Ouderling Salomons vertelt over de kerk te Gasselternijveen

Inleiding.

Met toestemming van de Uitgeverij Kok nemen we het onderstaande interessante artikel over uit deel 1 van de serie ‘Anderhalve eeuw Gereformeerden in stad en land’ (Kok, Kampen, 1983). De redactie van GereformeerdeKerken.info voegde de illustraties en de ’tussenkoppen’ toe, en tussen [vierkante haakjes] enkele aanvullende bijzonderheden.

Kaart: Google.

[De Christelijke Afgescheidene Gemeente in het Drentse Gasselternijveen werd op verzoek van een aantal in dat dorp woonachtige gereformeerden op 2 maart 1865 vanuit de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Stadskanaal geïnstitueerd. De kerk te Gasselternijveen had voor het evangelisatiewerk ook de dorpen en gehuchten Gasselte, een deel van Gasselternijveenschemond, Gieten, Gieterveen, een deel van Drouwenermond, Drouwenerveen, Kostvlies en Bonnerveen onder haar hoede.]

“Ouderling Salomons vertelt.

We schrijven het jaar 1940. Het is 4 maart: de Gereformeerde Kerk te Gasselternijveen [geïnstitueerd op 2 maart 1865] viert het 75-jarig bestaan. Ouderling K. Salomons zal een historisch overzicht geven. Uit zijn rede geven we enkele fragmenten; de spelling is enigszins aangepast.

“Voor 1865 kwam men [in Gasselternijveen] bijeen in gezelschappen. Deze werden des Zondagsavonds gehouden, overdag ging men als vanouds naar de kerk [te Stadskanaal], doch waar dit plaatselijk hoe langer hoe minder bevredigde, werd ook wel met een groepje een Afgescheiden kerk in de omgeving bezocht. In een later stadium kwamen de Afgescheiden predikanten wel naar hier om voor het ‘clubje’ op te treden. Op den duur kon dit niet zo doorgaan, moest aan het hinken op twee gedachten een einde komen.

Het einde was echter geen lichte, geen geringe zaak om tot een beslissing te komen. Met vele vezels zat men gehecht aan de vaderlandse kerk, waartoe praktisch ieder behoorde die geen Jood of Roomsche was. Het was zo’n bezielende gedachte: één vorst, één staat, één God, één Kerk! Het was de Kerk waarvoor onze voorvaderen hadden gestreden, waarin vrome ouders en grootouders hadden geleefd en waarin zij waren gestorven, de Kerk waarin men zelf was gedoopt en opgegroeid en waaraan men door traditie en gewoonte was gehecht.

’t Was ook geen eer- of heerszucht, geen staan naar het martelaarschap, geen begeerte naar verandering die de bezwaarden dreef. Het werd voor hen een gewetenszaak; ze vroegen zich af, of het wel geoorloofd was, de Hervormde Kerk te verlaten: was het geen woordbreuk, zo niet erger?

Ds. L.J. Hulst (1825-1922).

Het verhaal gaat dat één van de leiders van een gezelschap, Geert van der Veen, over dit punt met ds. [L.J.] Hulst [1825-1922] (de Afgescheiden predikant van Stadskanaal) had gesproken en dat deze hem aanspoorde de stap te doen. Van der Veen, die schipper was, sprak als zijn mening uit, dat men een lek schip niet moest verlaten, doch het pompende moest trachten boven te houden. Ds. Hulst had daarop gevraagd of pompen nog baat kon brengen, wanneer het vaartuig reeds gezonken was, wat Van der Veen natuurlijk ontkennend moest beantwoorden. ‘Dan zal ik u bewijzen dat de Hervormde Kerk gezonken is’…

Met welke argumenten hij dit deed, is mij niet bekend, doch blijkbaar is het hem gelukt te overtuigen. Er volgden verschillende uittredingen. Het was in het begin (2 maart 1865) maar zulk een klein groepje: twintig volwassenen, waaronder zeven echtparen en 44 kinderen, een armelijk troepje, weinig in tel. Men wist, dat als men de stap deed, de vijandschap der wereld wachtte, en niet het minst van de zijde der naaste bloedverwanten. Van die verstoring der vredige dorpsrust, van die nieuwlichterij, kon niets goeds komen, meenden dezen.

De in 1867 in gebruik genomen en in 1993 afgestoten gereformeerde kerk te Gasselternijveen.

Ging ook niet het gerucht, dat er in een donkere nacht drie witte wieven van het oude kerkhof waren gekomen, die weer spoorloos verdwenen waren ter plaatse waar het nieuwe kerkgebouw zou komen? Ik moge aanhalen hetgeen de oude Hendrik Salomons voor 25 jaren over deze tijd vertelde: ‘De vijandschap openbaarde zich in de eerste tijd op vrij heftige wijze. Als paria’s der natie werd men aangezien. Wanneer de kerkgangers elkander moesten passeren, werden meestal de Afgescheidenen genoodzaakt te ontwijken, wilde men niet in botsing komen. Geen wonder dat niet allen te allen tijde zulks lijdelijk konden gedogen. Zo herinner ik mij dat eens een lidmaat der Afgescheiden Kerk – een kerel als een boom – iemand aanpakte en op zijde zette met de woorden: ‘Daar is uw plaats’. Het woord Cocksiaan was op veler lippen bestorven’. Tot zover.

Dit groepje liet, met het oog op ’t beroepingswerk, een predikant of kandidaat optreden, die dan natuurlijk ook logies behoefde. Dat viel echter niet mee: de broeders hadden allen grote gezinnen – dat was destijds bijna algemeen – en waren niet al te ruim behuisd, zodat een logerende dominee wel eens een bedgenoot moest accepteren. Zo logeerde er een bij W. Reilingh, en het kon niet anders geschikt worden, of deze moest bij de heer des huizes slapen. Hij nam het echter nogal luchtig op en toen ook nog een kat op het bed sprong, ontlokte dit hem enkel de opmerking: ‘Ik had al verwacht dat er nog een derde bij zou komen’.

Dominee A. Koppe, de derde predikant van Gasselternijveen.

Ds. A. Koppe (1841-1926), de derde predikant van Gasselternijveen, die daar van 1875 tot 1892 stond.

Toen ds. [A.] Koppe [1841-1926] hier voor het eerst kwam [hij was van 1875 tot 1892 de derde predikant van Gasselternijveen] moest hij – zo wordt verteld – zijn verblijf bij Harm Sloots zoeken. Het was echter winter en al diens vijf varende zoons waren thuis. De enigste oplossing der slaappuzzle was, dat Z. Eerw. tussen twee der gebroeders in sliep. Men kan zich voorstellen, dat de ambtelijke waardigheid – de Slootsen zijn altijd nogal omvangrijke personen geweest – die nachten wel enigszins in de verdrukking zal zijn gekomen.

Omtrent de eerste dominees heb ik getracht bij ouden van dagen nadere inlichtingen te verkrijgen, doch veel resultaat had ik daarbij niet. Een hoogbejaarde zuster der gemeente wist ook niet meer te vertellen dan dat de een pokdalig was geweest en een dochtertje Keetje had, en dat de ander een steek had gedragen, wat men toen nog als wat deftig had beschouwd. Voor de aanwezige predikanten is het niet erg bemoedigend dat na 70 jaar dit de enigste herinneringen zijn. In slapeloze nachten kunnen zij zich bezinnen, wat men van hen na zoveel jaar nog zal weten.

Van de genoemde ds. Koppe wordt gezegd dat hij inzonderheid onder de veenarbeiders van Drouwenermond met zijn gaven heeft gewoekerd en dat de Heere die arbeid rijkelijk heeft willen zegenen. Elke dinsdagavond zocht hij die bevolking op, om eerst laat in de avond terug te keren. Eerst onderwees hij dan in een particuliere woning de kleine kinderen en dan de grotere jongens en meisjes, waarbij dikwijls ook ouderen tegenwoordig waren. Iedere zondagmorgen zetten brede scharen uit de venen koers naar Gasselternijveen om troost en sterkte te zoeken onder de verkondiging des Woords. Mede te Gieterveen heeft hij veel werk gedaan. Weer of geen weer, zag men hem op geregelde tijden, door de dikwijls moeilijk begaanbare wegen met laarzen aan baggeren om die uithoeken der gemeente te bereiken.

Men zag ds. Koppe nimmer zonder hoge zijden hoed, die voor ieder, ook voor de arbeiders die tamelijk ver van de weg op het land werkten, werd opgelicht. Hij was het ook, die in 1875 een Jongelingsvereniging oprichtte en die het uitnemend gelukte, de ten dezen ongewenste jongelui aan het werk te krijgen en te houden. Ik hoor nog wijlen mijn vader vertellen hoe ds. Koppe steeds de schroomvalligen aanmoedigde, de altijd loffelijke trekken, ook in de eenvoudigste opstellen – ‘inleidingen’ kende men toen nog niet – wist te vinden. De schippersjongens, die alleen des winters tijdens het ‘opgelegd’ zijn konden catechiseren, kregen van Dominee schriftelijk vragen mee aan boord, die ze gedurende de toen slechts kortdurende reizen moesten beantwoorden en na terugkomst inleveren. Onder de leiding van ds. Koppe is hier, wat de kennis der grondwaarheden der Heilige Schrift betreft, een deugdelijke basis gelegd.

Het interieur van de gereformeerde kerk te Gasselternijveen.

Het werk van de predikant is echter enorm uitgebreid in de jongste tijd. Daar komt nog bij, dat de ouderlingen destijds, naar het schijnt, wat beter onderlegd waren en ook over meer vrije tijd konden beschikken dan de tegenwoordige generatie, want catechisatiën bijvoorbeeld werden veelvuldig door ouderlingen gehouden. De ouderlingen moeten in een historisch overzicht dan ook zeker met ere genoemd worden, waaronder er enigen vele jaren de kerk hebben gediend. Er bestond destijds geen verplichte aftreding, wel werd telkenjare verkiezing voor een deel van de kerkeraad gehouden, doch de aftredenden konden direct worden herkozen, wat bijna altijd geschiedde. Met name Geert van der Veen was van oordeel, dat zowel als de predikanten worden geacht voor hun leven tot het ambt te zijn geroepen, dit ook voor de ouderlingen gold. Dit werd niet aangenomen, maar hoe het zij, de lange diensttijden van de toenmalige begaafde ouderlingen, schijnen voor de kerk niet ongunstig te hebben gewerkt. De ambtsbroeders kregen daardoor, kennis, ervaring en wijsheid.

Ik denk hierbij aan de eerdergenoemde Hendrik Salomons die 48 (!) jaar in het ambt diende en bij zijn andere werk nog speciale werkzaamheden kreeg opgedragen, Omdat hij goed stelde en een nette hand schreef, moest hij niet minder dan 43 jaar als scriba fungeren voor kerkeraad en diaconie. Zondag aan zondag bezocht hij de Jongelingsvereniging, enz. enz. Daarbij had hij een groot gezin en was hij landbouwer in een voor dat bedrijf zeer zorgelijke tijd. Ook hem en andere opzieners zal het genadeloon niet zijn onthouden, doch wordt zoiets wel door de gemeente gewaardeerd?

In vergelijking met andere plaatsen lijkt de omvang van het ledental in 1940 van geringe omvang (539 personen). Als men de boeken van lidmaten doorbladert, vindt men achter schier elke naam: vertrokken naar …, het veen achterna; van de schippers trokken er velen naar de havenplaatsen, landbouwerszoons moesten naar elders om zich een bestaan te verwerven, industrie is hier niet en dit alles werkte mee, dat zo velen van ons gingen. Vroegere plaatsgenoten vindt men in Canada en Californië, in Indië, Denemarken en Engeland, in negentig plaatsen van ons vaderland. Minister of professor is geen hunner geworden. Een oud-medicus ter plaatse placht te zeggen: ‘Er zijn wel veel Salomonsen op ’t Nijveen, maar niet veel wijzen!’ Maar wél zijn talrijk de oud-leden die elders in kerkelijke ambten werden gekozen, waaruit men mag afleiden dat zij in de wegen der vaderen zijn blijven wandelen, iets wat ik van veel groter belang acht.

De gereformeerde kerk te Gasselternijveen met de in 1912 gebouwde pastorie aan de Hoofdstraat.

Samengevat…

Samenvattend (aldus nog een keer Hendrik Salomons in 1915): ‘Toen een klein hoopje getrouwen, thans een betrekkelijk groot aantal leden. Toen onder schimp en smaad, gerekend als buiten de maatschappij behorende en thans in betrekkelijke eer, al blijft er een onverzoenlijke scheiding tussen geloof en ongeloof bestaan. Toen eenvoudig, ja armelijk in alles, nu in zeker opzicht in welstand. Toen een eenvoudig kerkgebouw en dito pastorie en thans aanzienlijk vergrote en veel verfraaide gebouwen. Toen wel banken om op te zitten, doch bezwaarlijk om op vol te houden, met een plank onder de voeten en overigens zand, thans lopers in de gangen. Toen nauwelijks door de Regering geduld, thans behoorlijk erkend!

Dit alles is niet om te roemen. Integendeel. Als wij zien op de vele gebreken en tekortkomingen die de leden en dus de Kerk aankleefden, dan moet diepe schaamte ons bedekken en dringt de bede op de lippen: ‘Gedenk niet meer aan ‘t kwaad dat wij bedreven, wil onze schuld uit gunst vergeven’ [psalm 79 vers 4]. Doch zien wij op de genoten weldaden, de ons geschonken zegeningen, dan juichen wij: ‘Loof den Heere voor al Zijn wedadigheden. Zijn Naam zij geprezen!

Dat zij zo.