2 – Ingebruikneming, verwoesting en herrijzenis van de Laakkerk.
(< Naar deel 1) – Een stuk grond werd gekocht in het Laakkwartier, als terrein voor de toekomstige kerk. De tijd drong, want in 1928 werd de toestand in de Hofrustkerk onhoudbaar: de banken meer dan vol, honderd stoelen in de gangpaden en dan nog ruimte te kort, zodat soms honderd kerkgangers onverrichter zake huiswaarts keerden.
In april 1930 moest men daarom uitzien naar een tweede plaats van samenkomst en vond die in het gymnastieklokaal van de Bilderdijkschool. Maar ook het aantal leden bleef groeien, teveel voor één predikant; het pastoraat dreigde schade te lijden. Nieuw-ingekomen gezinnen eisten bijzondere zorg! Al snel moesten in de Bilderdijkschool op zondag drie diensten gehouden worden. Maar kerkinstituering was door het ontbreken van voldoende financiële middelen aanvankelijk nog niet mogelijk.
Opnieuw werd daarom een beroep gedaan op de offervaardigheid van beide kerken: Rijswijk en ’s-Gravenhage-Oost. Die kwam er: ‘Offerdagen, waarbij vaak het hart werd geroerd en de oogen vochtig werden’. De gehouden bazaar zette met een opbrengst van fl. 3.000 de kroon op het werk. In enkele weken tijd had Rijswijk een kleine twintigduizend gulden bijeengebracht, boven op de kerkelijke bijdragen en giften die al eerder en nóg geregeld gegeven werden.
In mei 1931 kon de gezamenlijke Commissie Rijswijk-Den Haag-Oost een positief advies geven om in het Laakkwartier en de Spoorwijk tot kerkinstituering over te gaan. Maar er kwamen bezwaren tegen de plannen. Kostte het niet veel te veel geld? Er moest immers in de nieuw te institueren kerk in het Laakkwartier ook nog een kerkgebouw komen! De berekeningen van de Commissie werden opnieuw gecontroleerd, waardoor de plannen enkele maanden moesten worden uitgesteld. Maar uiteindelijk kon de classis het verzoek tot kerkinstituering in oktober 1931 behandelen, een bespreking die werd voortgezet in november. En met algemene stemmen ging de classis akkoord en adviseerde tot kerkinstituering over te gaan.
“In het Laakkwartier, oord van zooveel ongeloof, zal straks in een zelfstandige kerk het licht op den kandelaar worden gezet. Een nieuw centrum tot den opbouw van Gods Koninkrijk en verstoring van het rijk van Satan”, zo jubelde ds. Deddens in het gedenkboek ‘Tot Twee Heiren’.
Kerkinstituering in Den Haag-Zuid.
Er zou dus een zelfstandige kerk komen in het gebied van het Laakkwartier. Maar hoe moesten de grenzen lopen? Moest men bij de verdeling van beide kerken Rijswijk en Den Haag-Oost uitgaan van het ledental van elke kerk? En moest men rekening houden met de ‘natuurlijke grenzen’ van een gebied (de Laakwijk werd immers begrensd door een spoorlijn en water)? Kon de diaconie van de toekomstige kerk van Den Haag-Zuid haar eigen armen eigenlijk wel onderhouden? En hoe zou de toekomstige groei van de nieuwe kerk uitpakken? Hoe stond het met de financiële draagkracht en de offervaardigheid? De gemeenteleden in het Laakkwartier droegen immers al vier jaar lang – bovenop hun jaarlijkse kerkelijke bijdrage en collecten – contributies af ten behoeve van het zelfstandig worden van de kerk in hun wijk?! Over de beantwoording van deze vragen bestond bij de verschillende ‘partijen’ verschil van mening. Níet over de noodzaak van een kerkgebouw in het Laakkwartier; daarvan was ieder overtuigd.
De oplossing van de problemen was de belofte van beide ‘gesprekspartners’, de Gereformeerde Kerken van Den Haag-Oost en Rijswijk, om gedurende een periode van vijf jaar subsidie ‘in afdalende lijn’ toe te kennen ten behoeve van het tot stand komen en overeind houden van de te institueren kerk van Den Haag-Zuid. Bovendien hadden de classiskerken in Den Haag eigener beweging toegezegd een collecte te zullen houden voor de bouw van de Laakkerk. Nú kwam het aan op voortdurende meelevendheid van de gemeenteleden, ‘op den rustdag naarstig te komen tot de bediening des Woords, de kinderen Gods Woord te onderwijzen en te leeren bidden, getrouw te zijn in het gebruik der sacramenten en het onderling beoefenen van de vermaning en de tucht’. Want ‘van alle zijden komen er propagandisten in het Laakkwartier, om zielen te verleiden tot afval van Gods Woord. Is het dan niet verblijdend dat straks Gods Woord in deze plaats geregeld zal worden bediend en onderwezen?’
Na instituering de eerste predikant (1932).
Op 1 januari 1932 was het zover. In de stadsdelen Laakkwartier en Spoorwijk werd de Gereformeerde Kerk te ’s-Gravenhage-Zuid geïnstitueerd. Ook kwam er een eigen predikant, in de persoon van ds. P. van der Spek (1896-1987) van Soerabaja, die enkele maanden na de instituering, op 14/18 september 1932, intrede deed. De preek die hij bij die gelegenheid hield was naar aanleiding van Hebreeën 13 vers 8: ‘Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid’. De predikant bleef gedurende dertig jaar aan de kerk van ’s-Gravenhage-Zuid verbonden en was er dus – kan men zeggen – mee vergroeid.
“Het aannemen van een beroep naar ’s-Gravenhage-Zuid, in 1932, was (…) een uitdaging. Immers toen ds. Van der Spek er in september dat jaar zijn intrede deed, was de gemeente zelf nog maar negen maanden oud. In een steeds verder volgebouwde stadswijk, waar mensen uit twee kerkelijke gemeenten, Rijswijk en ’s-Gravenhage-Oost, samen een gemeente moesten vormen, was een predikant hard nodig. Er was nog geen eigen kerkgebouw, en ook de pastorie bestond alleen nog maar op papier. Een van de eerste officiële verrichtingen van de eerste predikant was het leggen van de ‘eerste steen’ van de Laakkerk”.
De bouw van de nieuwe kerk vorderde voorspoedig. Ondertussen kerkten de gemeenteleden in het gymlokaal van de Bilderdijkschool in de Jan van der Heijdenstraat, maar omdat dat lokaal te klein was moesten daar ’s zondags steeds vier kerkdiensten gehouden worden, ’s morgens om 9 en 11 uur en ’s middags om 4 en 6 uur.
Ingebruikneming van de Laakkerk (1933).
Voordat de nieuwe kerk in gebruik genomen werd kregen de gemeenteleden en andere belangstellenden op de twee dagen daarvoor, op 9 en 10 oktober, de gelegenheid de kerk te bekijken. Een organist was door de kerkenraad alvast benoemd: de heer Chr. Bos uit Scheveningen.
Op 11 oktober 1933 werd de nieuwe Laakkerk in gebruik genomen. De bijeenkomst werd geopend door A.W. van der Klis, voorzitter van de Bouwcommissie. Na het welkomstwoord (de burgemeester, jhr. mr. dr. L.H.N. Bosch Ridder van Rosenthal was ook aanwezig) werd het kerkgebouw overgedragen aan de kerkenraad van Den Haag-Zuid, en beklom de vroegere predikant ds. Van der Spek de kansel. “Na het uitspreken van het votum wijdde hij het gebouw aan den dienst van den Drieëenigen God, om dit te gebruiken voor den Dienst des Woords en der sacramenten, der gebeden en der barmhartigheid. Door het staande aanhoren van de Apostolische Geloofsbelijdenis, legde de gemeente getuigenis af van haar geloof en bezegelde zij deze woorden”.
Voorafgaande aan de preek zong de verzamelde gemeente psalm 141 vers 2 en hield ds. Van der Spek zijn preek naar aanleiding van Openbaringen 21 vers 22: ‘En ik zag geen tempel in deze, want de Heere, de Almachtige God is haar tempel en het Lam’. “Daarbij stond hij stil bij het toekomstig Jeruzalem dat in de eeuwen wordt voorbereid en in de eeuwigheid tot stand komt”.
Gelukwensen werden vervolgens uitgesproken door ds. P. Deddens (1891-1958) van Rijswijk, ds. J. Hoek (1894-1955) van Den Haag (namens de kerk van Den Haag-West) en door ds. K. van Anken (1881-1951) van Delft namens de classis Den Haag. De dienst werd besloten met het zingen van psalm 135 vers 12. “Het fraaie kerkgebouw, dat opgetrokken is aan de Allard Piersonlaan, hoek Isingstraat, maakt uit- en inwendig een soberen, doch voornamen indruk. Het gebouw heeft 900 zitplaatsen en bevat tal van bijgebouwen. Boven den kansel is een sierlijk orgel gebouwd, waarvoor de heer Van den Burg te Amersfoort de dispositie ontwierp. Het geheel is een aanwinst voor dit stadsdeel”. Dat konden kerkenraad en gemeente tenminste in hun zak steken!
In de jaren die volgden bleef het aantal gemeenteleden groeien. Tien jaar lang bleef ds. Van der Spek de enige predikant.
Daarna was eerst ds. E.A. van Es (1906-1983) (van augustus 1943 tot juli 1947) en later ds. M. Boukema (1904-1979), van december 1967 tot januari 1969, de collega die een evenredig deel van de gemeente onder zijn hoede nam”.
En nadat ds. Van der Spek op 1 september 1962 in verband met emeritaat afscheid genomen had, werd hij opgevolgd door ds. J. Winter (1933-2013), die een jaar later, op 2 oktober 1963, intrede deed.
De Laakkerk in brand gestoken (22 februari 1964).
De instituering van de Gereformeerde Kerk te ’s-Gravenhage-Zuid hebben we inmiddels achter de rug, waarmee de doelstelling van dit artikel bereikt is. Toch willen we nog een tweetal belangrijke momenten uit de geschiedenis van de kerk van ’s-Gravenhage-Zuid meedelen. Ten eerste de ramp die de kerk van Zuid op 22 februari 1964 volledig in de as legde.
Een 17-jarige machinebankwerker met liefdesverdriet en haat tegen alles wat gereformeerd was, bleek de dader. Hij liep pas later tegen de lamp toen hij en een 23-jarige partner-in-crime gepakt werden na een roofoverval op en ernstige mishandeling-met-een-strijkijzer van een 63-jarige vrouw. De vriend suggereerde tijdens het verhoor dat zijn 17-jarige maatje wel meer van de Laakkerkbrand zou afweten. En dat bleek te kloppen; de jongen zat in voorarrest toen hij de bekentenis aflegde.
Verbittering door liefdesverdriet.
Wat was het geval? De rooms-katholieke knaap had uit verbittering de kerk in brand gestoken, omdat de gereformeerde vader van het meisje waarmee de jongen verkering had, zijn dochter enkele maanden eerder verboden had nog met hem om te gaan. De jongen was toen tot het besluit gekomen de geloofsgenoten van de vader te treffen in hun kerkgebouw. Eigenlijk had hij liever een flinke steen door de ruit van de woning van de vader willen smijten en anonieme dreigbrieven willen schrijven, maar dat zou toch teveel opvallen; het spoor zou immers subiet naar hém leiden. Dus de brand erin!
Twee flessen met benzine, die hij uit de tank van zijn bromfiets had gehaald, leegde hij onder de preekstoel en stak die toen in brand. In een oogwenk was het hele interieur één laaiende vuurzee. De jongen probeerde het kerkgebouw door de achterdeur te verlaten, kon daar echter niet uit en rende toen langs de vlammen naar de hoofdingang en wist het vege lijf op het nippertje te redden. Dat hij de Laakkerk had uitgezocht was omdat hij daar in de buurt woonde en het precies overeenkwam met zijn wens de geloofsgenoten van die vermaledijde vader te treffen. Na zijn daad ging hij eerst rustig naar huis, maar kwam later terug om de verwoesting die hij had aangericht te aanschouwen.
Al kort na de brand kwam het de politie en de brandweer vreemd voor dat het hele gebouw zo grondig kon worden verwoest. Men dacht eerst aan kortsluiting in de geluidsinstallatie onder de preekstoel, maar een afdoende oorzaak kon ook de brandweer niet vinden. Het gerechtelijk laboratorium kon desgevraagd evenmin bruikbare conclusie leveren. Het vinden van de oorzaak van de brand werd bemoeilijkt omdat de jongen de flessen waarin zich de benzine bevond, weer meegenomen had naar huis. Wie wat bewaart heeft wat.
Al met al bedroeg de schade ongeveer een miljoen gulden. Het gebouw was voor fl. 750.000 verzekerd en de inventaris voor fl. 150.000. De verzekeringsmaatschappij – die fl. 655.658 uitkeerde (de toren, de pastorie, de kosterswoning en de bijgebouwen waren immers gespaard gebleven) – was aanvankelijk van plan de schade op de ouders te verhalen, maar besloot daarvan toch maar af te zien omdat, zo bleek hun uit de jurisprudentie, de ouders de daad van hun zoon niet hadden kunnen voorkomen.
De rechtbank liet er echter geen gras over groeien. De officier van justitie bij de Rechtbank te Den Haag eiste tegen de inmiddels 18-jarige jongen een gevangenisstraf van zes jaar. Twee weken na de strafeis veroordeelde de rechter de jongen op 16 maart 1965 tot een celstraf van 2½ jaar en terbeschikkingstelling van de regering.
De advocaat van de jongen ging echter in hoger beroep. De procureur-generaal bij het Gerechtshof te Den Haag eiste echter een hogere straf: vijf jaar gevangenisstraf (met aftrek van voorarrest) en terbeschikkingstelling van de regering. Het werd uiteindelijk 3½ jaar.
“Herbouw” van de nieuwe Laakkerk.
Het sprak vanzelf dat de kerk op dezelfde plaats zou worden herbouwd. Plannen werden gemaakt en besloten werd de gespaard gebleven toren in het nieuwbouwplan op te nemen. Maar voor de nieuwbouw was – naast de uitkering van de verzekering – natuurlijk veel extra geld nodig. Op zondag 5 april 1964 werd in de gereformeerde classiskerken van Den Haag voor de nieuwbouwplannen gecollecteerd. Daardoor werd niet minder dan fl. 51.000 bijeengebracht. Dat bracht het totaalbedrag tot dan toe op fl. 80.000.
De kerk van Den Haag-Zuid bracht zélf aan collectegeld en toezeggingen fl. 22.000 bijeen, Den Haag-West collecteerde fl. 8.759,44 en nog fl. 102,48 in het rusthuis; de Gereformeerde Kerk van Den Haag-Oost zamelde fl. 5.557,82 in; Scheveningen fl. 5.917,15; de kerk van Den Haag-Moerwijk fl. 1.656,42; Den Haag-Escamp fl. 2.200; Rijswijk fl. 1.972; Leidschendam fl. 728,30 en Voorburg f. 2.200. Zelfs de aanpalende rooms-katholieke parochie collecteerde mee! Ten behoeve van de herbouw werden ook daarna nog veel acties gehouden. Zo werden onder andere glazen verkocht met het opschrift: “Schuldvrije Laakkerk”. Die acties lukten. De Laakkerk werd schuldenvrij!
Zeer snel besloot de kerkenraad tot herbouw. Architect ir. Fr. van Hoeken te Alkmaar kreeg de opdracht een ontwerp te maken dat aansloot bij de restanten van het complex, dat destijds ontworpen was door architect B.W. Plooy. Het zalencomplex moest geheel gereconstrueerd en uitgebreid worden. De bankenopstelling en de plaats van het liturgisch centrum werden helemaal veranderd. ‘Een sterk omhooglopend golvend houten plafond met hoog invallend daglicht gaf een totaal nieuwe ruimtewerking’ in de ongeveer 800 zitplaatsen tellende kerk. De bouw van de nieuwe kerk werd uiteraard geheel in moderne stijl uitgevoerd.
De kerkmuren werden in lichte baksteen opgetrokken en grotendeels op de oude fundamenten opgebouwd. De oude toren werd met dezelfde lichte steensoort ommanteld en kreeg een nieuwe bakstenen spits. Het interieur werd sober gehouden, met zijn wit geschuurde wanden, vurenhouten plafonds en hardstenen vloer. ‘De banken werden lichtgroen geschilderd waarbij, door toepassing van een speciaal procedé, de nervatuur zichtbaar bleef’. Het overige kerkmeubilair, zoals preekstoel, avondmaalstafel, knielbank en collectestandaard, werd van dezelfde houtsoort vervaardigd, en werd zeer licht van kleur gehouden. De geschilderde orgelkasten werden door de architect ontworpen in nauwe samenwerking met de orgeladviseurs en orgelbouwers. Het orgel werd gebouwd naar het mechanisch systeem met pedaal, hoofdwerk en rugwerk, en telde 24 registers.
Door de hoofdingang aan de Isingstraat, op de grens van het nieuwe en het bestaande deel, kwam men eerst in een ontmoetingshal, die in het oude complex niet bestond. Door middel van een zestal grote taatsdeuren, die 2,60 m. hoog zijn kon men de kerkzaal binnengaan (een ’taatsdeur’ is een deur die niet draait op een hoek van het kozijn maar op een kwart van de regel). In de ontmoetingshal werd ook een koffiebar geprojecteerd. Aan de andere kant gaf de ontmoetingshal toegang tot één nieuwe en vier gemoderniseerde zalen. “Op de eerste verdieping werd een geheel gemoderniseerde kerkenraadskamer geprojecteerd en over twee verdiepingen een viertal nieuwe vergaderruimten, die de mogelijkheid boden voor zeer verschillende activiteiten, waarbij vooral het jeugdwerk niet vergeten werd, van het normale vergaderen, nieuwe discussievormen, spel, toneelspel, knutselen, tot het meer ‘ruige’ werk toe”. Ook werd een nieuwe jeugdkelder aangebracht, waarin de jeugd op eigentijdse wijze kon samenkomen. Met de bouw, inrichtingskosten enz., was een bedrag van fl. 1.200.000 gemoeid.
In gebruik genomen (1967) en afgestoten (2000).
Op 11 april 1967 werd de nieuwe Laakkerk, trots van de wijk, in gebruik genomen. De kerk werd overigens – in verband met het Samen-op-Wegproces met de Hervormde Gemeente – door de Gereformeerde Kerk te ’s-Gravenhage-Zuid in het jaar 2000 buiten gebruik gesteld, maar wordt nog steeds door een andere gemeente als kerkgebouw gebruikt. De Laakkerk werd in 2018 overigens aangewezen als gemeentelijk monument.
Bronnen:
P. Deddens, e.a., Tot twee Heiren. Gedenkschrift ter gelegenheid der Kerksplitsing Gereformeerde Kerk te Rijswijk (Z.H.), 1 januari 1932. Delft, g.j. [1932]
J.A. van der Does, 100 jaar Gereformeerde Kerken in Rijswijk. Rijswijk, 1993
Jaarboeken ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.
Jac. Kruithof, Gereformeerde Laakkerk te ’s-Gravenhage. In: Administratie en Beheer, 16e jrg., september 1967
Ruud Poortier, Naar den eisch van Gods woord. De Stichting van de Gereformeerde Kerk van Rijswijk, in: Jaarboek Historische Vereniging Rijswijk (HVR), 2006, p. 116-131
J. Spruijt en J.R. Jonk, Gedenkschrift Hofrustkerk. Rijswijk, 1984
H. Vos, e.a., 25 jaar Gereformeerde Kerk ’s-Gravenhage-Zuid. Den Haag, 1957
Vele persberichten.
© 2018. GereformeerdeKerken.info