Leraar der verstrooide schapen: L.G.C. Ledeboer (1808-1863)

door J. Mastenbroek

De kerkgeschiedenis heeft vele -isten en -ianen voortgebracht. Er waren Gomaristen, Arminianen, Voetianen, Coccejanen, Brownisten [genoemd naar predikanten van eeuwen terug]. Een traditie die met de Paauwianen [aanhangers van de in 1914 afgezette hervormde ds. J.P. Paauwe (1872-1956)] in de vorige eeuw lijkt te zijn beëindigd.

Ds. Ledeboer werd aan het Haringvliet in het centrum van Rotterdam geboren.

De kans op Makkianen, Kouwenhovianen, Arntzenianen of Velemaïsten [(christelijke) gereformeerde predikanten van  ‘onze tijd’] lijkt gering. Genoemd te zijn naar een voorganger: traditie, begripsaanduiding, scheldwoord, erenaam? De Ledeboerianen blijven het antwoord schuldig…

In het aristocratische gezin Ledeboer aan de Rotterdamse Haringvliet nummer 29 doet op 30 september 1808 Lambertus Gerardus Cornelis (1808-1863) zijn intrede. Een kind dat bij het opgroeien anders is dan de meeste kinderen. Ernstig. Stil. Teruggetrokken. Vaak in gedachten. Maar ook intelligent. Leergierig. Een alpha-man. Vlot passeren zijn schooljaren en op nog 18-jarige leeftijd wordt hij ingeschreven aan de Leidse Universiteit als student in de heilige godgeleerdheid.

In zijn Leidse jaren blijft hij dezelfde ernstige jongen. Uitnodigingen voor wufte avondjes met studiegenoten slaat hij af met een ernstige vermaning. Vele vrienden heeft hij niet. Met de studenten Van Raalte [(1811-1876)], Brummelkamp [1811-1888], Gezelle Meerburg [(1806-1855)], ‘de club van Scholte [(1805-1868)], [die later leiders van de Afscheiding van1834 werden] heeft hij waarschijnlijk geen omgang gehad.

Het familiewapen Ledeboer.

In 1833 doet Ledeboer een preekvoorstel in de Waalse kerk van Leiden. Dan is hij klaar voor het kerkelijk examen. Ook daar rolt hij vlot doorheen en in augustus 1834 mag hij zich kandidaat tot de heilige dienst weten.

Maar dan is  hij er nog niet – zijn geduld en zijn geloof worden zwaar op de proef gesteld. Drieënhalf jaar later heeft hij nog niet één beroep ontvangen. Tenslotte komt hij in het dorpje Benthuizen [bij Zoetermeer] op een groslijst terecht. Enkele vergaderingen later is hij als laatste van de twaalf kandidaten overgebleven en met algemene stemmen wordt hij als herder en leraar begeerd. De beroepsbrief is een ware gebedsverhoring voor kandidaat Ledeboer. De dag voor de ontvangst ervan was hij voortdurend in gebed met de vraag of hij zich toch niet vergist heeft in zijn overtuiging dienaar des Woords te moeten worden. Als dan de blijde tijding komt, maakt kandidaat Ledeboer vrijmoedig aan Macedonië zijn overkomst bekend.

De hervormde kerk te Benthuizen.

Een radicale omwenteling.

De zorgen lijken voorbij als hij op 29 juli 1838 de herdersstaf in handen krijgt. Maar dat is schijn. De zorgen beginnen dan pas goed. Voor zichzelf. Voor z’n gemeente. Er zijn scherpe oren die Remonstrantse trekjes in z’n preken opvangen – en de predikant zelf wordt ontdekt aan zijn Godsgemis. Na een diepe geestelijke crisis weet hij zich verzoend met een drieënig God. En dat blijft niet verborgen in de gemeente. Want de eerste preek die hij na deze toestand houdt is over ‘dit weet ik, dat ik eerst blind was, maar nu zie’.

Deze omwenteling in Ledeboers leven is radicaal. Studeren is nu verleden tijd. Boekhandelaar Hazenberg in Leiden is er goed mee: hij koopt een groot deel van de bibliotheek van Ledeboer op. Niet alles. Het veelgehoorde, dat er op wat ‘oude schrijvers’ na [zeer orthodoxe predikanten van vóór zijn tijd] geen boek meer overbleef in de kasten van de Benthuizense pastorie, is onjuist. Want na Ledeboers dood worden er nog eens zo’n 2.200 boekbanden onder de hamer gebracht.

Het interieur van de hervormde kerk te Benthuizen.

Andere zorgen doemen op. Een kwestie rond een kandidaatstelling voor kerkenraadsverkiezingen in 1840 mondt uit in een protest bij de classis. Ledeboer en zijn kerkenraad worden herinnerd aan het Algemeen Reglement [voor het Bestuur der Hervormde Kerk, in 1816 in de plaats gekomen van de aloude Dordtse Kerkorde]. ’t Brengt voor de Benthuizense voorganger een gewetensconflict met zich mee. Het Reglement en de Gezangenbundel, twee doornen in zijn oog, moeten het ontgelden tijdens een preek in november 1840. Hij gooit ze van de kansel en na de dienst worden ze ten aanschouwe van een deel van de gemeente begraven. Als het boekengraf gedicht is welt uit veler kelen psalm 68 vers 1 en 2 op [in de berijming van ds. P. Datheen (ca. 1531-1588), die door ds. Ledeboer in ere gehouden werd].

De gevolgen blijven niet uit. Ze resulteren tenslotte in de afzetting van ds. Ledeboer op 26 januari 1841. Contacten met de Afgescheidenen strandden op de klip van de vrijheidsaanvrage [bij de overheid om vrijheid van godsdienstoefening]. Er breekt een zwervend leven voor Ledeboer aan. O zeker, hij blijft Benthuizen trouw. Maar daarnaast preekt hij door het gehele land. Zijn volgelingen worden gevonden van Vlissingen tot Zuidwolde (Dr.) en als hij [op 13 juli1841] een open brief aan Koning Willem II ondertekent met ‘L.G.C. Ledeboer, Leeraar der verstrooide schapen Jesu Christi’, moeten we bedenken dat zijn heide wel zeer uitgestrekt is…

Het laatste deel van het verzoekschrift uit 1841 aan de koning met de handtekening van ds. Ledeboer, van wie geen foto bekend is.

Trouwe eigenzinnigheid.

Veel waardering van zijn gemeenten staat tegenover veel onbegrip en haat van wereld, kerk en familie. Er wordt over hem gepraat, geschreven, geoordeeld. En de diagnose varieert van eigenzinnigheid tot krankzinnigheid. Zijn hoorders zijn doorgaans kleine luyden en de kerken zijn tabaksschuren of boerderijdelen, de kansels zijn kruiwagens of omgekeerde karntonnen…

Herder is hij in hart en nieren. Zijn sociale bewogenheid is dra bekend bij vele bedelaars, die steevast zijn pastorie in hun route opnemen. Met succes. En zijn naasten spreekt hij vaak op spitsvondige wijze aan. Treffende gebedsverhoringen en wonderlijke ontmoetingen zijn bekend gebleven, zoals die nachtelijke reis met een voor Ledeboer onbekende bestemming, die eindigde op de van God bestemde plaats, als het paard voor de koets stilhoudt voor een inrichting, waar een stervende vrouw vurig bidt om de komst van Ledeboer.

Door en over ds. Ledeboer geschreven boeken werden in drie delen uitgegeven.

Ds. L.G.C. Ledeboer – de leraar der verstrooide schapen die hij hoedde, stichtte, verzorgde, al was gevangenschap ook zijn loon en boete zijn honorarium. We kunnen niet zeggen dat Ledeboer een eigen kerkformatie heeft begeerd; hij bleef de oude hervormde kerk zien als de kerk der vaderen, die op Gods tijd zal worden weergegeven aan de gemeenten in de diaspora. Reikhalzend zag hij uit naar de zegepraal van de oude Waarheid op de kansels van Neerlands kerk: het zal wezen één kudde en één herder.

Na zijn dood, op 21 oktober 1863, blijven zijn gemeenten als ‘Ledeboeriaanse gemeenten’ bekend staan, tot zij in 1907 grotendeels verenigden met [een deel van] de Kruisgemeenten tot de Gereformeerde Gemeenten.

Bron:

J. Mastenbroek, De leraar der verstrooide schapen: ds. L.G.C. Ledeboer. In: Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land, deel 6, Zuid-Holland Noord. Uitgave: Kok, Kampen, 1984.

Dit verhaal werd met toestemming van Uitgeverij Kok uit het bovengenoemde  geschrift overgenomen. De redactie van GereformeerdeKerken.info voegde [tussen vierkante haakjes] enkele aanvullende gegevens toe.