De eerste honderd jaar Gereformeerde Kerk te Dinteloord… en verder

Inleiding.

De Gereformeerde Kerk te Dinteloord dankt haar ontstaan aan de Afscheiding, die zich op 19 februari 1858 in het dorp manifesteerde, zij het niet als ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’ maar als ‘Gereformeerde Gemeente onder het Kruis’. Dit was een rond 1838 ontstane kerkengroep die zich uit de hoofdstroom van de Afgescheidenen had teruggetrokken en als zelfstandige landelijke kerkengroep zich als zodanig ook in Dinteloord vestigde. Sommige gegevens (die we hieronder nader aanduiden) zijn niet met zekerheid te achterhalen, omdat het vooroorlogse archief van de kerk in de Tweede Wereldoorlog verloren ging).

Kaart: Google.

De ‘Gereformeerde Gemeente onder het Kruis’.

Door een zestal inwoners van Dinteloord werd al in 1857 een officieuze ‘Gereformeerde Gemeente onder het Kruis’ gesticht. Ze vergaderden een half jaar lang min of meer onofficieel, totdat op 19 februari 1858 de ambten werden ingesteld, waardoor de gemeente geïnstitueerd werd. De instituering stond onder leiding van ds. J. Holster (1826-1905) van de ‘Gereformeerde Gemeente onder het Kruis’ te Vlissingen. Het is van belang iets meer over hem te weten, omdat daardoor de vraag beantwoord kan worden waarom in Dinteloord een ‘Kruisgemeente’ en niet ‘gewoon’ een ‘Christelijke Afgescheiden Gemeente’ geïnstitueerd werd.

Ds. J. Holster.

Hoewel Johannes Holster oorspronkelijk Nederlands Hervormd was, kwam hij onder invloed van de prediking van ds. G.F. Gezelle Meerburg (1806-1855) regelmatig in de kerkdiensten van diens Christelijke Afgescheidene Gemeente in Almkerk. Achtereenvolgens studeerde Holster voor dominee bij zijn eigen Christelijke Afgescheiden predikant ds. H.M. Wiersma (1817-1856) van Vrijhoeve-Capelle, en later bij de eveneens Christelijke Afgescheidene ds. F.A. Kok (1803-1860) in Zuilichem. Maar het geld raakte op en Johannes moest zijn studie daarom beëindigen.

Ds. G.F. Gezelle Meerburg (1806-1855) van Almkerk-Nieuwendijk,

Op advies van een aantal vrienden kwam hij in contact met ds. C. van den Oever (1802-1877) van Rotterdam. Deze behoorde tot de Gereformeerde Kerk onder het Kruis. Door allerlei meningsverschillen was Van den Oever weg gegaan bij de mainstream van de Afgescheidenen, de Christelijke Afgescheidene Kerk. Van den Oever gaf Holster theologisch onderwijs en zo kwam deze in december 1853 als predikant in die kerkengroep terecht.  In 1854 werd Holster namelijk predikant van de Kruisgemeente in Vlissingen.

Ds. C. van den Oever (1802-1877), compleet met de in Kruisgezinde kringen verplichte dominees-outfit.

De instituering te Dinteloord én een eigen kerk (1858).

Vanuit de ‘Gereformeerde Gemeente onder het Kruis’ te Vlissingen institueerde ds. Holster de Kruisgemeente te Dinteloord op 19 februari 1858 door de bevestiging van de inmiddels verkozen ambtsdragers. Zijn optreden en preken bevielen in Dinteloord kennelijk  goed, want al snel kreeg hij een beroep. Dat kon hij echter niet aannemen. Maar toen kort daarop een tweede beroep volgde nam hij het aan en deed op 15 augustus dat jaar intrede. De bevestiger was ds. J. Juch (1819-1883) van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Amsterdam. Ds. Holster preekte in de intrededienst over Psalm 133.  (Overigens melden de synodale notulen van de landelijke vergaderingen van de Kruisgemeenten op pag. 594 dat niet ds. Juch, maar ds. J. Plug (1824-1869) [van Zwartsluis] hem in het ambt bevestigde).

Hoe dan ook, intussen was het aantal leden van de Kruisgemeente in Dinteloord al behoorlijk gegroeid, waardoor het nodig werd een eigen  kerk te bouwen. Ze bouwden hun kerk in Oost Voorstraat, wijk A no. 93. Op de institueringsdatum 19 februari 1858 was de kerk nog niet helemaal klaar, maar je kon in elk geval droog zitten, zodat het gebouw op die dag toch al in gebruik genomen kon worden.

Rechts de kerk aan de Oost Voorstraat  (1858-1898).

Onder leiding van ds. Holster besloot de kerkenraad van de Kruisgemeente van Dinteloord op 8 januari 1861 zich aan te sluiten bij de ‘Christelijke Afgescheidene (Gereformeerde) Kerk’, welke naam trouwens acht jaar later, in 1869, veranderde in ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’, omdat in dat jaar de ‘Christelijke Afgescheiden Kerk’ en de ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’ landelijk fuseerden tot de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’.

De aansluiting bij de ‘Christelijke Afgescheidene (Gereformeerde) Kerk’ (1861).

Ds. J. Holster (1826-1905).

Zoals gezegd besloot Dinteloord zich dus aan te sluiten bij de Christelijke Afgescheiden Kerk. In die tijd waren er in ons land zo’n kleine tachtig Kruiskerken.  Ds. Holster voelde zich niet meer thuis in die kringen. Holsters leermeester, ds. C. van den Oever – voortdurend verwikkeld in ruzies en onaangenaamheden –  was in 1858 door de Algemene Kerkvergadering van de Gereformeerde Kerk onder het Kruis geschorst en voor zichzelf begonnen met een ‘Vrije Gereformeerde Gemeente’. In Vlissingen, waar ds. Holster van 1854 tot 1858 gestaan had, was zijn (bijna directe) opvolger daar, ds. W.H. Gispen (1833-1909), met zijn Kruisgemeente in 1860 ook overgegaan naar de Christelijke Afgescheiden Kerk.

Hoe dan ook, toen ds. Holster namens zijn gemeente aansluiting vroeg bij de Christelijke Afgescheidene Kerk had de Provinciale Vergadering van de Christelijke Afgescheidene Kerk wel tijd nodig om tot een beslissing te komen. Ds. D. Vliegenthart (1813-1874) van Zevenbergen vertelde de Vergadering enige gegevens over (de voorgeschiedenis van) ds. Holster en zijn gemeente – en ds. Holster vermeldde ‘de redenen die hem bewegen, genoemde vereeniging te begeeren. De vergadering oordeelt na langdurige beraadslagingen om te trachten tot vereeniging te geraken’.

Maar daar bleef het niet bij, want om toegelaten te worden tot de Christelijke Afgescheidene Kerk vond de vergadering van 30 mei 1861 het wel nodig dat de predikant onderzocht zou worden in de ‘kenmerkende leerstukken der Gereformeerde Kerk, en eene predicatie zal houden’. Daarop kon men ‘met vrijmoedigheid’ tot toelating beslissen. Wel achtte men het noodzakelijk dat ds. Holster en de kerkenraad van Dinteloord opnieuw officieel in het ambt bevestigd zouden worden, maar nu als gemeente van de Christelijke Afgescheidene  (Gereformeerde) Kerk. Dat gebeurde vermoedelijk kort daarna  onder leiding van ds. N.H. Dosker (1820-1887) van Almkerk en Nieuwendijk en ds. S. Evenhuis (1834-1867) van Heusden. De officiële aansluiting van de Christelijke Afgescheidene Kerk vond dus op 30 mei 1861 plaats.

Ds. N.H. Dosker (1820-1887).

Erkenning door de overheid (1862).

Kort daarop werd door de kerkenraad van Dinteloord op aansporing van ds. Holster besloten bij de Overheid erkenning (‘toelating’) aan te vragen als kerkgenootschap. In de ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’ was men daar altijd fel op tegen. Ds. Holster echter niet en vond het voor de gezonde ontwikkeling van het kerkelijk leven juist noodzakelijk om door de overheidserkenning over rechtspersoonlijkheid te beschikken. Vandaar dat op 19 augustus 1861 om erkenning gevraagd werd. Drieënvijftig gemeenteleden ondertekenden het verzoekschrift.

Aan het verlenen van erkenning van een Afgescheiden kerkelijke gemeente waren in die tijd echter wel enkele voorwaarden verbonden. In de eerste plaats diende men een reglement mee te sturen volgens hetwelk de gemeente bestuurd werd. Ook moest er een kerkgebouw zijn en moest men de eigen behoeftigen verzorgen. En natuurlijk moest men plechtig beloven om hoe dan ook geen aanspraak te maken op goederen en gelden van de Nederlandsche Hervormde Kerk.

Het verzoek werd aanvankelijk niet helemaal correct ingediend (het  reglement ontbrak), maar dat werd glad getrokken (‘De Dordtse Kerkenorde is ons reglement’)  en zo werd de ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente te Dinteloord’ door de overheid erkend bij Koninklijk Besluit van 16 augustus 1862 (uit dit Koninklijk Besluit werd ook de plaats van het kerkgebouw aan de Oost Voorstraat duidelijk). De gemeente telde toen vermoedelijk ongeveer 176 zielen. De kerkenraad bestond in die tijd uit ds. Holster en de ouderlingen Marinus van Beveren en Arij van Bezooijen en de diakenen Paulus Gunst en Dirk van der Hoek.

Ds. J. Greven als tweede en ds. G. de Braal als derde én zevende predikant.

Ds. J. Greven (1831-1889).

Op 30 oktober 1864 vertrok ds. Holster naar Leiden en daarmee brak een korte vacante periode aan tot op 12 maart 1865 ds. Jannes Greven (1831-1889) uit Sliedrecht overkwam. Hij bleef tot 10 oktober 1870, toen hij naar Uithuizen vertrok en werd het jaar daarop opgevolgd door G. de Braal (1833-1905) die als kandidaat naar Dinteloord kwam. Hij bleef er van 8 januari 1871 tot 17 augustus 1873, maar deze predikant was zó geliefd bij de gemeente dat hij – na de kerken van Apeldoorn (van 1873 tot 1880), Sliedrecht (van 1880 tot 1882) en Bodegraven (van 1882 tot 1884) gediend te hebben – in 1873 opnieuw een beroep van Dinteloord kreeg, wat door hem werd aangenomen. Zo stond ds. De Braal dus twee keer in Dinteloord.

De Braal was aanvankelijk trouwens opgeleid en werkzaam geweest als onderwijzer en werd hoofd van de school in Middelburg. Daar schreef hij ‘Geschiedenis des Vaderlands, een leesboek voor christelijke scholen en huisgezinnen’, dat vijf keer herdrukt werd. Maar hij koos er voor om verder te gaan als dominee en werd door een  predikant bijgespijkerd in verscheidene vakken. De Provinciale Vergadering van Noord-Brabant – gehouden te Heusden – onderzocht hem op 4 januari 1871 ‘in de Exegese en de Predikkunde, de kennis onzer Symbolische en Liturgische geschriften, de Dogmatiek en de Pastoraal, nadat hij over een door hem zelven te kiezen tekst zal hebben gepredikt’.

Maar voordat daarover een oordeel uitgesproken werd ondervroeg de preses, ds. J. Bavinck (1826-1909) van Almkerk ‘hem met hoogen ernst naar den toestand zijner ziel, of hij gelooft dat Jezus zijn Heiland is, waarop hij bevestigend antwoordt met de mededeeling van een en ander dat daarop betrekking heeft’. Ook vroeg ds. Bavinck hem waarom hij zijn ‘heerlijke betrekking van Christelijk Onderwijzer’ verlaten had om predikant te worden. Daarop gaf De Braal ten antwoord dat hij sinds zijn jeugd niets liever wenste.

Ds. G. de Braal (1833-1905).

Helaas oordeelde de vergadering aanvankelijk niet voldoende gunstig over zijn examen. Vooral de preek en het examen in de Exegese, de uitlegkunde, waren onvoldoende. Maar toch kon na langdurig overleg door negen van de veertien aanwezige afgevaardigden vóór toelating gestemd te worden. En zo werd kandidaat De Braal op 8 januari 1871 in Dinteloord als predikant op art. 8 (‘singuliere gaven’) in het ambt bevestigd. Hij bleef daar zoals gezegd tot 1873.

Ook ds. De Braal was in Dinteloord geliefd. Dat bleek wel uit het feit dat hij in 1884 opnieuw een beroep van Dinteloord ontving en dat aannam. Hij bleef daar tot 1891, toen hij naar de kerk te Kralingen vertrok. Eens bedankte hij – tijdens die tweede ambtsperiode – voor een  beroep van een andere gemeente en had dat vanaf de preekstoel meegedeeld, waarna de gemeente spontaan Psalm 134 vers 3 aanhief: ‘Dat ’s Heeren zegen op u daal’.

Het ontstaan van de ‘Gereformeerde Gemeente’ te Dinteloord.

Maar uiteindelijk vertrok ds. De Braal in 1891 dus toch naar Kralingen. Het gevolg voor Dinteloord was, dat enkele gemeenteleden zich toen van de Christelijke Gereformeerde Gemeente afscheidden en als huisgezelschap, een ‘conventikel’, samen preken gingen lezen. Nadat ook enkele inwoners van omliggende dorpen zich daarbij aansloten werd uiteindelijk in 1929 besloten – onder de indruk gekomen van de prediking van ds. G.H. Kersten (1882-1948), oorspronkelijk afkomstig uit de ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’ – een zelfstandige ‘Gereformeerde Gemeente’ te stichten. In 1930 besloot die gemeente een eigen kerk aan de Wilhelminaweg te bouwen, die nog hetzelfde jaar in gebruik genomen werd. In 1982 werd een nieuw kerkgebouw aan de Prins Florisstraat in gebruik genomen.  Maar dit alles terzijde.

Een nieuwe gereformeerde kerk (1898-1944).

De gereformeerde kerk, die in 1898 in gebruik genomen werd, samen met de pastorie.

Het eerste gereformeerde kerkgebouw aan de Oost Voorstraat in Dinteloord, dat in 1861 op de institueringsdag in gebruik genomen werd, was een pastorie-met-kerk-in-één. Het voorste gedeelte was de predikantswoning; het achterste deel was de kerkzaal. Tijdens de tweede ambtstermijn van ds. De Braal groeide de gemeente echter zozeer dat de kerkzaal moest worden vergroot.

Maar al snel bleek dat deze uitbreiding nog niet voldoende was, zodat in 1898 besloten werd een geheel nieuwe kerk met pastorie te bouwen.

Enkele andere predikanten.

Hoe het zij, tot op de Tweede Wereldoorlog dienden behalve de eerder genoemden nog tien andere predikanten de gemeente, zodat het volgende totaallijstje kan worden opgesteld:

De predikantengalerij in de kerk te Dinteloord. Links boven: ds. Holster (foto: Centraal Weekblad).

J. Holster, 15 augustus 1858 tot 30 oktober 1864; J. Greven, 12 maart 1865 tot 10 oktober 1870; G. de Braal, 8 januari 1871 tot 17 augustus 1873; J. Schotel (1825-1914), 10 oktober 1873 tot 25 juli 1875; J.W. de Lang (1827-1885), 30 juli 1876 tot 31 augustus 1879; P.M. Ochtman (1835-1902), 7 december 1879 tot 22 oktober 1882; G. de Braal (2de maal), 5 oktober 1885 tot 22 november 1891; A. Voogel (1857-1934), 15 augustus 1893 tot 17 oktober 1897; J. Offringa (1847-1928), 5 december 1897 tot 25 september 1904; A.L. Ruys (1863-1945), 21 juli 1908 tot 7 augustus 1932; M. de Regt (1905-1970), 21 mei 1933 tot 27 juli 1937 en W.H. van Zuijlen (1909-1989), 15 mei 1938 tot 1 september 1946.

Na de Tweede Wereldoorlog.

Toen de bevrijding van het zuiden van ons land gaande was werd Dinteloord door de gevechten behoorlijk zwaar getroffen. Zo werd het dorp in 1944 door de Engelsen beschoten wat vooral kerkelijk gezien verstrekkende gevolgen had. Zowel de rooms-katholieke als de gereformeerde kerk werden vrijwel totaal verwoest. Het hervormde kerkgebouw werd zwaar beschadigd. Laatstgenoemd kerkgebouw kon na de bevrijding worden gerestaureerd, maar voor de gereformeerden en de rooms-katholieken zat er niets anders op dan over te gaan tot nieuwbouw. Voor wat de Gereformeerde Kerk betrof was een ander ernstig gevolg dat de in de kerk bewaarde archieven bij de brand verloren gingen. Gelukkig waren voor die tijd publicaties over de geschiedenis van de kerk verschenen, zodat niet alles onbekend bleef.

Weer een nieuwe kerk (1951 tot heden).

De gereformeerde kerk die in 1951 in gebruik genomen werd.

Nieuwbouw was dus nodig. Aan architect Egbert Reitsma uit het Groningse Glimmen werd opdracht gegeven een plan voor de kerk te ontwerpen. Gelukkig sprong het Rijk bij met een aanzienlijke bijdrage voor de wederopbouw van de kerk. De rijksarchitect eiste echter een ‘massale onderbouw‘ van de toren, die er ook kwam, maar ‘Den Haag’ weigerde de subsidie van de opbouw óp die ‘massale onderbouw’: de eigenlijke toren met spits. Dat vond men te duur.

De bouwcommissie wilde natuurlijk voorkómen dat de bouw van de geplande toren onaf bleef. De toenmalige gereformeerde predikant van Dinteloord, ds. C.N. Impeta (1884-1967) overlegde, als voorzitter van de bouwcommissie, met de (hervormde) burgemeester, mr. H. Pop.

Ds. C.N. Impeta (1884-1967).

Uiteindelijk kwam zelfs de Minister van Wederopbouw (dr. J. In ’t Veld van de PvdA) in Dinteloord op bezoek om de situatie in ogenschouw te nemen. Zowel de burgemeester als dr. Impeta vroegen om het afwerken van de torenopbouw. Ze stelden hem voor als ‘voorlopige afwerking’ óp de ‘massale onderbouw’ een ui te plaatsen, zoals die ook te vinden was op de Lutherse kerk in Amsterdam, maar evenzeer op de hervormde kerk in het Drentse Dwingeloo. Ds. Impeta schreef later: ‘Hij stond het lachend toe en de eer was gered. Het is dus niet zo, dat onze architect, Egbert Reitsma uit Glimmen, ‘bij de gratie Gods’ die ui zo wílde, maar dat de ui toegestaan werd, was bij gebrek aan beter’.

De oude pastorie was trouwens tijdens de oorlog gespaard gebleven, maar toen de nieuwe kerk werd gebouwd, kwam ook de wens naar voren een nieuwe pastorie te stichten. Aldus geschiedde.

Een alweer enige tijd geleden gemaakte foto van het interieur van de kerk in Dinteloord (foto: Reliwiki).

En verder tot 1958…

De opvolger van de hierboven al genoemde ds. W.H. van Zuijlen was dus ds. C.N. Impeta, die de kerk van Dinteloord diende van 22 december 1946 tot zijn emeritaat op 7 december 1953; na hem volgde ds. K. Snoey (*1930), die van 20 november 1955 tot 13 december 1959 in Dinteloord stond.

Zoals tal van plattelandskerken kreeg ook Dinteloord in die tijd te maken met de ‘trek naar de stad’. Het landelijk ‘Jaarboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland’ levert het duidelijke beeld dat meer dan de helft van het zielental eind jaren ‘50 bestond uit belijdende leden, terwijl het in de meeste kerken toen nog zo was dat de meerderheid van het aantal zielen uit doopleden bestond. De oorzaak van die ‘vergrijzing’ lag in de mechanisatie van de landbouw. Voor Dinteloordse jongeren was in de eigen woonplaats moeilijk werk te vinden. Vooral jongeren vertrokken naar elders. Bovendien telde Dinteloord in die tijd veel pendelarbeiders, die (nog) wel in Dinteloord woonden, maar hun werkterrein in Rotterdam, Pernis of daar in de buurt hadden.

Desondanks kon tijdens een kerkdienst in maart 1958 – onder leiding van ds. Snoey – het honderdjarig bestaan van de Gereformeerde Kerk te Dinteloord worden herdacht. Deze kerk is nog steeds een zelfstandige Gereformeerde (PKN-) kerk en heette eerder ‘Gereformeerde Kerk te Dinteloord en Prinsenland’ en tegenwoordig ‘Gereformeerde Kerk te Dinteloord en Steenbergen’. Het aantal leden daalde vooral de laatste tien jaar:

De ledentallen te Dinteloord van 1906 tot 2016.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Dinteloord (c.a.) van 1906 tot 2016.

Bronnen:

C.N. Impeta, ‘Kamper Ui op Dinteloords kerk’, in: Centraal Weekblad ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 6e jrg. nr. 10, 8 maart 1958

Notulen van de Algemene Kerkelijke Vergaderingen van de Gereformeerde Kerk onder het Kruis (1844-1869). Utrecht, 1982

FdR, Dinteloord viert feest, in: Centraal Weekblad ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 6e jrg. nr. 9, 1 maart 1958

J.P. Sinke, Zijn daân getoond en trouw’lijk hen geleid. 100 jaar Gereformeerde Gemeenten 1907-2007, deel 1. Krabbendijke, 2007

C. Smits, De Afscheiding van 1834, Achtste deel. Dordrecht, 1988

A. Uil-van Goolen, e.a., Hoe lieflijk zijn Uw woningen. 75 jaar Gereformeerde Gemeente Dinteloord. 1929-2004. Dinteloord, 2007

© 2017. GereformeerdeKerken.info