Inleiding.
In deel 1 van dit verhaal vertelden we over het voorbereidende werk van het Algemeen Gereformeerd Zuiderzee Comité met betrekking tot de insituering van Gereformeerde Kerken in de Wieringermeerpolder en het evangelisatiewerk onder de Zuiderzeearbeiders.
In deel 2 schreven we over het begin van de arbeid door de vanwege de Generale Synode benoemde ‘Deputaten voor de arbeid onder de Zuiderzeewerkers’ in de periode 1930 tot 1933; in deel 3 verhaalden we over de voortzetting van het werk van het deputaatschap in de periode 1933 tot 1936. In het hieronder staande artikel komt de periode 1936 tot 1939 aan de orde; daarmee is in grote lijnen het werk ten behoeve van de Wieringermeerpolder tot een goed einde gebracht. We besluiten het verhaal met een kort overzicht van de tijd tussen 1940 en 1950.
Deel 4 – De periode 1936 tot 1939.
Toen de Deputaten in 1939 rapporteerden over hun werk in de Wieringermeerpolder was het werk in de Noordoostpolder nog slechts in het beginstadium. Gesproken kon nog slechts worden van de voorbereiding van de droogmaking: ‘De dijken worden gelegd, en vooral bij Urk, Lemmer en Schokland ziet ge, dat een groot ondernemen aan de gang is’. Vooralsnog hadden de deputaten dus nog te maken met het werk in de Wieringermeerpolder, want dat was nog niet voltooid.
De kerk van Wieringerwerf.
In 1936 stonden in het toekomstige dorp Wieringermeer nog slechts een paar huizenrijen ‘wier rode daken al van ver in het oog vielen’. Enkele huizen waren al bewoond, ook door gereformeerden, want in en om het toekomstige dorp woonden toen inmiddels achttien gereformeerde gezinnen, die behoorden tot de gereformeerde kerk te Middenmeer. Deze was op 17 december 1933 geïnstitueerd, nadat daar op 21 november de kerk al in gebruik genomen was.
Ook in het toekomstige Wieringerwerf zou volgens de deputaten een Gereformeerde Kerk geïnstitueerd, en een gereformeerde kerk gebouwd moeten worden. Daarom had men al voordat er iets van een dorp te zien was de regering gevraagd een stuk grond voor een gereformeerde kerk ter beschikking te stellen. Dat werd door de regering toegezegd, niet alleen onder dezelfde gunstige voorwaarden als voorheen, maar de deputaten kregen zelfs een complete kaart van het toekomstige dorp toegestuurd. De deputaten mochten als eerste een keuze maken uit de daarvoor ter beschikking gestelde terreinen. ‘Daarvoor mag zeker een woord van dank aan de betrokken autoriteiten gebracht worden’.
De kerk te Wieringerwerf geïnstitueerd.
Dankbaar waren ongetwijfeld ook de gereformeerden woonachtig in het toekomstige dorp Wieringerwerf, ‘uit onderscheiden provinciën van ons land daar bijeengebracht’, nu inwonend bij de Gereformeerde Kerk te Middenmeer. Een kerkbus bracht de kerkgangers op zondag van Wieringerwerf naar de kerk te Middenmeer (en terug!).
Nog voor er een gereformeerd kerkgebouw kwam, werd al op 13 juni 1937 de Gereformeerde Kerk in Wieringerwerf geïnstitueerd. Ook werd in dat dorp meteen een hulpprediker aangesteld in de persoon van kandidaat H. van Twillert (1906-1992). Deze was aanvankelijk, als opvolger van kandidaat W. Fijn van Draat (1910-1998), hulppredikant bij ds. Chr. van der Vliet (1907-1940), predikant van de toen nog gecombineerde kerken van Middenmeer en Slootdorp.
Een kerkgebouw (met een toren!).
Aanvankelijk kerkte men in een kantine en later stelde de Directie Wieringermeerpolder een geschikter gebouw – het enige gymlokaal in het dorp – ter beschikking om kerkdiensten te houden. De vraag voor de deputaten was natuurlijk hoe groot het gereformeerde kerkgebouw van Wieringerwerf zou moeten zijn. Op dat ogenblik zou een kerkje met tachtig zitplaatsen voldoende zijn, maar er zou ongetwijfeld groei plaatsvinden. Er zou dus wel een ruime kerk nodig zijn, ook al zou deze sober gebouwd moeten worden. Aanvankelijk werd gedacht aan een kerk met bijgebouwen en lokaliteiten, maar uiteindelijk zou er een kerk met ruim driehonderd zitplaatsen komen met een ruim catechisatielokaal, dat ook voor bijvoorbeeld kerkenraads- en verenigingsvergaderingen gebruikt kon worden.
Architect Rothuizen uit Arnhem was degene die de plannen ontwierp. Ook hield hij toezicht op de uitvoering van de bouw. En dat was geen overbodige luxe, want er moest ‘secuur geheid’ worden. Dat verhoogde de aannemingssom, die ongeveer fl. 26.000 bedroeg; de geheel afgewerkte kerk had fl. 32.000 gekost. Een meevaller was dat de regering haar subsidie verhoogd had van de welbekende fl. 6.000 naar fl. 10.000, omdat men het gebouw ‘enigszins aanzien wilde geven in het dorp’. Die extra fl. 4.000 waren bestemd voor de bouw van een toren, als die althans in overleg met de Directie Wieringermeerpolder gebouwd zou worden. Hetgeen geschiedde.
In gebruik genomen.
De bouw werd opgedragen aan aannemer Schotte uit Wieringerwerf. Op 13 juni 1938 kon de eerste steen gelegd worden. ‘Daarbij sprak de scriba [van de deputaten] een enkel woord, wijzende op Jezus Christus als het fundament der kerk’. De bouw verliep voorspoedig en op 8 februari 1939 werd de kerk door de deputaten overgedragen aan de kerkenraad van Wieringerwerf. De tweede voorzitter van de deputaten, ds. P. de Jong (1893-1979) van Bunschoten en Spakenburg ‘sprak een zeer gepast woord en aan allen die bij de bouw betrokken waren een woord van hartelijke dank’. Kandidaat Van Twillert nam de kerk op dezelfde dag, 8 februari 1939, in gebruik met een preek over Psalm 84 de verzen 2 en 3 (‘Hoe liefelijk zijn Uw woningen, o HEERE der heirscharen! Mijn ziel is begerig, en bezwijkt ook van verlangen, naar de voorhoven des HEEREN; mijn hart en mijn vlees roepen uit tot den levenden God’). De deputaten gaven ook dat jaar nog financiële steun, zodat de begroting van de kleine kerk van Wieringerwerf sluitend gemaakt kon worden.
De kerk van Wieringerwerf had dus een hulppredikant gekregen in de persoon van kandidaat Harmen van Twillert. Hij schreef daarover later: “In onze Gereformeerde Kerken waren meer dan honderd kandidaten te veel. Maar er was altijd wel werk voor mij. (…) In 1937 kwam ik op een drietal te staan voor hulpprediker te Wieringerwerf. Ik werd gekozen en nam het met beide handen aan. Beekbergen [waar kandidaat Van Twillert op dat moment hulpdiensten verrichtte] kon mij als profeet in eigen vaderland geen toekomst bieden. Die zag ik wél in Wieringerwerf. Een prachtige tijd. Ik leefde en werkte daar als een jonge vrijgezel. Zondagsavonds was ik bij de jongelui. Ik had een goed kosthuis bij de familie Geertsma. Het salaris was fl. 1.200 per jaar. Het kostgeld fl. 50 per maand”.
“Toen ik als hulpprediker in Wieringerwerf kwam, was er nog geen enkel kerkgebouw. Wel was er reeds een gymnastiekgebouw. In de zaal hiervan werden ’s zondags diensten gehouden door de Hervormden, de Rooms Katholieken en de Gereformeerden. Drie morgendiensten dus, én nog een middagdienst voor de gereformeerden. Volgens het rooster gebeurde het zo nu en dan dat na de Roomse dienst onze dienst gehouden werd. Als Roomsen en Gereformeerden hielpen wij elkaar dan het altaar afbreken en de avondmaalstafel opbouwen. Dat ging erg gemoedelijk”.
“Begin 1940 werd bekend, dat de eerste gereformeerde boeren zich konden vestigen rondom Wieringerwerf. Dit gaf de kerk de vrijmoedigheid mij te beroepen. En ik nam het aan. In de classis Enkhuizen deed ik peremptoir-examen. Zondag 5 mei 1940 werd ik bevestigd door de consulent, ds. S. de Vries [1877-1952] van Medemblik. ’s Middags was de intrede”.
De kerk te Middenmeer.
De kerk te Middenmeer groeide ondertussen voorspoedig. Financiële hulp van de deputaten was al snel niet meer nodig, ‘wat voor de deputaten een oorzaak van grote blijdschap was’. De financiële situatie van de kerk was zelfs van dien aard dat men er niet tegen opzag ds. Chr. van der Vliet, die predikant was van de voor de dienst des Woords gecombineerde gemeenten van Middenmeer en Slootdorp, voor zichzelf als predikant te beroepen. Hij nam het beroep aan en op 2 oktober 1938 deed hij intrede in de kerk van Middenmeer. Overigens was het grondgebied van de twee gecombineerde kerken te groot voor één predikant, zodat ook voor Slootdorp een voorziening gezocht moest worden.
De kerk te Slootdorp.
Zoals al eerder beschreven werd in Slootdorp een stenen kerk gebouwd (een houten gebouw mocht niet) voordat men ook nog maar in de verste verte kon overzien hoe het kerkelijk leven zich hier zou ontwikkelen en ook hoe groot deze kerk zou worden. Dat kerkgebouw was niet alleen nodig voor kerkdiensten van de nog weinige gereformeerden die er aanvankelijk woonden, maar ook vooral en in de eerste plaats om te dienen als onderdak voor de polderarbeiders om ‘er ’s avonds wat gezelligheid te vinden en om er ’s zondags het evangelie te kunnen horen. Het was in de begintijd, toen alles nog een woestenij leek en wij met kaplaarzen door zwaar klevende klei moesten gaan om onze mensen te vinden, en een klacht te beluisteren viel over ongenoegzame verzorging van hen, die ver van huis en haard hier hun brood zochten’.
De deputaten waren toen op het idee gekomen het stenen gebouw de vorm van een kerkje te geven. Zo kon Slootdorp sneller geïnstitueerd worden dan de deputaten aanvankelijk hadden gedacht en kon het kerkje door de kerkenraad worden overgenomen. Maar door de geregelde groei van de kerk van Slootdorp werd het evangelisatiegebouw annex kerkje te klein. Verbouw was niet mogelijk. Dat kwam omdat voor het gebouw op advies van het bouwkundig toezicht niet was geheid, zodat het kerkje verzakte en zelfs hier en daar al scheuren vertoonde! Ook een uitbreiding zou weinig zin hebben omdat – afgezien van de verzakkingen – het gebouw dan toch binnen enkele jaren weer te klein zou zijn.
De kerkenraad van Slootdorp liet daarom een plan voor de bouw van een nieuwe kerk maken, ‘eenvoudig en sober, en netjes maar solied, waarin geprojecteerd zijn ruim driehonderd zitplaatsen en zóo, dat door het aanbrengen van een gaanderij dit getal kon worden opgevoerd tot 385’. De regering werkte aan de bouw van een nieuwe kerk mee. Ze zegde fl. 4.000 toe voor de bouw ervan en bovendien fl. 2.000 voor de bouw van een toren. Ook hier moest flink geheid worden waardoor maar weer eens bleek ‘dat bouwen in de Wieringermeer niet goedkoop is’. de bouwkosten zouden fl. 32.000 bedragen. Voor de kleine kerk van Slootdorp geen gering bedrag.
Een eigen predikant.
Daarbij kwam ook nog het feit dat ds. Chr. van der Vliet, zoals we zagen, het beroep naar de kerk van Middenmeer aannam. Daardoor kwam de kerkenraad van Slootdorp voor de vraag te staan of men een predikant zou beroepen of eerst maar eens een (goedkopere) kandidaat als hulppredikant zou aantrekken. De deputaten wisten het antwoord meteen: een predikant! Het deputaatschap zegde financiële hulp toe. Uit een drietal werd op zondag 2 april door de gemeenteleden gekozen ds. H. Hazenberg (1908-2002) van het Friese Ureterp, die echter bedankte. In 1940 nam ds. L.J. Goede (1913-1971) van Papenrecht (waar hij hulppredikant was) het beroep naar Slootdorp echter aan en werd daar op 10 maart als gereformeerd predikant in het ambt bevestigd.
De kerk te Wieringen.
De kerk van Wieringen stond er echter in deze jaren minder goed voor. Daarom besloten de deputaten haar financieel te helpen, ‘omdat de kerk van Wieringen anders te gronde gaat’. Voor 1938 werd geld ter beschikking gesteld en voor 1939 nog fl. 200 meer. Dat was nodig voor de verbouwing van het kerkje in Hippolytushoef. Het probleem van de kerk van Wieringen was dat de leden voor een groot deel Zuiderzeearbeiders waren die na de beëindiging van het werk aan die kant van de polder daar waren blijven wonen maar voor een groot deel werkloos waren (het was crisistijd). Ook de schuld op de bouw van de kerk was nog niet afbetaald.
Wel had de kerk van Wieringen sinds 1936 een hulpprediker, kandidaat J. van Eerden (1908-1957), ‘die er met veel liefde en toewijding werkt en er arbeid in overvloed vindt’. De deputaten waren voorstander van het beroepen van een eigen predikant, maar de classis Alkmaar bleef voorzichtig. Nog steeds was trouwens het kerk- en verenigingsgebouw in Den Oever in gebruik. Net als in de kerk te Hippolytushoef werden ook daar de zondagse kerkdiensten en de catechisaties gehouden.
Omdat hulppredikant Van Eerden in 1940 een beroep naar aannam, moest Wieringens kerkenraad opnieuw op zoek naar een predikant. Maar gezien de financiële toestand werd het ook nu weer een (goedkopere) kandidaat, en wel M. Schenkeveld (1908-1988), die van 1940 tot 1941 hulpredikant was, maar in 1941 beroepen werd als predikant, dat beroep aannam, en de kerk van Wieringen vervolgens nog tot 1947 als predikant heeft gediend.
De kerk te Kolhorn.
Met de kerk van Kolhorn ging het de goeie kant op. Na verscheidene hulppredikers gehad te hebben was sinds 1933 kandidaat D. Visch (1908-1981) in Kolhorn werkzaam. Maar in de jaren daarna gaven de gemeenteleden te kennen dat men hem graag als predikant wilde beroepen. Binnen de eigen gemeente ging men een financiële actie voeren om het traktement daarvoor bijeen te brengen. In 1938 werd het doel bereikt. Men beriep kandidaat Visch dus als predikant, en hij nam het beroep aan. De predikant stond tot 1946 in die gemeente. ‘Dat is bijna een doorn in het oog van het indommelend en irreligieus modernisme in dat kleine dorp’, zo constateerden de deputaten in 1939.
Om de predikantsplaats in stand te kunnen houden moesten de deputaten echter wel bijspringen. Jaarlijks werd fl. 400 geschonken, dat onder meer kon worden gebruikt voor reparatie van het kerkje in Kolhorn. Ook steunde men de pastoriebouw met fl. 100.
Ds. Visch schreef de deputaten over zijn werk te Kolhorn het volgende verslag: “Het werk hier staat voor een belangrijk deel in het teken van de evangelisatie. Er wordt gewerkt door kalender- en lectuurverspreiding (die niet veel resultaten te zien geeft) en door persoonlijk bezoek dat door ons op de voorgrond wordt gezet. De zondagsschool wordt trouw bezocht, meestal en voor het grootste deel door kinderen uit ongelovige gezinnen. Er is een langzame groei van de gemeente, mede doordat steeds arbeiders, vooral uit Zeeland, werk in de Wieringermeer krijgen. Er is echter een groot tekort aan woningen en de woningen die er zijn, worden meestal niet verhuurd aan gereformeerde arbeiders, omdat zij hun kinderen naar de christelijke school in Schagen sturen. Veel gezinnen gingen zodoende voor onze gemeente verloren. Binnenkort wonen er op dat deel van de Wieringermeer, dat kerkelijk onder Kolhorn ressorteert , drie boeren waarvan er één ouderling van onze gemeente is. Ongeveer de helft van de arbeiders in onze gemeente heeft werk in de Wieringermeer. (…) Het kerkelijk leven is thans vaster geconsolideerd dan tevoren. Het kerkbezoek is bevredigend. De grote afstanden spelen hier mede een rol. Vooral niet-gereformeerden leven kerkelijk getrouw mee, hetgeen zich ook uit in het geven van vrijwillige bijdragen. Het catechisatiebezoek is getrouw”.
De kerk te Medemblik.
Omdat het vroegere ’Algemeen Gereformeerd Zuiderzee Comité’ het destijds van belang vond, had men de kerk van Medemblik destijds een renteloze lening verstrekt teneinde er een gebouwtje aan de Nieuwstraat neer te zetten voor evangelisatie onder de werkers in het Zuiderzeegebied. Deputaten namen die leningsschuld uiteraard over. De kerk van Medemblik had toen nog een schuld van fl. 2.750. De deputaten besloten de helft kwijt te schelden.
Inmiddels was de kerk van Medemblik gaan groeien. Zozeer zelfs dat het kleine kerkgebouw aan de Nieuwstraat de kerkgangers niet meer kon bevatten. Er moest iets gebeuren. Op twee plaatsen werden ochtenddiensten gehouden: in het gebouwtje dat al in de beginjaren als evangelisatiegebouw aan de rand van het dorp werd neergezet en i n het kerkgebouwtje aan de Nieuwstraat. ‘Het bouwvraagstuk dringt zich onweerstaanbaar op. Verbouw is onmogelijk’. Vandaar dat alle krachten in de kerk geactiveerd werden; zo reisde de predikant van hot naar her om te preken en collectes te vragen voor de bouw van een kerk.
Uiteindelijk kon in 1939 een nieuwe kerk aan de Meerlaan in gebruik genomen worden. Dit werd mede mogelijk gemaakt door het feit dat de deputaten een streep haalden door de laatste restschuld van fl. 1000.
Wieringerwerf tussen 1940 en 1950.
Ds. Van Twillert van Wieringerwerf schreef in zijn ‘Flitsen uit mijn levensverhaal’ over de tijd dat de kerk van Wieringerwerf in de oorlog onder water kwam te staan: “De oorlog woedde voort. In Wieringerwerf verhuisden we van de Raadhuisstraat naar een groter huis, Sternstraat 33, met een tuin en een volkstuintje. De verhuizing naar hier toe geschiedde voor ons volkomen geruisloos. Wij kwamen terug van vakantie in Beekbergen en zouden gaan verhuizen. Maar toen wij aan de Raadhuisstraat kwamen, zagen we tot onze grote verbazing dat ons huis reeds zo goed als helemaal leeg was. Toen naar de Sternstraat, en ja – daar stond onze inboedel. Wij konden er zo maar instappen.”
“In de oorlogstijd hadden wij in de Wieringermeer geen gebrek aan tarwe, doch wel aan brandstof om het eten te bereiden. Wij aten dan wel eens uit de gemeenschappelijke gaarkeuken. Of we ruilden. Zo kwam er eens vanuit het Westen een handkar met antraciet en cokes. Ik kon de hele inhoud van de kar ruilen voor tarwe en aardappelen”.
“De hongertochten vanuit Amsterdam en zelfs vanuit Den Haag werden steeds zwaarder. Aan huis werd het ontzaglijk druk om te helpen aan adressen voor tarwe en ook voor overnachting. Ons huis was vaak overbezet. Met de buren zaten we ’s avonds vaak bij een oliepitje te dammen. De dames breiden meestal. Eens zou ik ’s middags een trouwerij hebben. Daar de papieren niet in orde waren, werd het ’s avonds in een verduisterd lokaal van de kerk bij een kaarsvlammetje. Je kon het bruidspaar nauwelijks zien”.
Inundatie.
“In het voorjaar van 1945 werd op last van de Duitsers dynamiet gelegd in de Wieringermeerdijk. Midden april kregen wij in de nacht de boodschap: ‘Evacueren, want de dijk gaat springen!’ Vroeg in de morgen hoorden wij reeds enkele knallen. Later op de dag nog een grotere knal. Toen ging de prachtige polder eraan. Jo [echtgenote van ds. Van Twillert] vertrok met de kinderen, haar moeder en Diny Brinkman met haar beide zonen. Vanwege de honger waren zij bij ons. Samen met nog enkele mensen uit het dorp reden ze op een boerenwagen richting Kolhorn. Een evacuatie-adres moest nog afgewacht worden. Zelf bleef ik nog thuis, om te zien of ik nog wat bergen kon”.
“Tegen de avond ging ook ik met een volgeladen fiets richting Kolhorn. Onderweg hoorde ik van een catechisant dat Jo bij een sluis was tussen Kolhorn en Winkel. Dit adres had Jo gekregen via ds. Visch. Zo hadden wij onderdak bij een jong, kinderloos echtpaar: Luuk en Nel Nijhof. Wij werden allen vriendelijk ontvangen”.
“De volgende morgen ging ik op de fiets kijken of er bij het haventje wat te doen was. En ja, vanaf een boot werd er geroepen: ‘Dominee, gaat u mee?’ Er zouden juist twee schepen uitvaren naar Wieringerwerf, om de inboedel van het raadhuis op te halen. Dat was voor mij een bijzondere kans. Eerst voeren we door het kanaal naar Middenmeer. Vandaar zonder vaargeul naar Wieringerwerf. Tussen de kruinen van de bomen door, waarin schreeuwende vogels zaten. Op de nokken van de daken huisden kippen en hanen. Kadavers van koeien en varkens dreven in het water. Het leek de zondvloed wel”.
“Voor de avond werden vanuit ons huis nog slaapkamerspullen in de boot geborgen. De nacht brachten we door op de zolder van het Domeinkantoor. Hier konden we wat eten en drinken, dat aangeboden werd door mensen die hier hun toevlucht genomen hadden. De volgende morgen ging ik per roeiboot naar ons huis. De roeier zette mij hier af. Tegen vier uur zou ik afgehaald worden door een van de boten”.
“Het water was ondertussen gestegen tot A.P. Dat betekende, dat in ons huis het water vijf meter hoog stond. Ik ging via de slaapkamer, waar ik tot mijn kruis door het water liep, langs de zoldertrap naar de vliering. Hier sorteerde ik boeken en andere spullen die vóor ons vertrek naar boven gebracht waren. Nu deed ik ze in zakken. Ondertussen klotste beneden mij het water, waardoor ik geheel van de buitenwereld afgesloten was. Door het dakraampje had ik alleen uitzicht naar boven”.
“Eten en drinken had ik niet bij mij. Gelukkig kwam de afgesproken boot precies op tijd. Sterke mannen maakten een opening in het dak en haalden de hele zolder leeg. Wat nog beneden was, verdronk. Met de verschillende inboedels gingen we terug naar Kolhorn. Hier waren kapers op de kust. In een ogenblik was ik de fiets, een doos babywol, schoenen en andere spullen kwijt. Maar er waren ook helpende handen. Wat niet in onze Kolhorn-kamertjes kon blijven, ging naar een koestal in Lutjewinkel”.
“Zo zaten we daar in Kolhorn, op een paar kleine slaapkamertjes, vol met spullen, terwijl wij met de familie Nijhof een vriendelijke relatie hadden. Op de rand van het bed maakte ik de preken. Eten hadden we genoeg. Uit Slootdorp en Middenmeer, waaruit de mensen een paar dagen later evacueerden, had ik nog heel wat tarwe, aardappelen, bonen, flessen olie en ook brandstof kunnen bemachtigen. Voor ons vertrek uit Wieringerwerf werd nog een zak havermout gebracht van ruim honderd ons en van prima kwaliteit!”
De gemeente her en der verspreid.
“Onze gemeenteleden waren her en der verspreid in de kop van Noord-Holland. Als de drie kerken van de Wieringermeer – Wieringerwerf, Middenmeer en Slootdorp – gingen wij tijdelijk een fusie aan. In hoofdzaak alleen voor het houden van kerkdiensten, waar dat mogelijk was. Zodoende kon ik als predikant van Wieringerwerf een dienst beleggen met een ouderling van Middenmeer of een diaken van Slootdorp. In zulke diensten konden dan ook de sacramenten bediend worden. Voor het houden van dergelijke diensten huurden we hervormde kerkgebouwen of cafézalen. Uiteraard bezochten wij ook de verstrooide gemeenteleden. Op de fiets. En toen de luchtbanden het begaven, met massieve banden. Trappen maar! We waren nog jong”. Tot zover ds. Van Twillert.
De kerk vernield.
De gereformeerde kerk (evenals de andere kerken in het dorp) had zwaar geleden onder de inundatie door de Duitsers. Toen de polder weer droogviel bleek de kerk zwaar beschadigd te zijn. Gedurende de herbouw van de kerk werd (ook door de andere kerken) gebruik gemaakt van een Zwitsers noodkerkje aan de Prof. Granpré Molièrestraat.
De totale kosten voor de her- en nieuwbouw van de kerk bedroegen fl. 108.200. De herbouwde kerk kon op 23 mei 1948 weer in gebruik genomen worden. Als aandenken werd de sleutel van de oude kerk (van voor de inundatie) in de kerkenraadskamer opgehangen.
Een nieuwe kerk te Middenmeer.
Ook de Gereformeerde Kerk van Middenmeer had zwaar te lijden onder de inundatie van de Duitsers. Toen de polder droogviel bleek dat aan herbouw van de kerk niet behoefde te worden gedacht. Aan de Prof. Ter Veenweg werd toen een nieuwe kerk gebouwd, de Ontmoetingskerk, die in 1949 in gebruik genomen kon worden en nog steeds als kerk gebruikt wordt.
Bronnen:
Acta, Rapporten en Bijlagen van de Generale Synode Arnhem 1930
Acta, Rapporten en Bijlagen van de Generale Synode Middelburg 1933
Acta, Rapporten en Bijlagen van de Generale Synode Amsterdam 1936
Acta, Rapporten en Bijlagen van de Generale Synode Sneek 1939
J. Heijlo, 50 jaar Gereformeerde Kerk Wieringerwerf 1937-1987. Wieringerwerf, 1987
H. de Jong, Spiegelbeeld van een Poldergemeente. In: Centraal Weekblad ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 4e jrg. nr. 4, 28 januari 1956
H. van Twillert, Flitsen uit mijn levensverhaal. Dreyeroord, 1980
H. Vermooten en J. Vink, De Wieringermeer, in: W. Banning, Handboek Pastorale Sociologie, deel. II, ’s-Gravenhage, 1955
© 2017. GereformeerdeKerken.info