Hoe particuliere diensten kerkelijk werden

… van ‘dat nooit’ tot ‘allemaal onder één dak’.

door A. van der Hammen

Gereformeerden kunnen organiseren wordt nogal eens, klaarblijkelijk niet ten onrechte, gezegd. Maar merkwaardig genoeg hebben ze dat organiseren op het gebied van landelijk kerk-zijn langdurig nagelaten. Hoe zou dat komen?

De bouw van het Dienstencentrum te Leusden.

Heel simpel – ze hebben altijd een hartgrondige afkeer gehad van kerkelijke hiërarchie. Reacties zoals: ‘plaatselijk moet het gebeuren’ of: ‘we zijn toch geen bisschoppenkerk…?’ dienden ertoe om die afkeer te onderstrepen.

De periode die volgde op de Tweede Wereldoorlog heeft de gereformeerden, overigens niet zonder enig gemor, er tenslotte toe gebracht om tot een steeds duidelijker landelijke organisatie te komen. Dat vroeg de tijd nu eenmaal: juist ter wille van dat plaatselijk functioneren. Een proces dat in 1975 leidde tot de concentratie van bijna alle landelijke bureaus in het Dienstencentrum te Leusden.

Alles speelde zich in de centrumprovincie Utrecht af. ’t Wordt hieronder anekdotisch met wat hoofdlijnen gemarkeerd. In dit geval geen preek met drie, maar met vier punten, namelijk het tot stand komen van het Algemeen Kerkelijk Bureau, het Zendingscentrum, het Evangelisatiecentrum en het Algemeen Diaconaal Bureau.

Liep eens binnen bij synode…

De pionier die het AKB (het Algemeen Kerkelijk Bureau) zou gaan leiden was de heer G.M.A. Laernoes, een markante Zeeuw van middelbare leeftijd. ‘In 1946’, vertelt hij in nagelaten persoonlijke notities, ‘was er synode in de Utrechtse Oosterkerk. Omdat ik geïnteresseerd was en velen kende, liep ik nogal eens binnen. Op een keer botste ik bijna tegen het moderamenlid, de bekende dr. J. Hoek [1910-1978] uit Den Haag op, die mopperde: ‘Wat een ellende, dat je hier geen enkel stuk vermenigvuldigd kunt krijgen’.

Ik vroeg hem wat hij precies wilde. Hij keek bevreemd op, maar gaf me de stukken en noemde het aantal. Ik ermee naar het kantoor in de Domstad, waar ik toen werkte, en vroeg een collega enige (gereformeerde!) typistes te charteren en ze in een aparte kamer te zetten: werk voor de synode. Daarmee was de eerste aanzet voor het latere AKB een feit’, aldus de heer Laernoes.

Het Algemeen Kerkelijk Bureau aan het Wilhelminapark in Utrecht.

Het besluit tot oprichting werd nog in datzelfde jaar 1946 genomen, al had de synode maar weinig begrip voor wat daarbij allemaal kwam kijken. De jaarlijkse som die ze ervoor reserveerden bedroeg nog geen zeven mille. Maar dat weerhield directeur Laernoes er niet van om toch maar het kantoor bij hem aan huis in de Utrechtse Tollensstraat zonder honorering te beginnen. Alle synodezaken en ook de financiële administratie werden daar ondergebracht.

Niet lang evenwel, want dit kantoor begon huize Laernoes [een bovenwoning] te overwoekeren, waardoor naar een groter pand aan de Koningslaan moest worden uitgeweken. Van daaruit heeft het AKB landelijk heel wat kunnen regelen en begeleiden.

De heer Laernoes in zijn notities: ’… de kerken hadden vele honderden mensen, boekhouders, maar ook predikanten die met geld moesten omgaan. Omdat van regelmatige vakkundige controle geen sprake was, gebeurden er nogal eens ongelukken, die dus voorkomen moesten worden. Zo schreef de synode weliswaar collecten voor, maar of ze ook gehouden werden? Vaak kwam een kerkenraad niet verder dan de helft of nog minder… Controle daarop had succes: van 1950 tot 1964 stegen de opbrengsten van acht en een halve ton tot drie miljoen! – Ja we hebben onze traktementen voor de kerken verdiend’, zo stelde een tevreden heer Laernoes vast.

Nog tweemaal (Wilhelminapark en elders aan de Koningslaan) wegens uitbreiding verkassen voor het, opgenomen in het Algemeen Secretariaat van de kerken, neerstreek in het Dienstencentrum te Leusden.

Niet één, maar drie…

Dr. J.H. Bavinck (1895-1964).

Had het AKB een geestelijke vader, het Zendingscentrum, met als geboortejaar ook al 1946, kent drie van die figuren. Wie ze opnoemt zal altijd met prof. dr. J.H. Bavinck [1895-1964] beginnen, wiens leven met de zending verbonden was, overwegend als docent – zowel overzee als hier.

Een man van kleine gestalte met een grote uitstraling die door voordracht en betoogtrant culturele aspecten uit ‘de Archipel’ kon overdragen: door zijn stemtimbre en gebaren ervoeren zijn toehoorders iets dat aan allerlei oosterse stille krachten ten grondslag moest liggen.

Tijdens en direct na de Tweede Wereldoorlog droomde Bavinck van een centrale opleiding voor toekomstige zendingswerkers, waar ook conferenties en cursussen konden worden gegeven ‘om de zendingsliefde in de kerken aan te wakkeren’, zoals dat in de taal van toen fraai werd gezegd.

Ds. W.G. Harrenstein (1886-1959).

Geestelijke vader nummer twee, deputatenvoorzitter dr. W.G. Harrenstein [1886-1959], voegde daar nog zijn ideaal van zendingsinformatiecentrum aan toe, ‘opdat de hele kerk met biddende harten en gevende handen achter het werk van de Zending zal staan. Daarvoor zijn voorlichting en propaganda hard nodig’.

En de derde geestelijke vader? Natuurlijk de befaamde ds. Barend Richters [1910-1967], die al in 1945 de villa Wilhelminalaan 3 in Baarn mét grond kon aankopen, waarop later ook een kantoorgebouw zou verrijzen. Een gedrevene, die vroomheid en zakelijkheid in zich verenigde en van daaruit al die idealen gestalte wist te geven. Hij was de man van de dagopeningen, de maandelijks gebedsbrief, de plaatselijke gebedskringen en voerde als vast gegeven in dat alle zendingsvergaderingen werden geopend met Schriftlezing, meditatie en voorbeden.

Ds. B. Richters (1910-1967).

Richters verhuurde zijn conferentiecentrum ook aan derden, zodat niet alleen gereformeerden dierbare herinneringen bewaren aan de gezellige Baarnse villa met zijn onvergetelijke ‘kasteelvrouwe’ Jo Kalkhoven, zijn knusse hoekjes, zijn krakende trappen…

Baarn is wel vergeleken met een servicestation voor alle gereformeerde kerken en zendingsmedewerkers, maar ook voor kerken en instanties overzee, waarvan veel vertegenwoordigers er hebben gelogeerd. Behalve de genoemde waren belangrijke activiteiten het leggen en onderhouden van interkerkelijke contacten, nationaal en internationaal.

Het Zendingscentrum te Baarn.

Overigens werd het Zendingscentrum in het begin niet door iedereen geaccepteerd. Redenering: de zendingsopdracht hoort bij de basis, de lokale kerken. Alle afkeer is in de loop der jaren verdwenen, vooral toen duidelijk werd dat het centrale van het Zendingscentrum geen inbreuk betekende op de gedecentraliseerde organisatie.

Na de verhuizing van Baarn naar Leusden in 1975 werd het eigene van het Zendingscentrum niet aangetast. Wel werd met heimwee teruggedacht aan de ‘Baarnse jaren’ met hun gezelligheid en huiselijkheid. Daar kon de meer zakelijke sfeer in het Dienstencentrum niet tegenop.

Twee vaders die ook vrienden waren.

Het Evangelisatiecentrum is van 1947 en kent twee pionierende voortrekkers, ds. W.A. Wiersinga [1897-1980] en zijn vriend, prof. dr. G. Brillenburg Wurth [1898-1963]. Bijzondere mensen, die wisten wat er in de wereld gaande was. Erg geïnspireerd konden ze daarover vanuit het evangelie gesprekken voeren, vooral ook met buitenkerkelijken.

Ds. W.A. Wiersinga (1897-1980), de eerste directeur van het gereformeerd Evangelisatiecentrum te Baarn.

De basis voor het centrum legde alweer de historische synode van 1946, die elke vrees voor hiërarchie doorbrak door een landelijk Deputaatschap voor de Evangelisatie in te stellen, die het bestaande werk moest coördineren. ’t Moest het ene centrale adres zijn voor het evangelisatie werk van de Gereformeerde Kerken.

Wie dat wil moet over een centrum beschikken. Daarom werd goedgevonden dat een pand in Baarn werd aangekocht, waar ds. Wiersinga als eerste man ging resideren. Ook ‘De Nijenburgh’ (opleiding voor evangelisten, jeugdleidsters en diaconale assistenten) streek er neer.

Ds. G. Brillenburg Wurth (1898-1963).

Sterke impulsen gingen van Baarn uit naar het lokale en regionale werk. De evangelisatieouderling werd geïntroduceerd, Zaaiweken werden aanbevolen. Ds. Wiersinga gaf in het hele land voorlichting en advies. Evangelisatiewerkers kwamen naar Baarn voor toerusting. Zo kregen plaatselijke gemeenten ook onderling contact en deden ze hun voordeel met elkaars ervaringen.

‘Het evangelie in een ontkerstende wereld’.

Aan de samenwerking van de heren Brillenburg Wurth en Wiersinga heeft de evangelisatie veel te danken. Had de eerste een gevoelige antenne voor het moderne levensgevoel van toen, de tweede had de gave om gemeenschappelijke bezinning te vertalen voor het praktische werk. Uit deze coöperatie is het standaardwerk uit de jaren vijftig ‘Het evangelie in een ontkerstende wereld’ ontstaan.

Het Evangelisatiecentrum kreeg ook allerlei nieuwe taken toebedeeld: clubhuiswerk, zondagsschoolwerk (Jachin), toerusting en kadervorming voor de kerkelijke taak ‘ontmoeting met de moslims in de Nederlandse samenleving’, aandeel in het werk onder hier verblijvende Surinamers en onder studenten uit landen van de derde wereld.

Het Evangelisatiecentrum te Baarn.

[Sinds de jaren ‘70] is er verlegenheid ontstaan over het ‘hoe’ van evangelisatie. [In de jaren ‘80 ontwikkelde zich een nieuwe visie]. Ds. D.W. van der Laan [1905-1993], lange tijd evangelisatiepredikant in Arnhem zegt ervan: We zullen naar buiten moeten. Je kunt het evangelie natuurlijk binnen in je kamer vertalen. Maar als je de communicatie wilt herstellen met hen die van ons weggedreven zijn, moet je naar buiten toe. We zullen uit ons vertrouwde milieu, mogelijk zelfs uit onze dierbare leef- en denkpatronen moeten uitbreken. Daar komen we niet zonder kleerscheuren af. We zullen veel opener moeten worden en dat zou wel eens diep insnijdende consequenties voor ons kerkelijk leven kunnen hebben…’.

Ook het Evangelisatiecentrum kwam in 1976 naar Leusden. Daardoor ontstonden betere verbindingen met andere werksoorten, zoals de Zending. Hiermee ontstond overleg over het afstemmen van de missionaire aandacht in binnen- en buitenland.

Jongste loot: het diaconaat.

Het Algemeen Diaconaal Bureau is van 1959 en dus veel jonger. Als voorganger had het, eveneens met het magische geboortejaar 1946, het Centraal Bureau Diaconieën. Maar dit kende nog een particuliere en dus geen kerkelijk-landelijke structuur, wat nu juist het nieuwe van het AKB, het Zendings- en het Evangelisatiecentrum was.

Het Algemeen Diaconaal Bureau aan de Koningslaan 7 te Utrecht.

Omdat de diaconale taken zich na de Tweede Wereldoorlog voortdurend uitbreidden was zo’n centraal bureau, dat door het toenmalige (particuliere) landelijk verband, ‘Commissie Centrale Diaconale Conferentie’ geheten, per stichtingsakte werd opgericht, hard nodig. Directeur werd de heer A. Hofman [1905-1958], een dynamische figuur die een maatschappelijke carrière liet voor wat deze was om een landelijk diaconaat ten dienste van de kerken op poten te zetten. Hij werkte al gauw vanuit de Koningslaan 7, een adres dat jarenlang overbekend zou blijven. Belangrijk werk van de heer Hofman is ook geweest dat hij het kerkelijk bezig-zijn in de samenleving mede-organisatorisch onderbouwde door het oprichten van de ‘Raad voor Gereformeerde Sociale Arbeid’ (GSA). Later is de GSA binnen de Kerken verzelfstandigd.

A. Hofman (1905-1958).

Inmiddels werd de vraag dringend of alle diaconale activiteiten niet in kerkelijke banen moesten worden geleid. De Centrale Diaconale Conferentie studeerde erop en beaamde dat. Via de Particuliere Synode van Drenthe werd aan de generale synode het verzoek gedaan een (kerkelijk) Algemeen Diaconaal Bureau in te stellen. Daaraan werd gevolg gegeven en zo was het ADB er dan in 1956.

Directeur werd, toen pionier Hofman onverwacht was overleden, dr. J. van Klinken. Beiden kunnen, ook al omdat ze er door hun volledige vrijstelling voor dit werk toe in de gelegenheid waren, als de geestelijke vaders van het landelijk diaconale werk worden beschouwd.

Het diaconaat kreeg in de jaren zestig een nieuw gezicht. In navolging van de Wereldraad van Kerken werd het Werelddiaconaat geïntroduceerd, bleek het diaconale recreatiewerk met name in ‘De Blije Werelt’ te Lunteren een succes, kwam er daadwerkelijke aandacht voor ouderen, eenzamen, gehandicapten, chronisch zieken, minderheden, baanlozen, opzichzelfstaanden, gediscrimineerden en drugsverslaafden, om nu maar een bloemlezing van de diaconale activiteiten te geven.

Dr. J. van Klinken.

Dr. Van Klinken heeft, eerst in Utrecht, later in Leusden, op een inspirerende manier leiding aan dit werk gegeven. In 1980 verliet hij het ADB voortijdig, omdat hij het niet eens was met het synodale beleid, dat onder meer bundeling van Zending en Werelddiaconaat beoogde.

Behalve deze ontwikkelingen moet ook nog de bestuurlijke emancipatie van het gereformeerde diaconaat genoemd worden. Want maakten aanvankelijk diakenen nooit deel uit van een kerkenraad, laat staan van een generale synode, later waren diaconale vertegenwoordigingen in alle kerkelijke vergaderingen de gewoonste zaak van de wereld. Daarmee was het sluitstuk van een volwassen ‘diakonia’ een feit.

Toch dat duiveltje weer…

In het begin is gezegd: vrijwel alle landelijke bureaus werkten [sinds 1975] al weer een aantal jaren onder het ene dak van het Dienstencentrum te Leusden. Dat wil dus zeggen ten dienste van de plaatselijke Gereformeerde Kerken. Merkwaardig, maar psychologisch toch ook wel weer begrijpelijk is echter, dat – sinds het Dienstencentrum bewoond was – net als in het begin van het Zendingscentrum of het Algemeen Kerkelijk Bureau, allerlei verhalen over ‘Leusden zal het wel zeggen’; ‘Leusden als Vaticaan, Jeruzalem, Mekka’, of vul verder maar in, kunnen worden vernomen. Met andere woorden: het hiërarchische duiveltje kon toch weer de kop opsteken. En dat terwijl alle hiervoor beschreven bureaus het al jaren van zich hadden afgeschud. Daarom tenslotte een aantal nuchtere feiten op een rijtje.

Sinds het Dienstencentrum in Leusden in 1975 werd betrokken is er organisatorisch het nodige veranderd. Zo werd het aantal deputaatschappen teruggebracht van tachtig tot vijftig, doordat een aantal in grotere colleges werden gebundeld. Ze heetten: Gemeenteopbouw, Zending-Werelddiaconaat, Onderlinge Bijstand (van gereformeerd kerkelijk werk in Nederland), Oecumene Buitenland, Oecumene Binnenland en Personeelszaken-Financiën-Organisatie.

Het nieuwe Dienstencentrum te Leusden van de Gereformeerde Kerken in Nederland van 1975 tot oktober 1999 (foto: ‘Kerkinformatie’, november 1975).

Niet al het landelijk werk is in het Dienstencentrum te vinden, zoals bijvoorbeeld de [toen nog] Theologische Hogeschool in Kampen. Maar afgezien daarvan: veertig van de nog bestaande vijftig deputaatschappen deden hun werk zonder een bureau, dat wil zeggen met vrijwillige krachten buíten het Dienstencentrum. Dat waren onder meer Deputaten Eredienst, deputaten voor de geestelijke verzorging van de Koopvaardij of deputaten voor de bestudering van het Oorlogsvraagstuk.

Zeven grote en een aantal kleine deputaatschappen hadden wel een bureau in het Dienstencentrum met een grote dan wel kleine, zelfs éénhoofdige ‘bemanning’. Voorbeelden van grote bureaus zijn behalve die eerder werden beschreven het Toerustingscentrum, of het bureau Kerkelijke Organisatie en Voorzieningen. Voorbeelden van kleine bureaus waren de Informatiedienst, Jeugd- en Jongerenpastoraat, of Kerk en Israël. Elk bureau ressorteerde onder zijn eigen deputaatschap en opereerde binnen de grenzen van een algemene instructie, zelfstandig.

Voor alle bureaus, maar ook voor de generale synode en voor de veertig deputaatschappen-zonder-bureau was er één Algemeen Secretariaat dat de personele, administratieve en algemene zaken verzorgde.

Het Dienstencentrum geschetst…

Uit dit alles moge duidelijk zijn, dat de naam Dienstencentrum niet voor niets was gekozen. De taak van alle bureaus hield namelijk, globaal gezegd, steeds in: advisering, voorlichting, stimulering, onderzoek en andere dienstverlening ten behoeve van de plaatselijke kerken in opdracht en volgens het beleid van de generale synode.

Met andere woorden: ‘Leusden’ was geen ‘Vaticaan, Jeruzalem of Mekka’ en al evenmin het hoofdkwartier van de Gereformeerde Kerken. Het was een aardige burgerlijke en kerkelijke gemeente in de provincie Utrecht, waar ook het Dienstencentrum van de Gereformeerde Kerken in Nederland stond. U weet wel, dat centrum, waarin een aantal bureaus gevestigd was, die de Kerken wilden en ook behoorden te helpen en te steunen…

Bron:

Dit artikel is met toestemming van Uitgeverij Kok overgenomen uit ‘Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land’, deel 4, Provincie Utrecht. Kampen, 1984. De redactie van GereformeerdeKerken.info voegde enkele aanvullende gegevens tussen [vierkante haakjes] en enkele van de illustraties toe.