Statistieken van 60 jaar geleden (1)

Berekeningen van het Bureau Generale Deputaten Kerkopbouw van De Gereformeerde Kerken in Nederland.

In 1963 was het dringend nodig nieuwe (gereformeerde) kerken te bouwen teneinde het benodigde aantal zitplaatsen te kunnen realiseren. De kerkbouw nam dan ook een hoge vlucht, mede mogelijk gemaakt door grote financiële offers van de betreffende Kerken, gelukkig vaak gesteund door genereuze giften en/of leningen van de fameuze gereformeerde Stichting Steun Kerkbouw, die bovendien noodkerken ter beschikking stelde.

Het logo van de Generale Deputaten Kerkopbouw van de GKN

Hoe geheel anders liggen de zaken nu! Er is geen sprake meer van een tekort aan zitplaatsen, maar regelmatig worden kerken gesloten omdat er een groot overschot is. Hoewel hetzelfde verschijnsel zich uiteraard ook bij de andere kerken voordoet, laten we in een tweetal nu volgende verhalen zien, hoe de zaken er zestig jaar geleden in De Gereformeerde Kerken in Nederland voorstonden. Vandaag deel 1.

_______________________

” Tekort van 50.000 zitplaatsen.

De totale zitplaatsencapaciteit in de Gereformeerde Kerken in Nederland vertoont op het ogenblik een tekort van 50.000. Uitgaande van een gemiddeld aantal zitplaatsen per kerkgebouw van 468 (dit is namelijk het gemiddelde van de huidige kerkgebouwenvoorraad) betekent dit dus een statistisch tekort van 107 kerken.

Vreemd verschijnsel.

Aldus valt af te leiden uit een statistiek over de kerkelijke gebouwen van de Gereformeerde Kerken in Nederland, zoals die is opgesteld door het Bureau van de Generale Deputaten Kerkopbouw. De verschijning van deze statistiek over 1962 is een bijzonder verheugende gebeurtenis. Het is namelijk voor het eerst in de geschiedenis dat een dergelijke publicatie verschijnt. Tot nu toe viel er over het aantal en de toestand van de kerkgebouwen geen enkele steekhoudende opmerking te maken, aangezien een overzicht op dit gebied ontbrak. Er viel zelfs bij benadering niet te schatten over hoeveel bedehuizen of ‘preekplaatsen’ de Gereformeerde Kerken beschikten. Des te meer is het te betreuren dat ook nu weer moest worden gesignaleerd dat van de 824 plaatselijke Gereformeerde Kerken in Nederland er een aantal was (namelijk 67 dit is 8%) dat de gevraagde opgave aan het Bureau niet heeft ingezonden. Dat is jammer, want nu was een volledig inzicht toch weer niet op te stellen.

De Fonteinkerk (1965) was een van de zes gereformeerde kerkgebouwen in Drachten.

Door middel van statistiekformulieren, die het bureau van de Deputaten Kerkopbouw voor het eerst eind 1961 aan de plaatselijke Kerken heeft verzonden, zijn gegevens verzameld betreffende het aantal kerkgebouwen, het aantal zitplaatsen (gaanderijen afzonderlijk), het bouwjaar, de bouwkundige toestand, het gebruik (aantal diensten) en eventuele verbouwing. De gegevens werden gevraagd van de kerkgebouwen in eigendom van de Gereformeerde Kerk, van de noodkerken, van de kerkgebouwen in gezamenlijk eigendom of gehuurd van andere kerken, en van de overige gebouwen waarin kerkdiensten worden gehouden, zoals verenigingsgebouwen, scholen en dergelijke.

Alhoewel een inzicht van de aard en omvang van de kerkelijke verenigingslokaliteiten van bijzonder belang zou zijn geweest, hebben de Deputaten zich bij het uitwerken der gegevens beperkt tot de kerkgebouwen en gebouwen waarin kerkdiensten worden gehouden.

De Fonteinkerk te Voorburg werd in 1958 in gebruik genomen.

Overcapaciteit en toch tekort.

In totaal werden gegevens ontvangen over 844 kerkgebouwen. Door aanvulling met gegevens uit het kerkelijk jaarboek 1962 kon worden berekend dat er in totaal 927 gereformeerde godshuizen zijn. Het totaal aantal zitplaatsen in de genoemde 844 kerkgebouwen bedraagt 394.944, ofwel gemiddeld 468 per kerkgebouw. Aangenomen dat de 83 niet opgegeven kerkgebouwen ook dit gemiddelde bevatten, zou het totaal aantal zitplaatsen 38.784 hoger zijn, in totaal dus plm. 434.000 zitplaatsen.

Per 1 januari 1962 telden De Gereformeerde Kerken in Nederland 778.052 leden. Landelijk gezien zou de zitplaatsencapaciteit voldoende zijn voor een kerkbezoek van plm. 56%. Gelet op het gemiddelde kerkbezoek, zoals wij dat regelmatig van verschillende gemeenten onder ogen krijgen (en dat is meestal lager is dan 56%) mag hieruit wel de conclusie worden getrokken dat er dus een overcapaciteit is. Dat blijkt dan ook in verschillende kerkgebouwen, in het bijzonder bij oude, zeer grote stadskerken en in ontvolkte dorpskerken het geval te zijn. Die overcapaciteit is zelfs nog groter dan op grond van het gemiddelde kerkbezoek moet worden verwacht, want ten gevolge van stedelijke structuurveranderingen, ledenaanwas en het ontstaan van nieuwe kerkelijke gemeenschappen is er toch een reëel tekort aan zitplaatsen, dat men door noodkerken, diensten in overige gebouwen en gehuurde kerken, alsmede door meer dan twee diensten per zondag (zgn. ‘dubbele diensten’), tracht op te heffen.

De Hoeksteen te Maasdijk weerd in 1967 in gebruik genomen.

Conclusie: hoewel er aan de ene kant een overcapaciteit aan zitplaatsen is, is er aan de andere kant toch een tekort aan kerkgebouwen: verscheidene zitplaatsen zijn dus niet daar, waar er behoefte aan is.

Blijkens de statistiek zijn er in en door noodkerken 6.664 zitplaatsen, in overige gebouwen 13.277 zitplaatsen, in gehuurde kerken 8.241 zitplaatsen en door meerdere diensten plm. 17.000 zitplaatsen; in totaal beschikbaar plm. 45.180 zitplaatsen.

Dit aantal nu geeft een aanwijzing van de directe behoefte aan zitplaatsen. En wanneer hierbij wordt gedacht dat 8% van de Kerken geen gegevens heeft ingezonden, zou het werkelijke tekort ongeveer 50.000 zitplaatsen kunnen bedragen.

Een SSK-noodkerk van boven gezien. Er waren overigens natuurlijk ook noodkerken die niet via de SSK verkregen werden.

Record-behoefte in de Randstad.

Uit dit overzicht valt af te leiden dat het zitplaatsentekort in de verschillende provincies sterk uiteenloopt. De grootste behoefte blijkt te bestaan in de Randstad Holland. Uitgaande van het aantal zitplaatsen dat is gecreëerd in en door noodkerken en dergelijke, en door het houden van meerdere diensten, is er in de provincie Utrecht een tekort van 91 zitplaatsen per duizend gereformeerden; in Noord-Holland is dit cijfer 60 en voor Zuid-Holland 56,5.

Uitgaande van dezelfde gegevens blijkt de behoefte aan zitplaatsen  in Noord-Brabant en Limburg nog veel groter te zijn, namelijk 111,5 per duizend gereformeerden; maar hier moet natuurlijk wel even rekening worden gehouden met de bijzondere situatie in deze zuidelijke provincies, waar in tal van plaatsen slechts zeer kleine groepjes gereformeerden wonen.

De Regenboog te Groningen werd in 1972 in gebruik genomen.

Ten behoeve van hen wordt wel in diverse vergaderlokaliteiten eredienst gehouden, maar het zou natuurlijk teveel gevraagd zijn om voor al deze groepjes ook kerkgebouwen te stichten. Daarom zal het hoge cijfer voor Noord-Brabant en Limburg met enige reserve moeten worden gehanteerd. Het heeft ons enigermate bevreemd dat dit in het onderhavige rapport niet is opgemerkt.

Opvallend hoog is ook het cijfer voor Overijssel: 66,5 per duizend gereformeerden; voor Gelderland is dit cijfer 62. De minste behoefte vertonen het noorden des lands (Groningen 37; Friesland 46; Drenthe 45,5) en Zeeland (41.5). Het behoeft nauwelijks betoog dat hier duidelijk het verband uit spreekt dat er bestaat met de bevolkingsontwikkeling.

Erepalm voor Zuid-Holland.

Wat betreft de gegevens over de grootte van de kerkgebouwen draagt de provincie Zuid-Holland op vrijwel alle gebieden de erepalm weg. Het grootste aantal kerkgebouwen waaromtrent gegevens over de grootte verkregen werd, bevindt zich in deze provincie: 21,2%. Eveneens ook het aantal zitplaatsen: 25,4%; voorwaar een niet gering percentage. Een kwart van alle gereformeerden bevindt zich in de provincie Zuid-Holland.

Alleen in de groep zeer kleine kerken (tot 250 zitplaatsen) en kleine kerken  (250 tot 500 zitplaatsen) wordt Zuid-Holland overtroffen, en wel in beide gevallen door de provincie Friesland. Van de ‘zeer kleine kerkgebouwen’ heeft Zuid-Holland er namelijk 13,4%, tegen Friesland 21,4% en bij de ‘kleine kerkgebouwen’ bedragen deze percentages resp. 17,9% tegen 18,2%. Bij de ‘middelgrote kerkgebouwen’ (van 500 tot 750 zitplaatsen) staat Zuid-Holland met 25,4% weer bovenaan. Op de tweede plaats volgt Friesland met 17,2%. Van de ‘grote kerkgebouwen’ (van 750 tot 1.000 zitplaatsen) heeft Zuid-Holland er niet minder van 1/3 binnen haar grenzen: 33%. Op de tweede plaats komt weer Friesland met 12%; en ook van de ‘grootste kerkgebouwen’ (1.000 zitplaatsen of meer) heeft Zuid-Holland een derde, 33,3%. In deze rubriek komt Overijssel op de tweede plaats met 18,4%.

De Salvatorkerk (nu de Shalomkerk) in Den Haag werd in 1959 in gebruik genomen (foto: Andre van Dijk).

In het rapport lezen we: ‘De bouw van ‘zeer grote kerken’ zal in de toekomst tot de zeer hoge uitzonderingen behoren. Verwacht mag worden dat de meeste van deze over het algemeen oudere kerken zullen worden vervangen of verbouwd (verkleind). Dit zou een vermindering van het gemiddelde aantal zitplaatsen inhouden. Tegenover een afneming van het aantal ‘zeer grote’ en ‘grote kerkgebouwen’ staat een vermindering van het aantal ‘zeer kleine’ en ‘kleine kerken’. De bevolkingsspreiding en de groei van verschillende dorpen, vooral die in de invloedssfeer van de stedelijke agglomeraties, brengen een vervanging, respectievelijk vergroting van zeer kleine en kleine kerken mee.

De ‘Noord-Oostkerk’ te Drachten, een hulpkerk van de SSK.

Het afnemen van de uitersten zal de gemiddelde kerkgrootte waarschijnlijk niet ingrijpend wijzigen. De invloed van de kerkgrootte op de kerkbouw zou in het bijzonder spelen in de provincies met een hoog percentage ‘grote’ en ‘zeer grote kerkgebouwen’ (Zuid-Holland en Overijssel) en waarschijnlijk ook in gebieden met bevolkingsgroei waarbinnen een groot aantal zeer kleine kerkgebouwen aanwezig is (Utrecht en Gelderland)

In een volgend artikel hopen we nóg iets uit het statistische cijfermateriaal door te geven, omtrent de zitplaatsen op de (aanvechtbare!) gaanderijen en over de staat van het onderhoud bij de kerkgebouwen.

Naar deel 2 >

Bron:

Centraal Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Nederland, 11e jrg. nr. 9,  2 maart 1963