De emigratie vanuit Drenthe naar Drenthe (Michigan) en haar geschiedenis

Algemene Inleiding.

In de vier hieronder opgenomen verhalen wordt een beeld geschetst van de emigratie naar, de vestiging in, en de wording en geschiedenis van de Drentse nederzetting in Michigan.

De kaart uit 1912 van Zeeland Township kan bij de vier verhalen goede diensten bewijzen.

In het eerste verhaal schrijft Strabbing vooral over wat aan de vestiging in Drenthe voorafging. Het tweede verhaal, geschreven door Grietje Boone, beschrijft de wederwaardigheden met betrekking tot de reis van haar vader, Tamme van den Bosch. Ze was een zus van ds. Koene van den Bosch (1818-1897), die juist in 1847,  kort voor de emigratie van zijn vader Tamme, Christelijk Afgescheiden predikant was geworden in zijn eerste gemeente Elburg. In 1848 ging hij als predikant naar Apeldoorn en tenslotte werd hij in 1854 Christelijk Afgescheiden predikant in Noordeloos. Van daaruit emigreerde hij twee jaar later naar Noordeloos in Michigan, waar hij predikant van de ‘Reformed Church’ werd.

Het derde verhaal werd  geschreven door Henry Kremers en handelt veel meer over de gebeurtenissen in de nederzetting Drenthe zelf, waarover hij ook meer vertelt over de plaatselijke kerkelijke situatie in de begintijd. Tenslotte beschrijft ds. Adriaan Keizer in het vierde verhaal veel gedetailleerder wat zich in die gemeenschap op allerlei gebied afspeelde.

___

1. De ‘Ervaringen’ van Hermanus Strabbing.

Inleiding. Hermanus Strabbing emigreerde in de herfst van 1846 vanuit Drenthe in Nederland naar Amerika, vestigde zich het jaar daarop in Graafschap (Michigan) en woonde later in Sheboygan (Wisc.). In zijn ‘Ervaringen’ beschreef hij een waarheidsgetrouw en levendig beeld van wat emigratie en ‘settlement’ in die tijd betekenden. Het verhaal werd gepubliceerd in het Amerikaanse tijdschrift ‘De Grondwet’ van 14 november 1911.

Een replica van de Reformed Church in Graafschap, in de tijd dat Hermanus Strabbing zich daar in 1847 vestiugde.
Een replica van de Reformed Church in Graafschap, in de tijd dat Hermanus Strabbing zich daar in 1847 vestigde.

Mijn ervaringen.

Het was in het voorjaar van 1846, toen wij aan het aardappels planten waren, dat ik eerst van Amerika hoorde spreken. De Drenthsche Courant had het nieuws verspreid dat ds. Van Raalte spoedig daarheen zou vertrekken. Men wist niet, wat hij daar zou doen. Velen zeiden dat hij daar de heidenen het Evangelie zou verkondigen. Ik had nooit gehoord dat er uit onze omgeving naar Amerika waren vertrokken, wel uit Duitschland, maar die waren uit groote armoede teruggekeerd.

Op den 12den Augustus was er een markt te Zwolle en daar vertelde mij mijn neef, dat zijn broeder en zuster met Van Raalte naar Amerika gingen. Hij beklaagde hen bitterlijk, maar ik zweeg want ik wist niet wat te zeggen. Er waren gedachten in mij gaande die ik niet durfde uit te spreken. Niet lang daarna, in het laatst van September, was ook mijn oudste broer gereed om te vertrekken. En hij drong er ook mij toe aan om mee te gaan, er aan toevoegende: ‘Als ik nog zoo jong was als gij, zou ik in Amerika nog wel wat kunnen worden’. Maar ik had geen licht in de zaak en kon daarom niet dadelijk beslissen. Doch ik zócht licht en vond het daar, waar in alle dingen licht te vinden is, namelijk in het gebed. Het duurde wel een langen tijd, maar het werd mij steeds duidelijker, dat de vinger Gods ook mij daarhenen wees.

Het was op den 7den januari 1847 dat ik ten vollen besloten was om naar Amerika te vertrekken. Ik had mij weer verhuurd als knecht bij boer Riddering, waar ik reeds vier jaar gediend had, maar onder voorwaarde dat ik vrij zou zijn als ik besloot naar Amerika te gaan. Vrouw Riddering was blij, toen ik haar mijn besluit te kennen gaf, want, zeide zij: ‘Wij gaan er ook heen na eenige maanden’. Zij raadde mij dat ik dadelijk mijne vrienden en huisgenooten met mijn besluit moest bekend maken. Dat deed ik dan ook. Ik ging dienzelfden avond nog naar moeders huis waar ook twee van mijn broers aanwezig waren. En daar begon een strijd waar ik niet op gerekend had. Zij waren er zeer op tegen dat ik zou vertrekken. Ja, hunne harten waren ontstoken. Maar toen ik hen vertelde hoe ik tot deze overtuiging gekomen was, en met elkander gezongen te hebben Psalm 25:2, opgevolgd door gebed, was de tegenstand geheel ten einde. Van dat oogenblik af aan erkenden zij dat er een hoogere hand in was, die zij niet konden of wilden keeren.

Het was op den 27sten Maart dat wij van huis vertrokken. Mijn broeder Hendrikus was ook besloten mee te gaan. Op de Zuiderzee was de vaart schoon, maar op het Haarlemmermeer hadden wij een geweldige storm, zoodat bijna allen ziek waren. Toen wij in Rotterdam kwamen, was het schip nog niet geladen en wij moesten verscheidene dagen wachten. Op den 13 den April voeren wij af naar New York en arriveerden aldaar op den 21 sten Mei, na een voorspoedige reis.

In New York bleven wij niet lang, maar gingen per stoomboot naar Albany en Troy, alwaar wij overgezet werden op de kanaalboot. Dat was niet naar onze smaak, want het was daar bekrompen en nauw. Wij hadden bijna geen plaats om te zitten. Aan nederliggen, om te rusten of te slapen, was niet te denken. En of wij daar al tegen protesteerden, ’t hielp ons niet. Zij gaven voor dat zij ons niet verstonden en wij moesten maar tevreden zijn.

Te Buffalo werd het beter. Daar werden wij weer overgezet op een stoomboot die ons voor de haven van Black Lake [in het noorden van Michigan] bracht, juist een maand nadat wij in New York waren aangekomen. Eenigen van ons gezelschap, waaronder ook Hindrikus Stokking en K. Hundeman, verlieten zoo spoedig mogelijk de boot en liepen langs het strand, en kwamen nog dienzelfden avond aan bij onze neef Egbert  Frederiks, die in een klein blokhuisje woonde, in de nabijheid waar nu Bush Lane pianofabriek staat.

Hier vertoefden wij eenige dagen. Maar wij waren gekomen om te werken, want daar moest het van komen zoals wij wel wisten. Bij een zekere godsdienstoefening onder de boomen zeide ds. Van Raalte: ‘Jongens en meisjes, straks komt de winter en er is hier niet veel te verdienen. Ik rade u aan om achter Kalamazoo te gaan waar er dit jaar een groote oogst is en veel werk’. Wij wachtten niet lang om die raad aan te nemen. In ons gezelschap waren onder anderen, Hilligje Poppen, Geesje Kropschot, Evert Zagers, Willem Kremers en Hendrikus Kuipers.

Op den 10den Juli gingen wij op reis. Het was geen gemakkelijk pad – overal door het dichte bosch. Aan den avond van den eersten dag kwamen wij te Allegan en bleven dien nacht bij Willem Smid. Wij hadden cornmeal pudding voor supper, sliepen op de vloer en johnny cake [kleine gefrituurde broodjes van soda-deeg] als ontbijt en waren blij dat onze snoeren in zulke liefelijke plaatsen gevallen waren.

Den volgenden dag kwamen wij op onze bestemming op de Dry Prairie, eenige mijlen achter Kalamazoo. Wij kregen al spoedig werk, wij verdienden goed geld en genoten beste boarding. Dit laatste was zóo uitstekend dat wij onder elkander zeiden: ‘Dat kunnen die menschen nooit zoo uithouden’. Ons werk scheen hun ook naar den zin te zijn, want toen de oogst voorbij was, verlangden zij dat wij zouden blijven. Op den Zondag kwamen wij bijeen in een kamer, ons daartoe met blijdschap afgestaan. Evert Zagers was gewoon die vergaderingen te leiden en werd al spoedig door de boeren onderscheiden als de ‘priest’.

Maar hoe gezegend ook de zomer werd doorgebracht, wij kregen verlangen om zoo spoedig mogelijk naar de Kolonie [Holland] terug te keeren. En dat deden wij allen, de eene wat vroeger dan de andere wat later. Toen wij daar aankwamen vonden wij veel ziekte en waren gedurende de nazomer velen gestorven, zoodat de anders blijde ontmoeting met droefheid gepaard ging en de toekomst donker scheen. Een zeker huisgezin met name Hofmeijer, bestaande uit vijf personen, was geheel uitgestorven. ’t Waren ontmoedigende en beproevende tijden, maar de Heere hield  staande en gaf de noodige lust en moed en kracht, om elkander te helpen en te blijven vertrouwen dat Hij, die ons zoover had geleid en ondersteund, het verder zou welmaken, ook onder verlies en beproeving.

In den winter van 1848 hebben wij, bijgestaan door onze neven Frederiks en Kuipers, de 8ste Straat van Holland City  uitgehakt – een halve mijl lengte (…). Op den 20sten April stierf onze broeder Jan Strabbing, toen gehuwd met de weduwe Hidding, later mrs. Hekhuis. In diezelfde maand bouwden bij ons blokhuis in Graafschap (section 7, Fillmore), waar wij later het grootste deel van ons leven doorbrachten in het genot van de vele blijken van Gods gunst en trouw. Er zouden vele bladzijden gevuld kunnen worden met de wondervolle ondervindingen aldaar opgedaan, hoe de Heere leidde, uit nooden verloste en gebeden verhoorde. Maar onze ondervindingen zijn ook al de ondervindingen van velen met ons en daarom zwijgen wij liever, echter niet nalatende onzen hemelschen Vader voor Zijn trouwe zorg en leidende liefde, genoten op al den weg, dankende te aanbidden.

___

2. Het verhaal van de reis naar en de aankomst in Drenthe (Michigan) van Tamme van den Bosch, door Grietje Boone.

Inleiding. De schrijfster, Grietje, dochter van Tamme van den Bosch uit Havelte, die later in Witten (Dr.) woonde, kwam tegen de zomer van 1848 in de Nederlandse nederzetting in Michigan aan. Haar verhaal ‘Reis en Aankomst van Tamme van den Bosch’, geschreven in 1910, verscheen in ‘De Grondwet’ van 27 februari 1912. Ze trouwde met Jan Hendrik Boone en woonde bijna haar hele leven in of nabij Groningen (Michigan) en stierf in 1916 in Zeeland (Michigan).

Grafsteen van Grietje Boone, die als meisje met haar ouders in Drenthe (Michigan) aan.
Grafsteen van Grietje Boone, die als meisje met haar ouders in Drenthe (Michigan) aankwam, maar bijna haar hele leven in Groningen (Michigan) woonde. Ze stierf in Zeeland (Michigan)

Reis en Aankomst van Tamme van den Bosch.

Er werd in dien tijd, na de vervolgingen [van de Afgescheidenen], veel over Amerika gesproken en in onze omgeving waren er dan ook verscheidene huishoudingen, die ook naar Amerika wilden. Drie zoons van Tamme van den Bosch wilden ook gaarne mede en vader zeide tot moeder: ‘Dan moeten wij ook mede; daar is de godsdienst vrij en dat is het toch wat wij begeeren’. ‘Ja’, zeide moeder, ‘maar ik kan er nog niet toe overgaan, want een van onze kinderen kan niet mee en om die achter te laten, dat is wat’. Vader en moeder hadden negen kinderen, waarvan ds. Koene van den Bosch de oudste was en die kon niet meegaan.

Het was dan alles klaar op moeder na. Op zekeren morgen zei moeder bij het opstaan: ‘Vader, ik ben nu gereed om naar Amerika te gaan’. ‘Wel’, zei vader, ‘Hoe is dat toch?’ Moeder antwoordde: ‘Ik heb den  Heere gebeden, dat Hij mij los mocht maken, als het Zijn wil was dat wij naar Amerika moesten en Hij heeft mij los gemaakt en mijn gebed verhoord; ik ben gereed’.

Als ik mij wel herinner was dat in de maand Maart 1848 en in den 1sten Mei waren wij klaar om met verscheidene huisgezinnen op reis te gaan. Deze waren: A.J. Hillebrands, Berend Kamps, Evert Evers, Diekema, Schepers, Roelof ten Hake, H. Vredevelt, H. Pijl, Berend Jan Poes, E. Eding en de weduwe Essing. Wij verlieten ons vaderland om den godsdienst en verder ook voor het welzijn van de kinderen. Wij waren het eenige huisgezin op het dorp Witten bij Assen dat tot de Afgescheidenen behoorde. De buren brachten ons en ons goed naar de boot, en o! wat was dat afscheid hard, ik zal het nooit vergeten.

Wij hebben een tamelijk goede reis gehad. De naam van ons schip was ‘Scandica’ en wij zijn 35 dagen op zee geweest. Eens hebben wij nog een flinken storm gehad, zoodat de luiken des avonds alle gesloten werden. Gedurende de reis zijn er drie kinderen op het schip gestorven.

Ons voornemen was om naar Zeeland (Michigan) te gaan en toen wij aldaar aankwamen, verleende Jan Steketee ons onderdak, totdat vader een huis gebouwd had. Vader was slager en kocht nu en dan een koe of os, die hij slachtte en dan bij het pond verkocht; ook verkocht hij meel. Vader hield dat een of twee jaar vol, gedurende welken tijd wij het goed hadden en daarna kocht hij land in section 13 voor zichzelf en zijn drie zoons, die vader hielpen met het omkappen van de bomen.

In het eerste jaar van ons verblijf op de farm kwam er niet veel van het planten en wát er geplant was werd opgegeten door de coons en ander wild gedierte.

In het tweede jaar plantten wij vrij wat koren en dat stond heel goed, doch in het najaar begonnen wij allen aan de koorts te lijden.

Ds. Cornelius van der Meulen in ambtsgewaad, hier in Middelburg, waar hij voor zijn emigratie predikant was.
Ds. Cornelius van der Meulen (1800-1876) in ambtsgewaad, hier in Middelburg, waar hij voor zijn emigratie predikant was.

Ds. Cornelius van der Meulen kwam gedurig bij ons; hij was onze dokter, dominee en vader. Ik zal nooit vergeten hoe goed hij voor ons was. Eens kwam hij bij ons, terwijl wij allen ziek te bed lagen. Daar wij erge dorst hadden, vroegen wij hem om ons wat water te geven. Hij zei: ‘Dit water is zoo lauw dat ik naar de bron zal gaan om frisch water te halen’. Toen hij terug kwam zei hij: ‘Dat ziet er niet mooi uit, het koren is rijp en allen zijn ziek’. Maar de Heere maakte het nog weer wel; vader werd beter en ging het koren van de stronken plukken en bracht het daarna in een zak naar huis en wij kinderen dopten het dan af, zoodat wij nu koren hadden voor brood en wij varken konden mesten. Den Heere komt lof en dank er voor toe, dat Hij het zoo wel gemaakt heeft tot op dit oogenblik toe.

___

3. Het ontstaan van Drenthe (Michigan), door Henry Kremers.

Inleiding: De schrijver, arts, geboren in 1850 en zoon van Willem Kremers bracht zijn jeugd door in Drenthe (Michigan) en was heel goed op de hoogte met die gemeenschap. Zijn vader emigreerde in de herfst van 1846 vanuit Drenthe naar Michigan aan boord van de Isabella Bath. Hij was in 1847 een van de stichters van Drenthe (Michigan).

De schrijver van dit verhaal, Henry Kremers.
De schrijver van dit verhaal, Henry Kremers.

Herinneringen aan het begin van Drenthe (Michigan).

Verzocht zijnde door de heer G. van Schelven om een weinig mede te deelen van het begin van Drenthe, kan ik niet weigeren aan dit verzoek te voldoen. En hoewel een deel van hetgeen ik zal schrijven mij door anderen is meegedeeld, zoo is het nochtans waarheid.

Mijn vader, Willem Kremers, geboren in 1820 te Noord Barge, gemeente Emmen, Nederland, verhuisde naar Amerika in 1846 en kwam den 7den December 1846 te New York aan. De reis, die met een zeilschip gemaakt werd, duurde 63 dagen – een zeer vange en moeielijke reis. In dit gezelschap waren Jan Rabbers, Jan Kolvoord en anderen, wier namen ik nu niet meer kan herinneren. Ds. Van Raalte en zijn gezelschap waren hen een weinig vooruit. Men ging van New York per boot naar Albany en kwam daar in kennis met oud-Hollanders – dr. Isaac N. Wyckoff  en anderen, die hen zeer behulpzaam waren en met goeden raad bijstonden.

Ds. Isaac Newton Wyckoff, een steun en toeverlaat voor veel emigranten uit Nederland.
Ds. Isaac Newton Wyckoff, een steun en toeverlaat voor veel Nederlandse emigranten.

Dit gezelschap had het geluk dat ze in den winter reisden, en alzoo de reis met die ellendige kanaalboten ontkwamen, want het kanaal van Albany naar Buffalo was bevroren. Men reisde met den spoorweg naar Buffalo en daar vond men werk. Met zeer hard werk verdiende men 50 cents per dag, met hout te hakken.

Ds. Van Raalte was toen al in Michigan en had de plaats reeds uitgekozen om een Hollandse Kolonie te planten. Hij schreef dringende brieven dat allen die de reis konden maken, zoo spoedig mogelijk naar Michigan moesten komen. Jan Rabbers, mijn vader en enige anderen hadden reeds in Nederland kennis met ds. Van Raalte gemaakt, en waren zeer begerig om te gaan.

Met negen man (geen vrouwspersonen) ondernamen zij de reis naar Michigan. Men besloot om 300 mijlen door Canada te voet af te leggen en alles wat ze bezaten op de rug mee te dragen. Hun bezittingen waren dan ook niet groot, en met zeer weinig geld in de zak, begonnen zij deze moeielijke reis. Maar het viel niet mee. Met veel sneeuw, harde vorst, en veelal slechte wegen was de voortgang traag en vervelend. Men huurde ten laatste een bobslede en verkortte alzo de reis. Men arriveerde allen in goede gezondheid in Detroit, na met levensgevaar over de Detroit-rivier gepasseerd te zijn.

Theodore Romeyn.
Theodore Romeyn.

Men had brieven aan de heer Theodore Romeyn, een oud-Hollander, die hen logies bezorgde, en hen den volgenden dag aan het station bracht. Men ging per spoorweg naar Kalamazoo, met wat nu genoemd wordt de Michigan Central. De spoorweg was nieuw en de reis duurde de gehele dag – 12 uren. De trein liep dan ook zeer langzaam. Als het ‘up grade’ ging, verliet men den spoorwagon en liep te voet mede daar men het zitten moede werd. Ik deel dit mede om aan te toonen wat een vooruitgang er in die 60 jaren gemaakt is. Den volgenden dag reisde men per slede naar Allegan alwaar Judge Kellogg allen in zijn huis nam en hen in zijne woning op de vloer van den keuken liet slapen.

Rechter Kellogg.
Rechter Kellogg.

Er was niets in de de geheele Kolonie [Holland] dan een paar huizen in Fillmore Township, en wel die van mr. Isaac Fairbanks, een agent

Isaac Fairbanks
Isaac Fairbanks

van het gouvernement, en die van George N. Smith, een zendeling onder de Indianen.

Zendeling George Amith.
Zendeling George Smith.

Er was ook een blokkerk, gebouwd voor de Indianen. Mijn vader was nieuwsgierig om de godsdienst onder de Indianen eens bij te woonen. In weerwil van het feit dat het gehoor bestond uit slechts een enkele Indiaan, preekte reverend Smith, die in het Indiaansch sprak, alsof er een goed gehoor was. In den namiddag preekte ds. Van Raalte voor de weinige Hollanders.

Kort na aankomst van mijn vader en zijn gezelschap, begon men wegen te maken door de dichte bosschen. Allen hielpen. Het werk werd gratis verricht. Later bouwden ze een cedar-loggenhuis voor dr. Van Raalte. Men droeg de loggen uit het moeras en maakte ze vierkant. Daarna werden ze op elkander gelegd en aan de hoeken verbonden. Bijna alle boerenwoningen waren in het begin uit loggen gebouwd, maar de loggen werden niet vierkant gemaakt.

De eerste werkstaking (strike) kwam hier voor, toen men op zekeren morgen, bij het bouwen van het huis voor den dominee, het werk neerlegde. Met mooi praten echter gelukte het Van Raalte de meesten er toe te bewegen het werk weer op nieuw op te vatten en het huis te voltooien.

Met het begin van het voorjaar kon er niets binnengebracht worden. Black Lake was vol ijs en het was niet mogelijk om van Allegan iets in te brengen. Er waren geen bruggen en alles was vol water. Men had dan ook niets te eten dan corn. Dit kon niet gemalen worden, want er was geen molen. Men kookte het daarom den geheelen dag om het zacht te krijgen. Gedurende ca. zes weken had men bijna geen ander voedsel dan corn. Met het inzetten van goed weer vertrok mijn vader naar Kalamazoo en werkte daar een jaar lang voor de boeren.

Drenthe of Staphorst…?

In het voorjaar van 1848 kwamen er weer verscheidene Drenthers uit Nederland naar Amerika over, en vestigden zich hier, en vader voegde zich bij dit bekende volk. Men koos goed land uit, tien mijlen ten oosten van Holland gelegen. Ik zal de namen van eenigen van die eerste beginners opnoemen: de familie Opholt [Op ‘t Holt], Wiggers, Neijenhuis, Ensink, Lanning, Riddering, Lubbers, Hunderman en Kamps. Deze Drenthen zetten zich in het oostelijke deel, en de anderen, uit de provincie Overijssel in Nederland afkomstig, namen het westelijke gedeelte in bezit. Hier vond men de familiën Hulst, Van Spijker, Boer, Seinen, Dazeman en anderen. Deze [Overijsselaars], of sommigen ervan, waren niet tevreden met de naam Drenthe, maar kozen de naam Staphorst. Mr. Jan Hulst was de kampioen van dit gedeelte en had aan een boom op zijn farm een plank vastgespijkerd waarop het volgende opschrift voorkwam: ‘Hier begint Staphorst’. De oude grootvader Hunderman streed hard voor Drenthe, en eindelijk koos men die naam.

Van die eerste settlers hadden de meesten weinig of geen geld. De familiën Lanning, Riddering en Lubbers waren misschien de uitzondering. Lanning kocht 640 acres aan land; de weduwe Riddering kocht eveneens 640 acres. Deze verschaften werk aan anderen, mijn vader niet uitgezonderd. Mij is dikwijls verteld, dat ze ook geld uitleenden op weinig of securiteit, en vaak het geleende niet terug kregen. Maar men deed nog al veel voor elkander en ik heb hun of hunne kinderen nooit horen klagen over het uitgeleende en niet terugbetaalde geld.

Dit oosten (de Drenthen) en westen (die uit Overijssel) werden in Drenthe georganiseerd tot ééne Gereformeerde Gemeente, welke bediend werd door de leeraars van de omliggende gemeenten, Ypma [van Vriesland], Van der Meulen [van Zeeland], Bolks (1),

Ds. S. Bolks (1814-1894).
Ds. S. Bolks (1814-1894) preekte in de vacante periode regelmatig in Drenthe.

Van Raalte, en anderen. Ook door ds. Budding (2), die sommige dagen onder hen doorbracht, en op den zondag voor hen predikte. Er wordt nogal veel verteld van deze wonderlijke man, zijne buitengewone preekgaven en scherpe menschenkennis en ook van zijne ‘notions’-kuren, zou ik zeggen; bijvoorbeeld, het volk zou zitten te wachten in de kerk, maar geen Budding daagde er op. Gelogeerd bij mijn vader meldde de kerkenraad zich daar aan, om te zien waarom hij (Budding) niet kwam. Deze kregen dan ten antwoord dat de Geest niet gewillig was. Met lang praten bewoog men hem er toch eindelijk toe om op te treden.

Maar, men wilde een éigen leeraar hebben! Het gezelschap van het westen was bekend met een zekere ds. Roelof H. Smit (1815-1886) van Rouveen in Nederland. Deze werd beroepen en gaf gehoord aan de roeping. De dominee was een goed en vreedzaam man, maar had niet de gelegenheid gehad om lang op school te zijn, en beviel het oosten [de van oorsprong Nederlandse ‘Drenthen’] niet, met het gevolg, dat men in de grootste moeite kwam. En, nog al eigenaardig van ons Hollandsch volk, werden ze zeer verbitterd op elkander, en de gemeenten scheurde in tweeën!

Ds. R.H. Smit (1815-1886).
Ds. R.H. Smit (1815-1886).

Het westen [‘de Overijsselaars’] sloot zich aan bij de ‘United Presbyterian Church’ en werd hierna  genoemd de Schotse Gemeente. Het oosten – de ‘Drenthen’ – bleef bij de Gereformeerde Kerken, en was zonder leeraar tot 1861 toen kandidaat Roelof Pieters hun beroep aannam.

Ds. Smit bleef leeraar van de Schotse Gemeente tot aan zijn dood in 1886. Velen van zijne aanhangers hadden hem verlaten en zich gevoegd bij de Afgescheidene Gemeente te Vriesland. Later, met de Afscheiding van 1882 (3), ging de Gereformeerde Gemeente over tot de Afgescheidene Kerk en de Afgescheidene Gemeente te Vriesland brak op, en de meeste inwoners van Drenthe werden opnieuw vereenigd in één gemeente, en is nu een sterk bloeiende gemeente van de Christelijke Gereformeerde Kerk, de ‘Christian Reformed Church’.

Die scheuring tusschen het westen en het oosten, verwekte zulk eene verwijdering, dat ze zeer weinig gemeenschap met elkaar hielden. Men hield ieder zijn eigen (Hollandsche) scholen er op na, men had ieder zijn eigen kerkhof, en ik herinner me nog dat een van de Afgescheidenen verzocht om een begraafplaats op het kerkhof der Gereformeerde gemeente, omdat zij het beste kerkhof hadden. Dit werd geweigerd en hij kreeg bovendien ten antwoord: ‘Gíj wilt niet bij ons zijn in het léven, en wíj weigeren u te hebben als gij dóod zijt’. Dit was echter het antwoord van één individu. Toch, de tegenstand was zoo groot, dat het geweigerd werd.

De publieke school echter kon men níet scheiden, en hier moest men met elkander in aanraking komen. Dit hielp dan ook om meer verdraagzaam te worden, en na een zestig jaren is dit alles vergeten en het volk verenigd.

Aantekeningen van de redactie van ‘GereformeerdeKerken.info’:

Ds. Bolks op latere leeftijd.
Ds. Bolks op latere leeftijd.

(1) Ds. Seine Bolks (geboren in Den Ham in 1814 en overleden in Orange-City, Iowa in  1894) was vanaf 1841 predikant van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Hellendoorn en emigreerde in 1847 met ruim tweehonderd volgelingen van zijn gemeente in Hellendoorn naar Amerika. Hij had brochures over Landverhuizing gelezen, onder meer die van ds. Van Raalte en ds. Brummelkamp. Door de armoede in zijn Hellendoornse gemeente en ook door het ontbreken van godsdienstvrijheid besloot hij te emigreren. In augustus 1847 vertrokken ze  via Rotterdam en Southampton in Engeland naar New York. In het voorjaar van 1848 arriveerden ze in de nederzetting Holland (Michigan), in 1847 gesticht door ds. A.C. van Raalte. Bolks kende Van Raalte nog van Ommen, en ze lagen elkaar niet erg, zodat Bolks al na een paar dagen een eigen nederzetting stichtte, aanvankelijk (natuurlijk) Hellendoorn genoemd. De meesten van zijn gemeenteleden gingen met hem mee. De naam Hellendoorn werd een jaar later veranderd in Overisel.

Al binnen een paar jaar, in 1851, werd hij door ds. Van Raalte en door zijn eigen gemeenteleden gedwongen te vertrekken. Hij had het met een andere vrouw aangelegd. Hij vertrok met zijn gezin naar Chicago, waar hij hulp bood aan nieuwe landverhuizers, die zich vooral in Michigan wilden vestigen. Hij bleef geen ambteloos burger: na zijn vertrek uit Chicago werd hij predikant in achtereenvolgens Milwaukee, Zeeland en Grand Haven, in de zijn thuisstaat, Michigan. Hij verwierf  alom respect en waardering voor zijn werk.

Tijdens zijn predikantschap in Grand Haven verongelukten drie van zijn kinderen tijdens de reis naar Overisel (Michigan), waar zijn moeder en zijn broer en zus zich inmiddels gevestigd hadden: in de buurt van Port Sheldon sloeg zijn paard op hol, waardoor het gezin te water raakte; alleen zijn vrouw en hijzelf overleefden het. Over dat verlies is hij nooit heen gekomen. Op latere leeftijd werd hij predikant in de staat Iowa, in Orange City, waar hij op tachtigjarige leeftijd stierf. Hij vertrok op latere leeftijd naar Orange City in Iowa, waar hij in 1894 op 80-jarige leeftijd overleed. Zijn dankbare gemeente schonk hem een monumentaal graf op het daar aanwezige kerkhof.

Ds. Bolks werd in Orange City 9Iowa), zijn laatste gemeente, begraven (1894).
Ds. Bolks werd in Orange City (Iowa), begraven (1894).

(2) Ds. H.J. Budding (1810-1870) was aanvankelijk hervormd predikant in Biggekerke sinds 1834. Twee jaar later voegde hij zich daar bij de Afscheiding en was sinds 1837 predikant van de gezamenlijke Afgescheiden Gemeenten in Zeeland (t.w. Axel-Terneuzen, Baarland, Biggekerke, Borssele, Goes, Groede, Heinkenszand, Kapelle, Krabbendijke, Kruiningen, Middelburg, Nieuwdorp, Nieuwerkerk, Oud-Vossemeer, Sint Jan ten Heere, Sint Philipsland en Tholen). Hij voegde zich in 1842 bij de zgn. Oud Gereformeerde Gemeenten en keerde twee jaar later tot de Christelijke Afgescheiden Gemeenten terug, om in Groningen als predikant aan het werk te gaan.

Ds. H.J. Budding (1810-1870) verbleef van 1848 tot 1851 in Michigan.
Ds. H.J. Budding (1810-1870) verbleef van 1848 tot 1851 in Michigan.

Daar raakte hij door allerlei verwikkelingen buiten bediening en vertrok in 1848 naar Amerika. In 1851 was hij al weer terug in Nederland, waar hij op eigen gezag predikant in Gorinchem werd, en nog datzelfde jaar overging naar de ‘Oud-Gereformeerde Gemeente’ te Goes (later Vrije Evangelische Gemeente genoemd). Hem is ondanks de moeilijkheden die hij op veel plaatsen ondervond, nooit de bevoegdheid tot de ambtsbediening als predikant ontnomen.

(3) De emigratiegolf van 1846-1849 in Nederland zorgde voor de komst van een groot aantal nieuwe leden van de ‘Reformed Church of America’ (RCA) die zich in het Middenwesten vestigden en niet in de oostelijke staten, waar de oude RCA haar wortels had, gesticht door Nederlanders die zich enkele eeuwen eerder langs de oostkust van Amerika hadden gevestigd. In de gemeenten die door Afgescheidenen in Michigan werden gesticht werd het Nederlands weer ingevoerd. Een aantal van die nieuwe gemeenten verliet het kerkverband van de RCA in 1857 en vormde de ‘Christian Reformed Church’ (CRC). In 1882 scheidde een aantal kerken zich af van de Reformed Church of America, en sloten zich in 1884 aan bij de ‘Christian Reformed Church’. Die ‘Afscheiding van 1882’ werd vooral veroorzaakt door verschil van mening over de toelating van het lidmaatschap van de Vrijmetselaars, waartegen de RCA geen bezwaren had.

___

4. De geschiedenis van Drenthe, door ds. Adriaan Keizer.

Inleiding. Gedurende zijn predikantschap van 1896 tot 1898 in de ‘Christian Reformed Congregation’ van Drenthe (Michigan), raakte hij zeer goed bekend met die Hollandse nederzetting. Zijn verhaal over de geschiedenis van Drenthe in Michigan werd geschreven in 1897 onder de titel ‘Drenthes Wording en Opkomst tot Heden’ en verscheen in ‘De Grondwet’ van 7 maart 1911.

Ds. A. Keizer, van 1896 tot 1898 predikant te Drenthe (Michigan).
Ds. A. Keizer, van 1896 tot 1898 predikant te Drenthe (Michigan).

Drenthes Wording en Opkomst tot Heden.

Het dorp Drenthe (Michigan) ligt in het zuidelijke deel van Ottawa County, in het zuidelijke deel van Zeeland Township. De kerk, het centrum van het dorp, staat op de noordwestelijke hoek van sectie 35.

Gedurende de eerste jaren was er verschil van mening over de vraag wat de naam van het dorp moest zijn. De eerste settler, die uit Staphorst in de provincie Overijssel afkomstig was, wilde het Staphorst genoemd hebben. Maar de meeste settlers, afkomstig uit de provincie Drenthe, wilden het dorp de naam Drenthe geven. In 1848 stond de gemeenschap bekend als Drenthe, en ook het postkantoor werd later zo genoemd.

De eerste settlers in het township waren Jan Hulst en zijn gezin. Hij verliet op 2 maart 1847 zijn huis in Staphorst, Overijssel, vertrok op 19 maart uit de haven van Hellevoetsluis en kwam op 27 april aan in Baltimore, Maryland. Hij reisde gedurende zes weken van Baltimore naar het bosrijke land dat hij voor zijn huis had uitgekozen, twee mijl ten westen van het dorp Drenthe, in sectie 28.

Acht dagen na hem kwam Hilbert Mast, ook uit Staphorst. Hij vestigde zich in het zuidoostelijke gedeelte van dezelfde sectie. Kort daarop kwamen J. Jansen uit Utrecht en Arend Smeding uit Hoogeveen, beiden met hun gezin. Van degenen die hetzelfde jaar met hun kinderen daar ook aankwamen, behoorden de volgende personen tot de meest gerespecteerde families: Cornelius van der Stadt, D. Broekman, Jan Wiggers, Johannes op ’t Holt, Hendrik Lanning, Jan Riddering, Hessel Yntema, Hendrik Hunderman, Willem Kremers, S. Kaslander, J. Rijgel, Jan Kamps, M. Grenewits, Jan Euvink, Jacob Neijenhuis, M. en J. Regenmorter en Ulke de Vries. Kort na Nieuwjaar 1848 kwam Berend ter Haar met zijn gezin uit Holland (Michigan), waar hij een half jaar gewerkt had. In de loop van dat jaar kwamen onder anderen A. Lubbers en H. Hunderman en hun kinderen naar Drenthe.

De redenen waarom al deze mensen uit Nederland emigreerden waren niet altijd dezelfde, maar de belangrijkste was de toekomstige welstand van hun kinderen. Deze nieuwkomers troffen hier geen bewoners aan, maar een paar mijl naar het noordoosten leefden in de zogenaamde Indian Creek [de Indianenbeek] wel enkele Indianen. In Drenthe zelf waren nog slechts een paar sporen te zien van vroegere bewoning door Indianen.

De huizen van de eerste settlers in Drenthe waren ongeveer gelijk aan die in de andere nederzettingen. Ook hier, in Drenthe, woonden ze aanvankelijk onder boomtakken, bedekt met bladeren. Daarna woonden ze in blokhutten terwijl in die tijd sommigen in in de grond uitgegraven holen woonden. Per dag konden zes mannen één blokhuis bouwen. Meubilair was er nauwelijks. Een doos kon als tafel dienen. Een houtblok diende als stoel. Zelfs onder de meer vermogende settlers was dat geen uitzondering.

Gedurende de eerste dagen na aankomst gebruikten de eerste settlers in Drenthe het voedsel dat ze meegenomen hadden, soms nog afkomstig van het schip waarmee ze de reis gemaakt hadden. Het meeste benodigde voedsel werd uit Grand Rapids gehaald, maar dat beperkte zich tot het meest noodzakelijke. De mannen trokken ver van huis op zoek naar werk om geld te verdienen. Onder die omstandigheden konden de gezinsleden thuis niet veel meer beginnen dan bomen omhakken en het land wat op orde brengen.

Willem Kremers bracht de eerste drie appelbomen vanuit Allegan (bijna vijftig kilometer ten zuiden van Drenthe) naar Drenthe en plantte ze ongeveer een halve kilometer van het dorp, waar ze [in 1911] nog steeds te zien zijn. Het werden grote bomen die veel vrucht droegen. Grand Rapids fungeerde als de markt van Drenthe. Wat de te koop aangeboden producten van de eerste jaren betreft, kan opgemerkt worden, dat de aardappels in de herfst van 1847 werden aangetast door de aardappelziekte. In de zomer en de herfst van 1851 vernielden eekhoorns al het graan en de aardappels. Het aantal van die allesverwoestende beestjes was zó groot (veroorzaakt door de buitengewoon zachte winter de eraan voorafging) dat ze zelfs de huizen binnendrongen en dat ze er vandoor gingen met het voedsel dat op tafel klaar stond om gegeten te worden. Dat gebeurde opnieuw in 1854, met als gevolg dat sommigen de nederzetting verlieten. Dat er niet méer vertrokken zijn was het gevolg van het advies van ds. Van Raalte, die de mensen aanraadde hun boerderijen niet te verlaten.

De eerste winkel waar de boeren hun producten ruilden tegen levensmiddelen, was eigendom van Geert van der Schouw, ruim twee kilometer ten noorden van Drenthe. De eerste winkel die in het dorp zélf geopend werd was die van Klaas Hulst. Behalve deze twee winkels is er [in 1911] een winkel met paardenbenodigdheden (een ‘harness shop’), eigendom van Cornelius Verhulst, voorheen eigendom van Frits van Houten. Ook is er een smederij, eigendom van R. de Vries  (voorheen toebehorend aan Hendrikus Stokking), en een wagenmakersbedrijf op het land van K. van Essen (vroeger eigendom van A. de Boer, de eerste die zich daarmee in Drenthe bezighield).

De boeren van Drenthe leverden melk aan de melkfabriek, vlak ten noorden van Drenthe.
De boeren van Drenthe leverden melk aan de melkfabriek, vlak ten noorden van Drenthe.

Ruim twee kilometer ten noorden van het dorp is een goed lopende melkfabriek. Gedurende de zomer komt hier dagelijks gemiddeld 9.000 liter melk binnen; ’s winters ongeveer 6.800 liter. Via het telefoonkantoor in de winkel van J. Riddering staan de mensen van Drenthe in contact met alle delen van de Verenigde Staten.

Er zijn nooit bevolkingsstatistieken bijgehouden, maar we weten dat in de Drentse gemeenschap in de eerste tijd niet minder dan 45 gezinnen telde. Het eerste kind dat in Drenthe geboren werd was Rikus Wiggers, in het huis van Huibert Mast, enkele dagen nadat zijn ouders in Wiggers’ loghuis aankwamen, waar zij tijdelijk verbleven. Het eerste echtpaar dat in Drenthe trouwde was Jan Tanis en Arendje Broekman, welk huwelijk door ds. Maarten A. Ypma [van Vriesland] werd ingezegend.

De meest vóorkomende ziektes die er de eerste jaren heersten waren vooral koorts, verkoudheid en dysenterie. Zes inwoners stierven aan de cholera. Een van de eersten die in Drenthe overleed was Bouke Yntema, op 7 oktober 1847, korte tijd later gevolgd door drie van Ulke de Vries’ kinderen. Daarna stierven Lammert Floris, Neeltje Kruithof en Altje ter Haar. Van de zeven Drentse mannen en jongens die in de Burgeroorlog dienden, stierven vier op het slagveld.

De eerste dokter die hulp bood was C.D. Schenk uit het nabijgelegen dorp Groningen. De eerste dokters die zélf in Drenthe woonden en werkten waren Willem van den Berg en Ypes. De huidige arts [in 1911], dr. E. de Spelder heeft maar liefst zeven voorgangers. Het huidige aantal inwoners van Drenthe bedraagt [in 1911] volgens het postkantoor driehonderd, maar de kerkelijke gemeente heeft 655 leden. De kerkleden wonen namelijk verspreid over de wijde omgeving van Drenthe.

Gedurende de eerste dagen van de nederzetting ontvingen nieuwkomers brieven die geadresseerd waren aan postkantoren in Grand Rapids, Holland of Zeeland. De eerste postbode van Vriesland en Drenthe was Jan Elsma. In 1876 kreeg Drenthe zijn eigen postkantoor, in het huis van H. van den Bosch. Later werden postkantoren gevestigd in de twee winkels van het dorp, en tegenwoordig [in 1911] in de winkel van Bakker en Zoon. Jaarlijks wordt er voor meer dan $ 100 aan postzegels verkocht.

Drenthe had al in 1848, samen met Vriesland, een eigen school. Deze was drie maanden per jaar open en de eerste leerkracht was mej. Fijl uit Allegan. In 1853 werd Drenthe georganiseerd als een apart schooldistrict; de eerste onderwijzer werd toen Elias de Jong. Momenteel [in 1911] ligt het aantal kinderen onder de honderd. Er zijn nu twee onderwijzers en twee lokalen en het schooljaar duurt nu tien maanden. De mooie stenen school werd in 1884 gebouwd, naast de kerk.

Drenthe plaatsnaam

Kerkelijk leven.

In het begin was de Drentse ‘Reformed Church’ gecombineerd met die van Vriesland. Maar in 1848 werd het een zelfstandige gemeente. In 1851 beriep de gemeente dominee Roelof Smit van Nieuwleusen in de Nederlandse provincie Overijssel. Maar in 1853 verliet hij, gevolgd door twee derde van de kerkelijke gemeente, de ‘Reformed Church’ en voegde zich bij de ‘Associate Reformed Church of America’. Die gemeente diende hij tot zijn overlijden op 27 mei 1886. Zijn volgelingen verenigden zich toen met de ‘Christian Reformed Church’.

De gemeente van de ‘Reformed Church’ in Drenthe, die in 1853 ds. Smit niet wilde volgen, vermeerderde ondertussen sterk in ledental en beriep in 1861 ds. Roelof Pieters als haar eerste predikant. Deze werd in 1865 opgevolgd door Jacobus Huyssoon, in 1869 gevolgd door Willem Moerdyk en in 1876 door Christiaan van der Veen. Deze gemeente brak echter in 1886, op enkele leden na, óók met de ‘Reformed Church’ en voegde zich eveneens bij de ‘Christian Reformed Church’. De eerste predikant van deze weer verenigde gemeente werd in 1879 ds. Henry van der Werp (1846-1918), overgekomen uit Beverwijk in Noord-Holland in Nederland. Deze werd in 1886 opgevolgd door ds. Egbert Broene en op 4 mei 1896 door ds. Adriaan Keyzer [de schrijver van dit artikel]. De ‘Christian Reformed Church’ van Drenthe telde toen (in 1896) 45 gezinnen met 70 belijdende leden. De gemeente telde in 1911 al 145 gezinnen, 290 belijdende leden met in totaal 655 zielen.

Afgestudeerden.

Van de personen die in Drenthe geboren zijn en op verschillende scholen zijn afgestudeerd noemen we de volgenden: professor Douwe B. Yntema (Hope College, Holland, Michigan), professor A.J. Poppen (Tokio, Japan), dr. Henry Kremers (Holland, Michigan), dr. E. Hoffman (Grand Haven, Michigan), dr. T. Holman (Chicago, Ill.), dr. J. Poppen (Forest Grove, Michigan), dr. H. van den Berg (Milwaukee, Wisc.), dr. J. de Vries (Overisel, Mich.), dominee H. Kremers (Rushford, Minn.), H. Kamps (beroepen kandidaat te New Holland, South Dakota), mrs. A. van der Wagen (zendeling in Fort Defiance, Arizona), K. Poppen (student aan de Universiteit van Michigan), en de volgende studenten aan het Hope College in Holland, Michigan: Nicholas Boer, Henry Boer, John Wiggers, Nicholas van Duren en Nicholas van Dam.

Kaart van Zeeland Township uit 1912

Bron:

Henry S. Lucas, Dutch Immigrant Memoirs and Related Writings (revised edition) Grand Rapids, 1997