De Gereformeerde Kerk te Oud-Beijerland (1)

Inleiding.

De Gereformeerde Kerk te Oud-Beijerland ontstond door de vereniging van de ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ in dat dorp, respectievelijk ontstaan vanuit de Afscheiding van 1834 en de Doleantie van 1886.

Kaart: Google.

Beide Oud-Beijerlandse gemeenten verenigden zich in 1895 tot Gereformeerde Kerk te Oud-Beijerland, drie jaar nadat de landelijke ‘Vereniging van 1892’ tot stand was gekomen. En die plaatselijke ineensmelting tussen beide gemeenten leverde veel strijd op…

1. De Afscheiding te Oud-Beijerland.

In Oud-Beijerland doet zich de omstandigheid voor dat daar tot tweemaal toe een Christelijke Afgescheidene Gemeente gevormd werd. Bekend is dat ds. H.P. Scholte (1805-1868), één van de leiders van de Afscheiding, in het naburige Zuid-Beijerland op 28 augustus 1836 voor een menigte van maar liefst 2.000 preekte. Dat die invasie in dat 1.300 inwoners tellende dorp niet aan de aandacht van de burgemeester ontsnapte spreekt voor zich.

De burgervader liet, na hoogstpersoonlijk poolshoogte genomen te hebben, proces-verbaal opmaken tegen ds. Scholte, ouderling Barendregt én tegen Jan Blaak, als eigenaar van het terrein waar de happening plaatsvond. Het strafwaardige was dat zij een ‘ongeoorloofde godsdienstoefening’ hadden gehouden of daartoe gelegenheid gegeven hadden, en dus de openbare orde verstoord hadden. De totale som van boetes bedroeg toen fl. 277.

De eerste Christelijke Afgescheidene Gemeente te Oud-Beijerland (1836).

We weten dat bij de bovengenoemde hagepreek in Zuid-Beijerland – waar in april 1836 al een Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd was – ook inwoners van Oud-Beijerland aanwezig waren. Daarom is het ook niet vreemd te veronderstellen dat kort daarop ook in Oud-Beijerland een Afgescheiden Gemeente werd geïnstitueerd, vermoedelijk onder leiding van ds. H.P. Scholte. Helemaal duidelijk wordt dat, als we weten dat in september of oktober 1836 onder meer vanuit Oud-Beijerland een rekest werd verstuurd aan de koning met het verzoek de Afgescheiden Gemeente in het dorp  te erkennen.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

In het verzoekschrift, opgesteld door ds. H.P. Scholte, werd beloofd dat gezorgd zou worden voor een gebouw ‘ter uitoefening van onze Godsdienst’, en dat ook de predikanten en de armen door de kerk zélf betaald zouden worden en dus niet ten laste zouden komen van ’s Rijks Kas. Ook werd een reglement meegestuurd waarin werd aangegeven hoe de Christelijke Afgescheiden Gemeente bestuurd werd. Verder werd de koning gevraagd alles te doen om de vervolgingen tegen de Afgescheidenen te laten ophouden en te zorgen dat niemand hen ‘in de vervaardiging en gebruikmaking van plaatsen tot onze openbare Godsdienstoefeningen’ zou storen en ‘te willen zorgen dat de verstoorders van de openbare Godsdienstoefeningen naar de wetten des Lands gestraft worden’.

Het verzoekschrift van Oud-Beijerland was ondertekend door tien personen, mede namens 24 kinderen. De eerste kerkenraadsleden van de gemeente zijn ook bekend: de ouderlingen Sander Bison, Maarten van Dijk en de diaken Arie de Jong. Sander Bison en Maarten van Dijk hadden zich een half jaar eerder, op 23 maart 1836, samen met vijf andere gemeenteleden van de Nederlandse Hervormde Kerk afgescheiden. We weten trouwens, dat ds. Scholte in juli 1838 in Oud-Beijerland preekte.

‘De Crisis der Jeugd’…

Maar de jonge gemeente werd al snel verscheurd door twisten en onenigheid. Vermoedelijk was het in 1839 al afgelopen met de gemeente van Oud-Beijerland. Er ontstonden namelijk twee groepen, waarvan de ene onder leiding stond van ouderling Bison. Kennelijk kwamen de problemen ook in de classis aan de orde, want bekend is dat de groep van Bison ‘door het kerkverband’ in het ongelijk gesteld werd. De gegevens die verder bekend zijn wijzen er op dat in 1839 vermoedelijk dus een eind kwam aan het bestaan van de gemeente. Al voegt dr. Smits er nog aan toe, dat de gemeente mogelijk in los verband als ‘conventikel’ (dus in de vorm van huissamenkomsten) voortgezet werd. Een van de redenen voor die veronderstelling is, dat ook in 1839 en daarna verontruste gemeenteleden zich van de Hervormde Kerk afscheidden. Hoe dan ook, na 1839 zijn geen verdere gegevens over de Afgescheiden Gemeente van Oud-Beijerland bekend. Vermoedelijk hebben de Afgescheidenen te Oud-Beijerland zich bij de gemeente te Zuid-Beijerland aangesloten.

De tweede Christelijke Afgescheidene Gemeente (1868).

Ds. J.H. Schoemakers (1826-1885) van Pernis.

Ds. P. Wagemaker (1824-1906) van Vlaardingen, diens ouderling Kalisvaart en ds. J.H. Schoemakers (1826-1885) van Pernis reisden op 11 augustus 1868 naar de woning van J.J. van Steenbergen in Oud-Beijerland. De classis Rotterdam had hen op 9 juni 1868 aangewezen om in het dorp een ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’ te stichten. Het aantal Afgescheidenen was kennelijk van dien aard dat er perspectief zat in het institueren van een zelfstandige gemeente. Maar dat was aan het aantal aanwezigen niet af te zien: het waren J.J. van Steenbergen zelf, F. Romein, P. Hoogwerf en L. Stougie uit Oud-Beijerland, en J. Moree en K. van den Berg uit Hekelingen. De vergadering werd geopend met het zingen van psalm 81 vers 12 en met een gebed door ds. Wagemaker.

Ds. P. Wagemaker (1824-1906).

Vervolgens werden op deze bijeenkomst ambtsdragers gekozen: als ouderling werden aangewezen J.J. van Steenbergen en Fl. Romein; als diakenen werden verkozen J. Moree en Corn. Romein. Alleen C. Romein was als gekozene afwezig. De vraag is op welke manie er gestemd werd: er was immers weinig keus! Hoe dan ook, nadat de broeders gekozen waren, werden ze door de predikanten in het ambt bevestigd, zodat de instituering van de wel zeer kleine gemeente van Oud-Beijerland een feit was.

Een gehuurde schuur als kerk (1869).

De zes op de vergadering van 7 juni 1869 aanwezige gemeenteleden waren zeer tevreden over het werk van hun kerkenraad, zo bleek uit een rondvraag. Dat had kennelijk betrekking op het verkrijgen van een ‘kerk’, een gehuurde schuur. Rond augustus 1869 ontving men namelijk fl. 300 ‘ter leen voor een kerkgebouw’. Ook had de kerkenraad circulaires in de gemeente verspreid, waarop voor hetzelfde doel fl. 120 binnenkwam. Kennelijk werden daarvoor banken gekocht om in de schuur te plaatsen, want daarvoor werd namelijk fl. 328 betaald plus fl. 20 voor het verven ervan. Op 28 januari 1870 werd bovendien ‘een geschikt huis gehuurd voor pastorie’.

Christelijke Gereformeerde Gemeente‘ (1869).

In 1869, nog geen jaar na de instituering, veranderde de naam van de ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’ in ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’. De oorzaak daarvan was de landelijke vereniging tussen de ‘Christelijke Afgescheidene Kerk’ en de ‘Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’. Laatstgenoemd kerkgenootschap was rond 1840 ontstaan als afsplitsing van de ‘Christelijke Afgescheidene Kerk‘. Men had onenigheid gekregen over allerlei zaken. Zo wilden de kruisgezinden geen erkenning bij de overheid aanvragen en wilden ook de naam ‘gereformeerd’ niet laten vallen. Dat laatste was namelijk een van de voorwaarden om door de overheid erkend te worden. Ook wilden de Kruisgemeenten dat de predikanten het ambtsgewaad droegen. Later, toen deze en andere problematische onderwerpen hun actualiteit verloren hadden (zo waren de vervolgingen opgehouden en mocht de naam ‘gereformeerd’ weer gebruikt worden), ging men onderhandelen om tot elkaar te komen. Dat lukte in 1869. Men besloot de verenigde Kerken in het vervolg ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ te noemen, zodat ook de gemeente in Oud-Beijerland in het vervolg ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ genoemd werd.

Ds. D.J. van Brummen (van 1872 tot 1876).

Het kerkelijk leven liep met horten en stoten, zodat men zich realiseerde dat de vaste hand van een predikant wenselijk was. Gelukkig had de classis op 14 maart 1870 toestemming (‘handopening’) gegeven om een predikant te beroepen. Vandaar dat een manslidmatenvergadering gehouden werd, ook bijgewoond door ‘enige vrienden’, om over het beroepen van een predikant te spreken. Bovendien werd op die bijeenkomst een lijst getekend met toezeggingen voor het traktement van de predikant. ‘De aanwezigen verbonden zich plechtig voor deze zaak’, zo werd genotuleerd.

Ds. P. Diermanse (1822-1912).

Het eerste ‘tweetal’ voor de keuze van een predikant werd op 25 april 1871 opgesteld. Na enige teleurstellingen werd op 3 februari 1872 besloten een biduur te houden onder leiding van consulent ds. P. Diermanse (1822-1912) van Westmaas. De gemeente verklaarde zich daarna met algemene stemmen voor het beroepen van ds. D.J. van Brummen (1825-1902) van Woerden. De predikant nam het beroep aan ‘en verruilde het fraaie kerkje van Woerden voor de boerenschuur in Oud-Beijerland’. Op 21 april 1872 werd ds. Van Brummen door ds. P. Diermanse in het ambt bevestigd met een preek over Jesaja 62 de verzen 6 en 7. ’s Middags deed de ds. Van Brummen intrede en hield een preek naar aanleiding van 2 Cor. 5 vers 20: “Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus wege: laat u met God verzoenen”. De predikant droeg net als in zijn eerdere gemeenten het ambtsgewaad, waarvoor hij langs de straten in Arnhem en Woerden nogal eens bespot werd.

Ds. D.J. van Brummen (1825-1902) droeg het ambtsgewaad nog.

Het kerkelijk leven knapte door de komst van de predikant aanzienlijk op. De kerkenraadsvergaderingen vonden geregeld plaats en er werd genotuleerd. Het aantal kerkgangers groeide en de inkomsten navenant, zodat de financiële rekening aan het eind van het boekjaar in de groene cijfers zat. De predikant ontving bij zijn komst een traktement van fl. 850, de opbrengst van de catechisatiebus, vier vrije zondagen per jaar en het gebruik van een klein moestuintje bij de pastorie. Maar het traktement kon al spoedig naar fl. 1.000 opgetrokken worden. Dat kon er wel vanaf sinds de kerkenraad zich geen zorgen meer hoefde te maken over rooie cijfers van de kerkelijke financiën.

Een eigen kerk (1873)!

Al na enkele maanden bleek de schuur te klein voor het groeiende aantal toehoorders Vandaar dat de kerkbouwplannen weer actueel werden en het zoontje van ds. Van Brummen, de tienjarige Derk Jan (1862-1946), die later ook dominee werd, op 22 oktober 1872 de eerste steen voor een nieuw kerkgebouw aan de huidige Julianastraat legde, daarin bijgestaan door P. de Koning Az. De kerk telde ongeveer 500 zitplaatsen. En dat was wel nodig, want in de laatste maanden dat in de oude schuur gekerkt werd, zaten de kerkgangers zelfs op de balken van het plafond! De nieuwe kerk zou bijna honderd jaar dienst doen.

De nieuwe kerk aan de huidige Julianastraat, die in 1873 in gebruik genomen werd. Het gebouw is inmiddels afgebroken.

Dat het kerkelijk leven na de komst van de predikant opknapte wilde niet zeggen dat de gemeenteleden plotseling zonder uitzondering heiligen werden. Er moest door de kerkenraad geregeld vermaand worden wegens openbare dronkenschap, wegens het vaak wegblijven van de kerkdiensten, wegens ‘ongeregeld gedrag’, enz. De predikant maakte er een gewoonte van om voor elke avondmaalsviering alle gemeenteleden bij langs te gaan om te vernemen of er verhinderingen waren om ‘in oprechtheid des gemoeds aan de Dis des Heeren aan te gaan’.

In augustus 1876 had ds. Van Brummen een beroep van Dordrecht aangenomen en nam daarom op de 27ste van die maand afscheid van de gemeente te Oud-Beijerland.

Ds. H.A. Jonkman (van 1877 tot 1879).

Handtekening van ds. H.A. Jonkman (1825-1898). Van hem is geen portret bekend.

De gemeente van Oud-Beijerland bleef slechts enkele maanden vacant, want al op 14 januari 1877 deed de volgende predikant intrede. Het was ds. H.A. Jonkman (1825-1898) van Kruiningen. Op 14 januari 1877 deed hij intrede na door ds. J.A. Klercq (1838-1911) van Zuid-Beijerland in het ambt te zijn bevestigd. Of het altijd boterde tussen hem en de kerkenraad is niet helemaal duidelijk. In de eerste plaats werden de notulen, in de twee jaar dat hij in Oud-Beijerland stond, kort gehouden en bovendien komt daarin één keer de vermelding voor dat de predikant tegen een bepaald besluit protesteerde, maar dat de kerkenraad niet inging op zijn verzoek de inhoud van het protest op te tekenen in het notulenboek. Hoe dan ook, na iets meer dan twee jaar, op 27 april 1879, preekte hij afscheid van Oud-Beijerland en vertrok naar Hellevoetsluis, waar hij trouwens ook maar twee jaar stond.

Ds. H. Cramer (van 1880 tot 1889).

Ruim een jaar was Oud-Beijerland daarna vacant, voordat ds. H. Cramer (1831-1917) van Puttershoek naar Oud-Beijerland kwam. Enkele malen was men in de uitgebrachte beroepen teleurgesteld, maar op 4 juli 1880 kwam ds. Cramer dan toch naar Oud-Beijerland, waar hij op 4 juli 1880 door ds. P. van Vlaanderen (1850-1908) van Westmaas in het ambt bevestigd werd. ’s Middags deed hij intrede. Negen jaar lang bleef hij in Oud-Beijerland; toch is er weinig over hem en zijn werk in dit dorp bekend.

Ds. H. Cramer (1831-1917).

Wel weten we dat de bakkerij van een van de ouderlingen in 1887 op een gegeven moment in vlammen opging. De mensen vonden het een beetje vreemd dat hij niet bijzonder overstuur was en al snel bleek dat hij verzekerd was! Daartegen hadden in die tijd velen grote bezwaren. Je bedrijf verzekeren was God voor de voeten lopen! Er ontstond opwinding in de gemeente. Dat leidde ertoe dat hij vond niet meer als voorlezer en als ouderling te kunnen fungeren. Het feit dat zijn brandverzekering bekend geworden was ‘had hem zo verpletterd en moedeloos gemaakt, dat hij onmogelijk meer dienen kon, aangezien er velen in de gemeente niet meer door hem gesticht zouden kunnen worden’. Toch wist dominee Cramer hem om te praten om te blijven; de predikant vond het ietwat overhaast om er direct de brui aan te geven, zodat de ouderling aanbleef.

Maar toen vervolgens een manslidmatenvergadering gehouden werd om iedereen de kans te geven zijn mening over het voorval te geven, bleek dat men vond dat bakker-ouderling ‘door te bedanken zélf zijn post onwaardig gemaakt heeft en dus niet meer stichten kan’. Als ‘ie zijn verzekering zou opzeggen kon hij wat de manslidmaten betrof aanblijven. Maar anders: wegwezen. De ouderling trad toen vrijwillig af.

De predikant vertrok dus in 1889 naar Nieuw-Helvoet. Van hem werd getuigd dat “hij een gulle, opgewekte, blijde natuur had, met een open oog voor de komische zijde van het leven, nochtans ernstig en gemoedelijk en gehecht aan de oude gereformeerde leer. Humoristisch van aanleg, oprecht van karakter en vriendelijk van aard, was hij een gezellig man in den omgang. Zijn hartelijke lach deed u weldadig aan. Op den preekstoel was hij plechtig en deftig, toch kwam ook hier de guit nu en dan om het hoekje gluren”. Op 9 juni 1889 nam de predikant afscheid van Oud-Beijerland.

Ds. C. Wijdoogen (van 1890 tot 1895).

Na enkele bedankjes voor uitgebrachte beroepen werd op 7 april 1890 weer een tweetal aan de manslidmaten voorgesteld. Gekozen werd ds. A. Brink (1834-1915) van Almkerk, maar deze bedankte. De kerkenraad stelde toen voor nummer 2 op de lijst, ds. C. Wijdoogen (1830-1911) van Meliskerke, te beroepen. Daar ging men mee akkoord, zodat deze op 27 juli 1890 door ds. M. Bruininks (1827-1906) van Westmaas in het ambt bevestigd werd en ’s middags intrede deed met een preek naar aanleiding van 2 Corinthe 7 vers 2: ‘Geef ons plaats’.

Ds. M. Bruininks (1827-1906).

Wel of geen Dolerenden bij de intrede?

Intussen had in Oud-Beijerland de Doleantie plaats gehad. De kerkenraad van deze ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ – waarover in het volgende artikel meer – had gevraagd bij de intrede aanwezig te mogen zijn. De chirstelijke gereformeerde kerkenraad was aanvankelijk van plan te antwoorden dat hij “niet kan zien dat het gewenscht of naar ’s Heeren wil is, dat gij u buiten de Gemeente houdt” en “dat wij samen als opzieners dier Gemeente aan het door u begeerde verzoek níet kunnen voldoen”.

Het niet erg vriendelijk lijkende antwoord ging echter om het principe, dat de kerkenraad vond dat de Dolerende broeders helemaal geen eigen kerk hadden moeten oprichten, maar – toen zij als gereformeerden de hervormde gemeente verlieten – zich gewoon bij de Christelijke Gereformeerde Gemeente hadden behoren aan te sluiten. Toch besloot de kerkenraad de brief niet te versturen, maar ‘opheldering en verduidelijking’ te vragen. En vervolgens hullen de notulen van beide kerken zich in stilzwijgen. We weten niet hoe het is afgelopen.

Ds. C. Wijdoogen (1830-1911).

Tucht.

Ook ds. Wijdoogen bezocht alle gemeenteleden voor elke avondmaalsviering. Zo ontmoette hij een gezin waar men al een jaar lang niet in de kerk geweest was. ‘Schrap mij maar’, had de man des huizes al een keer gezegd, want – zei hij – hij kon ook thuis godsdienst houden, want hij ontmoette daar namelijk menigmaal de Heere Jezus. De man stond erop dat zijn naam in het lidmatenboek doorgestreept zou worden. Aldus geschiedde.

Een ander gemeentelid wilde niet meer bij de kerk horen omdat de kerkenraad ‘vaccinatie’ en ‘verzekering’ toestond (in die tijd inderdaad heikele onderwerpen). Hij was er namelijk vierkant tegen. Maar al snel bleek dat het de broeder daar helemaal niet om ging. Hij wilde gewoon niets meer met de kerk te maken hebben.

Ook andere zaken verstoorden een rustig kerkelijk leven. Tegen ruzies, kwaadsprekerij, leugen, laster, huiselijke twisten en wat dies meer zij moesten kerkenraad en predikant naar eigen overtuiging stevig optreden. Zo was er een boer die op zondag de melk naar de melkfabriek bracht: zondagsarbeid! Maar de man verklaarde een contract met de melkfabriek te hebben, waar hij niet onderuit kon. Hij werd echter desondanks onder censuur geplaatst, want in de gemeente werd geklaagd. De censuur werd pas opgeheven toen hij de melk in het vervolg op de dag des Heeren op zijn boerderij liet staan.

Zoals al opgemerkt was in Oud-Beijerland intussen op 16 januari 1890 een ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ geïnstitueerd. Ook daarmee zou ds. Wijdoogen veel te maken krijgen. En de kerkenraad met hém….

© 2018. GereformeerdeKerken.info

Naar deel 2 >