Op 4 juni 1886 werden vijfenzeventig kerkenraadsleden van de Amsterdamse Hervormde Gemeente door de classis Amsterdam geschorst. De aanleiding was een al jaren durende strijd van de kerkenraad tegen de vrijzinnigheid in de hervormde kerk en over het ‘vrij beheer’ van de kerkelijke goederen.
De geschorste Amsterdamse kerkenraadsleden, onder wie dr. A. Kuyper (1837-1920) en dr. F.L. Rutgers (1836-1917) en vele anderen, konden dus vermoeden dat verdere kerkelijke maatregelen tegen hen aanstaande waren. Het leek hen dienstig daarop te anticiperen, want:
“Naar het zich laat aanzien, zal de vervolging, waaraan sedert 4 januari ll. de Amsterdamsche kerkeraad, en met hem ook de Amsterdamsche Kerk, voortdurend heeft blootgestaan, binnen kort een toestand in het leven roepen, waarin nu reeds zooveel mogelijk moet worden voorzien”.
Dat was de openingszin en de kern van een rondschrijven van 14 oktober 1886 aan een aantal genodigden. In het schrijven werd meegedeeld dat de vijfenzeventig geschorste kerkenraadsleden een zeskoppige commissie hadden benoemd ‘om tijdig gereed te zijn met een ontwerp van eventueel te nemen maatregelen’. De leden van die commissie waren: ds. P. van Son (1838-1919), ds. H.W. van Loon (1846-1916), dr. A. Kuyper, dr. F.L. Rutgers, S.J. Seefat en W.H. van Schaick.
Aan deze commissie werd onder meer opgedragen “om zich met broeders van elders in verbinding te stellen, ter beraming van middelen om van den aanvang af het verband onzer Gereformeerde Kerken niet alleen in stand te houden, maar ook naar den eisch van Gods Woord te doen werken”.
De Synode leek er immers op uit te zijn “om eene scheuring in het leven te roepen, door overheersching, onderdrukking, bestraffing en uitbanning van allen die in onze Kerken aan hare belijdenis vasthouden, althans voor zooveel deze niet gezind zijn metterdaad die belijdenis ter zijde te stellen of te verloochenen”.
De geschorste ambtsdragers merkten in het schrijven op dat het geen plaatselijk of een snel voorbijgaand conflict was. “Maar het geldt hier inderdaad een conflict waarbij al onze Kerken het grootste belang hebben, en waaraan door een synodaal vonnis ook zeer zeker geen eind wordt gemaakt. Eerder zal de strijd daardoor nog wel moeten toenemen, zoowel in omvang als in kracht en beteekenis”.
“Door de houding der kerkelijke machthebbers zelven worden onze Kerken steeds meer gedrongen, ja, gedwongen, om te toonen wat zij willen handhaven: de Gereformeerde belijdenis of wel volstrekte leervrijheid; het gezag van Gods Woord of wel dat van menschelijke inzettingen; de soevereiniteit van den Koning der Kerk, of wel die van het bestaande Synodaal bestuur”.
Dat de hervormde gemeenten, die wilden vasthouden aan de gereformeerde belijdenis, slechts één keus hadden, sprak voor zich, zei de commissie in haar schrijven. Die kerken waren dan ook geroepen niet ieder voor zich, maar in onderlinge samenwerking ‘haren grondslag en haren levensregel te handhaven’.
Daarom wilde de commissie graag een “vertrouwelijke samenspreking met enkele medestanders uit onderscheiden streken des lands, niet in eene groote vergadering, maar in een kring van hoogstens een dertigtal broeders”. Daartoe werden de genodigden nu aangeschreven. Als datum van de bijeenkomst was vastgesteld donderdag 28 oktober 1886,’s middags om twaalf uur in Gebouw ‘De Vrede‘, Rapenburg 44 te Amsterdam.
De commissie voegde nog een drie pagina’s tellende samenvatting in hoofdlijnen (‘Resumtie’) aan het rondschrijven toe, waarin men meer in detail uitlegde wat precies de bedoeling was.
Dat de geschorste kerkenraadsleden zich niet vergist hadden toen ze in oktober 1886 al vermoedden dat er nadere kerkelijke maatregelen tegen hen genomen zouden worden, bleek op 1 december 1886, toen de Algemene Synode van de Hervormde Kerk het schorsingsoordeel van de classis goedkeurde.
Als reactie daarop gingen de vijfenzeventig geschorste Amsterdamse kerkenraadsleden in Doleantie – ze scheidden zich af van het hervormd kerkbestuur, uitdrukkelijk niet van de kerk! – en kozen een nieuwe kerkenraad, die zich beschouwde de wettige kerkenraad te zijn van de Amsterdamse Hervormde Gemeente. De naam van de gemeente werd veranderd in ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk te Amsterdam’, zoals de hervormde kerk voor 1816 ook al heette, totdat de overheid in dat jaar de Hervormde Kerk onderwierp aan een nieuw centralistisch reglement (het ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk’), de kerknaam veranderde in ‘Nederlandse Hervormde Kerk’, en de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde, waaraan de gemeenten tot dan toe gebonden was, terzijde stelde.
De Amsterdamse Dolerende kerkenraad (‘doleren’ = klagen) organiseerde stante pede het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres, dat inmiddels door onder meer de bovengenoemde commissie grondig was voorbereid en in ’s Lands hoofdstad werd gehouden van 11 tot en met 14 januari 1887. Het Congres werd door zo’n 1.500 hervormde kerkenraadsleden en gemeenteleden bezocht teneinde samen te bespreken hoe men de Doleantie in den lande kon bevorderen. Ook door de publicatie van een setje van twee zgn. Modelboekjes bracht dit Gereformeerd Kerkelijk Congres lijn in de voortgang van de Doleantie in het hele land.
Translation into English:
“‘Gereformeerde’ Church Congress” (1887) Prepared.
On June 4, 1886, seventy-five church council members of the Amsterdam ‘Hervormde’ Congregation were suspended by the Amsterdam classis. The suspension was the culmination of a years-long struggle by the church council against the liberalism in the ‘Hervormde’ Church and over control of church property.
The suspended council members from Amsterdam, including Dr. A. Kuyper (1837-1920) and Dr. F.L. Rutgers (1836-1917) among many others, anticipated that further ecclesiastical actions against them were imminent. They found it prudent to prepare for this possibility, as:
“It appears that the persecution to which the Amsterdam church council, and with it also the Amsterdam Church, has been continually exposed since January 4 last, will soon bring about a situation for which we must now make as many provisions as possible.”
This was the opening line and core message of a circular letter dated October 14, 1886, sent to several invitees. In it, the suspended council members shared that they had appointed a six-member committee “to be ready with a proposal of measures to take, should it become necessary.” The members of this committee were: Rev. P. van Son (1838-1919), Rev. H.W. van Loon (1846-1916), Dr. A. Kuyper, Dr. F.L. Rutgers, S.J. Seefat, and W.H. van Schaick.
Among other tasks, this committee was instructed “to connect with brothers from other places to devise means to maintain the unity of our ‘Gereformeerde’ Churches from the start, and to operate in accordance with the demands of God’s Word.”
The Synod seemed intent, after all, “on instigating a schism through dominance, repression, punishment, and expulsion of all who adhere to the confession in our Churches, at least to the extent that they are unwilling to set aside or deny this confession.”
The suspended officials emphasized in the letter that this was not a local or fleeting conflict. “This truly is a conflict of utmost importance for all our Churches, and which will surely not be resolved by a synodal decree. Rather, the struggle will likely increase in scope, strength, and significance.”
“By the actions of church authorities themselves, our Churches are increasingly urged, indeed forced, to demonstrate what they wish to uphold: the ‘gereformeerde’ confession or absolute freedom of doctrine; the authority of God’s Word or that of human decrees; the sovereignty of the King of the Church, or that of the current Synodal administration.”
It was obvious, said the committee in their letter, that the ‘Hervormde’ congregations wishing to uphold the confession had only one choice. These churches were therefore called to uphold “their foundation and rule of life” in mutual cooperation, not separately.
Thus, the committee proposed a “confidential discussion with a few like-minded supporters from different parts of the country, not in a large assembly, but in a circle of no more than thirty brothers.” Invited attendees were thus notified. The date of the meeting was set for Thursday, October 28, 1886, at noon, at the building “De Vrede,” Rapenburg 44 in Amsterdam. The committee also included a three-page summary (“Resumtie”) with the circular, outlining their exact purpose.
The suspended council members’ concerns in October 1886 that further ecclesiastical measures would be taken against them were justified on December 1, 1886, when the General Synod of the ‘Hervormde’ Church approved the classis’ decision to suspend them.
The Amsterdam Church in Doleantie (December 16, 1886).
In response, the seventy-five suspended Amsterdam church council members declared themselves in Doleantie (meaning “grieving” or “protesting”). They broke with the ‘Hervormde’ church administration, explicitly not from the church itself, and elected a new council, which they considered to be the legitimate council of the Amsterdam ‘Hervormde’ Congregation. The congregation’s name was changed to “Netherlands ‘Gereformeerde’ Church in Amsterdam,” a name previously used until 1816, when the government subjected the ‘Hervormde’ Church to a new centralist regulation (the “General Regulation for the Administration of the Reformed Church”), renamed it to “Nederlandse Hervormde Church,” and set aside the longstanding ‘gereformeerde’ Church Order of Dordrecht.
The newly established council of the Amsterdam Doleantie congregation (“to lament” = doleren) promptly organized the “’Gereformeerde’ Church Congress,” held in the capital city from January 11 to 14, 1887. The congress attracted around 1,500 ‘Hrevormde’ church council members and congregants to discuss how to further the Doleantie movement nationwide. The Congress also published two “Model Booklets,” which provided structure and guidance for the spread of the Doleantie across the country.