De Gereformeerde Vereeniging voor Daadwerkelijke Vredesactie (1931-1940)

Inleiding.

Al vlot na de Eerste Wereldoorlog ontstonden uit afschuw over de verschrikkingen van die ‘Grote Oorlog’ allerlei anti-militaristische bewegingen: ‘Dat nooit weer!’ Op 10 januari 1931 werd ook de Gereformeerde Vereeniging voor Daadwerkelijke Vredesactie opgericht. In haar eigen Gereformeerd Vredesorgaan drongen de bestuurders op 15 juli 1932 aan op een ‘bede- en boetedag om de nooden van wereld en christendom voor Gods aangezicht te brengen en hulp en uitkomst af te smeken van Hem, Die alleen ons redding kan brengen’. Men vreesde toen namelijk dat de door velen met zoveel optimisme tegemoet geziene Ontwapeningsconferentie in Genève in 1932 wel niet veel tot stand zou kunnen brengen. Wat dat betreft schoten ze niet ver mis.

De oprichting.

Aan het hoofd van de Vereeniging stond H.L. van Bruggen, die voorzitter was, bijgestaan door D. Fokkema sr., en al snel ook door O.W. de Graaf, die op Hemelvaartsdag 1931 de afdeling Bergum van de Vereeniging had opgericht. Eind dat jaar werd hij 1e secretaris van de landelijke Vereeniging. Deze drie mannenbroeders vormden gedurende vrijwel het hele negenjarige bestaan van de Vereeniging de leiding.

De oprichtingsvergadering in januari 1931 werd door twaalf rechtvaardigen bijgewoond, maar een jaar later, toen de eerste Algemene Vergadering gehouden werd, was het ledental inmiddels gestegen tot driehonderd; daar bleef de teller gedurende de rest van de tijd steken. Niet alleen werden Algemene Vergaderingen gehouden; ook werden debatavonden georganiseerd, waaraan ook de bekende debat-vaardige predikant dr. J.J. Buskes (1899-1980) met enige regelmaat meedeed. Niet elke (gereformeerde) predikant waagde het zijn krachten met die van Buskes te meten. Zo konden ter voorbereiding van een bijeenkomst in Friesland, waar ook Buskes van de partij zou zijn, geen predikanten gevonden worden die mee wilden doen.

De jaarvergadering van 1932.
De jaarvergadering van 1932 (foto: VU-magazine, 10 november 1983).

Later werden ook ‘praatavonden’ populair, die in kleine kring bij leden thuis gehouden werden. Het voordeel daarvan was dat de kosten gering waren, maar ook dat men niet het zo snel het risico liep met een of andere kerkenraad in aanvaring te komen. In de begintijd gingen de broeders ook met de zogenaamde ‘Vredesauto’ op pad, om ‘waar dat maar mogelijk is en de vergunning daartoe door de burgerlijke autoriteiten wordt verleend openluchtsamenkomsten te houden’, net als in de gereformeerde evangelisatie in die tijd enige jaren gebruikelijk was, zij het met heel andere lectuur en heel andere sprekers.

De Vereeniging en de kerk.

De Vereeniging wilde door en door gereformeerd van aard zijn. Men stelde dat de Bijbel als richtsnoer voor haar werken en handelen gold, en dat men de gereformeerde belijdenisgeschriften als basis voor alle arbeid erkende. Wel merkte men op dat de regering aan artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis niet het recht mocht ontlenen zich in het oorlogsgewoel te storten. Want oorlog was zonde! Men wilde op zich best samenwerken met andere op positief-christelijke grondslag staande vredesbewegingen, maar op geen enkele manier wilde men op één hoop gegooid worden met de in die tijd welig tierende linkse, anarchistische antimilitaristische bewegingen. Echte samenwerking met de door hen als vrijzinnig beschouwde beweging van ‘Kerk en Vrede’ (met 18.000 leden ‘waaronder bijna vierhonderd predikanten uit allerlei kerken’) vond dus niet plaats, ook al had men er wel contact mee.

De Vredesauto.
De Vredesauto (foto: VU-magazine, 10 november 1983)

In hun ageren tegen oorlog en oorlogszucht kreeg de Vereeniging het ook vaak aan de stok met dominees die zich te weer stelden tegen het antimilitarisme. Een Belgische predikant, die had opgemerkt ‘dat een egel zijn stekels toch niet voor niets had gekregen’, kreeg er van langs met de mededeling dat hij zich schamen moest om met ‘zo’n belachelijke argumentatie’ aan te komen zetten. In brochures werd het dilemma aan de orde gesteld dat ontstond als mensen enerzijds hoorden ‘Gij zult niet doodslaan’, maar anderzijds opgeroepen werden zich aan te gorden tot de strijd: ‘God eist van ons: aflaten van die zonde! De overheid gebiedt: Gij doet mee! De kerk heeft een taak. De kerk moet zeggen: óf ik dwaal, dan wel óf de overheid een heilloze weg op gaat’. Dus werd de vraag gesteld: ‘Wat moet ik doen, dominee?’

Vandaar dat men niet ophield de mensen te wijzen op de noodzaak van ontwapening, zoals in deze brief, die men op 10 maart 1934 de wereld instuurde en waarin men de Christelijke Kerken in alle landen opriep tot de onvoorwaardelijke veroordeling van de oorlog als zonde voor God:

Website Vredesactie 1 verkleining

Website Vredesactie 2 verkleining

Toen de generale synode van de Gereformeerde Kerken in 1936 verklaarde dat het lidmaatschap van de NSB onverenigbaar was met dat van de Gereformeerde Kerken, bedoelde men daarmee tevens ‘dat er naar het oordeel van de synode geen plaats is voor leden onzer Gereformeerde Kerken in organisaties die uitgaan van in het [deputaten-] rapport genoemde onschriftuurlijke dwalingen, als daar zijn het ‘leidersbeginsel’, de nationalistische totalitaire machtsstaat en van antimilitaristische verwerping van de oorlog in elke vorm’.

De Vereeniging en de kerk van Meppel…

De Gereformeerde Kerken waren over het algemeen dus niet verzot op de activistische leden van de Gereformeerde Vereeniging voor Daadwerkelijke Vredesactie. Op verscheidene plaatsen in het land werden kerkleden, die in de Vereeniging actief waren, zoveel mogelijk buiten het kerkenwerk gehouden. In oktober 1939 werd in de kerkenraad van Meppel bijvoorbeeld ‘in den brede’ gesproken over de dwalingen van één van de gemeenteleden, die ondanks alle waarschuwingen, de pacifistische principes van de CDU aanhing (de in 1925 opgerichte Christelijk Democratische Unie, een anti-militaristische politieke partij – ook getroffen door het NSB-besluit van de Synode van 1936): ’De voorzitter maant tot voorzichtigheid omdat br. X. zoo inconsequent is ten opzichte van zijn eigen denkbeelden en bovendien zelfs wel gecensureerd zou willen worden’.

Maar het was sommige Meppeler broeders niet ontgaan dat bij de antimilitaristen een koerswijziging op komst leek, onder drang van de dreigende oorlogsomstandigheden. Mogelijk zagen de aanhangers van de CDU hun dwalingen in en zou een strakke kerkelijke aanpak meer kwaad dan goed doen, zo dachten de Meppeler kerkenraadsleden. Maar het moest niet te gek worden! Want in maart 1940 had de betreffende broeder volgens de kerkenraad ‘volstrekt ontoelaatbare uitdrukkingen‘ gebruikt in een artikel van zijn hand in het Gereformeerd Vredesorgaan, het maandblad van de Gereformeerde Vereeniging voor Daadwerkelijke Vredesactie, dat trouwens vooral ook aanhangers had in de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband (de volgelingen van de in 1926 afgezette dr. J.G. Geelkerken). ‘De zaak was zeer ernstig en werd zó serieus genomen dat afhouding van het Heilig Avondmaal noodzakelijk was’.

Niet iedereen dacht echter dat de aanhang van de Vereeniging op zijn schreden terugkeerde. De oorlog dreigde, maar desondanks schreef oprichter en voorzitter Van Bruggen dat de moed hem soms wel eens in de schoenen zonk, maar dat hij tóch pal wilde staan: ‘Weet u wat mijn fout was? Ik dacht dat we marcheren moesten, net als vroeger. Maar nee, zo is het niet meer! Het bevel is thans te staan! Pal staan! Om die banier die we hebben omhoog te houden!’

Website Vredesactie Kop verkleining

De beslissing van de generale synode van 1936 bleef de broeders van de Vereeniging dwars zitten: welke ‘onschriftuurlijke dwalingen’ bedoelde de synode eigenlijk toen ze die beslissing nam? Dat werd in het besluit van die ‘meeste kerkelijke vergadering’ volgens hen namelijk niet aangegeven. Daarom moedigde het bestuur in 1939 de leden aan een bezwaarschrift naar de dat jaar weer bijeen komende generale synode te sturen; de zaak stond in de synode van Sneek op de agenda vanwege de vele bezwaren die tegen het besluit van 1936 waren ingediend. Het haalde echter niets uit. De broeders van de Vereeniging ‘werden ernstig vermaand zich te onderwerpen aan de kerkelijke vermaning en tucht en te leven naar de besluiten die de synode heeft genomen ten aanzien van de organisaties die op het standpunt staan van antimilitaristische verwerping van den oorlog in elken vorm’.

Kort daarop, in 1940, hield de Gereformeerde Vereeniging voor Daadwerkelijke Vredesactie stilletjes op te bestaan.

De Vereeniging en de Overheid.

Het spreekt vanzelf dat de Nederlandse geheime diensten graag op de hoogte bleven van de activiteiten van anarchistische subversieve elementen en acties. Ook de Gereformeerde Vereeniging voor Daadwerkelijke Vredesactie werd gescreend. Maar daarvoor hoefde de regering – in tegenstelling tot de talloze linkse anarchistische antimilitaristen – niet te vrezen, zo concludeerde men. In een geheim rapport van maart 1937 werd – onder het hoofd ‘Vereenigingen op godsdienstige grondslag’ het volgende over de Vereeniging bericht:

“GEREFORMEERDE VEREENIGING VOOR DAADWERKELIJKE VREDESACTIE.

Volledigheidshalve is deze vereeniging, die den oorlog uit christelijke overtuiging als zondig verwerpt hier opgenoemd. Zij heeft in geen enkel opzicht een radicaal of militant karakter en ziet in nationale ontwapening niet een doel, doch hoogstens een ’middel, waardoor de vereeniging en haar leden willen getuigen van waarlijk Christelijke beginselen in het verkeer der volkeren. Oprichter en voorzitter is H.L. van Bruggen (geboren 15.02.1900 te Amsterdam) te De Bilt. Het secretariaat is gevestigd bij O.W. de Graaf, Stationsplein 18 te Heerenveen. Penningmeester: D. Fokkema sr., Rozenhoflaan 25, Zutphen”.

__________

Enige literatuur:

Jochum de Graaf, ‘Een christen mag verloren posten verdedigen’, in  VU-magazine, 12e jaargang nr. 10, november 1983, p. 387-392.

Voorheen geheime rapporten van de Centrale Inlichtingendienst