Verwikkelingen tijdens de periode ds. Stadig te Meppel (1860-1863)

Inleiding.

Al eerder schreven we over de ambtsperiode van ds. W.J. Weijenberg (1856-1859) in Meppel. Het onderstaande artikel handelt over de tijd dat diens opvolger, ds. M. Stadig, Christelijk Afgescheiden predikant van Meppel was.

Ds. Meijert Stadig (1860-1863).

Nadat ds. Weijenberg in februari 1859 naar Bolsward vertrok kwam ds. Meijert Stadig (1826-1894) naar Meppel, die in augustus 1860 intrede deed. Stadig werd in 1926 geboren en was aanvankelijk schipper. Op latere leeftijd (hij was toen al gehuwd met M. Koster) ging hij in Kampen studeren en legde in april 1860 met goed gevolg examen af. Zijn eerste gemeente werd Meppel. Hij bleef hier drie jaar en vertrok in 1863 naar Sauwerd. In zijn ambtsperiode in Meppel nam het aantal kerkleden niet onbelangrijk toe. Ook werd in deze jaren in de kerk de gasverlichting ingevoerd: op 20 augustus 1860 werd voor het eerst ‘kerkenraad bij gaslicht’ gehouden. De week daarop was er geen kerkenraad, omdat het ‘gaslicht toen in de kerk beproefd’ moest worden.

Ds. M. Stadig ().
Ds. M. Stadig (1826-1894).

Problemen rond een diaken.

Ds. Stadig heeft in Meppel niet stilgezeten; er zijn door hem en de kerkenraad in die jaren veel besluiten genomen die vérstrekkende gevolgen hadden. Eén van de droeve zaken die moest worden afgehandeld betrof een diaken, die al vele jaren in het ambt stond. In de begintijd van de ambtstermijn van ds. Stadig viel op dat de opbrengsten van de zondagse collecten zoveel achterbleven bij anders. Langzamerhand ontstonden vermoedens dat de betreffende diaken er iets mee te maken had en toen deze het wantrouwen bemerkte (maar daarover met hem persoonlijk nog niet gesproken was) schreef hij in een briefje dat hij bedankte voor het diakenschap. Daar kon het natuurlijk niet bij blijven. Hij werd op de kerkenraad ontboden alwaar hij van diefstal werd beschuldigd. Hij bekende en betaalde het ontvreemde bedrag later weer terug. Hij werd afgehouden van het avondmaal en als ambtsdrager afgezet.

Ook een ouderling kreeg het zwaar te verduren tijdens de ambtsperiode van ds. Stadig. Een zuster in de gemeente had in oktober 1861 in een schrijven aan de kerkenraad verklaard dat ouderling-die-en-die in de consistorie de hand geweigerd had aan ds. Stadig en dat hij verklaard had dat hij de predikant niet voor een gezalfde des Heren hield. Ook zou de ouderling volgens haar gezegd hebben dat de predikant in 1860 door ds. S. van Velzen (1809-1896) (naast ds. H. de Cock (1801-1842) één van de ‘Vaders der Afscheiding’) en ds. W.A. Kok (1805-1891) van Hoogeveen met kunst- en vliegwerk door zijn examen was gesleept.

De nieuwe kerk aan de Stoel;draaijerstraat (later de KLeine Kerkstraat genoemd). Links de gereformeerde school.
De kerk aan de Stoeldraaijerstraat (later de Kleine Kerkstraat genoemd), die in 1845 in gebruik genomen werd. Links de gereformeerde school.

Dit alles was onzin, maar ondertussen was het kwaad geschied. De betreffende ouderling had namelijk helemaal niemand, ook ds. Stadig niet, de hand geweigerd en de andere ambtsdragers konden dat bevestigen. De zuster gaf toe dat slechts bij geruchte vernomen te hebben… Ook het tweede gedeelte van de beschuldiging werd door de ouderling ontkend al verklaarde hij wel te vinden dat ‘de leeraar [ds. Stadig] verward was in zijn voorstel’ [= preek]. Dat ds. Stadig daarvan bewijs vroeg spreekt voor zich. We lezen daarover in de notulen echter niets meer. Wel werd de zuster op het hart gedrukt ‘een wacht voor haar lippen te stellen’. De ouderling werd overigens niet weer herkozen, wat in die tijd zelden gebeurde. Er was dus toch van alles blijven hangen.

Verkild door een preek?

In februari 1862 ontving ds. Stadig van een van de gemeenteleden een brief waarin ernstige kritiek werd geuit op zijn preken: ‘Onaangenaam en onbevredigend was mij Zondagmorgen Ued. Inleiding, daar ik een dóel daarin bespeurde en wel om de werken der duisternis te rechtvaardigen. Is dat uw roeping om uwe hoorders tot trouweloosheid te voeren? (…) Nu, ik verzeker u, in een zalige gestalte onder uw gehoor gekomen door zulke voorstellingen als een steen verkoud te worden en dat alzoo onderscheiden malen onder zulke doelpredikatiën als ijs te verkouden; noodigt mij niet uit nog langer veel van u te hooren, want ik begrijp: gij zijt de Gereformeerden moede, ziet wat gij doet’. En de brief was niet eens anoniem, dus de schrijver werd op de kerkenraad geroepen.

Natuurlijk werd hem om bewijs gevraagd. O, dat kon hij gemakkelijk geven! Hij had thuis zóveel papieren met aantekeningen waaruit de beschuldigingen duidelijk bleken: géén probleem! Hij werd verzocht de papieren te halen. Zou hij doen! Maar meneer kwam niet terug! Korte tijd later stuurde hij een briefje waarin stond dat hij al zijn ‘protesten in onze aanhangige zaak’ had opgestuurd naar de classicale correspondent. Die zou daar wel eens even een ferm oordeel over geven. Deze gang van zaken was de kerkenraad te gek voor woorden en dat werd hem ook meegedeeld. Enkele malen werd de broeder tevergeefs op de kerkenraad ontboden en toen een afvaardiging van de kerkenraad hem thuis opzocht deelde hij mee niets meer met de kerk te maken willen hebben. Probleem opgelost.

De Christelijke Gereformeerde kerk te Meppel, in gebruik van 1845-1897
Zijaanzicht van de christelijke gereformeerde kerk te Meppel, in gebruik van 1845-1897.

De verkiezing van ambtsdragers.

Al eerder was onenigheid ontstaan over de manier waarop ambtsdragers gekozen dienden te worden. Moest de kerkenraad dubbeltallen stellen of mocht de gemeente een vrije keuze maken? In de Gereformeerde Kerken was het lang de gewoonte dat – eventueel nadat de gemeenteleden namen van kandidaten hadden doorgegeven – de kerkenraad dubbel- of drietallen opstelde waaruit de gemeente haar keuze kon maken. Maar zo is het niet altijd geweest. De kerkenraad van Meppel had, om onaangenaamheden bij de verkiezing te voorkomen, in november 1853 besloten en aan de gemeente voorgesteld in het vervolg ambtsdragers bij vrije stemming te verkiezen. De kerkenraad vond ook dat het kón omdat de manslidmaten bij de gemeenteleden voldoende bekend waren; de Kerk was immers nogal klein. Als de gemeente uit haar voegen zou groeien werd het een ander verhaal, maar dat was nog niet aan de orde. De gemeente stemde met het voorstel van de kerkenraad in. Ook ging men akkoord met het kerkenraadsvoorstel dat de verkozenen bij de volgende verkiezing terstond herkiesbaar waren.

Zeven jaar later, in oktober 1860, vervoegde zich ene B. Beugeling bij de kerkenraad met het verzoek te worden toegelaten tot de gemeente. Natuurlijk werd met hem eerst een gesprek gehouden om te zien of hij de gereformeerde leer voor de enig zaligmakende hield. De kerkenraad ontdekte in zijn opvattingen echter een afwijking van de leer. Daarover werd met hem gesproken en uiteindelijk werd overeengekomen dat hij zijn afwijkende ideeën voor zich zou houden. Hoe dan ook, kort daarop werden weer kerkenraadsverkiezingen gehouden volgens het overeengekomen besluit uit 1853: de gemeenteleden mochten zélf weten op wie ze hun stem zouden uitbrengen, zonder gebonden te zijn aan een dubbel- of drietal door de kerkenraad opgesteld. Ook Beugeling kreeg een aantal stemmen. Maar hij maakte samen met een aantal gelijkgezinden bezwaar tegen de wijze waarop de verkiezing – ‘als zijnde tegen de kerkenordening’ – tot stand gekomen was en gaf de kerkenraad het bevel de verkozen ambtsdragers níet te bevestigen. De kerkenraad vroeg de bezwaarden in de stemming te berusten en wees op de in 1853 door de manslidmaten genomen beslissing. En de gemeente dacht er nog steeds zo over, want kort daarop werd een vergadering van manslidmaten gehouden waarop weer gesproken werd over de wijze van verkiezen, en daar blééf men bij meerderheid van stemmen bij de in 1853 afgesproken werkwijze.

De Kruisstraat te Meppel voor 1900.
De Kruisstraat te Meppel voor 1900.

De bezwaarden marcheerden echter vervolgens onder aanvoering van Beugeling naar de classis. Ze vertelden dat echter niet aan de kerkenraad (wat volgens de kerkorde verplicht was). En zo kon het gebeuren dat de kerkenraad in februari 1862 onverwachts een classicale oorvijg kreeg. De classis besloot namelijk dat de volgende verkiezingen overeenkomstig de kerkenordening dienden plaats te hebben en dat de kerkenraad dus dubbeltallen diende te stellen. Ook mochten aftredenden niet direct herkiesbaar gesteld worden. Bij de volgende verkiezingen besloot de acht leden tellende kerkenraad echter bij meerderheid van stemmen de aftredenden wél opnieuw als terstond herkiesbaar aan de gemeente voor te stellen, ook al stelde de kerkenraad dit keer wél dubbeltallen. Beugeling c.s. klommen dus weer in de pen en protesteerden opnieuw tegen de handelwijze van de kerkenraad die volgens de briefschrijvers tegen de kerkenordening inging. De kerkenraad wist van de prins geen kwaad, zette de verkiezing door en kreeg dus, zoals verwacht kon worden, opnieuw een schrijven van de classis waarin de kerkenraad werd opgedragen te handelen overeenkomstig de kerkenordening. In augustus 1861 kwam een brief binnen, ondertekend door achttien gemeenteleden, die tegen de opdracht van de classis protesteerden.

Bij de volgende verkiezingen deelde een van de diakenen mee dat, als de aftredenden niet terstond herkiesbaar werden gesteld, hij geen kerkenraadslid meer wilde zijn. Met ‘de pauselijke tyrannie van de classis’ wilde hij niets te maken hebben. De kerkenraad diende toen toch nog maar een protest in tegen de classicale opdracht, maar de classis was niet te vermurwen. Een boze classicale brief was in november 1862 het gevolg. Men verloor het geduld dat men met Meppel had gehad; het moest afgelopen zijn met die revolutionaire geest. Moest de stem des volks die van Christus overstemmen? De classis was dan wel niet om te praten, de kerkenraad ook niet; die stapte – zoals het hoort – naar de provinciale synode. Maar ook daar ving de kerkenraad bot. Dus bleef de generale synode over. Deze besloot in 1863 dat de Meppeler kerkenraadsleden ‘vast’ moesten aftreden en dat de kerkenraad dubbeltallen diende te stellen om nieuwe leden te laten kiezen. Beugeling en de zijnen hadden gewonnen.

De christelijke school geopend (1862).

De gereformeerde school stond naast de kerk van de Christelijke Gereformeerde Gemeente.
De gereformeerde school stond naast de kerk van de Christelijke Gereformeerde Gemeente.

De Christelijke Afgescheidene Gemeente te Meppel was, niettegenstaande haar geringe kracht, al vroeg werkzaam op het gebied van het onderwijs. In de kerkenraadsvergadering van 6 november 1849 werd een adres opgesteld en verzonden aan de Staten-Generaal inzake bezwaren tegen het openbare schoolwezen in Nederland. In de kerkenraadsvergadering van 28 oktober 1851 bepleitte ouderling A. Eleveld de noodzaak en de mogelijkheid om een bijzondere school der 1e klassse op te richten, d.w.z. een school opgericht en onderhouden door een diaconie, een kerk of een andere corporatie. Daarvoor was toestemming van de regering nodig, en zo’n vergunning werd niet makkelijk gegeven wanneer de school niet toegankelijk was voor iedereen; zulke scholen beschouwde men namelijk als ‘sectarisch’ en ‘antinationaal’. De kerkenraad vond na breedvoerige bespreking de bezwaren (vooral de kosten) te groot om verder te gaan, waarom het voorstel van ouderling Eleveld werd aangehouden.

Het eerste hoofd van de Christelijke School te Meppel,
Het eerste hoofd van de Christelijke School te Meppel, M. Uhl.

De schoolwet van 1857 gaf echter meer vrijheid: men hoefde sindsdien geen toestemming meer te vragen. Nu kon de zaak serieus in behandeling genomen worden. En op 13 maart 1861 besloten de manslidmaten met algemene stemmen een christelijke bijzondere school te stichten,  waarvan de kerkenraad het bestuur zou zijn. Overigens was het onderwijs niet iets dat tóen pas de aandacht kreeg. Want al in 1842 had de kerkelijke gemeente een boete van fl. 507 betaald vanwege het ‘ongeoorloofd schoolhouden’ door H.A. de Vos, enige tijd daarvoor. Gelukkig kwam het dus in 1862 met de school voor elkaar. Een gebouw werd aanbesteed voor fl. 1.300. De bouw werd opgedragen aan H. Schuinder. De school verrees naast de kerk aan de toenmalige Stoeldraaijerstraat (later Kleine Kerkstraat). Ds. Stadig legde al op 18 juni 1861 de eerste steen. En het dak zat er nog niets eens op toen, op 8 november, M. Uhl te Frederiksoord tot eerste schoolhoofd benoemd werd. Ook werd door de kerkenraad een schoolcommissie benoemd: op 17 december verkozen de manslidmaten tot leden daarvan ds. M. Stadig, J. Emmink, H.J. Schuurman, J. van Dijk Lz. en H. Schuinder. Op 1 april 1862 werd de school met zesenveertig leerlingen geopend! Hoofdonderwijzer Uhl diende de school tien jaar lang. Hij stierf echter op 13 oktober 1872 in het harnas. In zijn plaats werd benoemd W.J. Van Rooyen.

De vacaturetijd.

Ds. Stadig kreeg eind 1863 een beroep van de Kerk te Sauwerd. Op 15 november dat jaar nam hij afscheid van Meppel en zo werd de Kerk weer vacant. De kerkenraad liet over de opvolging geen gras groeien. Men wilde de vroegere problemen over ‘preken lezen’ en/of ‘oefenen’ [zie het in de inleiding genoemde artikel) voorkomen. Daarom was al in oktober ‘een drietal’ gevormd en op de avond van het afscheid van ds. Stadig werd daaruit met vijfenveertig van de vijftig stemmen ds. J.H. Vos van Heerenveen beroepen op een traktement dat inmiddels was opgelopen tot fl. 700. Ondertussen moest natuurlijk wel voorzien worden in de prediking en de catechese. Een extra probleem was dat de nabijgelegen Kerk van Nijeveen ook vacant was en bovendien geen studenten te krijgen waren. Daarom werden de manslidmaten weer bij elkaar geroepen om daarover een beslissing te nemen. Moest weer door H. Prins (zie het in de inleiding genoemde artikel) ‘geoefend’ of ‘gelezen’ worden, of weer om beurten ‘half om half’? Tot dat laatste werd besloten. De catechisaties zouden worden verzorgd door een der ouderlingen, maar deze beviel niet en werd al na één keer vervangen door Prins. Prins bleek de juiste man op de juiste plaats. Gelukkig maar, want ds. Vos bedankte…

Bronnen:

Archief van de Gereformeerde Kerk te Meppel, Drents Archief, Assen

G.J. Kok, ‘… die verenigde wat gescheiden was …’. Geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Meppel (1835-2005), met Inventaris van het archief. Groningen, 2014