De “Drentse richting”

Inleiding.

Met toestemming van de Uitgeverij Kok nemen we het onderstaande interessante artikel over uit deel 1 van de serie ‘Anderhalve eeuw Gereformeerden in stad en land’ (Kok, Kampen, 1983). De redactie van GereformeerdeKerken.info voegde de illustraties toe en tussen [vierkante haken] enkele aanvullende bijzonderheden. Het artikel werd geschreven door de bekende kerkhistoricus en predikant, dr. F.L. Bos (1908-2000).

Dr. F.L. Bos (1908-2000).

De “Drentse richting”.

Door dr. F.L. Bos.

Slechts enkele jaren na het begin van de Afscheiding van 1834 openbaarden zich binnen de Christelijke Afgescheidene Kerk verschillen van opvatting. Namen van mensen als ds. H. de Cock (1801-1842), ds. S. van Velzen (1809-1896), en ds. A. Brummelkamp (1811-1888) – allen leidende figuren uit de tijd van de Afscheiding – zijn daarmee ten nauwste verbonden. De verschillen kwamen onder meer tot uiting in wat de ‘Drentse-’ en ‘Gelderse richting’ werden genoemd. Deze richtingen hebben een niet onbelangrijke rol gespeeld.

Rondom de jaren vijftig van de negentiende eeuw speelde binnen de erkende Christelijke Afgescheidene Kerk de zogenaamde ’Drentse richting’ een niet onbelangrijke rol. Het was de geestelijke ligging en levenshouding van het overgrote deel van de noordelijke Afgescheidenen, die daarin op markante wijze tot uitdrukking kwam.

Men wandelde geheel in het spoor van Hendrik de Cock. Die was uiterst behoudend. Om goed-gereformeerd te zijn eiste hij instemming met al de bewoordingen, wijze van betoog en uitdrukkingen, die in de ‘Drie Formulieren van Enigheid’ gebruikt werden [de Nederlandse Geloofsbelijdenis uit 1561, de Heidelbergse Catechismus uit 1563 en de Dordtse Leerregels uit 1618-1619]. De vertalers van de Statenbijbel [1637] golden voor hem als door de Here in het bijzonder met Zijn Geest toegerust, óók wat hun kanttekeningen [de uitlegging van de Bijbeltekst] betreft. Zijn staan voor de onveranderde Dordtse Kerkorde, hoewel men zich daaraan in de gewijzigde omstandigheden vaak niet kon houden, lag in dezelfde lijn.

Ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in Nederland.

Zijn kerkbegrip was geheel gedrenkt in het calvinistische piëtisme van de zeventiende en achttiende eeuw. Dit betekende enerzijds een ruime Verbondsgedachte. Ook de kinderen van meelevende volwassen doopleden dienden volgens hem – zonder bijkomende doopgetuigen – door de doop in de gemeenschap te worden opgenomen.

Anderzijds bestond de eigenlijke kerk voor hem echter uit uitverkoren, wedergeboren, waarlijk gelovige en bekeerde mensen. Degenen die een onberispelijke belijdenis en wandel vertoonden, waren hiervoor nog niet zonder meer te houden. De onmacht en onwil van de zondige mens om echt te geloven stond in zijn ontdekkende prediking op de voorgrond. Alleen het beginnende en doorgaande werk van de Heilige Geest bij de uitverkorenen kon die zondige onmacht en onwil via krachtdadige roeping en wedergeboorte doorbreken, en tot waar geloof en ware bekering brengen.

Voegen we hierbij nog zijn gehechtheid aan het oude ambtsgewaad voor predikanten en zijn protest tegen nieuwigheden in mode en levensstijl als ‘werelds zedenbederf’ – dan is hiermee meteen de ligging en levenshouding van de bedoelde noordelijke Afgescheidenen in een paar grote lijnen getekend.

Brummelkamp en de Arnhemse School.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

Hendrik de Cock stierf al in 1842. Ook zijn tegenspeler ds. H.P. Scholte (1805-1868) met zijn idealistisch kerkbegrip verdween al spoedig van het vaderlandse toneel [in 1847 emigreerde hij naar Amerika]. In het brede kerkverband kreeg Simon van Velzen de leiding. Hoewel lang niet zo conservatief als De Cock, won deze met zijn accentuering van de geestelijke onmacht van de zondige mens toch ook wel het vertrouwen van de noordelijke groepering.

Met name echter de primitieve, door Van Velzen en anderen met een ‘onvoldoende’ gewaardeerde Drentse predikantenopleiding met haar vele pupillen bleef markant aan de oude paden vasthouden.  De leiding daarvan berustte voornamelijk eerst te Ruinerwold en later te Hoogeveen, bij Wolter Alberts Kok [1805-1891].

Ds. W.A. Kok (1805-1891) van Ruinerwold (en later van Hoogeveen), die het ambtsgewaad nog droeg. De driekante steek ligt op de zuil naast hem.

Maar meer nog dan deze moet zijn oudere broer Frederik Alberts Kok [1803-1860], die te Dwingeloo en naderhand te Schoonhoven en Zuilichem eveneens een aantal predikanten opleidde, als typische vertegenwoordiger van de oerconservatieve Drentse richting worden aangemerkt.

Ds. A. Brummelkamp (1811-1888).

Scherp van deze groepering onderscheiden was de zogenaamde Gelderse richting. Anthony Brummelkamp was hun geestelijke leider. Vooral door diens Arnhemse opleidingsschool was rondom hem een kring van voorgangers gevormd, die in een aantal aspecten vrij sterk afweken van het onder de andere Afgescheidenen gangbare patroon. Hun prediking was van een dringend-nodigend karakter. Gods welgemeende aanbieding van het heil voor ieder stond daarbij op de voorgrond. Ook anderszins waren hun visies en levensstijl vrijer dan die van de rest. Uiterlijk kenmerkten zij zich door afwijzing van het traditionele ambtsgewaad. Zij tartten hiermee de gevoeligheid van de noordelijke Afgescheidenen, en riskeerden hiervoor zelfs een botsing op synodaal niveau (Groningen, 1846). Een warme medestander van Brummelkamp, de chirurgijn-dominee van Den Haag, Carel Godefroi de Moen [1811-1879], speelde hierbij een beslissende rol.

Ds. C.G. de Moen (1811-1879).

Dit leidde in Gelderland en Overijssel, waar men provinciaal samen vergaderde, tot een tijdelijke breuk binnen het kerkverband. Men was op 23 september 1847 te Zwolle bijeengekomen om vier aanstaande predikanten, waarvan drie hun opleiding in Drenthe hadden genoten, voleindigend te examineren. Deze deputaten, voorts drie uit de Drentse hoek afkomstige afgevaardigde predikanten, benevens een aanmerkelijk aantal ouderlingen, maakten bezwaar tegen de houding die door de Geldersen op en na de synode van Groningen was ingenomen. Vanwege het voorbehoud van de Geldersen met betrekking tot het synodale gezag meenden de anderen met hen niet te kunnen samenwerken. De afgevaardigden uit het noorden trokken zich in een aparte kamer terug, en deelden vervolgens aan de overgebleven minderheid mee, dat men elders het examen zou voortzetten.

Ds. D. Postma (1818-1890).

Men scheidde ogenschijnlijk broederlijk. De vertrekkenden kregen ‘een vriendelijk afscheid’ mee, waarbij hun ‘geluk en de nabijheid des Heeren in hun voornemen’ werd toegewenst. Op hun beurt wekten de heengaande broeders de achterblijvenden ‘ernstig en vriendelijk’ op, ‘toch gereformeerd te worden en te blijven, zowel in de regering der kerk als in de leer’. Aldus een verslag van de Groninger deputaat Dirk Postma [1818-1890] aan de provinciale vergadering van Noord-Holland. Maar de breuk was een feit. De synodaal-gezinden examineerden de vier kandidaten op 25 september 1847 te Rouveen, en hielden ook afzonderlijke provinciale vergaderingen naast en tegenover die van  Bummelkamp en de zijnen.

Velen in den lande betreurden deze scheuring en deden hun best, een verzoening tot stand te brengen. Na veel overleg en overwinning van misverstand gelukte dit tenslotte. Het hernieuwde samengaan kwam met name tot uitdrukking in de oprichting van een gemeenschappelijke Theologische School te Kampen (1854). Naast anderen zouden zowel Van Velzen als Brummelkamp daaraan hun krachten wijden.

De eerste docenten te Kampen.

Maar de Drentse richting bleef bezwaren houden. Van deze zijde werd juist sedert het begin van de jaren vijftig het goed-gereformeerd zijn van de Geldersen openlijk betwist of althans ernstig in twijfel getrokken.

De ‘Jofferspartij’.

Het Drentse protest tegen samengaan werd vooral vertolkt door de Haagse dominee Hendrik Joffers [1807-1874]. In de pers en op alle synoden van 1851 tot 1863 liet hij geen gelegenheid voorbijgaan om zijn bezwaarde hart te luchten. Hij was vroeger veenboer geweest te Smilde en had zijn opleiding gekregen bij F.A. Kok te Dwingeloo. Ook als predikant bleef hij een onbehouwen ijveraar. In zijn niemand ontziende onverzettelijkheid werd hij een typische vertegenwoordiger van de Drentse richting, in haar extreem-polemische vorm: de ‘Jofferspartij’.

Ds. H. Joffers (1807-1874).

Het ligt voor de hand, dat hij in eerste instantie op steun uit de provincie Drenthe kon rekenen. Het predikantenkorps hier was immers vrijwel uitsluitend aan de Drentse school opgeleid. Inderdaad was dan ook hier het wantrouwen tegen de Gelderse richting groot. Toen op de provinciale vergadering van 3 april 1851 de vraag werd behandeld, of ook Brummelkamp zou kunnen worden uitgenodigd om mee te werken aan een landelijk opleidingsinstituut, werd hierop categorisch met ‘neen’ geantwoord, ‘dewijl ds. Brummelkamp daartoe ons vertrouwen niet bezit’.

Niettegenstaande werden, toen er eenmaal een verzoening was tot stand gekomen, uit Drenthe geen protesten meer tegen een gezamenlijke opleiding, waaraan ook door Brummelkamp zou worden deelgenomen, ingebracht. Dit was wel aan de vredelievende invloed van ds. W.A. Kok en diens begaafde leerling en mede-docent te Hoogeveen, ds. Jan Bavinck [1826-1909], te danken. Men mag de Drentse richting in haar geheel dan ook niet met de extreme Jofferspartij vereenzelvigen.

Ds. J. Bavinck (1826-1909).

De voornaamste directe medestanders van Joffers fungeerden in het midden en westen van het land, en waren ook niet uitsluitend Drenten. Er waren ook Groningers bij, die door ds. Tamme Foppes de Haan [1791-1868] waren opgeleid. Zij domineerden speciaal in de provincie Zuid-Holland, en hier lag het centrum van het verzet tegen de samenwerking aan een theologische school en tegen de voortzetting daarvan.

Ds. T.F. de Haan (1791-1868).

Men kan niet zeggen, dat Brummelkamp en zijn geestverwanten alles deden om de Jofferspartij de wind uit de zeilen te nemen. Vooral De Moens zware accent op de roeping tot geloof en de menselijke gehoorzaamheid des geloofs, leidde tot de beschuldiging van remonstrantisme.

Joffers vergeleek Brummelkamp en de zijnen met ‘neven’, die eerst om hun afwijking buiten de deur waren gezet, maar door ‘zwakke huisgenoten’ weer waren binnengehaald, en nu opnieuw ‘vreemde winden’ in het familiehuis ‘bliezen’. Hierop liet hij zijn ‘wachtwoord’ horen, dat samengevat luidde: ‘Eer Gods Geest met werken sluit, eer men waarheid buitensluit, eer gij wordt eens ketters bruid, waakt en drijft de neven uit!’

Maar de soep werd niet zo heet gegeten als ze werd opgediend. Officiële aanklachten kwamen er van de zijde van de Jofferspartij niet ter synodale tafel. Het bleef bij een vaag protest tegen het aanblijven van Brummelkamp als docent aan de Kamper school, omdat hij rechtvaardige reden tot verdenking van onzuiverheid in de leer zou hebben gegeven. Toen men hierop niet inging, bleef Joffers slechts een mokkende querulant, die zelfs zijn Drentse broeder W.A. Kok met verdachtmakingen achtervolgde en hiermee alleen maar aller verontwaardiging opriep.

Op theologisch niveau werd de strijd der richtingen eigenlijk nooit uitgevochten. Zo kon ze na verloop van tijd in de geest der verbroedering een natuurlijke dood sterven.

Antonius van der Linde.

Antonius van der Linde (1833-1897).

Slechts één is er geweest, die de Drentse richting theologisch heeft onderbouwd. Dat was de latere doctor in de filosofie, Antonius van der Linde [1833-1897]. Hij betoogde in 1859, dat het woord ‘aanbieden’ (van genade) nergens in de Schrift en evenmin in de belijdenis wordt gebruikt, anders dan in de afgewezen redenering van de remonstranten. De ernstige roeping, waarvan Schrift en Belijdenis wél gewagen, is een goddelijke eis, die echter afstuit op de menselijke onmacht en onwil. Daarom valt het geloof door de verloren zondaar alleen te beleven als een geschenk. Weliswaar worden alle mensen geroepen tot geloofsgehoorzaamheid. ‘Maar alleen waar de Heilige Geest zich aan deze prediking paart, drijft dit moeten tegenover het niet-kunnen de mens in de engte, in de smarten en weeën der wedergeboorte’.

Niemand nam deze toegeworpen handschoen serieus op. Van der Lindes bestrijding van de Gelderse hoofdstelling omtrent een algemeen goddelijk aanbod van genade werd niet weerlegd. Anders dan Joffers werd hij om zijn scherpe polemiek uitgebannen. Maar in zijn theologische bezinning behield de confessionele achtergrond van de Drentse richting ook voor de toekomst van de gereformeerde gezindte goede papieren.

Bron:

F.L. Bos, De Drentse richting, in: Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land. Deel 1, Drenthe. Uitgeverij Kok, Kampen, 1983