat als jeugdhonk, maar daar werden ook veel andere kerkelijke activiteiten gehouden. Niet iedereen was er zeker van dat de soos er ok nog bij kon.

De Eendrachtskade (1968).

Eendrachtskade 19.
Eendrachtskade 19.

Hoewel in september 1968 al besloten was dat de soos tijdelijk gevestigd kon worden in het Mauritshuis, bleek korte tijd later dat het mogelijk was de zolder van het pand Eendrachtskade 19 te huren. Er werden direct plannen gemaakt voor de aanpassing van de zolder en ook werd gezorgd dat de boel fris in de verf kwam. Daarbij lieten ook enkele medewerkende firma’s zich van hun beste kant zien door gratis of tegen forse kortingen mee te helpen om de boel in orde te maken.

In juni 1970 kwam het verblijf op de zolder van de Eendrachtskade echter op de tocht te staan. De firma die het lokaal verhuurde stuurde namelijk een aangetekende brief waarin (overigens voor  de zoveelste maal) gewezen werd op ‘overlast en hinder voor de buren, in dit geval op 11 juni 1970, te weten: ‘het plaatsen van fietsen en bromfietsen tegen de gevels van de omliggende panden, het niet altijd afsluiten van de voordeur, grote baldadigheid en vernielzucht, diefstal van ‘monsters’, het ontbreken van een jeugdleider, schandalig gedrag, namelijk het beklimmen van het dak, het in brand steken van doosjes lucifers en deze brandend naar beneden te gooien op het trottoir en de auto van de buurman en op de zonwering’. De huur werd stante pede opgezegd. De eigendommen moesten zo snel mogelijk worden weggehaald.

De Oudercommissie Zuid-Oost schreef vervolgens een excuusbrief aan de ouders, en de leiders die die avond aanwezig behoorden te zijn, werden als jeugdleiders aan de kant gezet. Dit alles werd natuurlijk gevolgd door de vragen: ‘Wie weet een nieuwe vergaderruimte voor onze jeugd?’ en:  ‘Kan het Mauritshuis misschien ook als jeugdcentrum gebruikt worden?’ De jeugd had echter wel oren naar het huren van een schip als onderkomen. De Commissie van Beheer was echter al aan het werk gegaan om het Mauritshuis aan te passen voor gebruik door de jeugd. De grote zaal kwam te hunner beschikking!

Het Mauritshuis  (1972).

Het Mauritshuis (Mauritsstraat 13 en 13A) is jarenlang een belangrijk onderkomen voor de Gereformeerde Kerk van Groningen-Zuid geweest. Het was vooral het wijkcentrum dat vaak in één adem met de Parklaankerk en de wijk daaromheen genoemd werd. In het Mauritshuis zijn in de loop van de jaren talloze activiteiten georganiseerd.

Het exterieur van de Parklaankerk na de verbouwing. De fotograaf staat in het Hornstraatje.
Het exterieur van de Parklaankerk.

Iets uit de geschiedenis van het Mauritshuis: in 1877 bouwde ene heer Doornbos, die waarschijnlijk woonde aan de Mauritsstraat 11, een theekoepeltje en een bijbehorend keukentje in de tuin van zijn woning. Waarschijnlijk stond het keukentje op de plaats van het huidige Mauritshuis. Na enkele verbouwingen maakte eigenaar De Witte er in 1899 een echt woonhuis van en kreeg het voor het eerst een eigen straatnummer (13). Na verscheidene andere eigenaars te hebben gehad werd het pand in 1953 door de nog ongedeelde Gereformeerde Kerk van Groningen aangekocht voor kerkelijke activiteiten. Het werd toen flink verbouwd. Zo werden de twee grote kamers tot één zaal omgebouwd. Allerlei kerkelijke activiteiten vonden er toen plaats. Bij de Kerksplitsing in 1957 werd bepaald dat het Mauritshuis in eigendom overging naar de Gereformeerde Kerk te Groningen-Zuid.

Achtereenvolgens waren de heren Buisman, Alberts, Van der Wal en Kluin beheerder (resp. koster). Al enige tijd werd de bovenwoning, nr. 13A, als woonhuis aan derden verhuurd, maar in 1984/1985 kwam daar een eind aan en verloor 13A definitief zijn woonbestemming. De kerk van Groningen-Zuid had, door de sluiting van de Parklaankerk, extra vergaderruimte nodig. Zo werd onder de kajuit een tweede grote vergaderzaal gemaakt. De eerste verdieping werd drastisch opgeknapt. Er werd een repro-afdeling gehuisvest met een typemachine, een stencilapparaat en een elektronische inbrander (waardoor ook illustraties in de publicaties konden worden opgenomen).

De opening van het nieuwe onderkomen vond plaats op 9 september 1972. Iedereen kon er zijn hart ophalen: je kon Avenue, Vrij Nederland, Elseviers Weekblad en … Pep komen lezen. Je kon er dobbelen en mens-erger-je-nieten. Je kon ‘in volle bewondering de muurschilderingen bekijken, terwijl Neil Young – een Canadese muziekschrijver, zanger en producer – ‘in je oren fluisterde’. Je kon aan de bar ‘onder de drainagepijpen’ lachen, praten, zingen of een sapje drinken en je ‘kon daarna zelfs naar de WC!’. Er was dus geen enkele reden om thuis te blijven.

Daar was niet iedereen het altijd mee eens, want ‘de tranen stonden in de ogen’ toen de leiding van De Klunderbeun moest constateren dat eind januari 1973 slechts zeven personen aanwezig waren. Maar de wekelijkse programma’s die in De Beun georganiseerd werden, zagen er desondanks in elk geval goed uit. Allerlei activiteiten vonden er plaats. Zo was op een gegeven moment ook een fotoclub SLOF (Stichting Laat Ontdekte Fotografen) in De Klunderbeun gevestigd, evenals een muziekgroep. Maar begin 1975 was er weinig belangstelling voor discussiegroepen, die er óók werden gehouden.

Open, dicht en drank.

Mauritsstraat 13 en 13A.
Het Mauritshuis in de Mauritsstraat 13 en 13A.

Natuurlijk moesten afspraken gemaakt worden over sluitingstijd. In 1978 werd geconstateerd, dat veel jeugd naar Helpman ging, waar in de kerkelijke soos pils geschonken werd. Men besloot in april dat jaar dus ook maar bier (en rosé) te schenken op vrijdagavond en op zaterdag tot uiterlijk twaalf uur.

Eind 1978 ontstonden problemen door jongens ‘van buiten’, die ’s nachts (aangeschoten als ze waren) met bierflesjes gooiden en daarbij ruim voldoende decibels produceerden. Enkele ordemaatregelen moesten de zaak weer in het gareel brengen. Vanaf 1 oktober 1978 was lidmaatschap verplicht, wilde je althans binnenkomen. Als je je niet aan de regels hield, kwam je op de zwarte lijst; je mocht er dan niet meer in. Bovendien werd tijdelijk geen bier meer geschonken. Prompt leefde De Klunderbeun weer op. Er waren honderdvierenvijftig leden.

‘Geen echte soos meer…‘

Maar er zijn altijd ‘elementen van buiten’ die de zaak willen bederven. Tijdens het oudejaarsfeest van 1978 vond buiten De Beun een vechtpartij plaats, die door de politie moest worden beëindigd. Om wraakacties te voorkomen bleef De Beun enige tijd dicht. Jammer, want ‘ze begonnen juist de laatste tijd tekenen te zien van een groeiende levende gemeenschap’, zo werd opgemerkt.

Het Bestuur van De Klunderbeun vond het trouwens zo langzamerhand geen soos meer, maar meer een bloeiend horeca-bedrijf. Men had geen zin meer om op deze manier pro deo te functioneren. ‘Gebrek aan motivatie bij sommige bestuursleden was al doorgeslagen naar een negatieve houding ten opzichte van De Beun’. Ook waren er te weinig leiders om de boel vier dagen per week open te houden. Verder zat men te springen om medewerkers die hielpen bij het schoonmaken. ‘Kritiek is altijd welkom , maar je wordt wel erg ongeloofwaardig als je nog nooit een bezem hebt gepakt om mee te helpen met opruimen’. Ook overlast en vandalisme bleven doorgaan, zodat een gesprek plaatsvond tussen allerlei betrokken instanties en het Bureau Jeugdzaken van de Gemeente Groningen.  Daar werden strikte orde-afspraken gemaakt.

Sinterklaasavond 1981 werd  echter weer verpest door enkele ‘aanwezigen-van-buiten’, zodat daarna weer een aantal tijdelijke maatregelen genomen moest worden: op vrijdag geen soos meer, zaterdag pas om negen uur open en alleen bestuursleden draaiden voorlopig bardiensten.

Ter gelegenheid van de opening van het verbouwde Mauritshuis op 7 juni 1985 besloot men een tentoonstelling te maken over de geschiedenis van het Mauritshuis en De Beun. Jaap Veeneman en Harrie Molenkamp zochten de historische feiten bij elkaar, die al met al een zeer leerzame tentoonstelling opleverden, en die overigens nog steeds in het archief te bewonderen is.

‘De Klunderbeun 25 jaar’.

Een van de Beungangers maakte deze tekening van 'de grote zaal' in het Mauritshuis.
Een van de ‘Beungangers’ maakte deze tekening van ‘de grote zaal’ in het Mauritshuis.

Ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig bestaan van De Beun op 25 mei 1991 werd onder meer een reünie voor oud-leden georganiseerd, gecombineerd met een receptie ‘voor iedereen’.  Die happening werd in de Stadsparkkerk gehouden. Overigens werd een interessant boekje geschreven, waarin de geschiedenis van De Beun uitvoerig uit de doeken gedaan werd (De Klunderbeun 25 jaar).

Uit het archief kregen we de indruk dat de problemen zo’n beetje waren overwonnen. In de Groninger Kerkbode werd bij de publicatie van het programma van de komende week altijd wel een liefhebbend woordje voor de Beungangers geplaatst. Ze werden vaak liefkozend aangesproken met ‘beunkindertjes’, ‘beunmaatjes’, ‘beuntjes’, ‘beunvriendjes’, ‘beunbluppies’ en ‘beunballen’.

De Klunderbeun is inmiddels al jaren verleden tijd en het Mauritshuis werd in het begin van de jaren ’90 verkocht (maar het staat er nog steeds). In ‘Zuid’ (waar ook Helpman sinds 1993 dus bijhoorde) waren toen nog De Roef (in de gereformeerde kerk De Ark) en Kosmos (in de hervormde Immanuelkerk) actief.

3. Van ‘Sela’ tot ‘Beunkrant’.

De Gereformeerde Jeugdraad vond een eigen regelmatig verschijnend tijdschrift een belangrijke zaal. Maar het eerste blad, Sela, verscheen slechts eenmaal. Omdat men ontevreden was over de berichtgeving in de Groninger Kerkbode verscheen in 1971 Het Vijgeblad (waarover in de wijkraden nogal eens gemopperd werd). Dit blad hield het drie jaar vol, omdat er uiteindelijk geen kopie meer binnenkwam. Men plaatste kennelijk nogal eens ‘bladvulling’ met een stekelig karakter (‘zonder dat iemand zich daarvoor verantwoordelijk voelde’). Daarom weigerde een van de predikanten in 1971 een afkondiging van de Jeugdraad voor te lezen over de verschijning van het zoveelste nummer van dat blad (want hij kende de inhoud al). Artikelen over anti-conceptie en voorechtelijk geslachtsverkeer konden in het zelfde jaar evenmin rekenen  op de onverdeelde sympathie van de Stadsparkwijkraad.

In 1973 schreef een groep Beungangers het blad De Wawelaar vol. Ook dit blad verscheen slechts kort. In 1979 kwam echter de Beunkrant tot stand, die het vele jaren achtereen volhield.

4. De ‘jonge’ Jeugdclubs.

Direct na de Kerksplitsing in 1957 werd ook een Oudercommissie (of Ouderbestuur) gevormd, die een oogje in het zeil hield op de clubs voor de jongere jeugd tot zestien jaar. Daarvan bestond in de Gereformeerde Kerk van Groningen Zuid een behoorlijk aantal. We noemen de jongensclub Immanuel (voor de Stadspark- en de Centrumwijk) en de meisjesclubs Amleta I en II. Later is ook nog sprake van de Meisjesclub Zonder Naam terwijl eind 1962 de meisjesclub Nieuw Leven er ook nog bij kwam. De jongensclubs waren Quo Vadis, Samuel en De Jonge Koerier (die allemaal in de Stadsparkkerk bijeenkwamen). In het Mauritshuis vergaderden bovendien nog de meisjesclubs De Jonge Ranken I en II, evenals De Jonge Klimop I en II en De Jonge Christenstrijders.

De hoofdingang van de Stadsparkkerk aan de Snelliusstraat.
De hoofdingang van de Stadsparkkerk aan de Snelliusstraat.

Het clubwerk groeide in de jaren ’60 explosief. Daarom werd besloten de ene Oudercommissie van heel ‘Zuid’ (die een soort van bestuur van de jeugdclubs vormde) in tweeën te splitsen. Zodoende kwam er een Oudercommissie voor enerzijds de Stadsparkwijk en de wijk Corpus den Hoorn en anderzijds een voor de Centrumwijk en de Parklaanwijk. Op die manier was er makkelijker oog te houden op wat er in het clubwerk allemaal voorviel.

In 1967 werd besloten tot een modernere aanpak van het clubwerk. Dit werd ook door de deelnemende jeugd zelf gewenst, ook al was er veel waardering voor het werk van de toenmalige clubleiding. Tegelijk werd ook het intussen kwijnende Ouderbestuur vernieuwd. Kennelijk hielp de ingreep, want in 1969 werd het clubwerk ‘bloeiend’ genoemd. Natuurlijk werd op de clubs aan ‘bijbelstudie’ gedaan, maar ook werden allerlei vormen van handenarbeid beoefend.

Nog meer clubs!

We kwamen de namen van veel clubs tegen. Zo lazen we onder veel meer dat de meisjes van acht tot tien jaar in het begin van de jaren ’70 bijeenkwamen in het Mauritshuis onder de naam De Vrolijke Bende. De jongens van acht en negen jaar (die zich De Musketiers noemden) kwamen bijeen in de Stadsparkkerk. En begin 1974 waren er de volgende clubs in Zuid: bij de jongens Het Lichtbaken, De Spoorzoekers, De Working Boys, De Vrijbuiters en De Pioniers. De meisjes waren verenigd in De Flierefluiters, De Boefjes, Lord’s Children, De Klup met ’t raampje in de deur en nog een brugclub voor de veertien- en vijftienjarigen (in 1976 waren er zelfs vier van die brugclubs). En alsof het nog niet genoeg was kwam er in 1978 nóg een meisjesclub bij: De Giebelganzen.

‘Niet zo rooskleurig’.

In maart 1980 stelden de jeugdouderlingen in een evaluerend verslag, dat de jeugdclubs over het algemeen slecht bezocht werden. Voetballen was kennelijk belangrijker, ook volgens de ouders. Verder werd nogal eens geklaagd dat de bijbel op de clubs niet meer zoveel werd gebruikt. Maar de jeugd zelf klaagde: ‘We moeten op school, op de kindernevendienst en thuis ook al!’

Eind 1989 werd het ‘jeugdwerk 16-‘ zorgelijk genoemd. Er waren toen bijvoorbeeld in Wijk II (de vroegere Stadsparkwijk) nog maar elf kinderen en de leiding zag geen mogelijkheden om voor zo weinig kinderen een volledig programma in elkaar te draaien. Eigenlijk hadden er vijfentwintig kinderen kunnen zijn. Maar twee jaar later moest de groep toch weer gesplitst worden omdat de aanloop flink gegroeid was.

Aan het begin van het seizoen 1993/1994 telden de jeugdclubs in de Immanuelkerk en de Stadsparkkerk samen nog zeventien kinderen. Het daarop volgend seizoen telde de jongste groep twintig enthousiaste kinderen, maar in 1998 werd de club wegens gebrek aan belangstelling opgeheven. De oudste club ging gewoon door.

Er was ook een Soos speciaal voor kamerbewoners.
Er was ook een Soos speciaal voor kamerbewoners.

5. De oudere jeugdclubs.

De stap van jongens- en meisjesclub (van de jongere jeugd) naar de Jongelings- of Meisjesvereniging (van de oudere jeugd) was voor sommigen erg groot, zo meende de Jeugdraad. Dat was de reden dat men in 1958 een tussenclub of brugclub oprichtte voor zestien- en zeventienjarigen. Met je achttiende kon je naar de JV of de MV (of, als je dat liever wilde, zie onder, naar de GJV). De ‘tussenclub’ voor meisjes werd Ora et Labora genoemd. En in 1969 dook ook de brugclub Up to Date op.

JV en MV.

In Zuid bestond al meteen na de Kerksplitsing van 1957 een aantal JV’s (Jongelingsverenigingen) en MV’s (Meisjesverenigingen). We denken onder meer aan de MV’s Idelette van Buren (Stadsparkwijk en Corpus den Hoorn), Juliana van Stolberg en Trou moet Blycken en de JV’s Militia Christi (van de Parklaanwijk) en Spreuken 20:29a (verdeeld over de afdelingen A en B, van de Centrumwijk).

GJV.

Al anderhalf jaar na de Kerksplitsing in 1957 dacht de Gereformeerde Jeugdraad over de vorming van een GJV (Gemengde- of Gereformeerde Jeugd Vereniging). De reden daarvoor was niet, dat op dat moment overal in het land in de mode kwam om de JV’s en de MV’s om te zetten in GJV’s , maar omdat men dit het beste vond voor het jeugdwerk in Groningen –Zuid. ‘We weten dat velen niet voor een GJV voelen’, zo werd opgemerkt, maar wie wilde kon er heen gaan.

Het duurde even, maar uiteindelijk werd in de Stadsparkwijk de GJV Kerugma en kort daarop de GJV Marturia van de Centrumwijk gevormd voor jeugdigen van achttien jaar en ouder. Kerugma schreef: ‘We vergaderen onder tekst die ook op de muur van de Stadsparkkerk staat: Wij prediken Christus de Gekruisigde; ’we spreken over Jezus Christus en trachten elkaar te sterken in het geloof. We bidden voor onze naaste in nood. We spreken er over hoe we Jezus kunnen dienen in het gewone dagelijkse leven’. Ziedaar de duidelijke uitgangspunten. Ook werden maatschappelijke onderwerpen besproken, zoals begin 1960, het thema ‘Atoombewapening’.

Landelijk kwam in de jaren ’60 dus het streven op om JV’s en MV’s om te vormen tot GJV’s. Niet iedereen ging daarmee zomaar akkoord: ‘De belangen en eisen der beide geslachten zijn andersoortig’, zo werd opgemerkt. Per 26 oktober 1962 werden echter de MV Trou moet Blycken en de JV Militia Christi samengevoegd tot een GJV. In de strijd om de naam wonnen de jongelingen: de GJV zou Militia Christi heten. Begin 1973 ontstond een nieuwe GJV die startte met dertig leden. Als naam werd gekozen De Pijlbundel.

Dit alles is echter voorbij.

Bronnen:

Archief van de Gereformeerde Kerk Groningen-Zuid (1957-2002), waarin ook het archief van de Gereformeerde Jeugdraad. Groninger Archieven, Groningen.

G.J. Kok, ‘… daar ben Ik in hun midden’. Veertig jaar Stadsparkkerk (1958-1999). Groningen, 1999

–, ‘… in de Naam des Heeren’. Vijfennegentig jaar Parklaankerk (1889-1983). Groningen, 2000

–, Inventaris van de Archieven der Gereformeerde Kerken te Groningen-Zuid (1957-2002), Groningen (2002-2005), Groningen-Helpman (1933-1993) met drie bijlagen (herziene en uitgebreide editie). Groningen, 2007

R. van der Molen, De Klunderbeun 25 jaar. Groningen, 1991

© 2017. GereformeerdeKerken.info