Kerken in de Wieringermeer (deel 2)

Inleiding.

In deel 1 van dit vierluik gingen we in op het voorbereidende werk dat ten behoeve van de geestelijke verzorging van de Zuiderzeearbeiders in verband met het werk rond de inpoldering van de Wieringermeer verricht werd door het ‘Algemeen Gereformeerd Zuiderzee Comité‘ (AGZC).

In het hieronder gepubliceerde deel 2 gaan we nader in op de periode 1930-1933, de eerste drie jaar dat het ‘Deputaatschap voor de Geestelijke arbeid onder de Zuiderzeewerkers’ werkzaam was.

A. Het Deputaatschap neemt het werk over. De periode 1930-1933.

De twee werkeilanden Kornwerderzand en Breezand.
Op en aan beide zijden van de Afsluitdijk werd gewerkt…

In 1930 hield de Generale Synode van Arnhem zich uitvoerig bezig met de aanstaande kerkelijk leven in de Wieringermeer. Allereerst sprak de synode haar grote waardering uit voor het vele voorbereidende werk dat het ‘Algemeen Gereformeerd Zuiderzee Comité’ had verricht met betrekking tot het pastoraat onder de Zuiderzee-arbeiders. Het Comité had de generale synode echter nadrukkelijk gevraagd  het werk over te nemen, omdat het een landelijke kerkelijke zaak betrof. De argumentatie die het Comité aanvoerde was duidelijk: ‘de bearbeiding van de Zuiderzeewerkers door bediening des Woords en evangelisatie is een taak van de kustkerken rondom de Zuiderzee, in overleg met de respectieve classes’, maar omdat de geestelijke arbeid onder de Zuiderzeewerkers, óok in verband met het feit dat de polders in de komende decennia een twaalfde provincie zouden gaan vormen, achtte het Comité dit een uitgelezen zaak voor de synode.

De Generale Synode Arnhem 1930 ging daarmee akkoord. Deze benoemde een vijftal deputaten, afkomstig uit de provincies Friesland (Noordelijk en Zuidelijk Gedeelte), Overijssel, Gelderland, Utrecht en Noord-Holland. Als deputaten werden benoemd ds. H.H. Schoemakers (1873-1943) van Kampen, ds. P. de Jong (1893-1979) van Bunschoten-Spakenburg, H. Tromp Hzn., J. Weerstra en als rapporteur ds. D. Hoek (1870-1947) van Enkhuizen. Deze deputaten moesten over de verdere gang van zaken advies uitbrengen en bovendien die financiële steun bieden, en zodanige maatregelen treffen die bij de nieuwe regeling nodig zou zijn. In hun rapportage aan de Generale Synode Middelbrug 1933 deden ze uitvoerig verslag van hun werkzaamheden in de voorgaande drie jaren.

Ds. H.H. Schoemakers (1873-1943) van Kampen.
Ds. H.H. Schoemakers (1873-1943) van Kampen.

De overdracht aan de Deputaten.

Vanzelfsprekend zouden de deputaten het ‘Algemeen Gereformeerd Zuiderzee Comité’ helpen bij de afwikkeling van de financiën, die binnen drie jaar moest worden afgerond. Ook zouden de deputaten proberen de inmiddels opgerichte gebouwen ten name van de plaatselijke kerken te brengen, en verder alles te doen wat in het belang van de zaak nodig was. Aan de kerken in het land werd verder dringend gevraagd jaarlijks in de maand januari een collecte te houden en die aan de deputaten af te dragen. Natuurlijk waren de deputaten verplicht verslag van hun werkzaamheden uit te brengen aan de volgende synode, die van Amsterdam 1936.

In het begin was het de bedoeling van de deputaten nog enige tijd samen te werken met het AGZC, zodat ze konden worden ingewerkt. Maar op 10 juli 1931 werd besloten de schulden van het AGZC over te nemen, evenals het eigendomsrecht op het evangelisatiegebouw op het Breezand, dat in oktober 1929 was gekocht. Het Comité kreeg fl. 12.000 en daarmee was de financiële afwikkeling rond. Het evangelisatiegebouw op het Breezand werd vervolgens voor fl. 1.800 aan de kerk in het Friese Makkum verkocht, die immers op het Breezand arbeidde. De conciërge, de heer C. Brouwer, kwam toen in dienst van de kerk van Makkum.

Het overleg van de deputaten met de kerk van Wieringen liep niet zo vlot. ‘Dat kwam doordat de zaken daar niet erg overzichtelijk waren zodat makkelijk geschillen konden ontstaan’, maar uiteindelijk kwam ook dat in orde en kon ook de kerk van Wieringen haar werk ter hand nemen.

B. Het werk aan de Friese kant van de Afsluitdijk.

De kerken aan de Friese kust.
De kerken aan de Friese kust.

1. Het Breezand (1929-1933).

Zoals in deel 1 van dit artikel al werd opgemerkt, werkte de kerk van Makkum vooral op het Breezand. In de zomer van 1929 was dat werkeiland – midden in de Zuiderzee – opgespoten. Daaraan voorafgaande, op 30 mei 1929, was al overleg gepleegd tussen het AGZC en de kerk van Makkum wat op het Breezand te doen zou zijn. In oktober 1929 was daar een bestaand houten gebouw gekocht dat zou gaan dienen als christelijk Tehuis voor Zuiderzeearbeiders. Op 20 maart 1930 werd het gebouw geopend en werd de heer C. Brouwer als ‘huisvader’ aangesteld (de zo genoemde ‘huisvader’ was verantwoordelijk voor de opvang van de Zuiderzeewerkers en voor de dagelijkse leiding in het Tehuis). Op 23 maart 1930 ‘werd op het Breezand voor het eerst het evangelie gebracht’. De diensten werden geleid door predikanten van de classis Bolsward, die niet tegen ‘de soms zeer bezwaarlijke tocht’ naar het werkeiland opzagen. Soms ging een predikant of kandidaat van elders voor.

Het maken van zinkstukken op het Breezand. Op de achtergrond het aangekochte houten gebouw.
Het maken van zinkstukken op het Breezand. Op de achtergrond het aangekochte houten gebouw.

Het gebouw op het Breezand bleek in een behoefte te voorzien. Er werden alleen gereformeerde kerkdiensten gehouden, maar mensen ‘van allerlei pluimage’ kwamen er naar toe. ’We weten dat deze diensten zeer werden gewaardeerd’. Niet alleen werd gezorgd voor kerkdiensten, maar ook voor de recreatie van de Zuiderzeearbeiders. ‘De werkers vonden er een vriendelijk en gezellig tehuis, waar zij graag kwamen en tegen matigen prijs het een en ander konden kopen’.

Een candidaat aangetrokken.

Ds. J.R. Hommes () was van . . tot .. hulppredikant op het Breezand.
Ds. J.R. Hommes (1905-1997) was van 1930 tot eind 1931 hulppredikant op het Breezand.

Er bleef echter behoefte bestaan een meer geregelde dagelijkse geestelijke bearbeiding. De kerk van Makkum ging op zoek naar een candidaat in de theologie die zich op het werkeiland zou willen vestigen. Dat ging niet makkelijk. Maar na diverse teleurstellingen werd theologisch candidaat J.R. Hommes (1905-1997) te Enkhuizen bereid gevonden op het Breezand te gaan werken. Hij begon daar op 2 juli 1930 en daarmee breidde het werk zich meteen flink uit. Geregeld werden nu twee maal per zondag kerkdiensten gehouden terwijl in de week een bijbellezing werd gehouden. Ook werden catechisatie en zondagsschool opgezet en de verspreiding van evangelisatielectuur werd steviger dan voorheen ter hand genomen. Candidaat Hommes werkte er tot eind 1931.

Het aantal kerkgangers varieerde tussen de vijftig en de honderd. Dat hing af van hoeveel arbeiders op het eiland werkzaam waren. Ook in 1932 werden nog veel kerkdiensten gehouden waar meestal predikanten uit de classis Bolsward voorgingen. De catechisaties werden toen door de predikant van Makkum gehouden; dat was in die tijd ds. H. Kakes (1900-1983). Eind 1932 werd de verspreiding van de evangelisatielectuur beëindigd. Tot die tijd werden nog vele gezellige bijeenkomsten in het Tehuis gehouden, waaraan gemeenteleden uit Makkum medewerking verleenden. Het gebouw was dan steeds ‘geheel gevuld’.

Ds. H. Kakes () van Makkum heeft veel op het Breezand gewerkt.
Ds. H. Kakes (1900-1983) van Makkum heeft veel op het Breezand gewerkt.

Het werk op het Breezand naderde echter haar voltooiing; het contract met huisvader Brouwer liep tot maart 1933 en toen kon het werk met een gerust hart worden beëindigd. ‘Van vele bezoekers heeft Makkums kerkeraad mogen horen hoe het werk op Breezand hun tot eeuwigen zegen werd‘.

2. Het werk op het Kornwerderzand (1929-1933).

Ook werd gewerkt op het werkeiland Kornwerderzand, tussen de Friese kust en het Breezand. In 1929 was men begonnen met het opspuiten van het eiland. En begin dat jaar, 4 februari, besloten de bij het werk rond de Zuiderzee betrokken Friese Gereformeerde Kerken zowel op het Breezand als op het Kornwerderzand het werk aan te pakken. Makkum zou het werk uitvoeren. Intussen was echter de interconfessionele vereniging ‘Het Kompas’ daar ook met het werk begonnen en had een gebouw met die naam gesticht waar op zondagavond kerkdiensten gehouden werden die onder leiding stonden van verschillende orthodoxe predikanten.

'Het Kompas' op het Kornwerderzand.
‘Het Kompas’ op het Kornwerderzand.

Op verzoek van de kerk van Makkum werden de preekbeurten op het Kornwerderzand verdeeld en kregen de gereformeerden daar twee beurten per maand. Ook hier werkten  de predikanten van de classis Bolsward belangeloos mee. Zodra het werkeiland met de Friese kust verbonden was, zorgde de kerk van Makkum voor vervoer vanaf het Kornwerderzand naar de gereformeerde kerk te Makkum, zodat zij die dit wensten de kerkdiensten aldaar konden bijwonen, de eerste keer op 23 mei 1929. Ook in 1933 ging deze regeling gewoon door. De catechisaties op het Kornwerderzand werden door de predikant van Makkum, ds. H. Kakes, verzorgd.

De kerk in Makkum (foto: 'Aldnijs').
De gereformeerde kerk te Makkum.

Net als op het Breezand werd ook op het Kornwerderzand evangelisatielectuur verspreid. De huisvader in ‘Het Kompas’ nam dat werk op zich. In 1933 werd begonnen met het verspreiden van lectuur aan schippers die bij de steiger van het werkeiland aanlegden. Omdat het aantal kerkgangers op het Kornwerderzand langzamerhand minder werd, werden in 1933 op het Kornwerderzand geen kerkdiensten meer in ‘Het Kompas’ gehouden. Het aantal kerkgangers varieerde normaal tussen de veertig en de honderd, maar werd naar gelang het werk verminderde, allengs kleiner. ‘Hoewel ook hier de vrucht op de arbeid de Heere moet overgelaten, zij toch meegedeeld dat door een viertal die de diensten in Makkum bijwoonden, belijdenis des geloofs werd afgelegd’.

3. Het werk in Pingjum (1929-1933).

De Deputaten hadden weinig van doen met de kerk van Pingjum-Zurich, omdat het werk daar al snel beëindigd werd. In 1928 had zich te Zurich een aantal mensen gevestigd (behorend tot de kerk van Pingjum) die werkzaam waren aan de Zuiderzeewerken. De kerkenraad stelde toen een zondagsschool in, die door dertig tot veertig kinderen werd bezocht. De kerken in Friesland steunden dit werk met financiële bijdragen.

De gereformeerde kerk van Pingjum-Zurich.
De gereformeerde kerk van Pingjum-Zurich.

Sinds 9 september 1928 werd in Zurich elke zondagavond een kerkdienst gehouden. Met behulp van het Algemeen Gereformeerd Zuiderzee Comité, de classis en van belangstellenden in de evangelisatiearbeid werd een eenvoudig houten kerkgebouwtje in Zurich geplaatst waar men elke zondagavond kon samenkomen. Ook in 1933 gingen deze kerkdiensten nog door, ook al waren de Zuiderzeearbeiders inmiddels vertrokken; de Afsluitdijk naar de Friese kust was immers intussen gereed gekomen. Het werk in Zurich was sindsdien ‘gewoon’ evangelisatiewerk geworden.

C. Het werk in en rond de Wieringermeer (1929-1933).

Kaart: Google.
Kaart: Google.

Een belangrijke vergadering.

Kort nadat de deputaten hun werk waren begonnen kregen ze van de ‘Directie van de Wieringermeerpolder’ een uitnodiging voor een vergadering in Alkmaar. De Directie wilde met vertegenwoordigers van de kerken de kerkelijke en geestelijke belangen bespreken van de toekomstige polderbewoners. De bijeenkomst, door deputaten op hoge prijs gesteld, werd gehouden op 27 maart 1931. De heer J. Weerstra en ds. D. Hoek werden namens de gereformeerde deputaten naar Alkmaar afgevaardigd.

Ds. D. Hoek (1870-1947).
Ds. D. Hoek (1870-1947).

Op de vergadering kregen ze onder meer aan de hand van ‘een keur van kaarten’ een duidelijk overzicht van de toekomstige polder en de plannen wat betreft de daar geplande dorpen. De deputaten ‘werden er van overtuigd dat de regering warme waardering had voor de arbeid der kerken en gaarne wilde meewerken om de geestelijke belangen van ons volk zo goed mogelijk te bewaken‘. De deputaten kregen voorlichting over het aanvragen van grond voor recreatiegebouwen, kerken, pastorieën en scholen en hun werd meegedeeld dat zij voor het stichten van een recreatiegebouw voor de polderwerkers zoveel steun zouden krijgen als ze er zelf voor zouden moeten uitgeven. Voor de zekerheid werd advies bij ‘onderscheidene onzer professoren’ gevraagd over de vraag of de kerken financiële steun van de regering mochten aanvaarden. Daarop reageerden allen, op een na, met het oordeel dat dit niet mocht worden afgeslagen.

1. De kerk van Kolhorn.

Kort nadat de deputaten hun werk begonnen waren werd hun bekend dat op ongeveer veertien kilometer afstand van het dorp Kolhorn veel Zuiderzeearbeiders waren gehuisvest in barakken bij Aartswoud en bij Sluis I, het latere Slootdorp, bijna midden in de Wieringermeerpolder. In overleg met de classis Alkmaar verzocht de kerk van Kolhorn (in 1885 geïnstitueerd en nog steeds zonder predikant) om financiële steun zodat op korte termijn een candidaat in de theologie de geestelijke verzorging van de arbeiders bij Sluis I op zich zou kunnen nemen. De deputaten ‘waren van oordeel dat dit verzoek onvoorwaardelijk ingewilligd’ moest worden en per 1 mei 1931 werd ‘voor dit veelomvattende werk’ kandidaat J.L. Wielenga (1906-1986) te Amsterdam benoemd, die een maand later – geveld door ziekte – met het werk begon.

Ds. L.J. Wielenga ().
Ds. J.L. Wielenga (1906-1986).

Niet alleen voor de polderwerkers, maar ook voor de kerk van Kolhorn, die zoals opgemerkt sinds haar instituering in 1885 nog nooit een eigen predikant had gehad, verzette kandidaat Wielenga veel werk. Hij richtte daar een zondagsschool op en ‘bevorderde er het kerkelijk besef’. Behalve de evangelisatie in de zondagsschool werd ook onder de Zuiderzeewerkers in de barakken evangeliserend gewerkt en werden in de kerk van Kolhorn op zondag kerkdiensten door hem geleid. Getracht werd vervoer te regelen voor kerkgangers vanuit de barakken bij Sluis I naar de kerk in Kolhorn. ‘Het getal kerkgangers werd verdubbeld en er kwam aanvankelijke opwaking’.

Van Kolhorn naar Slootdorp.

De deputaten vonden het echter van belang om het centrum van het werk naar Sluis I te verleggen. De Directie Wieringermeerpolder stelde daar tijdelijk een woning beschikbaar, zodat de heer Wielenga daar eens per week op zondag kon preken en vandaar uit door de week ook zoveel mogelijk contact kon onderhouden met ‘onze gereformeerde mensen’, die vanuit heel het land daar waren komen werken. In datzelfde huis konden de Zuiderzeearbeiders ook ’s avonds op werkdagen terecht, waar ze door ‘huisvader’ L. Meeuwsen  ontvangen werden (deze had de deputaten destijds opmerkzaam gemaakt op het grote belang van kerkelijke arbeid bij Sluis I). De heer Meeuwsen overleed echter nog in 1932; zijn weduwe en haar kinderen bleef in het huis wonen.

2. De kerk van Slootdorp.

Nadat de geraadpleegde professoren hadden geoordeeld dat regeringssteun niet geweigerd mocht worden, vroegen de deputaten om een stuk grond bij Sluis I (vanaf nu Slootdorp te noemen, want de bewoning kwam langzaam op gang). Ook werd financiële steun gevraagd voor de bouw  van een recreatielokaal bij Sluis I voor ongeveer fl. 6.000. Beide verzoeken werden ingewilligd. Onder leiding van architect W. Dirkmaat van Broek op Langedijk werd de bouw aanbesteed, en deze werd gegund aan de laagste inschrijver, H. Juisting in Den Oever op Wieringen. Hij zou de bouw voor fl. 11.288 in orde maken.

Polder Reformatie 5 feb 1932 - 1

De Reformatie, 5 februari 1932.
De Reformatie, 5 februari 1932.

Op zaterdag 2 april 1932 werd het gebouw om 12 uur ‘s middags door niemand minder dan dr. H. Colijn (1869-1944) de eerste steen gelegd.

De eerste steen staat keurig op de foto, maar van de kerk zelf geen plaatje te vinden....
De eerste steen van het recreatiegebouw in Slootdorp.

‘De praeses uwer deputaten heeft daarbij gebeden om Gods zegen bij de bouw en dr. H. Colijn heeft daarna de plechtige handeling verricht en een enkel woord gesproken. Tenslotte is door het gezamenlijk bidden van het Onze Vader dit samenzijn geëindigd’.

Geïnstitueerd.

De Reformatie 5 juli 1932.
De Reformatie 5 juli 1932.

Op 21 juli 1932 werd het recreatiegebouw van Slootdorp in gebruik genomen (kort daarvoor – op 15 mei – had prinses Juliana een bezoek gebracht aan ‘ons de voltooiing naderend gebouw’, waar zij het gebouw binnentrad en door onze praeses op zeer gepaste wijze werd toegesproken’. (…)

Op 15 mei 1932 bracht prinses Juliana een bezoek aan Slootdorp.
Op 15 mei 1932 bracht prinses Juliana een bezoek aan Slootdorp.

Het gebouw door de heer Dirkmaat ontworpen is het mooiste van de soorgelijke in dit nieuwe dorp’. Een anonieme gift van fl. 500 werd gebruikt voor de grond en voor de inrichting van het gebouw.

Wieringer Courant,
Wieringer Courant, 22 juli 1932.

Op 14 september werd onder leiding van ds. J.H. Donner (1893-1976) van Broek op Langedijk de Gereformeerde Kerk te Slootdorp geïnstitueerd. Kandidaat Wielenga werd benoemd tot ouderling van de kerk.

Het gereformeerde 'recreatiegebouw' te Slootdorp. Maar het was vooral een gereformeerde kerk... Het gebouwtje deed dienst van 21 juli 1932 tot 2 april 1938, toen daar de laatste dienst gehouden werd en de nieuwe, grotere kerk in gebruik genomen werd.
Het gereformeerde ‘recreatiegebouw’ te Slootdorp. Maar het was vooral een gereformeerde kerk… Het gebouwtje deed dienst van 21 juli 1932 tot 2 april 1938, toen daar de laatste dienst gehouden werd en de nieuwe, grotere kerk in gebruik genomen werd.

Hoewel de deputaten het nodig vonden er zo snel als mogelijk was een predikant te beroepen, wachtte men met de uitvoering van dat plan tot de synode een en ander had kunnen beoordelen. De gereformeerden in Slootdorp waren intussen ‘vrij goed’ vertegenwoordigd tussen de inmiddels steeds groeiende bevolking van de polder. Na de instituering van de kerk te Slootdorp werd het gebouw door de deputaten overgedragen aan de kerkenraad.

Ds. J.H. Donner ().
Ds. J.H. Donner (1893-1976).

Kandidaat Wielenga werkte er trouwens slechts tot 1 januari 1933, toen hij een beroep kreeg en aannam van de kerk te Arum in Friesland. Hoewel de benoeming van een opvolger in Slootdorp nogal wat voeten in de aarde had, kon toch kandidaat Chr. van der Vliet (1907-1940) te Zeist benoemd worden, in combinatie met het inmiddels ook op orde gebrachte nieuwe polderdorp Middenmeer. Die combinatie van kerken bleef tot 1938 bestaan, toen ds. Van der Vliet predikant werd van alleen Middenmeer. In 1940 kreeg Slootdorp weer een eigen predikant.

En Kolhorn dan?

Toen kandidaat Wielenga vanuit Kolhorn in naar Sluis I (Slootdorp) vertrok had dit als nadeel dat Kolhorn weer zonder hulppredikant kwam. Daarin kon gelukkig nog datzelfde jaar worden voorzien door de komst van kandidaat H. van der Veen (1907-1959), waarvoor de deputaten fl. 400 steun verleenden aan de kerk van Kolhorn (aanvankelijk was kandidaat G.S. Oegema (1907-1980) benoemd, maar die kreeg direct daarop een beroep van de kerk van het Friese Haulerwijk).

Ds. H. van der Veen (1907-1959).
Ds. H. van der Veen (1907-1959).

Maar de kerk van Kolhorn ‘leefde op en breidde zich uit’. Het kerkelijk leven in Kolhorn was uit haar slaap ontwaakt en kon ‘aan de rand van de polder haar geestelijke arbeid blijven verrichten’: behalve dat kandidaat Van der Veen het ‘gewone’ kerkelijk leven op gang hield, werd ook veel aan evangelisatie gedaan. Er was een zondagsschool met veertig kinderen, een evangelisatievereniging was opgericht die elke maand vergaderde en ook werd voor lectuurverspreiding gezorgd, in combinatie met daarop volgend huisbezoek door een Bezoekcommissie met tien leden. Verder werd door de evangelisatiecommissie elke maand gezorgd voor een spreker, die vaak dia’s bij zich had (toen nog lichtbeelden genoemd). De kerk zat dan vol.

3. De kerk te Middenmeer (1929-1933).

De gereformeerde kerk te Middenmeer in aanbouw (1932).
De (eerste) gereformeerde kerk te Middenmeer in aanbouw (1932).

Al snel verrees, na Slootdorp en op vijf kilometer afstand daarvan, het tweede polderdorp in de Wieringermeerpolder, dat Middenmeer genoemd werd. De deputaten vroegen ook daar grond voor kerkbouw aan en kregen dat onder dezelfde voorwaarden als in Slootdorp: de deputaten mochten met de grond geen handel drijven, de grond mocht voor kerkelijke doeleinden gebruikt worden (maar het was geen bezwaar dat dit ook voor een christelijke school, voor Patrimonium etc. gebruikt zou gaan worden); als de grond niet meer nodig was kon het tegen dezelfde prijs weer aan de staat worden overgedragen. Zodra het waterschap gevestigd was kon de grond gekocht worden.

Ook voor Middenmeer werd bij de Minister van Waterstaat fl. 6.000 steun gevraagd voor de oprichting van een kerkgebouw, wat werd toegestaan, zodat deputaten ‘zich met bekwamen spoed’ aan de arbeid zetten om er een gebouw neer te zetten, net als te Slootdorp ontworpen door architect Dirkmaat van Broek op Langedijk. De laagste inschrijver was hier de fa. G. en W. Draaisma te Arnhem, die de bouw voor fl. 15.280 in orde maakte.

De eerste gereformeerde kerk te Middenmeer, die in 1933 in gebruik genomen werd.
De eerste gereformeerde kerk te Middenmeer, die in 1933 in gebruik genomen werd.

4. De kerk te Wieringen (1929-1933).

Het werk dat in en door de Gereformeerde Kerk te Wieringen (in 1912 geïnstitueerd en nog altijd zonder predikant) werd verricht, bewoog zich op twee gebieden: het ‘normale’ kerkelijke leven en de evangelisatiearbeid onder de Zuiderzeewerkers. De deputaten vroegen zich bij het begin van hun werkzaamheden echter af of er geen scheiding moest komen tussen de twee werkgebieden. Toen het Algemeen Gereformeerd Zuiderzee Comite (AGZC) haar werk begon concentreerde zich bijna alle arbeid op hen die van buitenaf daar kwamen werken. Maar langzamerhand trokken die Zuiderzeearbeiders weg, en bleef op het eiland ten gevolge van dat werk een aantal gereformeerden achter die de kleine kerk versterkten; maar de evangelisatiearbeid onder de vlottende bevolking werd van minder belang.

De kerk van Wieringen was een zwakke kerk. Het leek de Deputaten van belang dat in samenwerking met de provinciale Deputaten voor Hulpbehoevende Kerken in Noord-Holland een regeling getroffen zou worden waardoor de voortgang van het kerkelijk leven gewaarborgd zou worden. Het was namelijk van belang dat er een eigen predikant zou worden beroepen. Daarvoor was financiële hulp onontbeerlijk. Maar daarmee was de kous niet af. Moest het meteen een afgestudeerde predikant zijn die Wieringen te hulp zou komen, of zou men er eerst een theologisch kandidaat plaatsen? De deputaten vonden het eerste, omdat ze de functie van ‘hulppredikant’ kerkordelijk niet juist vonden. Bovendien zou een ‘echte’ predikant beter leiding kunnen geven aan het kerkelijk leven en beter in staat zijn het er omheen liggende werk te organiseren. Dat het nog niet zover gekomen was kwam doordat de eerder genoemde regeling voor financiële hulp nog niet was getroffen.

De voormalig gereformeerde kerk te Wieringen (staande in Hippolytushoef), sinds 2005 bij een pinkstergemeente in gebruik.
De voormalig gereformeerde kerk te Wieringen (in 1910 in Hippolytushoef gebouwd), sinds 1970 bij een pinkstergemeente in gebruik.

En hoe zat het met het recreatiewerk dat door de kerk van Wieringen verricht werd onder de (wegtrekkende) Zuiderzeearbeiders? Moest dat gewoon doorgaan, of moest het geld daaraan besteed langzamerhand worden verminderd?

Het werk op Wieringen.

Na kandidaat H.J. Winter (1901-1975) was kandidaat Jac. Jonker (1904-1973) in 1930 met zijn werk op Wieringen begonnen, maar begin maart 1931 vertrok hij naar de kerk van Zuidbroek. Op 23 juli dat jaar werd kandidaat P. Robbers (1906-1971) door de kerkenraad benoemd die de benoeming accepteerde en op 12 juli 1931 in het ambt van ouderling bevestigd werd. Zijn werk bestond voornamelijk uit pastoraal werk onder de eigen gemeenteleden, waarbij ook het leiden van kerkdiensten in Hippolytushoef (waar de kerk van Wieringen stond) en Den Oever, waar nog steeds het evangelisatie- en recreatiegebouw stond, dat daar op 19 juli 1929 vooral ten dienste van de Zuiderzeearbeiders in gebruik genomen was. Verder leidde de heer Robbers de kerkenraadsvergaderingen en gaf hij catechisaties.

Ds. Robbers () op latere leeftijd.
Ds. P. Robbers (1906-1971) op latere leeftijd.

De evangelisatiearbeid op Wieringen.

Maar behalve dat had hij de leiding bij het evangelisatiewerk, dat zich vooral richtte op de Zuiderzeewerkers. Hij organiseerde een evangelisatiecommissie, ontwierp het reglement en nam de leiding op zich. Die commissie hielp bij het stichten van een evangelisatiecentrale in Den Helder, die verscheidene vergaderingen hield met betrekking tot het Zuiderzeewerk. Verder werden evangelisatiesamenkomsten gehouden: acht in het gebouw te Den Oever en vijf in de arbeiderskampen in de polder. De bijeenkomsten werden goed bezocht. Veel bijbelbesprekingen werden door Robbers geleid en op ruime schaal werd evangelisatielectuur verspreid. Een groot aantal toehoorders was ook aanwezig bij de twee openluchtdiensten die werden gehouden. De opgerichte zondagsschool kwam na januari 1933, ‘toen de samenwerking met de hervormden ophield’, tot bloei. Ook het jeugdwerk werd ter hand genomen. Met andere woorden: de heer Robbers zat niet te duimen draaien!

De recreatiearbeid op Wieringen.

Het recreatiewerk onder de Zuiderzeearbeiders op Wieringen vond plaats onder leiding van de huisvader van het gebouw in Den Oever, de heer Joh. Kieft. In 1931, toen er arbeiders op Wieringen waren, waren er in het tehuis veel bezoekers, vooral op de zaterdagen en de zondagen. Zaterdags kwamen er ‘bakschippers’ (bakschepen waren schuiten die modder vervoerden), soms wel honderd per middag.  Zondagavond kwamen de keetbewoners uit het poldergebied. De zondagavond werd steeds besloten met gemeenschappelijk gezang, Schriftlezing en gebed. In de drukteperiode werd in het gewone recreatiewerk enige afwisseling gebracht door bijzondere samenkomsten met lichtbeelden, filmvoorstellingen, zanguitvoeringen, enz. Zoveel mogelijk werd in het tehuis in Den Oever gezorgd voor de aanwezigheid van nieuwsbladen, weekbladen, geïllustreerde tijdschriften en boeken (er was een kleine bibliotheek aanwezig). Dat de bezoekers het werk waardeerden bleek onder meer toen ze een klok ten geschenke gaven.

De gereformeerde kerk te Den Oever, speciaal voor de Zuiderzeewerkers gebouwd.
De gereformeerde kerk te Den Oever, speciaal voor de Zuiderzeewerkers gebouwd.

De hulpprediker probeerde zoveel mogelijk contact met de Zuiderzeewerkers te houden en was elke zondag, donderdag en zaterdag in Den Oever aanwezig. Ook maakte hij zeven keer een tocht langs de moeilijk te bereiken werktuigen op zee. Toen de heer Robbers in juli 1931 de leiding van het werk te Wieringen op zich nam was het hoogtepunt van de drukte echter al voorbij. Het werk in die omgeving was bijna klaar, zodat het aantal Zuiderzeearbeiders op Wieringen zienderogen verminderde.

5. De kerk te Medemblik (1929-1933).

De deputaten hadden niet veel contact met de kerk van Medemblik. Dat was ook niet meer nodig, want het werk in de Wieringermeerpolder, dat in de buurt van Medemblik werd verricht, werd hoofdzakelijk gedaan door mensen uit de naburige dorpen. Wel werden in de eerste tijd samenkomsten gehouden in een speciaal voor dit doel gesticht gebouwtje, dat het eigendom was van de kerk te Medemblik, en waarvoor van het Algemeen Gereformeerd Zuiderzee Comité fl. 2.750 renteloos geleend was met een looptijd van vijf jaar. Na afloop van die periode zouden de deputaten de afwikkeling van de financiën op zich nemen.

Bronnen onder meer:

Acta, Bijlagen en Rapporten van de Generale Synode Middelburg 1933

Archief Particuliere Synode Friesland (Noordelijk Gedeelte). Tresoar, Leeuwarden

Archief classis Bolsward. Tresoar, Leeuwarden

(na publicatie van deel 4 wordt  een volledig overzicht van de bronnen gepubliceerd).

© 2017. GereformeerdeKerken.info

Naar deel 3