Inleiding.
Naar aanleiding van de op handen zijnde verbouw van de Kruiskerk en de daarna volgende sluiting van de Goede Herderkerk te Nijkerk – waarover wij eerder berichtten – leek het ons goed de geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Nijkerk eens na te gaan.
Opwekkingsbeweging te Nijkerk (1749-1752).
In 1749 en volgende jaren vonden in Nijkerk op de Veluwe wonderlijke gebeurtenissen plaats. Op zondag 16 november dat jaar preekte in de Grote Kerk een van de beide plaatselijke predikanten, ds. Gerardus Kuypers (1722-1798), over de psalmwoorden: ‘Is er een hand vol koren in het land op de hoogte der bergen, de vrucht daarvan zal ruisen als de Libanon’ (Psalm 72 : 16).
Tijdens de preek barstte een aantal kerkgangers in tranen uit, ‘verstikt in hevig geween’, sommigen van hen konden na afloop van de dienst nauwelijks opstaan. Dat was het begin van nog veel meer gebeurtenissen in de kerk van Nijkerk en in het stadje zelf, die vaak aangeduid worden als ‘de Nijkerkse beroeringen’. In de tijd daarna vonden die verschijnselen nog veel vaker plaats. Soms beefden en schudden de aangedane kerkgangers met hun lichaam. Hoewel hinderlijk voor de kerkdienst (ze werden dan ook op dat moment even de kerk uit gezet om bij te komen) zagen de predikanten toch positieve tekenen in deze gebeurtenissen. Ze waren blij met de geestelijke opwekking, die tot meer belangstelling voor de kerk en de kerkdiensten leidden en de mensen ‘nader tot God brachten’. Andere in de kerk leidinggevende figuren moesten er echter niets van hebben en beschouwden ze als ‘zotheden’. Het gevolg van de opwekkingsbeweging in Nijkerk was dat ook in ander plaatsen in heel het land soortgelijke gebeurtenissen plaatsvonden.
Maar daar bleef het voor wat Nijkerk betreft niet bij. Ook veel later, in 1821, tijdens het predikantschap van B. Moorrees en J. Schoonderbeek vond een ‘opwekking’ plaats. Ze hadden voordien geen hoge hoed op over de ‘zeden van het volk in het algemeen’, als daar waren kopen en verkopen op de dag des Heeren, luidruchtige vreugde en dronkenschap; de straten waren vol van jongens en meisjes, niet om goed maar om kwaad te doen, te vloeken en zedeloze gezangen te zingen. Maar helaas, het ‘opgewekte kerkelijke leven bezat niet de kracht deze ongerechtigheden uit te bannen’. Maar ook toen de grootste ophef verdwenen was, ‘leefde in sommiger hart gelijksoortige emoties voort, aldaar bewaard als een kostbare schat’.
Conventikels (1820-1836).
In Nijkerk bestonden in het eerste kwart van de negentiende eeuw (als uitlopers van de eerdere ‘opwekkingen’) enkele grote en kleinere gezelschappen (conventikels, huisgodsdienstoefeningen) waar gesproken werd over de weg naar de Hemel en het godzalige leven. Ze werden bijna elke dag in de huizen maar ook in de kerk, daar soms door duizend personen, massaal bijgewoond. De beide predikanten schreven dat velen tot een innerlijke verandering kwamen en ‘een vurige begeerte kregen naar de verlossing door Jezus Christus’. Critici zagen deze gebeurtenissen met ongerustheid aan en vreesden een herhaling van de jaren rond 1750. Ook ditmaal bedaarde de religieuze opwinding echter.
In de jaren 1831 tot 1836 werkte in Nijkerk de hervormde catechiseermeester Frans van Coursel. Hij hield in Nijkerk op eigen houtje zogenaamde ‘oefeningen’, stichtelijke toespraken, dit niet tot vreugde van de hervormde kerkenraad, ook al liet men hem zijn gang gaan. In 1836 voegde Van Coursel zich echter bij de Afgescheidenen. In de loop van 1836 tot 1841 lieten nog twaalf anderen zich uitschrijven uit het lidmatenregister van de hervormde kerk om zich bij de Afgescheidenen te voegen.
De eerste Afgescheiden gemeente (1837-1840).
Op 12 december 1836 had ds. Hendrik de Cock (voorheen te Ulrum, en daar begonnen met de Afscheiding van de hervormde kerk) in Nijkerk gepreekt ten huize van de 28-jarige bezembinder Evert van Tongeren. Men hield niet van halve maatregelen: de bijeenkomst c.q. kerkdienst duurde van acht uur ‘s avonds tot half twee ’s nachts. Vanwege het houden van die vergadering, die door honderdvijftig mensen werd bijgewoond, werden Van Tongeren en De Cock beboet (het was op grond van een oude Franse wet namelijk verboden godsdienstige samenkomsten van meer dan twintig personen te houden), maar uiteindelijk sprak de rechtbank van Amsterdam hen in hoger beroep vrij. Ook later preekte Hendrik de Cock enkele keren in de gemeente Nijkerk, vaak beluisterd door honderden toehoorders. De Nijkerkse Afgescheidenen behoorden aanvankelijk bij de Afgescheiden gemeente van Bunschoten, waar de kerkenraad ook een ouderling ‘voor Nijkerk’ benoemd had.
Maar volgens de officiële gegevens werd in Nijkerk op 5 december 1837 een zelfstandige Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd. Het geringe aantal Afgescheidenen bleef echter stabiel en was te klein om een eigen kerkgebouw te kunnen stichten. De kerkdiensten werden daarom in de huizen gehouden. Kort daarvoor had een van de ‘Vaders der Afscheiding’, de predikant ds. A. Brummelkamp (1811-1888), op 5 november 1837 te Malestein bij Nijkerk de sacramenten bediend. Dáár en tóen werd volgens onderzoeker dr. C. Smits, de zelfstandige gemeente ‘Nijkerk, Putten en Voorthuizen’, toen eenentwintig zielen klein, geïnstitueerd. Smits houdt het op 5 november 1837 als de institueringsdatum, omdat die werd meegedeeld door Jacobus Beukers in zijn ‘Gedenkschrift’, daar hij die bijeenkomst zelf had bijgewoond. Beukers deelde in zijn geschrift namelijk ook mee dat op die datum de kerkenraad verkozen was en dat hij zelf op die dag in het ambt bevestigd was. Dr. H. Bavinck schreef in ‘De Vrije Kerk’ van 1883 een ‘lovende en dankbare’ boekbespreking over het geschrift, dat door de zoon van Beukers, burgemeester van Bunschoten, in het licht gegeven werd.
De Christelijke Afgescheidene Gemeente van Nijkerk had echter geen levenskracht genoeg om lang te blijven bestaan. Algemeen wordt aangenomen dat zij in 1840 uiteenviel, en dat de leden zich bij andere Afgescheiden gemeenten hebben aangesloten, zoals die te Putten, Bunschoten en Amersfoort; er is in de archieven nauwelijks iets over te vinden. Dat de Afgescheiden gemeente weinig aanhang vond zal onder meer te danken zijn aan het feit dat in Nijkerk orthodoxe predikanten werkzaam waren, onder wie de bekende ds. C.C. Callenbach (1803-1873), bijgenaamd de ‘Profeet van de Veluwe’.
De tweede Afgescheiden gemeente.
Maar de provinciale notulen van de Afgescheiden kerken in Utrecht en Noord-Holland van november 1843 melden dat de Afgescheidenen te Nijkerk, voor zover ze er nog waren, opnieuw een eigen gemeente wensten. De desbetreffende kerkelijke vergadering verwees hen naar de provinciale synode van Gelderland, maar in de notulen van die vergadering wordt daarover met geen woord gerept. Wel vermelden de notulen van de Afgescheiden Gemeente van Amersfoort (waartoe Nijkerk toen behoorde) in 1850 diezelfde wens (de kerkenraad van Amersfoort hád al twee van de leden uit Nijkerk als ouderling en diaken benoemd). In januari werden een paar besprekingen met enkele van de acht (!) Nijkerkse manslidmaten gehouden en op 6 maart 1850 gaf de classis toestemming een zelfstandige gemeente te organiseren, weliswaar voor de dienst des Woords gecombineerd met Amersfoort. Onder leiding van ds. S. van Velzen (een van der ‘Vaders der Afscheiding’) werd, ‘ergens tussen 6 maart en 2 mei 1850’ de gemeente nogmaals geïnstitueerd. Ook deze gemeente bleef klein en had zeker niet meer dan honderd leden; in 1877 werden zelfs maar veertig zielen opgegeven en in 1881 niet meer dan ruim zestig.
Wél had men een eigen kerkgebouwtje, want op 20 mei 1850 preekte ds. T.H. Uitterdijk (1806-1874) van Amersfoort in de ‘gereedgemaakte’ kerk. Het gebouwtje – een verbouwde woning – stond aan de Kruidsteeg. Dr. Smits vermoedt dat het huisje toebehoorde aan de Afgescheiden familie De Bruin, die ook in dat straatje woonde. Het gebouwtje werd beschreven als een woning met erf en tuin, groot 2 roeden en 90 ellen.
Bovendien werd de Afgescheiden gemeente op 11 augustus 1850 door de overheid erkend. De kerk telde toen vermoedelijk ongeveer dertig belijdende leden.
De twee predikanten.
In 1851 ontstonden moeilijkheden over de verkiezing van een ouderling. Van een gekozen ambtsdrager werd gezegd dat deze ‘wegens onbekwaamheid en wederrechtelijk bezit van een der kerkeboeken’ niet voor het ambt in aanmerking mocht komen. De vete zou nog jaren lang voortduren en liep uiteindelijk uit op censuur. Ds. W. Kapteyn (1819-1906), de eerste predikant van de nieuwe gemeente, heeft er in elk geval niet veel plezier aan beleefd. Deze predikant was van 1853 tot 1856 aan de gemeente van Nijkerk verbonden. Over zijn Nijkerkse tijd is verder niet veel bekend.
Ook de tweede en tevens laatste predikant van de ongetwijfeld hulpbehoevende gemeente kreeg te maken met ruzies. Dat was ds. J.P. van der Maas (1825-1889), die van 1867-1869 in Nijkerk stond. Van hem is geen foto bekend, maar wel, dat hij oorspronkelijk was opgeleid tot onderwijzer, en dat hij daarna theologie studeerde in Kampen, maar bleef ook nadat hij het predikantschap in de Afgescheiden Gemeenten had aanvaard, af en toe zijn oude métier uitoefenen als plaatsvervanger. Ook schreef hij veel. In Nijkerk kreeg ds. Van der Maas te maken met bezwaren tegen zijn prediking. De classis moest er zelfs aan te pas komen, maar ondertussen kreeg hij steun uit ongedachte hoek: eenentwintig mensen in Nijkerk, geen lidmaten van de Nijkerkse gemeente, maar kennelijk wel regelmatig in de kerk, betuigden hem steun om zijn leer en prediking. Van der Maas beloofde na de interventie van de classis ‘ongelukkig gekozene uitdrukkingen te vermijden’, maar omdat de spanning inmiddels prima te snijden was had hij het toen in Nijkerk wel gezien en vertrok spoorslags naar Beekbergen. Maar zelfs dát ging niet gemakkelijk omdat een paar kerkenraadsleden het attest niet wilden tekenen. Ook dát had weer een negatieve invloed op de gemeentelijke toestanden…
Op sterven na dood en opgeheven (1882).
Al vrijwel direct na het vertrek van ds. Van der Maas werd hier en daar voorgesteld de gemeente maar op te heffen. De geringe omvang, maar ook de voortdurende onenigheden zullen sommigen de keel uit gehangen hebben. Toen echter het gezaghebbende en invloedrijke gemeentelid E. van Korlaar zich aanbood om zo nu en dan als ‘oefenaar’ voor te gaan, maakten sommigen daartegen bezwaar. Van Korlaar bedankte toen voor de eer. Kerkenraden in de omgeving gaven Nijkerk het advies zich als Afgescheiden gemeente op te heffen en zich te voegen bij een genabuurde gemeente. Maar niets daarvan en de onenigheden gingen gewoon door: problemen rond een huwelijk, rond een boekhouder die geen lid van de gemeente was, enz. De classis kwam er weer eens bij en constateerde dat de gemeente op sterven na dood was. Toch vroeg de Nijkerkse kerkenraad aan gemeenten in de omgeving financiële hulp voor de bouw van een nieuwe kerk; die hulp werd uiteraard geweigerd. Uiteindelijk werd de gemeente van Nijkerk in maart 1881 onder classicaal opzicht geplaatst en op 2 februari 1882 werd besloten de gemeente op te heffen. Op 22 februari 1884 kocht de burgerlijke gemeente het kerkgebouwtje voor fl. 1.800. Omdat de Afgescheiden gemeente toen al niet meer bestond, traden de individuele kerkleden als verkopers op. Oók bijzonder. De ledenlijst telde nog slechts weinige leden. In veel gemeenten was de eerste tijd een moeizame periode. De ‘crisis der jeugd’ speelde tal van Afgescheiden gemeenten parten.
De Doleantie.
In Nijkerk groeide ondertussen de weerzin tegen de binnendringende vrijzinnigheid in de Nederlandsche Hervormde Kerk, die sinds 1816 een ‘Algemeen Reglement’ opgedrongen had gekregen, in de plaats van de aloude Dordtse Kerkenordening, in 1618-1619 opgesteld en aanvaard door de eerwaarde Synode van Dordrecht.
Op 6 april 1886 gaven 218 mannelijke en 166 vrouwelijke lidmaten van de Nijkerkse hervormde gemeente aan hun kerkenraad te kennen dat het hun ‘innige wensch en bede van hun hart is geworden dat ook gij, Eerwaarde Heeren en Broeders, in de kracht des Heeren, en door Zijne genade U gedrongen mogt voelen onze gemeente uit de banden der organisatie van 1816 los te maken, en haar uít den weg der ongehoorzaamheid aan Christus en Zijn Woord, ín den weg der gehoorzaamheid aan Hem te leiden’.
Maar nog dezelfde maand kwam ook een tégenverzoek bij de kerkenraad binnen, waarin 311 lidmaten verzochten toch vooral géén gehoor te geven aan de wens van de eerdergenoemde 384 adressanten. Want ze hadden de Nederlandse hervormde kerk lief, niet alleen omdat ze daarin geboren en gedoopt waren en daar belijdenis hadden afgelegd, ‘maar omdat door die kerk reeds zooveel zegen is verspreid’.
Al eerder, begin februari 1886, hadden enkele kerkelijke gemeenten in de omgeving, namelijk die van Kootwijk en Voorthuizen, het – wat men noemde –‘juk der synodale hiërarchie’ afgeschud en waren in Doleantie gegaan. En toen de Nijkerkse kerkenraad zijn goedkeuring uitspraak over het beroep dat de kerkenraad van Kootwijk had uitgebracht op kandidaat J.H. Houtzagers was de preses van de Nijkerkse kerkenraad, ds. J.J. Gobius du Sart, daar fel op tegen! Houtzagers had aan de Vrije Universiteit gestudeerd en dat zou in de hervormde kerk alleen maar op ellende uitdraaien; men kende Abraham Kuyper inmiddels goed genoeg. Maar desondanks nam een van Nijkerks predikanten, ds. G. Vlug, in Kootwijk deel aan de handoplegging van Houtzagers! Vlug vertrok in april naar Leiderdorp, waar hij enkele maanden later leiding gaf aan de Doleantie in dat dorp! Maar de Nijkerkse gemeenteleden bezochten de Grote Kerk massaal toen hij na zijn bevestiging in Leiderdorp tijdens de zogenaamde weekdiensten begin januari 1887 weer eens in zijn vroegere gemeente optrad.
Een dolerende gemeente (4 maart 1887).
En daar blééf het niet bij! De kerkenraad van Nijkerk had begin 1887 zijn oog laten vallen op ds. K. Fernhout van het Friese Tzum, als opvolger van ds. Vlug. Na afloop van een door-de-weekse dienst waar Fernhout had gepreekt, bracht de kerkenraad een beroep op hem uit. Van ds. Fernhout was bekend dat hij sympathiseerde met de ‘benauwde broederen’ (onder wie dr. A. Kuyper) in Amsterdam, met de Doleantie dus. In zijn beroepsbrief stond echter dat hij als predikant van Nijkerk gebonden was aan het ‘Algemeen Reglement’ van de Nederlandse Hervormde Kerk (waartegen de dolerenden te hoop liepen!). Dat was voor ds. Fernhout gerede aanleiding voor het beroep te bedanken. Daarom veranderde de kerkenraad die voorwaarde in de beroepsbrief gewoon even (overigens onder protest van de predikanten J.J. Gobius du Sart en W.F. Blüggel en van een tweetal ouderlingen). Hoewel ds. Fernhout opnieuw bedankte, was het voor de classis Harderwijk nu duidelijk genoeg dat de kerkenraad sympathiseerde met de Dolerenden! Vandaar dat de classis ingreep: de kerkenraadsleden, uitgezonderd de twee predikanten en de twee eerder genoemde ouderlingen, werden geschorst. De schorsing werd uitgesproken omdat men ‘een gegrond vermoeden had dat de kerkenraad zich zou willen afscheiden’. Ze kregen allemaal de officiële schorsingsbrief persoonlijk uitgereikt, maar geen van hen nam deze aan. Vervolgens namen de geschorste kerkenraadsleden onder leiding van de dolerende predikant van Voorthuizen, dr. mr. W. van den Bergh, het besluit om ‘het juk der synodale hiërarchie’ af te werpen. Nijkerk was in Doleantie.
Zo ontstond op 4 maart 1887 dus ook in Nijkerk een ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’. En het was meteen een flinke kerk: ze telde al snel duizend leden. Door deze gebeurtenissen was het zielental van de hervormde gemeente in 1890 met ongeveer een derde gedaald; ze telde toen nog ongeveer 4.600 zielen.
De gebeurtenissen hadden in Nijkerk grote gevolgen. Het werd nog onrustiger op het kerkelijke erf. Toen de dolerende predikant ds. Willem van den Bergh van Voorthuizen zondag 6 maart in de Grote Kerk van Nijkerk op de preekstoel stond, kreeg hij een steen naar zijn hoofd gegooid; ‘een groep volk drong onder geraas en getier het kerkgebouw binnen, over stoelen en banken klimmende tot aan het doophek, waar hun door eenige kerkvoogden de verdere voortgang belet werd. Onderwijl waren de burgemeester en ds. Gobius binnen het doophek gekomen en eisten dat ds. Van den Bergh de preekstoel zou verlaten, maar deze zeide dit niet te zullen doen anders dan op last van kerkvoogden’. Onder het zingen van het [toenmalige] volkslied ‘Wien Neêrlandsch bloed!‘ trokken nu velen, die in het rumoer de boventoon gevoerd hadden, naar buiten; anderen deden dit pas nadat door de kerkenraad was afgekondigd dat de Dordtse Kerkorde (…) weer tot geldigheid was gebracht’.
Er werden brochures geschreven; door de dolerende kerkernaad, maar ook door de beide hervormde predikanten die níet meegegaan waren met de Doleantie. Daarin probeerden ze ‘het kerkvolk’ achter hun ‘revolutionaire kerkenraad’ vandaan te trekken.
Een eigen schuurkerk (1887).
Maar hoe kon men herhaling van het rumoer voorkomen? De Grote Kerk op andere tijden ter beschikking stellen van hen die de dolerende kerkenraad níet wilden volgen? Op zondag de hervormde predikanten de beschikking over de kerk geven en zélf de weekbeurten verzorgen? Maar ook zó vreesde men tumult. ‘En daarom vond men het na lang wikken en wegen geraden, het gebruik van het kerkgebouw over te laten aan hen, die niet mee in doleantie gingen. Zoo verliet het getrouw gebleven deel der gemeente zijn wettige erve in afwachting, van wat later de rechter zou uitspreken’. Maar men ging direct aan de slag met de bouw van een noodkerk. Tot het gereedkomen daarvan huurde men het schoolgebouw voor de kerkdiensten en de catechisaties. In de eerste dienst in de school, op zondag 27 maart, ging ds. H.W. van Loon (1846-1916) van Amsterdam voor (daarvóor hervormd predikant te Meppel, maar sinds 1882 in Amsterdam en daar in 1886 dolerend geworden). Ook andere predikanten leidden er diensten en ouderlingen en catechiseermeesters verzorgden in de begintijd de catechisaties.
Ondertussen was het gelukt om voor ruim fl. 8.500 een stuk grond aan de Venestraat aan te kopen, waarin een groot huis met grote tuin (het huis werd als pastorie bestemd) met een schuur. De schuur werd met een sneltreinvaart omgebouwd tot houten noodkerk zodat daar al op zondag 7 augustus 1887 de eerste dienst gehouden kon worden. Later, in 1891 en 1892 werd óver de houten noodkerk heen een grote stenen kerk gebouwd, zodat de diensten in de noodkerk ondertussen gewoon door konden gaan!
Het verdere verloop.
De hervormde classis had intussen ‘gedaan wat des kerkeraads was’ en een nieuwe kerkenraad aangesteld; daarna waren nieuwe notabelen en kerkvoogden gekozen. De hervormde kerkvoogden sommeerden de dolerenden de kerkelijke goederen vóór 15 augustus 1887 aan hen over te dragen. Toen dat geweigerd werd besloot men naar de rechter in Zwolle te stappen. Men vroeg de rechter ‘schadevergoeding voor elke week die verlopen was sinds de dagvaarding, en bovendien bij in gebreke blijven om op de bepaalde tijd voor de rechter-commissaris te verschijnen of rekening te doen, waartoe zal kunnen worden gedwongen door inbeslagneming en verkoop zijner roerende en onroerende goederen, en zelfs door lijfsdwang’. De dolerenden hielden echter staande dat het in 1816 door de overheid in werking gestelde ‘Algemeen Reglement’ der Nederlandse Hervormde Kerk in Nijkerk nooit geldigheid had verkregen, omdat het volgens hen historisch vaststond dat de Dordtse Kerkorde door de Nijkerkse gemeente nooit was afgeschaft of buiten werking gesteld. Het mocht niet baten. De rechter wees de kerkelijke goederen toe aan de hervormde kerkenraad en de dolerenden werden verplicht alle goederen over te dragen aan de ‘wettige kerkeraad’.
Hoofdonderwijzer J. van der Waals, die de gebeurtenissen in de Doleantietijd uitvoerig te boek stelde, besluit zijn geschrift onder meer als volgt: ‘Zullen we nog uitvoerig ingaan op de troebelen dier dagen; op den smaad en de schimp dien achtenswaardige mannen te dragen hadden; op het lichamelijk letsel dan men gepoogd heeft hun aan te doen; op de samenscholingen bij avond; verwikkelingen van zoo ernstigen aard dat er cavalerie uit Amersfoort moest ontboden worden; dat er vonnissen zijn geveld en gevangenisstraf is toegepast op enkele rustverstoorders; verwikkelingen die voor den Burgemeester zelfs zúlk een onaangenaam verloop hadden dat hij zijn ontslag verzocht, waarop hij later is teruggekomen? We doen het niet. Het leed is, Gode zij dank, om ’s Heeren wil in lijdzaamheid gedragen. De tijd heeft de pijn der wonde gestild (…)’.
Langzaam maar zeker kon het kerkelijk leven haar normale loop hervinden.
De Kruiskerk aan de Venestraat (1890).
In 1890 begon men dus met de bouw van een grote nieuwe kerk, óver de houten noodkerk heen. Het bouwplan was van architect Lensink uit Arnhem. De bouw kostte fl. 28.890, en omdat de gemeente niet vele rijken en edelen telde was de financiering een groot probleem. Op allerlei wijze werd getracht de bouwkosten omlaag te krijgen. De kerk werd zonder galerijen gebouwd; deze werden rond 1910 aangebracht. Voor bijna fl. 4.000 werd van de Leeuwarder fa. Van Dam een orgel gekocht, dat van goede kwaliteit bleek. De eerste twintig jaar waren er problemen over de vraag of de kerk en het orgel nu wél of níet verzekerd moesten worden. Verzekeren was in gereformeerde nog niet algemeen aanvaard; daarmee liep men volgens sommigen God in de weg. Het gebouw bleef dus lange tijd onverzekerd. De kerk werd aanvankelijk verwarmd met stoven. Dat was niet bijzonder, want dat gebeurde in de meeste kerken. Het bezwaar daarvan was echter dat men door de walm van de gloeiende kooltjes nogal eens hoofdpijn kreeg en dat de kerk ‘dompig en benauwd’ werd, zodat men op veel plaatsen in het land het veel minder bezwaarlijke ‘Gloed’ ging gebruiken, gloeiende houtsnippers die in de stoven gedaan werden. Al gauw legde men echter zogenaamde kolomkachels aan, maar de warmtecapaciteit ervan was gering. In 1912 werd uiteindelijk een c.v.-installatie aangelegd.
De verlichting van de kerk gaf ook problemen. Aanvankelijk werden petroleumlampen gebruikt en daarna ging men over op gasverlichting. Maar dat ging niet zonder slag of stoot, want daar moesten de mensen in de gasfabriek op zondag voor aan het werk! Vandaar dat een damescomité in het eerste oorlogsjaar geld bijeenbracht voor de aanleg van elektrische verlichting.
Ook de zitplaatsenverhuring in de kerk gaf grote problemen. ‘Ernstige beroeringen in gemeente en kerkenraad’ waren daarvan het gevolg. In Nijkerk en op veel plaatsen elders in het land vroeg men zich namelijk af of door het systeem van plaatsenverhuur koophandel bedreven werd ten gunste van de rijken. ‘Van het huis des Heeren is een rovershol gemaakt’, zo klonk het her en der in het land wel eens. De kerkenraad vroeg advies aan Abraham Kuyper, die dat aan het eind van zijn leven nog gaf, maar wat aan de problemen geen einde maakte; want pas in 1944 werden alle plaatsen ‘vrij’.
In 1955 werd het kerkgebouw aan een grondige restauratie onderworpen, zodat de gemeente, die in aantal in die jaren overigens niet spectaculair groeide, weer toekomstbestendig kon worden geherbergd. De ledentallen tussen 1905 en 1946 waren als volgt:
1905 2600
1915 2600
1925 2500
1935 2555
1943 2646
1944 2689
1946 2758
De Vrijmaking (1945).
De Vrijmaking in Nijkerk, die op 12 september 1945 plaatsvond, kreeg nauwelijks aanhang. Twee jaar na de Vrijmaking, in 1947, telde die kerk slechts 72 leden. Twintig jaar later waren het er 105, en weer twintig jaar later, in 1987, telde de vrijgemaakte kerk 387 leden. Daarna zette een behoorlijke groei in, die de kerkenraad in 2006 aanleiding gaf de kerk te splitsen in Nijkerk Oost en -West. Beide kerken telden in 2007 samen ongeveer 1.100 leden.
De vrijgemaakten kerkten in het begin in een woonhuis aan de Wallerstraat, en vanaf 1946 tot 1983 in het gebouw ‘Volksheil’, dat hun eigendom was. Ook werd gekerkt in Hotel De Bontekoe, maar op 25 december 1983 kon uiteindelijk een eigen, nieuwe kerk aan de Jan Steenhof in gebruik genomen worden; het gebouw werd in 2007 ingrijpend verbouwd. Tijdens de verbouwing kerkten de vrijgemaakten in de gereformeerde Kruiskerk aan de Venestraat.
De tweede gereformeerde kerk (1967).
In de jaren ’60 zette in de Gereformeerde Kerk van Nijkerk een gestage, zij het langzame groei in. Vandaar dat op 16 mei 1967 een tweede kerkgebouw met 475 zitplaatsen in gebruik genomen werd. De kerk werd gebouwd aan het Willem-Alexanderplein. De kerkzaal werd boven diverse vergaderzalen gebouwd en geschikt voor allerlei andere activiteiten, het Trefpunt. De nieuwe kerk kreeg de naam Goede Herderkerk. De kerk aan de Venestraat heette in het vervolg Kruiskerk.
Meteen na de ingebruikneming kreeg de Goede Herderkerk al gasten: de Hervormde Kerkbode van de classis Harderwijk maakte met dankbaarheid melding van het feit dat de gereformeerde kerkenraad aan de hervormde kerkvoogdij toestemming had verleend gedurende de restauratie van het hervormde kerkgebouw gebruik te maken van de nieuwe Goede Herderkerk.
De Kruiskerk afgebrand (1975).
Bijna twintig jaar na de eerste restauratie van de Kruiskerk was in 1975 opnieuw een renovatie nodig: het liturigisch centrum en het dak moesten onder handen genomen worden. Op 30 juli 1975 voltrok zich een ramp: de Kruiskerk brandde tot de grond toe af! In enkele uren was de kerk totaal in de as gelegd. De verslagenheid in de gemeente was groot. De kerkdiensten konden gedurende de nieuwbouw gelukkig in de hervormde kerk worden gehouden.
Maar voor die nieuwbouw was veel geld nodig, ook al was het gebouw (gelukkig) verzekerd. Een rondgang door de gemeente bracht fl. 225.000 op en later nog eens fl. 100.000! De gemeenteleden werden in de gelegenheid gesteld hun wensen en ideeën over de nieuw te bouwen kerk naar voren te brengen. Met overweldigende meerderheid werd gekozen voor dezelfde plaats: de Venestraat. Ook stelde men prijs op een goed orgel. Nevenruimten waren ook van groot belang en de kerk zou voor bejaarden en gehandicapten goed toegankelijk moeten zijn.
De herbouwde Kruiskerk in gebruik genomen (1977).
Aan de hand van alle ingebrachte ideeën werd tenslotte Architectenbureau Hoogevest te Amersfoort opgedragen een voorlopig schetsplan te maken. Op 15 september 1976 werd het plan van ir. Wassink van dat bureau goedgekeurd en op 10 december werd met het werk begonnen. De eerste steenlegging vond plaats op 7 mei 1977: ‘In Uw kruis is onze vrede’, was de tekst. Ondertussen werd een klokkencommissie gevormd die gelden bijeenbracht voor drie luidklokken. In de klokken werden teksten aangebracht: ‘Juicht de Here, gij ganse aarde’, ‘Ga met een loflied zijn poorten binnen’ en ‘Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid’. Jeugdverenigingen zamelden geld in voor gebrandschilderd glas in het kruis dat in de achterwand aangebracht was. De plattegrond van de kerkzaal was gebouwd in de vorm van een kruis, zodat ook in dat opzicht de naam ‘Kruiskerk’ goed van pas bleef. Op 20 december 1977 kon de kerk officieel aan de kerkenraad worden overgedragen en ’s avonds vond de eerste officiële kerkdienst plaats. De kerk telde 850 zitplaatsen. Het prachtige nieuwe orgel werd in mei 1978 in de kerk geplaatst.
Het Conciliair Proces in Nijkerk.
Het Conciliair Proces (CP), waarvan het idee in 1983 ontstond, was een initiatief van de Wereldraad van Kerken, bedoeld om alle gelovigen, die bij één van de lidkerken waren aangesloten, wereldwijd met hetzelfde thema bezig te laten zijn. Afhankelijk van het werelddeel zouden andere accenten gelegd worden. In de praktijk sloeg het proces slechts hier en daar aan. In Nederland was de eerste Kerkendag, in het vroege najaar van 1989, het hoogtepunt. Wereldwijd was dat de oecumenische conferentie in Seoel, in 1990. De Raad van Kerken heeft na de Kerkendag stevige pogingen gedaan de belangstelling voor het proces levend te houden. Gezien de onderwerpen van bijeenkomsten in de plaatselijke gemeentes leek dat niet gelukt: spiritualiteit nam al gauw de plaats in van maatschappelijke geëngageerdheid.
Net als elders in het land werd ook in de Nijkerkse kerkelijke gemeente intensief aandacht besteed aan de drie CP-thema’s: vrede, gerechtigheid en heelheid van de schepping. De gereformeerde kerk van Nijkerk werd na verloop van tijd gevraagd mee te doen aan een onderzoek dat tot doel had de gang van zaken rond de kerkelijke betrokkenheid bij de thema’s rond het CP te evalueren. In het in 1992 gepubliceerde rapport Doorwerken werd daarvan door een onderzoeksteam van de Theologische Universiteit te Kampen (onder leiding van J.B.G. Jonkers) verslag gedaan; het onderzoek werd verricht op verzoek van de Generale Deputaten Kerkopbouw van de Gereformeerde Kerken.
De vraagstelling was of het CP haar draagvlak vond in de organisatiestructuur van de lokale kerkelijke gemeente; of het CP doorwerking vond in het kerkelijk leven van de gemeente, en of het CP daadwerkelijk maatschappelijke betrokkenheid stimuleerde. Het interessante, uitgebreide onderzoeksrapport besloot met de volgende slotsom: ‘Het CP heeft in Nijkerk en elders tot tal van activiteiten geleid. Zijn de doelstellingen gehaald? Los van de vraag of de doelstellingen altijd even helder waren en of het CP niet tevéél wilde met de drie grote thema’s vrede, gerechtigheid en heelheid van de schepping, kunnen we in Nijkerk constateren, dat het nog steeds wenselijk blijft, aandacht te vragen voor de diaconale en missionaire roeping van de kerk in de samenleving. Een duidelijk commitment van kerkleden lijkt nog ver weg. Het CP heeft een gewaardeerd steentje hiertoe bijgedragen. De zaak is echter niet met één conciliair beraad te klaren. De zaak van de missionair-diaconale gemeente vraagt om doorwerken, nu en in de toekomst; er aan doorwerken in de gemeente, teneinde te kunnen doorwerken in de samenleving, wereldwijd’.
Groei en krimp.
De kerk was sinds 1975 behoorlijk doorgegroeid. Telde de kerk in 1955 nog ruim 2800 leden, in 1995 waren het er bijna 3.750. Maar toen stabiliseerde het ledental zich tot 2005, waarna de krimp inzette, in vijf jaar tijd met zo’n driehonderd:
1955 2807
1965 3147
1975 3264
1985 3591
1995 3748
2005 3744
2010 3406
Ophef (2015).
Op zondag 18 januari 2015 liep een geplande oecumenische protestantse gebedsdienst in de Kruiskerk anders dan gepland. De gereformeerde kerkenraad maakte de voorafgaande week bezwaar tegen het spreken van ds. Edward van der Kaaij. Hij was predikant van de hervormde Vredeskerk, die ook aan de dienst deelnam. De predikant had eerder het historische bestaan van Jezus ontkend. Dat riep bij leden en kerkenraad van de Kruiskerk hevig verzet op, waarna ds. Van der Kaaij werd afgezegd, ook al viel dat niet mee in verband met de goede verhoudingen met de Hervormde Gemeente. Het uiteindelijke gevolg was dat ds. Van der Kaaij en zijn Vredeskerk uit elkaar gingen. Hij werd ‘vrijgesteld van zijn werkzaamheden, waaronder de verkondiging van het Woord in de Vredeskerkgemeente’. Dat liet de hervormde kerkenraad in maart 2015 weten.
Grote veranderingen (2014-2015).
Ondertussen werd na 2010 duidelijk dat de teruggang van het ledental zou doorzetten. Dit was dan ook de reden dat in 2014 besloten werd de Goede Herderkerk te zijner tijd af te stoten, maar eerst de Kruiskerk zeer grondig te renoveren, te vergroten en aan te passen aan de eisen van de tijd. De kerk aan de Venestraat zou zo worden ingericht dat het de belangrijke functie van de Goede Herderkerk als vergaderlocatie kon overnemen. ‘Zolang die aanpassing nog niet is uitgevoerd, blijft de Goede Herderkerk open. We doen oude schoenen niet weg voordat de nieuwe goed passen’, aldus de vice-voorzitter van de kerkenraad in juli 2014. Het gebouw werd ook door landelijke organisaties voor bijeenkomsten en vergaderingen benut. De Goede Herderkerk ligt namelijk vlak bij het station van Nijkerk.
De gemeenteleden werden in 2014 gevraagd ideeën te leveren over de aanpassing van de Kruiskerk. De kerkenraad stelde twee werkgroepen in. De ‘Werkgroep Toekomst’ werkte ideeën en plannen uit voor de Kruiskerk als de Goede Herderkerk zou zijn afgestoten, en de ‘Werkgroep Nieuwe Kruiskerk’ hield zich bezig met het ontwerp en de verbouw van de Kruiskerk.
Op zondag 8 februari 2015 na de ochtenddienst presenteerden de Werkgroepen een gezamenlijk plan. De presentatie werd in beide kerken gehouden.
Géén kerk in de Doornsteeg.
Eind 2014 was de kerkenraad trouwens benaderd met plannen die de burgerlijke gemeente had voor het gebied rond de Doornsteeg te Nijkerk: ‘Zou het een optie zijn om in het plan Doornsteeg een kerk te realiseren?’, zo was de vraag. De diaconie bezat in dat gebied een stuk grond, dat meegenomen kon worden in het plan. De consequentie was echter dat men dan beide bestaande kerkgebouwen zou moeten afstoten. De kerkenraad zag dat niet als een aantrekkelijk scenario. ‘Als gemeente nemen we een belangrijke positie in kerkelijk Nijkerk in, en ook onze Kruiskerk vervult daarin een prominente plaats. We zijn als gemeente van de Gereformeerde Kerk zeer gehecht aan de Kruiskerk en haar geschiedenis. We willen dit onderstrepen door de Kruiskerk aan te passen aan de eisen van deze tijd en de ontwikkeling van onze gemeente. De kerkenraad wilde alles op alles zetten om ‘als Gereformeerde Kerk een stempel te drukken op het leven en werken in Nijkerk en waar nodig en mogelijk zullen we meewerken aan een leefbaar, levendig, gezellig en actief centrum van Nijkerk waarin we een belangrijke rol zien weggelegd voor een nieuw verbouwde Kruiskerk’.
We vernamen dat de kerkenraad in november 2015 een besluit zal nemen over de gepresenteerde plannen om de Kruiskerk te verbouwen. Daarover zullen we t.z.t. berichten.
Enige literatuur:
G. Bruyn, Gedenken. De Vrijmaking van de Gereformeerde Kerk te Nijkerk op 12 september 1945, Nijkerk, 1985.
R.A. van Ginkel, Gedenkboekje ter gelegenheid van de herbouw van de door brand verwoeste Kruiskerk, Nijkerk, 1978.
C. Huisman, Geloof in beweging. Gerardus Kuypers, pastor en patriot tussen vroomheid en Verlichting, Zoetermeer, 1996.
J.B.G. Jonkers, Doorwerken. Een evaluatieonderzoek naar het conciliair proces in Nijkerk. Kampen, 1992.
A. Middelkoop, Gedenkt de vorige dagen. De Doleantie te Nijkerk na vijfentwintig jaar herdacht. Nijkerk, 1912.
C. Smits, De Afscheiding van 1834, Dordrecht 1980.
Verscheidene internet-websites.
© 2015, G.J. Kok, GereformeerdeKerken.info.