Op 9 april 1917 werd De Gereformeerde Kerk in het Noord-Hollandse Heemstede geïnstitueerd vanuit De Gereformeerde Kerk te Haarlem.

Een korte blik op de kerk van Haarlem.
In Haarlem bestonden sinds 1892 maar liefst drie zelfstandige Gereformeerde Kerken, elk met een andere ontstaansgeschiedenis. In 1848 was in Haarlem de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis ontstaan (kortweg ‘Kruisgemeente’ genoemd), een afsplitsing van de landelijke Christelijke Afgescheidene Gemeente. In 1869 herenigden de meeste van deze gemeenten zich echter weer met de Christelijke Afgescheidene Kerk – de scheiding van 1848 werd plaatselijk dus ongedaan gemaakt – en heette sindsdien Christelijke Gereformeerde Gemeente. Ze kerkten in een gebouw op het Klein Heiligland en werden daarom ‘afdeling Klein Heiligland’ genoemd.

Maar voor de Afgescheidenen die zich met de Kruisgemeenten niet konden verenigen was ondertussen tien jaar eerder, op 1 januari 1859, al een Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd; in 1869 werd deze gemeente op landelijk niveau verenigd met de voormalige Kruisgemeente (de afdeling Klein Heiligland). De leden vergaderden in een kerk aan de Gedempte Gracht.
En op 3 juni 1887 ontstond in Haarlem bovendien de Nederduitsche Gereformeerde Kerk vanuit de Doleantie, de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk, die landelijk vooral door dr. A. Kuyper (1837-1920) geleid werd. Deze kerkgemeente stichtte het kerkgebouw aan de Ridderstraat, die Noorderkerk genoemd werd.

Deze drie gemeenten besloten in juni 1892 mee te gaan met de landelijke Vereniging van de kerken uit Afscheiding en Doleantie en heetten sindsdien alle drie De Gereformeerde Kerk te Haarlem. Echter: met dit verschil, dat de kerk die in 1859 ontstaan was (de Christelijke Afgescheidene Gemeente) een ‘A’ achter de kerknaam plaatste (‘De Gereformeerde Kerk te Haarlem A’), terwijl de gemeente die in 1848 geïnstitueerd werd ‘De Gereformeerde Kerk te Haarlem B’ genoemd werd en, tenslotte, de kerk van 1887 ‘De Gereformeerde Kerk te Haarlem C’ heette.
De reden van die onderscheiding was dat men vooralsnog door onderlinge meningsverschillen niet direct kon samengaan. Maar uiteindelijk kon als onderhandelingsresultaat op 29 december 1916 toch de ‘echte’ eenheid bereikt worden en ontstond door samengaan van de drie gemeenten ‘De Gereformeerde Kerk te Haarlem’.
De Wilhelminakerk te Haarlem.

Omdat de kerken op de Gedempte Gracht en op het Klein Heiligland te klein werden besloot men in plaats daarvan de grote Wilhelminakerk te bouwen en daarna de kerk op het Klein Heiligland af te breken. De Wilhelminakerk werd op 31 augustus 1921 in gebruik genomen (de verjaardag van H.M. Koningin Wilhelmina).
Ook een eigen kerk in Heemstede?
De gereformeerden in de naburige dorpen Aerdenhout, Heemstede en Zandvoort behoorden kerkelijk tot de Gereformeerde Kerk te Haarlem. En juist in de tijd dat de drie Haarlemse gereformeerde kerken wilden samengaan en de nieuwe Wilhelminakerk gebouwd zou worden, ontstond in het naburige Heemstede de wens ook in het eigen dorp een zelfstandige Gereformeerde Kerk te stichten, mét een eigen kerkgebouw. De reden was vooral, zoals zo vaak gebeurde, dat men de loopafstand tussen de dorpen en de moederkerk in Haarlem te groot vond, vooral voor ouden van dagen en kinderen (die behalve de kerkdiensten ook de catechisaties in Haarlem bezochten). Ook de Haarlemse ouderlingen moesten grote afstanden afleggen om hun huisbezoeken in Heemstede c.a. te doen.
Vandaar dat een aantal gemeenteleden, br. A. van der Plas te Zandvoort en br. A. de Maaker uit Heemstede, daar samen over spraken. Er kwamen als snel andere belangstellenden bij, die over de plannen meedachten.

Dat de kerkenraad in Haarlem en de daar toen werkzame gereformeerde predikanten (ds. W. Ringnalda (1858-1925), ds. D. Tibben (1849-1921) en ds. S. Datema (1869-1957)) daar eigenlijk niet zoveel voor voelden is niet vreemd: het samengaan van de drie kerken en vooral de aanstaande bouw van de Wilhelminakerk deed een forse aanslag op de kerkelijke financiën. Als de gemeenteleden in Heemstede dan afscheid namen zou dit de levensvatbaarheid van de kerk van Haarlem niet verbeteren…! Dat was dan ook de reden dat het overleg met de drie kerkenraden niet gladjes verliep, al veranderde dat niets aan het voornemen van de broeders Van der Plas en De Maaker c.s.

De Haarlemse commissie die de zaak namens de drie kerken behandelde vroeg zich af of een eigen kerk voor de drie bovengenoemde dorpen eigenlijk wel mogelijk was. Ten eerste behoorden de dorpen Zandvoort en Aerdenhout tot een andere classis en bovendien: konden de Heemstedenaren het financieel voor bolwerken?
Een bollenschuur.
Alle bezwaren ten spijt gingen de Heemstedenaren met hun plannen verder. Ze richtten zelfs ene ‘Commissie inzake de instituering van De Gereformeerde Kerk te Heemstede’ op. In het bestuur zaten mensen met klinkende namen: de hoofdopzichter van de Amsterdamse waterleiding bijvoorbeeld: Johan Boelhouwer; en de bekende piano- en orgelhandelaar Goldschmeding, om nog maar niet te spreken van architect Thijs de Bruin. De drie predikanten zagen al gauw in dat verdere tegenstand geen zin had en stelden de classis (uiteraard na verkregen instemming van de kerkenraad!) op 12 december 1916 zelfs voor toe te staan om De Gereformeerde Kerk te Heemstede te institueren.

Maar om de kerk te institueren was in ieder geval tijdelijk onderdak nodig. Want nu al een eigen kerk bouwen was problematisch: op wiens naam moest de koopakte voor de gekochte grond en de financiering van de te bouwde kerk staan? Er was nog niet eens een Gereformeerde Kerk als rechtspersoon in Heemstede gevestigd! Maar, vond men, dat was van later zorg, want eerst moest men proberen een gebouw te vinden om als noodkerk te gebruiken. Verscheidene panden kwamen voorbij, maar in januari 1917 kreeg men het voor elkaar de aan de Bronsteeweg en de Craeyenestervaart gelegen bollenschuur van Leo Roozen te huren.

Het gebouwtje werd als kerkruimte ingericht. De stellingen, waarop eertijds de bloembollen lagen, werden weggehaald; de vloer en het dak werden verstevigd en er kwamen allerlei voorzieningen die langzamerhand duidelijk maakten dat het hier om een kerk ging: beneden werd bijvoorbeeld de kerkzaal met een podium ingericht, er kwamen een preekstoel en een kerkenraads- en vergaderkamer en langs de lange zijde van de bollenschuur kwam zelfs een heuse galerij. Goldschmeding was het natuurlijk die voor een orgel zorgde.

De kerk geïnstitueerd (1917).
In het politiebureau in de Boekenrodestraat werden de verkiezingen gehouden voor ouderlingen en diakenen. Gekozen werden Schipper, De Bruin, Boelhouwer, Goldschmeding, De Maaker, chauffeur Hendricus Fransiscus van der Wal, graanhandelaar Otto van Willigen en tuinbaas Gerrit Jan Schut. Ruim een maand later, op 9 april 1917 (er konden door de gemeenteleden dan immers nog bezwaren ingediend worden) werden deze ambtsdragers in het ambt bevestigd door ds. Datema van Haarlem, waarmee De Gereformeerde Kerk te Heemstede geïnstitueerd was. Het was tegelijk de eerste officiële kerkdienst in de 250 zitplaatsen tellende, ‘praktisch ingerichte en rustige, vriendelijke’ noodkerk.

De kerk werd voorzien van petroleumlampen en toen het in november 1917 koud begon te worden werd besloten tot de aanschaf van vijfentwintig voetstoven die gevuld werden met het zgn. ‘gloed’, een in die tijd nieuw middel om te zorgen dat de atmosfeer in de kerk niet te erg aangetast werd door de rook en de walm.

De eerste predikant (1918).
Nog voordat de eerste kerkdienst plaatsvond en nog voordat de Gereformeerde Kerk officieel geïnstitueerd was, dacht men al aan de bouw van een ‘echte’ kerk, al wist men dat de financiering ervan een hele klus zou worden. In de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) was Nederland weliswaar ‘neutraal’ gebleven, maar de bouwmaterialen werden door die wereldbrand steeds duurder en moeilijker te verkrijgen. Dus concentreerde men zich eerst maar op het beroepen van een eigen predikant, al maakte men ondertussen ook bouwtekeningen en zocht men intussen naar bouwgrond.

Het beroepen van een predikant ging vlot. Slechts één bedankje behoefde men te incasseren, zodat op 28 april 1918 de eerste predikant in het ambt bevestigd kon worden. Het was ds. H. Brouwer H.M.zn. (1890-1924) uit Schoondijke (we konden van hem helaas geen foto vinden). In de avonddienst deed hij intrede met een preek over Openbaring 6 vers 2: “En ik zag, en zie, een wit paard, en Die daarop zat, had een boog; en Hem is een kroon gegeven, en Hij ging uit overwinnende, en opdat Hij overwon“. De predikant was tot 1924 aan de kerk van Heemstede verbonden. Daarover later meer.
De kerkbouwplannen.

Ondertussen waren de kerkbouwplannen verder ontwikkeld. De ingestelde ‘commissie van grondaankoop’ telde twee architecten onder haar leden (De Bruin en De Maaker) die op 18 januari 1917 samen een plan indienden, hoewel ze eigenlijk liever elk apart een bouwtekening hadden willen maken. Verder was er onenigheid over de gewenste locatie van de nieuwe kerk. Kerkenraad en ‘commissie van grondaankoop’ kozen voor de locatie van de noodkerk aan de Bronsteeweg, maar De Bruin probeerde in 1916 een stuk grond aan de Koediefslaan in bezit te krijgen, wat overigens niet lukte. Later = begin 1918 – wilde hij een in zijn bezit zijnd stuk grond van ruim dertig bij ruim vijftig meter voor fl. 14.000 aan de kerk verkopen. Op een aanpalend terrein dat ook van hem was zou dan een pastorie gebouwd kunnen worden.

Uiteindelijk koos men voor een terrein aan de noordkant van de Koediefslaan op de hoek met de Van Slingelandtlaan. De Bruin was degene die over de aankoop met de grondeigenaar onderhandelde en vroeg de kerkenraad een duidelijke bouwopdracht te verstrekken en deelde alvast mee dat hij en De Maaker de bouw beslist niet gezamenlijk zouden doen, omdat men daarover verschillend dacht. Uiteindelijk koos de kerkenraad voor architect De Bruin, in samenwerking met K. Jonkheid, familie van zijn echtgenote. De Maaker werd de architect van de volgende kerk.

Aannemer Lindeboom was de laagste inschrijver (hij berekende voor de hele bouw fl. 144.755); de bouwkosten bleken bij de eindafrekening echter fl. 11.000 goedkoper te zijn. Afgesproken was dat de kerk ook een toren zou krijgen, maar dat hing van de financiën af. De definitieve beslissing over de torenbouw werd pas genomen toen het dak al op de kerk lag. Maar de torenfundamenten waren voor de zekerheid ook al gelegd.
De kerk in gebruik genomen (1921).

De kerk werd op Tweede Pinksterdag, 16 mei 1921, in gebruik genomen. De banken waren nog niet klaar, zodat de op 600 zitplaatsen berekende kerk de eerste dienst hield met planken op kisten als zitplaatsen. De pastorie en de kosterswoning met de vergaderruimten waren pas later klaar.

Het Haarlems Dagblad was in ieder geval vol lof over de nieuwe kerk: De kerk ‘is een lust voor het oog en een sieraad voor de omgeving’. De kerk was echter nog veel te groot voor de gemeente die toen nog ongeveer slechts tweehonderd kerkgangers telde. De kerkenraad besloot daarom dwars door de kerk een gordijn op te hangen, waardoor de kerkgangers dichter bij elkaar zaten en het omheinde gedeelte bovendien vooral in de winter makkelijker warm te krijgen was.
Een nieuw orgel (1922).

Een orgel miste nog in de kerk. Vandaar dat in 1921 een orgelfonds in het leven geroepen was, waarin ook twee vrouwelijke gemeenteleden zitting hadden. Op 13 september 1922 werd een orgel van de firma Furtwängler en Hammer uit Hannover in Duitsland op feestelijke wijze in gebruik genomen. Het was een pneumatisch taschenladen-orgel met aanvankelijk twintig stemmen, twee manualen en een vrij pedaal.
© 2025. GereformeerdeKerken.info
Translation into English:
The ‘Gereformeerde’ Church in Heemstede (1)
On April 9, 1917, The ‘Gereformeerde’ Church in Heemstede, North Holland, was established as an independent congregation from The ‘Gereformeerde’ Church in Haarlem.
A brief look at the church in Haarlem.
Since 1892, Haarlem had three independent ‘Gereformeerde’ Churches, each with a distinct origin.
- The Cross Congregation (Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis) emerged in 1848 as a split from the national Christian Seceded Congregation. In 1869, most of these congregations reunited with the Christian Seceded Church, nullifying the 1848 split locally. This church, referred to as the “Klein Heiligland department,” held services in a building on Klein Heiligland.
- For those who could not reconcile with the Cross Congregations, a Christian Seceded Congregation was founded on January 1, 1859. This congregation merged nationally in 1869 with the former Cross Congregations, with members gathering at a church on Gedempte Gracht.
- On June 3, 1887, the Nederduitsche Gereformeerde Kerk was formed in Haarlem during the Doleantie, the second orthodox secession from the ‘Hervormde’ Church, led nationally by Dr. A. Kuyper (1837–1920). This congregation established a church on Ridderstraat, known as the Noorderkerk.
In June 1892, these three congregations joined the national Union of Churches from the Secession and Doleantie, henceforth collectively named The ‘Gereformeerde’ Church in Haarlem. However, due to internal differences, they retained distinctions:
- The 1859 church was referred to as The ‘Gereformeerde’ Church in Haarlem A.
- The 1848 congregation was The ‘Gereformeerde’ Church in Haarlem B.
- The 1887 church became The ‘Gereformeerde’ Church in Haarlem C.
By December 29, 1916, negotiations successfully unified the three into a single The ‘Gereformeerde’ Church in Haarlem.
The Wilhelminakerk in Haarlem.
The churches at Gedempte Gracht and Klein Heiligland had become too small, prompting the construction of the large Wilhelminakerk, replacing the Klein Heiligland church. The Wilhelminakerk was inaugurated on August 31, 1921, coinciding with the birthday of Queen Wilhelmina.
A Church for Heemstede?
The ‘gereformeerde’ members in nearby Aerdenhout and Zandvoort were part of the Haarlem congregation. Around the time the Haarlem churches were uniting and planning the Wilhelminakerk, a desire arose in Heemstede for an independent church with its own building. The main reason was the long distance to Haarlem, which was challenging for the elderly and children, who also attended catechism classes there. Additionally, Haarlem’s elders had to travel far for home visits in Heemstede and surrounding areas.
This led members like A. van der Plas from Zandvoort and A. de Maaker from Heemstede to discuss the idea. More interested parties joined the effort.
Initially, the Haarlem church council and its ministers (Rev. W. Ringnalda, Rev. D. Tibben, and Rev. S. Datema) were not enthusiastic. The merger of Haarlem’s three churches and the costly Wilhelminakerk construction strained finances. A departure of members from Heemstede could further weaken the Haarlem church’s viability.
Nevertheless, Heemstede’s members pressed on. A Haarlem committee doubted the feasibility of a church for the three villages, citing Zandvoort and Aerdenhout belonging to a different classis and concerns about financial sustainability.
A Bulb Barn as a Temporary Church.
Despite objections, Heemstede residents established a Committee for the Institution of The Reformed Church in Heemstede, chaired by notable figures like Johan Boelhouwer, Goldschmeding, and architect Thijs de Bruin. The Haarlem ministers eventually relented, and on December 12, 1916, the classis granted approval.
For temporary accommodations, a bulb barn owned by Leo Roozen at Bronsteeweg and Craeyenestervaart was rented in January 1917. The barn was converted into a church with a gallery, a pulpit, meeting rooms, and an organ provided by Goldschmeding.
Church Institution (1917).
Elections for elders and deacons took place at the police station on Boekenrodestraat. On April 9, 1917, after a month for objections, these officers were confirmed by Rev. Datema. This marked the formal institution of The ‘Gereformeerde’ Church in Heemstede. The first official service, held in the 250-seat temporary church, was described as “practically arranged, peaceful, and welcoming.”
The church used kerosene lamps and later purchased foot warmers to combat the November cold.
First Minister (1918).
Even before the first service, plans for a permanent church were underway, though wartime shortages of materials posed challenges. The congregation called its first minister, Rev. H. Brouwer, who was confirmed on April 28, 1918. His inaugural sermon was based on Revelation 6:2.
Church Construction Plans.
In January 1917, the Land Acquisition Committee included architects De Bruin and De Maaker, who submitted plans. There was disagreement over the church’s location. Eventually, land at the corner of Koediefslaan and Van Slingelandtlaan was chosen. Architect De Bruin, working with K. Jonkheid, was selected for the project. Contractor Lindeboom offered the lowest bid of 144,755 guilders. A tower was added later after the roof was completed.
Church Opening (1921).
The new church opened on Pentecost Monday, May 16, 1921. With seating for 600, initial services used planks on crates as makeshift benches. Though the church was initially too large for the 200-member congregation, a curtain divided the space for better heating during winter.
New Organ (1922).
A fundraising campaign led to the installation of an organ by Furtwängler & Hammer of Hannover, Germany, in September 1922. This pneumatic organ featured 20 stops, two manuals, and a free pedal.