“Geschiedenis van de Gereformeerde Kerk Zeist” nu compleet

Inleiding.

In december 2016 verscheen deel 3 van de serie ‘Geschiedenis van de Gereformeerde Kerk Zeist’, geschreven door wijlen de heer L.A.G. van Selm. Daarmee is de trilogie over de Zeister gereformeerde kerkhistorie nu compleet. Het eerste deel behandelt de geschiedenis van 1887 tot 1940; het tweede deel die van 1940 tot 1990, terwijl deel drie (postuum gepubliceerd in december 2016) de historie van 1990 tot 2004 behandelt.

Kaart: Google.

Deel 1 (1887-1940).

De trilogie over de ‘Geschiedenis van de Gereformeerde Kerk Zeist’ begint officieel met de Afscheiding, die in Zeist  op 26 augustus 1838 plaatsvond. Volgens de ondertitel behandelen de drie boeken van de heer Van Selm de geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Zeist vanaf 1887, toen op 30 mei de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ geïnstitueerd werd door ds. H.P. Scholte (1805-1868).

Dat wil echter niet zeggen dat de geschiedenis van de Afscheiding en alles wat daaraan voorafging niet worden verteld. Integendeel, de heer Van Selm besteedt daaraan uiteraard veel aandacht. Ook vertelt hij over de schoolstrijd, met de nadruk op het christelijk hoger onderwijs. Daarbij wordt uiteraard aan dr. A. Kuyper een voorname rol toebedeeld, door de oprichting van de Vrije Universiteit te Amsterdam (in 1880). Deze moest onder meer predikanten opleiden, die ‘de gereformeerde leer toegedaan’ waren, omdat de andere universiteiten dat nalieten.

Ook de ‘strijd voor kerkherstel’ in de hervormde kerk komt aan de orde, waarbij getracht werd de ‘in vrijzinnige banden gevangen Nederlandsche Hervormde Kerk’ van binnenuit te hervormen en ‘terug te brengen naar de handhaving van de belijdenisgeschriften en de gereformeerde kerkregering’, zoals die in de Dordtse Kerken Orde beschreven was.

De Afscheiding in Zeist (1838).

Ds. H.P. Scholte (1805-1868) institueerde de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Zeist..

Oorspronkelijk kende Zeist twee Gereformeerde Kerken: ten eerste de Christelijke Afgescheidene Gemeente die in 1842 de Heuvelkerk aan de Voorheuvel bouwde, en ten tweede de Nederduitsche Gereformeerde Kerk, afkomstig uit de Doleantie, die in haar stichtingsjaar, 1887, een al bestaande kerk aan de Kerkweg kocht.

De Heuvelkerk was dus in 1842 gebouwd en in gebruik genomen als kerkgebouw van de Christelijke Afgescheidene Gemeente, die op 26 augustus 1838 onder leiding van ds. H.P. Scholte (1805-1868) geïnstitueerd. De ‘eerste steen’ van het kerkje werd gelegd door Scholtes dochtertje.

Ds. P.J. Oggel (1829-1869).

De eerste predikant van de Heuvelkerk aan de Voorheuvel was de bijna 20-jarige ds. P.J. Oggel (1829-1869), die de op dat moment door onenigheden (over de kinderdoop en de kerkorde) verscheurde kleine Afgescheiden gemeente van Zeist weer tot een eenheid smeedde. In de tijd dat ds. Oggels opvolger, ‘oefenaar’ Schaap, in die gemeente voorging (hij was daar van 1853 tot 1870 werkzaam) werd de Heuvelkerk ook wel ‘Schapekerkje’ genoemd.

De Heuvelkerk in Zeist uit 1842.

Ten tijde van ds. A.O. Schaafsma (1830-1896) ging het echter mis. Deze stond van 1872 tot 1874 als gewaardeerd hulpprediker in die gemeente. Maar kort daarvoor, in 1869, was door de landelijke samenvoeging van de ‘Christelijke Afgescheidene Kerk’ en de ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’ de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ ontstaan. De christelijke gereformeerde classis maakte kort daarop bezwaar tegen het voorgaan van ds. Schaafsma in de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Zeist, omdat hij niet tot dat kerkverband behoorde. Zijn gemeente bleef hem echter trouw en scheidde zich van de Christelijke Gereformeerde Kerk af. Men begon als ‘Vrije Gereformeerde Gemeente Zeist’ voor zichzelf en bouwde aan de Kerkweg een eigen kerkje, dat door hen ‘Adullam’ genoemd werd, later ook de ‘Walkartkerk’ genoemd. Toen ds. Schaafsma in 1880 echter naar Enkhuizen vertrok, verliep zijn Zeister gemeente niet lang daarna, en het Walkartkerkje raakte in verval. Maar er daagde redding:

De Doleantie in Zeist (1887).

De Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Zeist werd geïnstitueerd door ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913).

Op pagina 83 van deel 1 begint het verhaal over de Doleantie in Zeist, die daar volgens de gegevens op Tweede Pinksterdag, 30 mei 1887, plaatsvond, althans de verkiezing van ambtsdragers, die onder leiding stond van ds. G. van Goor (1848-1902) van Bunschoten. De bevestiging van de ambtsdragers vond echter plaats op 15 juni 1887, onder leiding van ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) van Zetten. Dát is dus de officiële institueringsdatum van de Dolerende kerk van Zeist. De Doleantie was na de Afscheiding van 1834 de tweede orthodoxe uittocht uit de Nederlandse Hervormde Kerk van die dagen, landelijk geleid door dr. A. Kuyper. In Zeist was bij het ontstaan van de Doleantie een voorname rol  weggelegd voor J.H. De Waal Malefijt (1852-1931), minister van Koloniën.

Het Walkartkerkje van de Dolerenden, oorspronkelijk van de gemeente van ds. Schaafsma.

De Dolerenden in Zeist zochten een kerkgebouw en ontdekten aan de Kerkweg het inmiddels in verval geraakte kerkje Adullam van de vroegere ‘Vrije Gereformeerde Gemeente Zeist’ van ds. Schaafsma. De Dolerenden kochten dat kerkgebouwtje, knapten het op en namen het in 1887 als Nederduitsche Gereformeerde Kerk in gebruik, zij het tijdelijk. Want al enkele jaren later, op 1 januari 1891, werd door hen de grotere kerk aan de Slotlaan gebouwd en in gebruik genomen, die ook wel ‘Oosterkerk’ genoemd werd.

Afscheiding en Doleantie samen (1892).

Toen een jaar later, in 1892, de landelijke fusie tussen de Christelijke Gereformeerden en de Nederduitsche Gereformeerden een feit werd en de ‘Gereformeerde Kerken in Nederland’ ontstonden, sloten ook de weinige overgebleven leden van de oorspronkelijke Christelijke Gereformeerde Gemeente zich daarbij aan (de restanten van de gemeente van ds. Schaafsma).

De kerk aan de Slotlaan werd al in 1935 buiten gebruik gesteld (en gesloopt). Daarvoor in de plaats kwam toen de ‘nieuwe’ Oosterkerk aan de Woudenbergseweg. Deze werd op 16 april 1936 in gebruik genomen en wordt nog steeds als protestantse kerk gebruikt.

De in 1891 gebouwde en in 1935 gesloopte kerk aan de Slotlaan (ook Oosterkerk genoemd).

Nog meer kerken…

Al eerder, in 1921, was – in verband met de groei van de Gereformeerde Kerk te Zeist – aan de Bergweg een houten hulpkerk gebouwd (de ‘eerste Noorderkerk’). Minder dan tien jaar later was deze kerk al te klein en werd besloten een nieuwe kerk te bouwen. Daarom werd in 1930 de eerste steen van de ’tweede Noorderkerk’ gelegd. Op 6 augustus 1931 werd de bouw voltooid en kon de kerk in gebruik genomen worden (in 1955 kreeg de kerk de naam Bergwegkerk. Sinds 2005, bij de vorming van de Protestantse Gemeente Zeist, heet dit gebouw Noorderlichtkerk).

De Dolerenden wilden niet alleen de kerk, maar ook de diaconie hervormen. In de hervormde kerk was die volgens de hervormde predikant ds. J.H. Adriani ‘verworden tot een versteend, zielloos bedelingsinstituut, waarvan geen geestelijke kracht kon uitgaan’. De Dolerende kerk haakte daarop in en vond dat ‘het diaconaat reddend en getuigend moet optreden tegen de maatschappelijke zonden en ellenden. De gelovigen en ambten in de kerken moeten niet langer als priester of Leviet de medemens voorbij gaan, maar er zich over ontfermen’.

De gereformeerde Zending op Java komt ook uitvoerig aan de orde. Ds. L. Adriaanse (1856-1947), van 1888 tot 1895 gereformeerd predikant te Zeist, werd daarna door Utrecht beroepen voor de gereformeerde missionaire dienst te Poerworedjo op Java; geen wonder dat in Zeist zijn werk in de Gordel van Smaragd goed gevolgd werd.

De vrouw in de kerk.

Ook het christelijk lager onderwijs wordt in het boek van de heer Van Selm uitvoerig besproken, net als de emancipatie van de gereformeerde vrouw. Daarbij noemt hij het standpunt van Johanna Breevoort (1869-1942): ‘Wat mij toen kwelde was de vraag waarom een vrouw wel mocht wassen maar niet mocht studeren, waarom een slechte man rechten had die een goede vrouw miste.’ In 1905 nam Breevoort het initiatief tot de oprichting van een christelijke vrouwenbond, maar daar wilden de gereformeerden toen nog niet aan. In 1919 lukte de oprichting van een christelijke vrouwenbond wel en werd vanuit het in 1917 bestaande tijdschrift ‘Christelijk Vrouwenleven’ de bekende Nederlandse Christen-Vrouwenbond (NCVB) opgericht.

De Oosterkerk te Zeist.

Johanna was overigens een overtuigd aanhangster van dr. A. Kuyper (1837-1920). Zijn geschriften werden door haar grondig gelezen, evenals zijn kerkelijk weekblad ‘De Heraut’. Ze schreef eens: ‘Omdat het nogal een groot blad was lag ik dan languit op de grond te lezen. Later leerde ik de artikelen van dr. Kuyper geheel uit m’n hoofd.’ Ze ging in 1886 dan ook met de Doleantie mee.

De heer Van Selm citeerde ook andere geluiden uit gereformeerde kring, zoals die over de oprichting van gereformeerde meisjesverenigingen, die door sommigen werden beschouwd als ‘kweekplaatsen van rechtgeaarde moeders in Christelijke gezinnen’, maar door anderen  afgekeurd werden, zoals die schrijver die in 1913 in het ‘Gereformeerd Jongelingsblad’ de ontboezeming uitte: ‘Nee mijne vrienden, ik vind dat de meisjes over het algemeen een schoner taak kunnen vinden, dan lid te worden van een Jongedochtersvereniging. Een vrouw, een echte tenminste, zal een andere roeping voelen, dan zich te ontwikkelen in de letterkunde, enz. enz. Zij zal zich bekwamen in de huiselijke zaken en de meisjes moeten maar naaien en breien’.

Het vrouwenstemrecht dat in ons land in 1919 werd toegekend aan hen die 25 jaar en ouder waren, en bijvoorbeeld ook de oprichting van de al genoemde NCVB, zouden langzaam maar zeker een verandering in het denken bewerkstelligen, ook in gereformeerde kring.

Deel 2 (1940-1990).

Het tweede deel is in twee hoofdstukken verdeeld: de periode 1940 tot 1965 en 1965 tot 1990. Dat is niet voor niks. In de periode 1940 tot 1965 beschrijft de heer Van Selm de beginnende veranderende (kerkelijke) samenleving, die na 1965 steeds duidelijker naar voren trad.

In de jaren 1940 tot 1965 komen natuurlijk de oorlog en het verzet tegen de bezetters aan de orde, maar ook de Vrijmaking, die ‘een scheur door de families trok en waar haat en nijd de boventoon voerden’. Toch kon gesproken worden van groei: de derde predikant werd beroepen; de nieuwe een wijk West werd ingelegd en er waren plannen daar een kerkgebouw te stichten, al moest men zich aanvankelijk nog behelpen met een lokaal in de Prinses Beatrixschool aan de Walkartweg.

Ondertussen dienden zich bij de kerkenraad andere zaken ter bespreking aan: het dansen werd populair, ook bij sommigen in de Gereformeerde Kerken, ook al zag de kerkenraad dat het liefst niet gebeuren, hoewel men ook begreep ‘dat er situaties zijn dat je aan je blijdschap uiting geeft in een spontane dans’, maar het moest niet te gek worden. Ook het nalopen van (populaire)  predikanten was een gewoonte die door de kerkenraad afgekeurd werd.

Toch groeide de Gereformeerde Kerk van Zeist in die tijd flink: telde de kerk in 1940 nog 3.292 zielen, twintig jaar later, in 1961, bedroeg het aantal gemeenteleden inmiddels 4.792. Kort daarop werden vanuit Zeist twee zelfstandige Gereformeerde Kerken geïnstitueerd: die van Soesterberg op 1 februari 1961 en die te Bunnik op 29 december 1963. Ook In Bunnik werd een nieuwe kerk gebouwd, hoewel men zich aanvankelijk, sinds 1947, behielp met een houten kerkgebouwtje. Maar in april 1962 werd de eerste steen gelegd voor een geheel nieuwe kerk-met-toren die in december 1962 in gebruik genomen werd.

’t Groene Kerkje; de hulpkerk in Bunnik, die in 1947 in gebruik genomen werd.

Natuurlijk wordt in deel 2 door de heer Van Selm ook uitvoerig aandacht besteed aan het jeugdwerk: in 1953 bestond de JV ‘Prediker 12:1a’ zestig jaar. Wel moest de Zeister predikant ds. P. Kuijper (1908-1985) in 1957 constateren: ‘Wat ons eigen jeugdwerk betreft: er is een grote achterstand in de deelname; het percentage georganiseerde jongens en meisjes is veel te klein, en we zijn jaloers op de kerken in de stad Utrecht, die een vaste kracht voor deze arbeid in haar dienst gaan nemen’.

Kerkbouw in West.

Ondertussen zat wijk West nog steeds zonder kerkgebouw. Vandaar dat de Westerwijk in februari 1948 een brief op poten richtte aan de kerkenraad in verband met de gewenste overplaatsing van de  ‘Oude Noorderkerk’ die sinds 1920 aan de Bergweg stond. De heer Van Selm schrijft: ‘Deze brief bevat vijf foliovellen met vele onderstrepingen van krachtige bewoordingen’.  De ‘krachtige bewoordingen’ hadden succes. Een maand later besloot de kerkenraad tot de overplaatsing van het houten kerkgebouw naar de nieuwe wijk West. De kerk werd herdoopt tot Westerkerk en nog later overgedoopt tot Zuiderkerk en kwam aan de Van Reenenweg te staan, waar deze op 21 oktober 1948 in gebruik genomen werd.

De Westerkerk (later Zuiderkerk) aan de Van Reenenweg in Zeist; in 1978 verkocht aan de ‘vrijgemaakten’ (foto: Reliwiki).

Enkele punten uit de veranderende kerkelijke samenleving.

– Dat in het deel over de periode 1965 tot 1990 de ‘veranderende (kerkelijke) samenleving’ uitvoeriger aan de orde komt dan in de beschrijving van de tijd tussen 1940 en 1965 is niet vreemd: we hoeven alleen maar te denken aan de ‘Kamper Cahiers’, waarin allerlei onderwerpen van wetenschap ‘in het licht van de Bijbel’ werden bekeken: Kuitert, Baarda, Augustijn en anderen wierpen een van het gangbare afwijkende blik op de relatie tussen Bijbel en wetenschap. ‘Verontrusting’ in de gereformeerde gelederen was daarvan het gevolg.

– Hoofdstuk vijf handelt over ‘Van groei naar krimp’. Het ledental van de Gereformeerde Kerken in Nederland liep tussen ongeveer 1975 en 1980 terug. Dat gold ook voor dat van de kerk van Zeist: telde die kerk in 1965 nog 4.292 gemeenteleden, in 1989 bedroeg dat aantal nog 3.256: ‘De verwereldlijking van het gereformeerde volksdeel zette zich sinds de jaren 1950 onverminderd voort, zij het naar mijn oordeel in Zeist trager dan in de grote steden’, aldus de heer Van Selm.

– Hoe moest de Kerk van Zeist georganiseerd worden? Dat was de vraag waarmee men zich halverwege 1975 bezighield. Moesten de bevoegdheden van de wijkraden uitgebreid worden en zoja in hoeverre? Moesten de wijken inspraak hebben bij het beroepen van hun wijkpredikant? ‘De ondergeschiktheid van de wijkraad bleek onder meer bij het vervullen van de vacature ds. H.J. Zwarts (1918-1997) in 1978/9’, zo schreef de heer Van Selm. Tegen de gang van zaken bij dat beroep kwam een 23-tal ‘sterk betrokken gemeenteleden’ in het geweer. Zij wilden dat een procedure ontworpen werd voor het beroepingswerk, ‘die een maximale inspraak van de gemeente waarborgt’.

– Ook het nut van het evangelisatiewerk kwam ‘op alle nodige niveaus uitgebreid aan de orde’. Was dat werk (nog) nuttig? ‘Het gedrag van buitenkerkelijke kinderen [in evangelisatiekerkdiensten] strookte niet met de normen van de traditionele kerkganger. Dezen lieten dat ook merken bij het uitgaan na de dienst en wel zodanig dat de ouders van de kinderen een en ander te horen kregen’. De onvrede over het evangelisatiewerk werd ook in de vergaderingen van de Kerkenraad Algemene Zaken (KAZ) besproken, zoals in november 1978, toen ook de nog steeds bestaande onvrede over het beroepingswerk weer aan de orde kwam.

– Ook de opheffing van de vijfde predikantsplaats, waartoe in november 1981 besloten werd, leidde tot onrust. Het gevolg was immers een herindeling van de wijken en de verdeling van de wijken over de beschikbare predikanten. ‘Graag had ik deze paragraaf afgesloten, maar openheid vereist dat verdere kommer en kwel ook wordt beschreven’, zo meldt de heer Van Selm.

De Noorderkerk te Zeist die in 1931 in gebruik genomen werd; tegenwoordig de Noorderlichtkerk.

– Het tweede deel van de trilogie van de heer Van Selm eindigt met een uitvoerig overzicht van het evangelisatiejeugdwerk, met kerkbouw- en -verbouw perikelen, en de eerste schreden op het pad van de samensprekingen tussen gereformeerden en hervormden (het Samen-op-Wegproces).

– Maar ’prediking en kanselruil in eigen huis leidden met name in de Oosterkerk tot grote moeilijkheden’. Daar hadden veel leden bezwaar tegen het voorgaan in de dienst van de in die tijd veelbesproken dr. H. Wiersinga, die door familiebanden met Zeist verbonden was, en daar zo nu en dan preekte. In 1976 werd door de Kerkenraad voor Algemene Zaken het oordeel van alle wijkraden gevraagd of ds. Wiersinga mocht voorgaan of niet.

Halverwege dat jaar kwam zelfs een brief binnen van een echtpaar dat het lidmaatschap opzegde omdat de generale synode ‘haar handelingen inzake de leerstellingen van de heren dr. Wiersinga en dr. Kuitert en consorten niet herziet, en de Gereformeerde Kerk van Zeist toch nog weer doorgaat (…) de Kerk te ontheiligen met het ‘optreden’ van dr. Wiersinga’. In maart 1976 had de Generale synode van de Gereformeerde Kerken in Lunteren met twee derde meerderheid een gewijzigd commissievoorstel aangenomen inzake de „kwestie-Wiersinga”. Daarin werd opnieuw uitgesproken dat de opvattingen van de Amsterdamse studentenpredikant inzake de ‘Verzoening’ voor de synode niet toelaatbaar waren. Dr. Wiersinga wees namelijk in publicaties ‘de oude verzoeningsleer, waarin wordt beleden dat Christus als de Zoon van God in onze plaats het gericht Gods heeft willen dragen’, af. Ook waren er trouwens bezwaren tegen het voorgaan van een vrijzinnige Zeister hervormde predikant in het kader van de SoW-kanselruil.

Zo eindigt deel 2 van de trilogie rumoerig.

Deel 3 (1990-2004).

Het eind december 2016 verschenen deel  3 van de ‘Geschiedenis van de Gereformeerde Kerk Zeist’ begint ook niet opgewekt, maar start met een hoofdstuk over kerkverlating. Dr. G. Dekker, godsdienstsocioloog, schreef daarover onder meer zijn boek ‘De Stille Revolutie’. Daarin noemde hij  twee bepalende factoren voor de daling van de ledentallen der Gereformeerde Kerken. Ten eerste de daling van het aantal gedoopte kinderen als gevolg van de daling van het geboortecijfer onder gereformeerden, én het feit dat niet alle uit gereformeerde ouders geboren kinderen nog gedoopt worden; en ten tweede de kerkelijke overgangen: ‘het grootste deel van de kerkverlaters wordt buitenkerkelijk’.

Het feit dat de Gereformeerde Kerken plurale kerken werden, had ook tot gevolg dat spanningen en ergernissen ontstonden; begin jaren ’70 ontstond het ‘Confessioneel Gereformeerd Beraad’ binnen de Gereformeerde Kerken met bezwaren tegen de invloed van ‘de moderne theologie’. In 2002 werd de protestantse theologenbeweging ‘Op Goed Gerucht’ opgericht, die instemde met de woorden van Dietrich Bonhoeffer: ‘De kerk moet loskomen uit haar verstarring. We moeten meer buitenlucht ademen, dialogiseren met de buitenwereld. We moeten riskeren aanvechtbare dingen te zeggen, als daardoor de vitale vragen maar weer aan de orde komen’.

‘Ondanks de vernieuwingsdrang konden veel (rand-) kerkelijken niet binnen boord gehouden worden. Ze duikelden over de rand hun eigen leefruimte in. Een leefruimte gekenmerkt door eigen wil en toenemende welvaart met alle geneugten van dien’.

Uitvoerig gaat de heer Van Selm in op dit thema in relatie tot de kerk van Zeist. Aan de hand van een tweetal ‘aanklachten’ werd in de Oosterkerk aan de Woudenbergseweg in maart 1990 een Tribunaal georganiseerd, met de bedoeling om zoveel mogelijk gemeenteleden uit Oost, waaronder ook de minder trouwe kerkgangers (of degenen die al afgehaakt waren) aan het woord te laten. Ook in Zeist West werd een gemeenteavond gehouden over het thema kerkverlating, midden 1993. Eind dat jaar besprak de Kerkenraad Algemene Zaken de problematiek. Behalve het pastoraal aspect van kerkverlating was er natuurlijk ook het financiële aspect: de kerkelijke bijdragen (en de collecten) verminderden. In 14 jaar tijd (tussen 1990 en 2004) verlieten bijna 1.100 gereformeerden de Zeister kerk.

De Woudenbergseweg, lang geleden. Aan deze weg kwam de Oosterkerk.

‘Samen-op-Weg’ (SoW).

Veel aandacht wordt besteed aan wat voorafging aan de landelijke protestantse kerkvereniging in 2004, namelijk het ‘Samen-op-Wegproces’ tussen de Gereformeerde Kerken en de Nederlandse Hervormde Kerk (en de Evangelisch-Lutherse Kerk). Vanaf oktober 1992 werd in de plaatselijke kerkbode door ds. Jaap Huttenga in een vijftiental artikelen uitvoerige informatie gepubliceerd  over de concept-kerkorde voor de beoogde nieuwe Protestantse Kerk in Nederland.

Begin 1990 begon in Zeist West een SoW-federatie op gang te komen. Gezamenlijke diensten met Pasen en ‘een grote papierhandel met rapporten over integratie van pastoraat, diaconaat, huishoudelijke en financiële zaken, jeugdwerk, enz.’, waren het gevolg. Maar in Zeist West bleken modaliteits- en mentaliteitsverschillen te grote hindernissen te zijn voor intensieve samenwerking tussen beide kerken. Vier van de acht hervormde wijkgemeenten waren weliswaar van orthodoxe snit, maar de rest was vrijzinniger, waaronder de reeds gefedereerde in Zeist West.

De Kerkenraad voor Algemene Zaken deelde in een algemene ledenvergadering in maart 1994 mee dat er goede contacten waren met de hervormde Centrale Kerkenraad over plannen voor één grote SoW-gemeente in het oosten van Zeist. In Oost sprak men in 1998 uit dat men wilde streven ‘naar snelle hereniging van hervormd en gereformeerd Zeist onder één paraplu, om samen begaanbare wegen te zoeken voor wijken en (identiteits-) gemeenten om samen kerk te zijn in de volgende eeuw’.

In Noord (de gereformeerde wijk II) besloot men op een wijkraadsvergadering van begin 1998 binnen vier jaar toe te groeien naar een federatief verband met de hervormde Sjalomgemeente en de wijkgemeente ’t Witte kerkje. ‘De eensgezindheid in geloof en geloofsbeweging waren duidelijk aanwezig’. Eind jaren ’90 was de samenwerking zóver gevorderd dat besloten werd tot samenvoeging van de gereformeerde wijkgemeente II en de hervormde wijken Sjalom en ‘t Witte Kerkje. De naam van de Bergwegkerk werd toen veranderd in Noorderlichtgemeente.

De gereformeerde kerkgebouwen te Zeist zijn de Oosterkerk en de Bergwegkerk; het kerkelijk centrum De Clomp is een kerkgebouw dat gebouwd werd en gebruikt wordt door een rooms-katholieke parochie en door de SoW gemeente van Zeist West.

De oecumene wordt door de heer Van Selm uitvoerig beschreven: in het kader van de Raad van Kerken werden middagpauzediensten belegd, werd aan vluchtelingenwerk gedaan, werd gesproken over de eventuele opvang van vluchtelingen in kerken, ‘maar uiteindelijk is het niet van kerkasiel in een Zeister kerk gekomen’.

Het kerkcentrum De Clomp.

In november 1999 werd door de burgemeester van Zeist in het winkelcentrum Belcour een ‘millenniumwinkel’ geopend, ’herberg voor nieuwsgierigen, voor zoekers, voor twijfelaars, onrustigen en angstigen, vanuit de liefde van Christus, die bewogen is met de dwalende of de in het struikgewas verstrikte schapen’. Veel vrijwilligers verleenden medewerking. De winkel sloot in 2000. ‘De leiding was zeer tevreden met de omzet, die niet in geld was uit te drukken’.

Financiën en kerkgebouwen.

De financiële tekorten – waarover hoofdstuk 5 handelt – lieten ook de kerk van Zeist niet onberoerd. ‘De financiële situatie is niet best’, zo werd in 1992 gemeld. ‘Het tekort over het voorgaande jaar was om en nabij fl. 64.000 en zal in 1992 nog veel hoger uitkomen’. In 1993 werd al geconstateerd dat het eigenlijk niet verantwoord was drie kerkgebouwen te exploiteren. Op korte termijn moest begonnen worden met ingrijpende structurele bezuinigingen, waarbij het erop aankwam dat de onderlinge solidariteit in de gemeente daaronder niet zou lijden. De vorming van een protestantse gemeente zou aan de financiële toestand niets veranderen, want ook de hervormde gemeente had tekorten. Beide kerken zouden de daaruit voortvloeiende beslissingen zelfstandig moeten oplossen.

In 1993 kwam de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk dan ook met het voorstel om de Bergwegkerk aan de Bergweg te moderniseren en de Oosterkerk aan de Woudenbergseweg te slopen en de grond te verkopen. ‘De gehele gemeente kwam in de volle breedte in rep en roer’, schrijft de heer Van Selm. Tijdens een gemeentevergadering in september 1993 bleek plotseling dat de financiële situatie van de kerk beter was dan gedacht, onder meer door een fors legaat. De plannen werden bijgesteld met als gevolg dat beide kerken gemoderniseerd zouden worden. Deze plannen werden ook geëffectueerd.

Het oorspronkelijke interieur van de Bergwegkerk.

Uitvoerig gaat de heer Van Selm in op het wel en wee van beide kerkgebouwen, onder andere door te verhalen over de pogingen die in het werk gesteld werden om de Oosterkerk aan de Woudenbergseweg op de Rijksmonumentenlijst en de Bergwegkerk aan de Bergweg op de Gemeentelijke Monumentenlijst te plaatsen.

Pastoraat.

Hoofdstuk 6 van deel 3 is gewijd aan het pastoraat in de breedste zin van het woord, “dat de onderlinge opbouw in de gemeente wil bevorderen tot zorg naar een ieder en het luisteren naar het verhaal van de ander. Het ‘priesterschap van alle gelovigen’ houdt in dat de gemeenteleden een pastorale taak hebben ten opzichte van elkaar; sommigen hebben daarbij een bepaalde verantwoordelijkheid zoals predikanten, ouderlingen en diakenen”.  Daarbij komen onder meer aan de orde de doop, de tweede kerkdienst, de Zondagsbrief, het zegenen van relaties en natuurlijk De Looborch bij de Oosterkerk aan de Woudenbergseweg, in 1949 opgericht als Rusthuis van de  Gereformeerde Kerk te Zeist.

De Looborch.

‘De berichtgeving in De Schakel (het kerkblad) omtrent het leven in De Looborch nam na 2001 zienderogen af. De ‘in memoriams’ van ds. Van Beek, de pastor van De Looborch, namen tegelijkertijd toe. De door overlijden ontstane leegstand werd niet beschikbaar gesteld voor bewoners met een indicatie voor langdurig verblijf, maar werd gebruikt voor interne verhuizing naar aanleiding van de op handen zijnde totale vernieuwing van De Looborch, die in de tijd daarna tot stand kwam ‘Na nieuwbouw van dit gedeelte kwam de bewoner, zowel alleenstaande als echtpaar, in een appartement van bijna 50 m², een paleisje van alle gemakken voorzien’.

ZWO

Bijna twintig bladzijden worden in deel 3 besteed aan de bijzonderheden over Zending, Werelddiaconaat en Ontwikkelingssamenwerking. Duidelijk was geworden dat ‘evangelisatie, diaconaat en zending niet meer los van elkaar gezien konden worden. De explosie van communicatie en mobiliteit had grenzen doen vervagen’. De werkvelden waren trouwens aan vernieuwing toe. ‘In de jaren zeventig en tachtig was al gebleken dat de oude vormen van zowel evangelisatie als diaconaat en zending niet meer van deze tijd waren’. Zending bleek evangelisatie-ver-weg, de term ‘missionair’ deed zijn intrede. Na ampele bespreking werd in 1999 vastgesteld: ‘De Gereformeerde Kerk Zeist kan missionair werken (1) in de verkondiging: door variatie aan te bieden in kerkdiensten; en in de toerusting van gemeenteleden, dit laatste het liefst collectief aangepakt; en (2) in het diaconaat: het ontwikkelen van initiatieven voor nieuw beleid’.

Hoofdstuk 8 handelt over de kinderen, de jeugd en de jongeren in de Gereformeerde Kerk te Zeist. Aan de orde komen onder meer de doop, de kindercrèche, de catechese (‘onderzoek toonde afnemende betrokkenheid bij het geven en volgen van catechese aan’), de kinderclubs, het christelijk Zeister kinder- en jeugdkoor Chaverim, de Flevo-festivals, georganiseerd door Youth for Christ (‘De jongeren van de Gereformeerde Kerk Zeist, met name die uit Oost, waren en zijn daar dol op’), het jeugdhonk East Coast in de Oosterkerk met allerlei activiteiten (‘East Coast is een naam die geen nadere toelichting behoeft en doet tot heden in Zeist en verre omstreken watertanden’).

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Zeist tussen 1905 en 2015.

Het Rampjaar 1998.

Hoofdstuk 9 handelt over het wel en wee in de wijken. En hoofdstuk 10 vertelt over het ‘Rampjaar 1998’. De Gereformeerde Kerk te Zeist raakte in dat jaar namelijk betrokken bij de ‘pedofilie-kwestie’, die ontstond na een publicatie van synodelid drs. L.C. van Drimmelen in Trouw in januari 1998, waarin hij begrip vroeg voor de moeilijke situatie waarin pedofielen moesten leven. ‘Hij gaf aan zelf ook pedofiel te zijn’, hoewel hij later duidelijk maakte dat hij géén pedofiel was, maar dat hij dat gezegd om extra aandacht te vragen voor de situatie van de pedofielen.

Het bleek echter al snel dat ook ds. J.E. Huttenga van Zeist bij de publicatie betrokken was. De publicatie had grote gevolgen. De synodevoorzitter had intussen te snel zijn respect uitgesproken voor de persoon van Van Drimmelen, die toch maar de moed had gehad er voor uit te komen. Toen de zaak echter duidelijk werd kon het synodebestuur niet anders doen dan aftreden. Dat de zaak door de betrokkenheid van de Zeister predikant ook gevolgen had voor de gemeente te Zeist spreekt vanzelf. Er ontstond grote onrust. Uiteindelijk liep het in oktober 1998 uit op ontheffing uit het ambt van predikant van de Gereformeerde Kerk te Zeist. Geen wonder dat de heer Van Selm 1998 ‘het Rampjaar’ noemde.

De emancipatie van de vrouw, ook in de Gereformeerde Kerk van Zeist, komt in hoofdstuk elf uitvoerig aan de orde, nu op een heel andere manier dan die in een eerder deel ter sprake kwam. De heer Van Selm, geeft een behoorlijk volledig beeld van wat in het kader van dat onderwerp in de Gereformeerde Kerken speelde.

Deel 3 wordt besloten met ‘In Memoriams’, in de vorm van een portrettengalerij van gemeenteleden van de kerk te Zeist, overgenomen uit het kerkblad, De Schakel.

Conclusie.

Het uitvoerige driedelige historisch overzicht dat de heer Van Selm over de Gereformeerde Kerk te Zeist schreef, mag zonder meer een indrukwekkende prestatie genoemd worden. Jammer dat hij de publicatie van zijn derde deel niet heeft mogen meemaken.

Helaas zijn de boeken inmiddels uitverkocht; van de eerste twee delen werden slechts honderd exemplaren gedrukt en van het derde en laatste deel vijftig.

Bronnen en literatuur:

L.A.G. van Selm , Geschiedenis van de Gereformeerde Kerk Zeist

Deel 1 – 1887-1940 – Zeist, april 2011

Deel 2 – 1940-1990 – Zeist, mei 2012

Deel 3 – 1990 – 2004 – Zeist, december 2016

T. Bakkenes, Gereformeerde Oosterkerk Zeist, 1936-1996. Vieren – Leren – Dienen – Gemeente zijn. Zeist, 1996

D. Dondorp, 50 jaar Gereformeerde Kerk Woudenbergseweg Zeist. Barneveld, 1984

G.J. Hazenkamp, Kerken in Zeist. Zeist, 1997

© 2017. GereformeerdeKerken.info

(Dank aan de heer P.F. Dillingh te Dordrecht)