Van Rijswijk naar de kerk van ‘s-Gravenhage-Zuid (1)

1 – Het ontstaan van de Gereformeerde Kerk te Rijswijk.

Rond 1890 waren in Rijswijk en omgeving slechts weinig Christelijke Gereformeerden en Dolerenden woonachtig, ‘die daar als verstrooiden voortleefden’. Toch werden er in november 1891 al stappen genomen om tot een eigen kerkformatie te komen.

Kaart: Google.

De weinige gereformeerden die in Rijswijk woonden bezochten de zondagse kerkdiensten in Den Haag, Delft of Voorburg, maar ondertussen groeide de wens om ook in Rijswijk de Gereformeerde Kerk te stichten, zodat ook daar ’het zuivere evangelie kon worden verkondigd’.

De vergadering van 19 mei 1891.

Ds. J.C. Sikkel (1855-1920).

Ds. J.C. Sikkel (1855-1920), van 1888 tot 1899 predikant in Den Haag, adviseerde de broeders in Rijswijk een commissie te vormen om de instituering van de kerk voor te bereiden. Daarom waren op 19 mei 1891 dertig personen bijeen in een lokaaltje aan de Rijswijkse Kerkstraat. De vergadering stond onder leiding van ds. C.W.J. van Lummel (1856-1940), Nederduits Gereformeerd (Dolerend) predikant te Delft.

Ds. C.W.J. van Lummel (1856-1940).

De bijeenkomst werd voorafgegaan door een korte kerkdienst waarin als aanvangslied gezongen werd psalm 84 vers 5. De predikant las vervolgens een gedeelte uit Haggai 1, de verzen 2 tot 7: “Alzo spreekt de HEERE der heirscharen zeggende: Dit volk zegt: de tijd is niet gekomen, de tijd, dat des HEEREN huis gebouwd worde.  (…) Is het voor ulieden wel de tijd, dat gij woont in uw gewelfde huizen, en zal dit huis woest zijn? (…) Klimt op het gebergte, en brengt hout aan, en bouwt dit huis, en Ik zal een welgevallen daaraan hebben, en verheerlijkt worden, zegt de HEERE”. Het klonk én was bedoeld als een dringende oproep om tot kerkstichting te komen.

Met dit briefje riep br. J.H. Snijders belangstellenden naar de eerste bijeenkomst met ds. Van Lummel (ill.: met dank aan dr. R. Poortier).

De dertig aanwezigen waren afkomstig uit de twee gereformeerde richtingen: christelijke gereformeerden uit de Afscheiding van 1834 en Nederduitse Gereformeerden uit de Doleantie van 1886. Er bestond voor hen geen enkele scheiding, temeer daar landelijk immers sinds enkele jaren tussen beide synodes al onderhandeld werd om tot ineensmelting van beide kerken te komen. Daarop namen zij alvast een voorschot.

Na enig overleg werd besloten het advies van ds. Sikkel op te volgen en een commissie te benoemen ter voorbereiding van de instituering der Gereformeerde Kerk te Rijswijk. Tot leden werden gekozen H. de la Court en H.P. Steyn (beiden christelijk gereformeerd) en J.H. Snijders, die lid was van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk. Laatstgenoemde was in de begintijd de drijvende kracht achter de plannen. Niet voor niets werd aan de Sir Winston Churchilllaan later de Snijdersschool gesticht. O ja, in de bijeenkomst werd ook gecollecteerd: de opbrengst was fl. 3,65½.

J.H. Snijders.

De eerste kerkdiensten in gymlokaal en veestal.

Commissielid Snijders was meteen op zoek gegaan naar een locatie waar de broeders en zusters op woensdagavond voor eigen diensten konden samenkomen. Hij huurde voor een jaar een voor afbraak bestemd en door puin omringd gymnastieklokaal aan de Tollensstraat, waarvoor fl. 3 per keer betaald moest worden. Ook moesten lampen gehuurd worden, want je wilde de bijbelteksten wel kunnen meelezen. Verder werden een katheder en een kachel gehuurd en een collectezakje gemaakt. Dat alles was de taak van commissielid De la Court.

De eerste dienst, die op woensdag 26 november 1891 in het lokaal aan de Tollensstraat gehouden werd, stond onder leiding van ds. G.H. van Kasteel (1850-1931), Nederduits Gereformeerd predikant te Den Haag.

Ds. G.H. van Kasteel (1850-1931).

Er waren zeventig mannen en vrouwen aanwezig. Maar ze hadden zich op weg naar de kerk schrap moeten zetten, want ze ondervonden onderweg naar de Tollensstraat veel verzet en vijandschap, zozeer zelfs dat een politieagent de kerkgangers tegen het grauw moest beschermen. Maar er was nóg een begeleider: een diaken van Rijswijks hervormde gemeente, die er op moest toezien dat geen gemeentelid, die van de hervormde diaconie bijstand ontving, zich onder de kerkgangers bevond!

Ondanks alles konden de hele volgende maand december de weekdiensten gewoon gehouden worden. En telkens waren er voorgangers die daaraan leiding gaven; achtereenvolgens waren dat ds. W. Doorn (1836-1908), Christelijk Gereformeerd predikant te Den Haag; ds. J.C. Sikkel, Nederduits Gereformeerd predikant te Den Haag; ds. K. Stelma (1831-1897), Nederduits Gereformeerd predikant te Voorburg; ds. L. van der Valk (1838-1910), Christelijk Gereformeerd predikant te Delft en ds. G.H. van Kasteel, Nederduits Gereformeerd predikant te Den Haag, in 1890  de opvolger van ds. Sikkel.

Ds. K. Stelma (1831-1897).

Toch besefte men al snel dat het houden van kerkdiensten op woensdagavond niet de meest geschikte tijd was. Vandaar dat de commissie er naar streefde zo spoedig mogelijk ook op zondag kerkdiensten te gaan houden. Daarbij was echter het probleem dat het zaaltje in de Tollensstraat te dicht bij de hervormde kerk stond; volgens wettelijke regels moesten twee kerken in ieder geval 200 meter van elkaar verwijderd zijn. En de afstand was in dit geval geringer. Vandaar dat men op zoek ging en men uiteindelijk terecht kwam in een veestal achter een woning in de Heerestraat. Het lokaal werd opgeknapt, er werden voor fl. 40 stoelen gekocht en wekelijks werd fl. 5 huur betaald.

Zo kon op 17 februari 1892 daar voor het eerst een zondagse kerkdienst gehouden worden. En ondertussen kwamen de synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken steeds dichter bij de uiteindelijke ineensmelting tussen beide kerken, die op 17 juni 1892 een feit werd, toen men samen als De Gereformeerde Kerken in Nederland verder ging. Op dat moment kwam de classis Den Haag in actie, die net als de broeders en zusters in de veestal aan de Heerestraat aanstuurde op een spoedige kerkinstituering in Rijswijk. Ds. D.J.B. Wijers (1864-1923), van 1892 tot 1896 gereformeerd predikant te Voorburg, verrichtte in dat opzicht veel werk.

De instituering op 29 januari 1893.

Ds. D.J.B. Wijers (1864-1923) had de leiding bij de instituering van de Gereformeerde Kerk te Rijswijk,.

De derde januari 1893 was voor de toen nog kleine Rijswijkse groep gereformeerden een belangrijke dag. Toen werden namelijk de ambtsdragers gekozen. Als ouderlingen werden verkozen de broeders F. Groeneveld (die preses werd) en H. van Horssen (vice-preses en boekhouder), en als diakenen de broeders J.H. Snijders (scriba) en B. Witte, die de administratie voor zijn rekening nam. Enkele gezinnen uit de hervormde gemeente meldden zich aan als lid van de aanstaande Gereformeerde Kerk: het waren onder anderen de families Van Antwerpen, Groen en Vermeer.

Op 29 januari 1893 vond de instituering plaats, door de bevestiging van de eerder gekozen ambtsdragers. Ds. Wijers had daarbij de leiding. Meteen daarna werd officieel verklaard dat het ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur der Nederlandse Hervormde Kerk’, dat de kerk sinds 1816 in de greep hield, werd afgeschaft, en dat opnieuw ‘kracht en geldigheid verleend’ werd aan de aloude Dordtse Kerken Ordening.

De kerk aan de Laan Hofrust in gebruik genomen (1894).

De Hofrustkerk zoals deze er oorspronkelijk uitzag.

Natuurlijk wilde de kerkenraad zo snel mogelijk de beschikking hebben over een kerkgebouw. De veestal was niet echt geschikt voor het houden van kerkdiensten, te meer daar het aantal bezoekers steeds toenam. Maar een hindernis vormde het bijeenbrengen van het daarvoor benodigde geld. Desondanks kon men al snel met de bouw beginnen. Allereerst werd voor fl. 2.080 van de familie Blaauw een stuk grond gekocht aan – wat toen heette – het Laantje van Blaauw en wat later Laan Hofrust genoemd werd. Niettemin kon vrij spoedig met de kerkbouw begonnen worden. De bescheiden kerk kostte al met al fl. 8.888 en was met haar toenmalige lengte ongeveer het vierde deel van de huidige afmetingen van die kerk, die nog steeds aan de Laan Hofrust staat, maar al jaren geleden door een ander kerkgenootschap overgenomen werd.

Er werden trouwens ook een consistoriekamer en een kosterswoning gebouwd. Door middel van een obligatielening ten bedrage van fl. 54.000 plus een hypotheek werd de kerkbouw gefinancierd. Op 18 november 1894 kon het nieuwe gebouw in gebruik genomen worden. Ds. Wijers ging in deze dienst voor. De kerk was toen nog door een sloot van de weg gescheiden.

Het kerkgebouw.

Het interieur van de Hofrustkerk na uitbreiding.

Zoals gezegd waren de afmetingen van het kerkje beperkt. De oorspronkelijke kerkzaal reikte in 1894 niet verder dan waar later de zijgalerijen begonnen. En door de voortdurende groei van de gemeente werd het kerkje al enkele jaren na de ingebruikneming te klein. Tot driemaal toe – in 1906, 1913 en in 1923 – moest het kerkgebouw worden uitgebreid om aan de snelgroeiende gemeente ruimte te kunnen bieden.

Weliswaar dacht men aanvankelijk ook over nieuwbouw op dezelfde plaats, zelfs een houten ‘hulpkerk’ met zo’n 750 zitplaatsen kwam in beeld, maar uiteindelijk koos men voor uitbreiding. Eerst werd de consistorie bij de kerkzaal getrokken, waardoor deze met zo’n 3½ meter verlengd werd, van 10½ meter tot iets meer dan 14 meter. Ook werden onder meer een voorgalerij en twee zijgaanderijen in de kerk aangebracht en werd een belendend pand bij de kerk getrokken. De bekende gereformeerde kerkarchitect Tjeerd Kuipers werd voor deze aanpassingen geraadpleegd.

De eerste predikant: ds. J.H.F. Gangel (van 1895 tot 1896).

Ds. J.H.F. Gangel (1839-1908).

Een eigen kerk en kerkgebouw maakten het beeld echter nog niet compleet. Er moest natuurlijk ook een predikant komen. Men beluisterde er vier en de keuze viel op de vijfenvijftigjarige ds. J.H.F. Gangel (1839-1908) uit Aalten, die op 5 december 1894 in Rijswijk was komen ‘proefpreken’. Gelukkig zat de predikant zelf behoorlijk in de slappe was, want de kerkenraad kon hem niet meer dan fl. 400 traktement bieden. Weliswaar werd op de gemeentevergadering van 7 januari 1895 afgesproken dat het salaris naar fl. 500 opgekrikt zou worden, maar die fl. 100 toegift werd wel opgebracht door enkele gemeenteleden. Van dit traktement hield de predikant aan leefgeld geen cent over, want de huur van de pastorie bedroeg ook fl. 500! “Doch daar hij zelf vermogend was” nam ds. Gangel het beroep desondanks aan.

De Hofrustkerk met de oorspronkelijke voorgevel.

Ds. J.H.F. Gangel bleef maar kort in Rijswijk. Al op 6 december 1896 vertrok hij naar Voorst, waar hij overigens in 1900 terugging naar de hervormd kerk (in 1887 was hij als Dolerend predikant uit die kerk gestapt). Hoe dan ook, de tijd na zijn vertrek uit Rijswijk was voor de gemeente geen gemakkelijke periode. Wel kwam er zo nu en dan een predikant van elders om op zondag in de dienst voor te gaan, maar meestal moest men zich tevreden stellen met het houden van een ‘leesdienst’.

Ds. E. Kropveld (van 1900 tot 1908).

Ds. E. Kropveld (1840-1920).

Ds. E. Kropveld (1840-1920) uit Waddinxveen vervulde, nadat de gemeente drie en een half jaar vacant geweest was en nadat de kerkenraad talloze beroepen op predikanten had uitgebracht, de vacature die door het vertrek van ds. Gangel was ontstaan. Zijn traktement bedroeg fl. 1.000 per jaar, waarvan fl. 300 door de classis werd betaald. Gelukkig was ook ds. Kropveld ‘niet onbemiddeld’. Vooral door zijn inspanningen kon de kerkenraad een woning aan de Stadhoudersstraat nr. 10 als pastorie aankopen. Uit zijn ambtsperiode dateert ook de stichting van de eerste Christelijke School te Rijswijk. Ds. Kropveld diende de kerk van Rijswijk van begin 1900 tot 1 februari 1908.

De pastorie aan de Stadhoudersstraat.

“Acht jaren lang had hij de toen kleine en zwakke kerk van Rijswijk mogen dienen. Aan haar had hij het laatste gedeelte van zijn ambtelijk leven gegeven, en met welk een liefde en welk een offervaardigheid! Onvermoeid had hij gearbeid om het kleine kuddeke bijeen te houden en om des Heeren wille tot meerderen bloei te brengen. En niet alleen gaf hij zijn krachten voor haar geestelijk welzijn, want toen er financiële steun van buiten noodig was, trok hij er zelf op uit om voor zijn kerk te pleiten en met Oostersche welsprekendheid de gaven los te krijgen”.

“En hij beperkte zich niet tot den kleinen kring van zijn eigen gemeente. Neen, aan den arbeid van de Jodenzending verpandde hij zijn liefde en gaf hij zijn kracht, en als deputaat der Generale Synode mocht hij voor zijn broeders naar het vleesch werkzaam zijn. Ook vond het Tractaatgenootschap ‘Filippus‘ in hem een warm medewerker, en jarenlang heeft hij als bestuurslid deze vereeniging mogen dienen”.

Ds. J. van Lonkhuyzen (van 1909 tot 1911).

Ds. J. van Lonkhuyzen (1873-1943).

De derde predikant was ds. J. van Lonkhuyzen (1873-1943). Hij deed op 10 januari 1909 intrede. De gemeente breidde zich in de drie jaar dat hij in Rijswijk predikant was, gestaag verder uit en bovendien kon in die tijd een nieuw orgel in de Hofrustkerk geplaatst worden. Ds. Van Lonkhuyzen nam op 24 september 1911 afscheid; hij emigreerde naar Amerika, en werd daar predikant in de Christian Reformed Church. Dat beroep was de danken (of te wijten) aan het feit dat ds. Van Lonkhuyzen in 1908 een zendingsreis naar Argentinië had gemaakt. Daardoor werd de aandacht van de grote Alpine Avenue gemeente in het ‘zeldzaam schoone’ Grand Rapids op hem gevestigd. Hij kwam in 1928 naar Nederland terug en werd toen predikant te Zierikzee.

Ds. K. Dijk (van 1912 tot 1916).

Ds. K. Dijk (1885-1968).

Op 23 juni 1912 werd hij opgevolgd door ds. K. Dijk (1885-1968), die op die ‘mild-bezonden zomerzondag’ door zijn leermeester dr. H.H. Kuyper (1864-1945) in het ambt bevestigd werd en die in Rijswijk zijn eerste gemeente kreeg. De gemeente was inmiddels gegroeid tot ruim zeventig gezinnen met in totaal ongeveer 300 leden: “Rijswijk was nog een echte dorpsgemeente, zoals ze toen nog als een groot dorp wegschool in ’t groen. We kenden elkaar van bank tot bank”. Tijdens zijn ambtsperiode werd het kerkgebouw in 1913 vergroot: “Ik herinner mij nog levendig de vergadering waarin wij met elkander de verbouwing van het kerkgebouw bespraken. Ik denk nog altijd met blijdschap aan de eerste week van juli 1913 toen we ons vergroot, ‘lief’, ‘vredig’ (maar later helaas verknoeid) kerkgebouw in gebruik namen”. Na voor zes beroepen te hebben bedankt, nam hij drie jaar later, op 30 mei 1916, afscheid om naar Den Haag te vertrekken.

Ds. J. Thijs (van 1916 tot 1918).

Ds. J. Thijs (1881-1947).

Al drie maanden na het vertrek van ds. Dijk werd de vacature vervuld. Ds. J. Thijs (1881-1947) uit Hattem deed op 3 september 1916 zijn intrede. Tijdens zijn Rijswijkse periode groeide de gemeente tot ruim 5.900 leden. “Meermalen kwam in dien tijd de gemeente samen tot gemeenschappelijk gebed wegens den nood der tijden. Acht bidstonden zijn er in die twee jaar gehouden, waarvan eene toen het Socialisme in 1918 in Nederland de macht wilde grijpen”. Ook ds. Thijs heeft de gemeente niet lang gediend. Reeds op 15 december 1918 preekte hij afscheid om naar de kerk van Meppel te vertrekken.

Ds. S.G. de Graaf (van 1919 tot 1923).

Op 5 oktober 1919 deed de volgende predikant zijn intrede: ds. S.G. de Graaf (1889-1955), afkomstig uit de kerk van Sint Pancras en Heerhugowaard. Tijdens zijn ambtsperiode werd door de kerkenraad veel aandacht besteed aan de opzet van het evangelisatiewerk. In 1922 werd besloten dat werk grondig aan te pakken. Men besliste tot het houden van straatprediking, tot oprichting van een zangkoor, tot de opening van een evangelisatiegebouw aan de Laakkade 96, waar met het jeugdwerk zou worden begonnen en ook werden commissies benoemd voor evangelisatiehuisbezoek en -jeugdwerk.

Het evangelisatiegebouw aan de Laakkade.

Ds. De Graaf schreef later: “De eerste avond waarop wij uittrekken zouden in het Laakkwartier [het grondgebied van de toekomstige kerk van Den Haag-Zuid, tussen Rijswijk en Den Haag], is onvergetelijk voor allen die meegingen. Met wat sombere gedachten kwamen we te voren samen tot gebed! Maar hoe hebben we aan het eind van dien avond gedankt!”

Ds. S.G. de Graaf (1889-1955).

“Splitsing bij 1.200 leden”.

In diezelfde tijd, in 1922, was de toestand van het kerkgebouw als volgt: “Het kerkgebouw aan de Laan Hofrust was door de voortdurende uitbreiding der gemeente opnieuw te klein gebleken. Men besloot tot verbouwing, de laatste daar ter plaatse. Alle beschikbare ruimte zou dan benut zijn. (…) Er waren ook stemmen opgegaan die pleitten voor den bouw van een groote nieuwe kerk op Hofrust. De kerkeraad, onder leiding van ds. S.G. de Graaf besloot echter, zoodra het ledental de 1.200 zou overschrijden, in beginsel tot splitsing der gemeente over te gaan. 1.200 zielen achtte men het maximum dat nog door één predikant te bewerken was. Steeg men in de toekomst boven dit getal uit, dan zou men door splitsing trachten te komen tot een tweede zelfstandige Kerkformatie. (…) Rijswijk toonde, niet den weg op te willen van het grote ledencijfer”. Ds. De Graaf vertrok op 8 april 1923, na 3½ jaar, naar de kerk te Amsterdam-Centrum.

De Hofrustkerk na de laatste uitbreiding en verbouwing.

De uitbreiding van het kerkgebouw vond plaats nog voordat de nieuwe predikant, ds. P. Deddens, in 1923 intrede deed.

Ds. P. Deddens (van 1923 tot 1934).

Precies drie maanden na het ontstaan van de vacature werd deze al weer vervuld door ds. P. Deddens (1891-1959), komend uit de gemeente van Brielle en Tinte. Op 8 juli 1923 deed hij intrede en hij zou tot 1934 aan de kerk van Rijswijk verbonden blijven. Het ledental groeide in zijn ambtsperiode sterk. Van 1.323 in 1924 tot 2.047 in 1932. Sinds 1920 werden elke zondag drie diensten gehouden.

Ds. P. Deddens (1891-1959).

“Omstreeks het midden van 1924 was het ledental reeds tot boven de 1.200 gestegen. Daarbij kwam dat de eigendommen der Gemeente zwaar belast waren. Er moest rente en aflossing betaald worden ten bedrage van fl. 71.000. Daarmee was een aanzienlijk deel van het jaarlijks budget gemoeid. De offervaardigheid van de gemeente was niet gering te noemen, al waren het ‘niet veel rijken, niet veel machtigen en niet veel edelen’. Het pas vergrote kerkgebouw liep op zondag al aardig vol. De plannen om tot splitsing te komen moesten echt beginnen!”

Het kerkgebouw nogmaals vergroten was niet mogelijk. Alle beschikbare ruimte was benut. Maar de bouw van een grote kerk wilde men niet. De geestelijke belangen van een kleine gemeente hadden voorrang boven het ene grote kerkgebouw voor een massale stadsgemeente. Splitsing moest! Maar hoe?!

”Een zelfstandige kerkformatie in het Laakkwartier!”

Het interieur van de Hofrustkerk lang geleden, hier met orgel.

“Daar bereikt ons in april 1924 een schrijven van de Haagse ‘Reorganisatie Commissie tot Kerksplitsing’ om een gesprek te mogen hebben met een door de kerkenraad van Rijswijk benoemde commissie over de mogelijkheid van een zelfstandige kerkformatie in het Laakkwartier”, precies wat ook de kerkenraad van Rijswijk voor ogen had. De Gereformeerde Kerk te ’s-Gravenhage was op dat moment zélf ook druk bezig met de organisatie van een kerksplitsing, die per 1 januari 1925 zou uitlopen op de vorming van de twee zelfstandige Gereformeerde Kerken van ’s-Gravenhage-Oost en ‘s-Gravenhage-West.

Het overleg met de Haagse commissie vond plaats, maar daaruit kwam nog niet direct een samenwerking voort. Den Haag moest eerst de eigen kerksplitsing op orde hebben. De richtingbepalende trend was echter gezet: de instituering van een nieuwe Gereformeerde Kerk in het Laakkwartier en de aangrenzende Spoorwijk. Voor nader contact werd de kerk van Rijswijk verwezen naar de kerk van ’s-Gravenhage-Oost, die verder hulp zou bieden. Nadat men daar de eigen splitsingsperikelen op orde had, werd een gezamenlijke Commissie van Voorbereiding benoemd. “Tal van broeders en zusters werden bereid gevonden in beide gemeenten bijdragen te vragen voor het groote doel. De giften en contributies begonnen te vloeien…!

Naar deel 2 >

© 2018. GereformeerdeKerken.info