“Een menigte die men tellen kan”

Een historisch-geografische beschrijving van de ledentalontwikkeling van gereformeerde kerkverbanden in Nederland, 1892 tot 2015.

Onlangs verscheen in de onvolprezen ADChartasreeks het zeer interessante en inhoudsrijke veertigste deel, onder de titel Een menigte die men tellen kan. Een historisch-geografische beschrijving van de ledenontwikkeling van gereformeerde kerkverbanden in Nederland 1892-2015.

‘Een menigte die men tellen kan’.

Het is de Nederlandstalige versie van het proefschrift van Merijn Wijma, waarmee zij op 11 februari 2022 promoveerde aan de (vrijgemaakt-gereformeerde) Theologische Universiteit in Kampen. Promotoren waren dr. George Harinck en dr. Jan Rouwendal en copromotor was dr. Mees te Velde.

“Het gereformeerde kerklandschap heeft in de afgelopen twee eeuwen een grote dynamiek gekend en is daardoor versnipperd. Kerken splitsten zich af,  al komt het soms ook voor dat twee of zelfs meer kerkverbanden samengaan”. Hoe stond het met de groei of de getalsmatige neergang van de kerkverbanden? Kerken groeiden door geboorten en overkomsten uit andere kerken; ze krompen door overlijden en door het vertrek naar een andere kerk of gewoon door het lidmaatschap  op te zeggen. Maar hoe weerspiegelde zich dat in de ledentallen? In welke gemeenten c.q. plaatsen waren de verschillende kerken meer of minder vertegenwoordigd? En waarom? Wat was de gemiddelde kerkgrootte gedurende de onderzochte periode? Hoeveel plaatselijke kerken waren er van de onderzochte kerkverbanden in de onderzochte tijdspanne? Enzovoort.

Jaarboek GKN 1907.

Daarom was het voor Wijma’s studie van groot belang niet alleen de ledentallen en allerlei andere bijzonderheden van die acht kerkgenootschappen te bemachtigen en te ordenen, maar vooral die te bestuderen en te analyseren. Gelukkig kon zij gebruik maken van een database met alle cijfers uit de kerkelijke jaarboekjes sinds 1892 (en van de door de plaatselijke kerken jaarlijks ingevulde formulieren betreffende de kerkelijke statistiek), die dr. Mees te Velde in de periode 1993-2004 ontwikkelde en die bij zijn emeritering eigendom van de TU Kampen was geworden.

Belangstellenden kunnen deze massa gegevens, nu overzichtelijk en duidelijk geordend in beeld gebracht en van uitvoerig verklarend commentaar voorzien, in dit nieuwe boek aantreffen.

Jaarboek GKN 1925.

De onderzochte kerkgenootschappen.

De volgende acht kerkgenootschappen worden besproken: De Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN) – waarmee wij ons op deze website bezighouden, de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK), De Gereformeerde Kerken, vrijgemaakt (GKv), De Nederlands Gereformeerde Kerken (NGK), De Gereformeerde Gemeenten (GG), De Gereformeerde Gemeenten in Nederland (GGN), de Hersteld Hervormde Kerk (HHK) en de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland (GB). Enkele kleinere kerkgenootschappen, waaronder de voortgezette Gereformeerde Kerken in Nederland (vGKN), zijn in het onderzoek niet meegenomen, omdat de ledentallen klein zijn en er vaak geen jaarboeken gepubliceerd werden (overigens wel door de vGKN!).

Jaarboek GKN 1940.

De indeling van het boek.

Het boek is onderverdeeld in zes gedeelten. Deel I geeft uiteraard een introductie, waarin onder meer de onderzoeksvragen besproken worden, de opbouw van het onderzoek uit de doeken gedaan wordt, een overzicht gegeven wordt van het historisch kader m.b.t. de verschillende kerkgenootschappen, en natuurlijk de methodiek betreffende de gebruikte data en bronnen en betreffende de historische- en ruimtelijke ledentalontwikkeling, en een verklaring daarvan.

Deel II en deel III vormen het overgrote deel van het proefschrift.  Daarin komen respectievelijk aan de orde de historische- en de ruimtelijke ledentalontwikkeling van de in het boek besproken gereformeerde kerkverbanden in ons land van 1892 tot 2015. Beide hoofdstukken worden besloten met een conclusie.

Hieronder gaan we (overigens zeer in het kort) nader in op de bevindingen met betrekking tot de GKN. Het spreekt vanzelf dat de onderzoeksperiode betreffende de GKN in 1892 begint, en in 2003 eindigt, omdat op 1 mei 2004 de GKN opgingen in de Protestantse Kerk in Nederland.

Deel II – De historische ontwikkeling van de ledentallen van ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’.

De grafiek betreffende de ledentallen van de GKN als totaliteit toont veel overeenkomst met veel van de grafieken die we op deze website van plaatselijke kerken al talloze malen weergaven (al zijn er ook uitzonderingen). Voor de landelijke kerk is dat een gestage groei van bijna 330.000 in 1892 naar bijna 870.000 in 1980, en een relatief snelle daling daarna, die in het jaar 2000 bij ongeveer 674.000 leden eindigt. Een andere grafiek laat zien dat de groei van de GKN die van de Nederlandse bevolking tot rond 1973 weliswaar goed bijhield, maar het daarna steeds meer liet afweten.

Ook een grafiek betreffende de verhouding van belijdende leden en doopleden in de GKN laat een grote verandering zien: was het aantal doopleden in 1918 zo’n 55% van het ledental en het aantal belijdende leden ongeveer 45%, in 1938 kruisten beide lijnen elkaar met als gevolg dat het percentage belijdende leden in 2002 ongeveer 60 bedroeg en voor doopleden rond de 40. Een duidelijke vergrijzing dus.

Jaarboek GKN 1972.

Een grafiek betreffende de demografische ontwikkelingen in de GKN laat zien dat het aantal dopelingen – na een lichte stijging – vooral aan het eind van de jaren ’60 een daling gaat vertonen. Tussen 1947 en 1968 bleef het aantal leden dat belijdenis deed in grote lijnen gelijk: ongeveer 10.000 per jaar. Daarna volgde een daling, die in 1993 eindigde bij rond de 7.500 per jaar. Het aantal overlijdens steeg tussen 1947 en 1993 vrij gelijkmatig van rond de 4.800 naar rond de 7.000 per jaar.

Ook het grensverkeer tussen de GKN en de andere kerken wordt duidelijk in beeld gebracht. Uit een van de betreffende grafieken kan geconcludeerd worden dat in de (onderzochte) periode 1947 tot 1992 het aantal vertrekkende gemeenteleden vaak wat hoger lag dan het aantal inkomende leden; dat gold zowel voor belijdende- als doopleden. Een andere grafiek maakt duidelijk dat tussen 1947 en 1991 inkomende leden vooral afkomstig waren uit de Nederlandse Hervormde Kerk; vertrekkende leden verdwenen (tussen 1962 en 2002) vaak richting Christelijke Gereformeerde Kerk, hoewel ook de GKv sinds 1972 vaak een behoorlijk aantal leden trok.

Jaarboek GKN 1982.

Tenslotte: het aantal plaatselijke Gereformeerde Kerken – in 1893 waren dat er 671 – bereikte in 1969 een aantal van 822 kerken. Daarna volgde korte tijd een kleine vermindering, waarna de groei halverwege de jaren ’70 weer inzette en in 1996 haar hoogtepunt bereikte met 852 zelfstandige kerken. In 2003- vlak voor de overgang naar de PKN – waren het er 839.

Ook het gemiddelde grootte van de plaatselijke kerken wordt weergegeven. In 1893 bedroeg die 489 leden. Tot 1944 groeide de gemiddelde kerkgrootte naar 886. Door de Vrijmaking daalde dit even iets, maar de groei zette vrijwel direct weer in en bereikte in 1975 een gemiddeld aantal leden per kerk van 1.087. Daarna ging de curve weer neerwaarts: in 2003 was het gemiddeld aantal leden per plaatselijke kerk 776.

Overigens worden alle in grafieken weergegeven trends achterin het boek met de absolute aantallen verduidelijkt.

Deel III – De ruimtelijke ontwikkeling van ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’.

In deel III van de interessante studie komt de ruimtelijke ontwikkeling van de verschillende kerkgenootschappen aan de orde (we gaan hier uiteraard ook weer alleen in op gegevens betreffende De Gereformeerde Kerken in Nederland). Het derde deel wordt ingeleid met gegevens betreffende de spreiding van de Nederlandse bevolking als geheel.

Jaarboek GKN 1997.

De grafiek met het percentage GKN-leden per provincie toont het aantal leden in de jaren 1900, 1975 en 2003. Zo was het percentage gereformeerden in Friesland in 1900 ongeveer 15, in 1975 rond de 21 en in 2003 weer 15. Opvallend is Flevoland, waar het percentage gereformeerden in 1975 maar liefst 26 bedroeg, wat in 2003 was teruggelopen naar 6.

In een aantal grafieken wordt de spreiding (van de groei) van het aantal gereformeerden over het land aangegeven. Daaruit blijkt onder meer dat het omslagpunt tussen groei en krimp  van de landelijke kerk in 1972/1973 ligt. Ook wordt de impact in beeld gebracht die het gevolg was van de kerkscheuring in 1926 (ten gevolge van de Kwestie-Geelkerken) en 1944 (door de Vrijmaking). De laatstgenoemde kerkscheuring trof vooral kerken in de provincies Groningen en Overijssel.

Misschien is het interessant al deze gegevens ook te bekijken in relatie tot het aantal en de spreiding van de tegenwoordig bij de PKN in gebruik zijnde van oorsprong gereformeerde kerkelijke gebouwen.

Deel IV – Verklaringen voor de getalsmatige en ruimtelijke ontwikkelingen.

Hoe al deze verschijnselen verklaard moeten worden is in deel IV van het boek onderwerp van bespreking. Het gaat te ver dit hier nader aan te geven. Ook daarvoor bevelen we u deze interessante studie van harte aan.

In deel V worden de conclusies van het onderzoek geformuleerd, terwijl in deel VI enkele belangrijke appendices zijn opgenomen met beschrijvende statistieken, demografische gegevens, en cijfers betreffende het grensverkeer tussen de verschillende kerken.

Het laatste Jaarboek van de GKN.
  • Merijn Wijma, “Een menigte die men tellen kan. Een historisch-geografische beschrijving van de ledentalontwikkeling van gereformeerde kerkverbanden in Nederland 1892-2015” is een gezamenlijke uitgave van Buijten en Schipperheijn Motief en De Vuurbaak. Het boek verscheen onder auspiciën van het Archief- en Documentatiecentrum van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) te Kampen. 2022, 462 pagina’s, met vele grafieken (meestal in kleur), kaarten en tabellen.ISBN: 978 94 6369 168 0. Prijs: € 29,90. Zeer aanbevolen!

© 2022. GereformeerdeKerken.info