Synode Dordrecht 1971-1972 roept op tot matiging

Nieuwe denkbeelden…

De gereformeerde Generale Synodes Sneek (1969-1970) en Dordrecht  (1971-1972), en die niet alleen, kregen een stortvloed van bezwaarschriften te verwerken tegen moderne, althans ‘nieuwe’, theologische denkbeelden die in die tijd de ronde gingen doen.

Daarbij speelden onder meer een rol de eind jaren ’60 verschenen ‘Cahiers voor de gemeente’, waarin volgens veel gereformeerden aan de belijdenis van de Gereformeerde Kerken getornd werd.

Zo waren in die serie verschenen ‘Over Schrift en Inspiratie’ (Kampen, 1967) door dr. G.P. Hartvelt; ‘De betrouwbaarheid van de Evangeliën’ (Kampen, 1967) door drs. Tj. Baarda; ‘Verstaat gij wat gij leest’ (Kampen, 1968) door dr. H.M. Kuitert en ‘Verhaal en feit in het Oude Testament’ (Kampen, g.j.) door dr. J.L. Koole. Naar het oordeel van velen in de Gereformeerde Kerken werden in die boekjes, in het ene méér dan in het ander, geloofswaarheden bestreden of discutabel gesteld.

Het gevolg van onder meer deze serie boekjes en andere later verschenen geschriften was, dat de genoemde synodes een groot aantal bezwaarschriften te verwerken kregen van kerkenraden, regionale classes, (provinciale) particuliere synodes, predikanten en van vele gemeenteleden. In het achterhoofd hadden velen ook de beslissing van de Synode van Amsterdam die op 21 september 1967 de uitspraken van de synode van Assen 1926 ter zijde stelde en ruimte wilde laten voor een niet letterlijke verklaring van de bomen en de slang, zonder die ‘andere verklaring’ te toetsen aan de Schriften zelf.

De gereformeerde Generale Synode Assen 1926.
De gereformeerde Generale Synode Assen 1926.

(De Synode van Assen 1926 was de synode die dr. Geelkerken afzette als gereformeerd predikant, omdat hij het jaar daarvoor in een van zijn preken de historische betrouwbaarheid van Genesis 1 tot 3 niet met hand en tand had verdedigd, maar in het midden gelaten had: waren de bomen in het paradijs zichtbare realiteit geweest? Had de slang in het paradijs werkelijk hoorbaar gesproken?)

Sneek 1969-1970.

De Synode van Sneek 1969/1970 vermeldde bijna zeventig bezwaarschriften tegen de ‘toelating’ van de moderne denkbeelden door meerdere theologen. Zo schreven ds. J.B. van Mechelen (1914-2003) en drieëntwintig anderen een bezwaarschrift waarin zij verzochten: 1. dat de synode van Sneek zou uitspreken dat het ondertekeningsformulier van predikanten en andere ambtsdragers, waarin zij bij hun benoeming instemming betuigen met de belijdenisgeschriften, zou worden gehandhaafd en dat de kerken moesten zorgen dat daar toezicht op gehouden werd, ‘en dat bijgevolg elke ambtsdrager die bedenkingen tegen de leer en een daarvan afwijkend gevoelen heeft, de weg dient te gaan van het indienen van een gravamen’. Dat stond in het ondertekeningsformulier: als ik bezwaren of bedenkingen heb tegen de leer, zal ik die ter kennis brengen in eerste instantie bij de kerkenraad in een gravamen (bezwaarschrift).

Ook verzochten ds. Van Mechelen c.s. dat de synode ‘in een schrijven aan de kerkeraden en andere kerkelijke vergaderingen met klem er op aandringt dat ambtsdragers zich dienen te houden aan de uitspraken van de synode van Amsterdam 1967/1968 inzake Assen 1926’.

Ds. Van Mechelen c.s. hadden hun bezwaarschrift eerst aan de plaatselijke Gereformeerde Kerken gestuurd ter adhesie, en inderdaad schreven vele inzenders van bezwaarschriften dat ze zich schaarden achter de mening van ds. Van Mechelen c.s. (ds. Van Mechelen werd later ‘vrijgemaakt’-gereformeerd).

Andere bezwaarschriften kwamen onder veel meer van de kerkenraad Bunschoten-Spakenburg, die zich uitsprak tegen de denkbeelden van met name prof. Kuitert; van de bekende ingezonden- brieven-schrijver (in ‘Trouw’) J. Tipker te 1e Exloërmond in Drenthe, die vond dat de synode de uitspraak van Assen 1926 onverkort moest handhaven; van de classis Maastricht die verzocht een commissie te benoemen ter bestudering van de functie en de aard van het gezag van de belijdenisgeschriften; van de kerkenraad van ’s-Gravenhage-Zuid die de synode verzocht tot een duidelijke uitspraak te komen over de verhouding tussen het ondertekeningsformulier en de geldigheid van de belijdenis in de uitspraak van de Generale Synode Amsterdam 1967 inzake ‘Assen 1926’.

Dordrecht 1971-1972.

Ook de Generale Synode Dordrecht 1971-1972 kreeg te maken met een veelheid aan bezwaarschriften. Het agendum vermeldde drieënvijftig brieven die op de onderhavige zaken ingingen. Zoals het schrijven van de kerkenraad te Oostkapelle met het verzoek stelling te nemen tegen uitspraken van de nieuwere theologie, onder meer tegen de opvattingen van dr. H. Wiersinga (dr. Herman Wiersinga sprak in diverse publicaties uit, dat hij de oude verzoeningsleer afwees, waarin wordt beleden dat Christus als de Zoon van God in onze plaats het gericht Gods heeft willen dragen).

Ook kwam een schrijven in van de kerkenraad van Urk die de synode verzocht ‘te handhaven dat de Heilige Schrift Gods Woord is en te bevorderen dat de ondertekende belijdenis werd gehandhaafd en uitgedragen; en uit te spreken dat de historiciteit van de zondeval van de mens niet mocht worden geloochend; en tevens verzocht Urk om dr. H. Wiersinga te horen, en uit te spreken dat wat hij leerde in strijd was met Schrift en Belijdenis. Meerdere briefschrijvers betuigden adhesie aan het bezwaarschrift van Urk.

Ook kwam een schrijven binnen van dr. M.J. Arntzen (1912-2014), ‘met als bijlage de afscheidsbrief van zr. T.E.N. Ozinga te Middelburg, waarin hij zijn droefheid uitspreekt dat zij het niet langer in de Gereformeerde Kerken kon uithouden vanwege de leer, en waarin hij waarschuwt voor verkeerde leringen (dr. Arntzen nam later zelf ook afscheid van de GKN en werd ‘vrijgemaakt’).

Een tachtigtal belijdende leden van de Gereformeerde Kerk te Assen schreef een bezwaarschrift tegen een besluit van de vorige Generale Synode (die van Sneek), waar deze in art. 444 van de Acta onder meer uitsprak (in verband met de uitspraken van dr. H.M. Kuitert) van oordeel te zijn ‘dat de eenheid van het kerkelijk belijden niet op een zodanige wijze in geding moet worden geacht, dat daarover thans nadere beslissingen zouden moeten worden genomen’. De synode besloot wel een deputaatschap in te stellen ‘om het gesprek met dr. Kuitert voort te zetten’.

Oproep om matiging te betrachten.

In februari 1972, nog tijdens de samenkomsten van de Generale Synode Dordrecht 1971-1972, stelde het moderamen van de Generale Synode een schrijven op ‘aan de predikanten en allen, die de bevoegdheid hebben voor te gaan in de dienst des Woords in de Gereformeerde Kerken’. De aanleiding tot dit schrijven ‘is gelegen in de onrust, die zich van vele kerkeraden en gemeenteleden heeft meester gemaakt’. Verwezen  werd naar het grote aantal bezwaarschriften dat was binnengekomen tegen vooral de theologische inzichten ‘die in de laatste jaren onder ons zich een plaats hebben veroverd’. Het moderamen – ‘zulks met instemming van de synode’ –  achtte zich geroepen een oproep te doen in tweeërlei richting om matiging te betrachten.

Die brief kunt u hier lezen.