Inleiding.
Al eerder schreven we op deze website over de Afscheiding en de Doleantie te Meppel, en een verhaal over hoe beide kerken bij elkaar kwamen en de ‘Gereformeerde Kerk te Meppel’ gingen vormen. Na de oorlog werd het duidelijk dat het kerkgebouw aan de Groenmarkt het groeiende aantal gemeenteleden steeds moeilijker kon bevatten. Vandaar dat men op zoek ging naar extra kerkruimte.
De synagoge als tweede kerk…?!
In maart 1948 werd in de kerkenraad gewezen op de mogelijkheid om de synagoge in de Touwstraat, sinds de oorlog in onbruik geraakt, als tweede kerkgebouw te gebruiken (in de oorlog werden 250 joden uit Meppel afgevoerd en slechts enkelen van hen kwamen terug…). Het werd steeds duidelijker, dat de kerk aan de Groenmarktstraat de menigte nog maar moeilijk kon bevatten. Bijna twee jaar later, in januari 1950, kwam de Commissie van Beheer (vóór 1 februari 1947 werd die nog ‘Commissie van Administratie’ genoemd) met het concrete voorstel tot aankoop van de voormalige synagoge met belendende percelen, ‘ten einde op deze wijze te voorzien in de behoefte aan een tweede kerkgebouw’. Het was echter zeer waarschijnlijk dat het gebouw zou moeten worden uitgebreid om voldoende zitplaatsen te bevatten.
Wel moest haast gemaakt worden met een beslissing over aankoop van de erbij liggende percelen grond en bijbehorende huizen, want op 5 januari 1950, de dag na de kerkenraad, zouden die stukken grond plus de huizen (alle eigendom van de heer Gomaris te Ruinerwold) publiek geveild worden. Wilde men een toekomstige uitbreiding van de synagoge niet blokkeren, moest geprobeerd worden die stukken land in eigendom te verkrijgen. Tegelijk zou getracht worden optie te krijgen op de synagoge. Kon de koop van het gebouw uiteindelijk tóch niet doorgaan, dan kon men de percelen grond altijd wel weer verkopen. Onder bepaalde voorwaarden werd tot deze twee maatregelen besloten.
‘Een behoorlijke minderheid’ tégen.
In februari 1950 werden de huizen van Gomaris voor ongeveer fl. 7.000 gekocht. De koopprijs voor de synagoge en de belendende percelen was fl. 27.500. Architect Plooy te Amersfoort had intussen een kostenplaatje gemaakt van de aankoop plus de noodzakelijke restauratiekosten van de synagoge en de bijbehorende percelen; voor fl. 80.000 kon één en ander gerealiseerd worden. Een orgel was echter niet meegerekend. Dit alles hield wel in dat de kerkelijke bijdragen met zo’n 35 tot 40% omhoog moesten. Maar je had daarvoor dan wel 350 zitplaatsen extra én de mogelijkheid van uitbreiding was aanwezig.
Met ‘een behoorlijke meerderheid van stemmen’ werd besloten de gemeentevergadering te vragen wat men er van vond. Naast veel instemming bleek een behoorlijke mínderheid tégen te zijn. ‘Overwogen werd dat de aankoop in kwestie een vrij zware last op de gemeente zal leggen, hetgeen mede in verband met de vele offers die al worden gevraagd, en met het oog op de dalende conjunctuur, bezwaren zou kunnen geven. Maar de meerderheid was van oordeel dat aan de gelegenheid tot het stichten van een tweede kerkgebouw tegen niet al te hoge kosten niet mocht worden voorbijgegaan’.
Toch gekocht.
De kerkenraad besloot tot aankoop van de synagoge en van de belendende percelen. Meteen werd een circulaire opgesteld betreffende de inzameling van de bijdragen. Alle kerkenraadsleden (op één na) gingen in april 1950 langs de deuren en haalden in totaal fl. 8.000 op. Maar omdat al snel bleek dat de Joodse Gemeente nog geen beslissing had genomen over verkoop van de synagoge, moest men nog even pas op de plaats maken. Uiteindelijk kon men in november 1950 verder, maar uit de toen ingediende drie voorstellen (‘A, B en C’) bleek dat men, ook in verband met de lasten voor de kerkelijke gemeente, niet meer zo zéker was van het ombouwen van de synagoge tot gereformeerde kerk. ‘Voorstel A’ behelsde namelijk het gebouw na enige restauratie voor de duur van een half jaar of voor één of twee jaar, te verhuren. ‘Voorstel B’ was de synagoge direct te verbouwen en deze geschikt te maken voor 350 zitplaatsen. ‘Voorstel C’ bedoelde de synagoge [na twee jaar verhuren] zodanig te verbouwen dat de hoofdingang aan de Noteboomstraat lag en dat het gebouw geschikt zou zijn voor 500 tot 600 zitplaatsen. Verkoop van de hele zaak was niet overwogen omdat de plaats van de synagoge ten opzichte van de kerk aan de Groenmarktstraat ‘heel geschikt’ was.
In principe werd besloten de plannen A en C uit te voeren: eerst enige tijd verhuren en daarna vergroten van het gebouw met de ingang aan de Noteboomstraat. Over dat besluit zou de gemeente gehoord worden.
Hoe het allemaal ging.
Ds. Vellenga schreef in het ‘Kerkblaadje’ van 13 januari 1951 een helder artikel over het vervolg van de zaak: “Sinds maart van het vorig jaar [1950] – de maand van de veelbesproken gemeentevergadering in Zaal Slot – zaten wij met de synagoge-kwestie. (…) De kerkeraad had opdracht gegeven het gebouw aan de Touwstraat aan te kopen mét de belendende percelen. Tevoren hadden we ons reeds in het bezit gesteld van de huizen die tegen de achterkant van de synagoge aangebouwd zijn. De Commissie van Beheer organiseerde een rondgang door de gemeente om geld in te zamelen ter financiering van deze aankopen. Ongeveer fl. 8.000 werd in een bouwfonds gestort, het resultaat van deze rondgang. Maar meer is er over deze synagoge niet te melden. De officiële machtiging van het Rabbinaat, die nodig was om de verkoop rechtsgeldig te maken, bleef maar uit. (…)”
“Het stond er dus tot eind 1950 zó voor dat we nog steeds géén synagoge aangekocht hadden, ook al beschouwden wij het gebouw aan de Touwstraat reeds als ons eigendom. De zaak is lange tijd slepende gebleven. Om precies te zijn, sleept de zaak thans [januari 1951] nóg. De koopacte is nog niet verleden, maar dat is nú slechts een kwestie van dagen; de machtiging, boven vermeld, is namelijk binnengekomen! De acte is opgemaakt! Er hoeven alleen nog een paar handtekeningen geplaatst en de zaak is gezond. Maar de ‘mist’, die de synagoge bijna aan ons oog onttrok, is thans opgetrokken. (…) Er zijn [in de kerkenraad] veel woorden gezegd (…) en thans kan een concreet plan aan de gemeente voorgelegd worden.”
‘Wat we níet doen…’.
“Laat ik eerst mogen zeggen wat de kerkeraad níet van plan is. 1. Wij gaan níet proberen de synagoge weer aan de man te brengen, hetzij met verlies, hetzij met een zoete winst. De kerk is geen handelaarster in oude gebouwen, al hebben we er thans aardig wat. 2. Evenmín zijn we van plan de synagoge, zoals die thans is, gereed te maken voor kerkelijk gebruik. Sinds maart 1950 is daar al veel over gezegd. Over de nauwe straat, waaraan de synagoge ligt, is gesproken. Over de hoge kosten, die niet opwogen tegen het nuttig effect aan zitplaatsen, is het nodige gezegd. De geraadpleegde architect had berekend dat er 335 zitplaatsen in de synagoge gemaakt konden worden. Daar zouden wij voor het ógenblik wel mee geholpen zijn, maar voor de tóekomst toch níet. En terecht is opgemerkt, dat men bij verbouwingsplannen ook met de toekomst moet rekenen. Anders moet binnen afzienbare tijd weer afgebroken worden wat thans voor duur geld opgebouwd is”.
‘Wat we wél doen…’.
“Uit deze twee afwegingen is een derde plan voortgekomen [‘Voorstel C’], namelijk de bouw van een kerk met het front aan de Noteboomstraat tegenover de Soembastraat. Zoals bekend is de Kerk thans eigenares van plm. 1.000 m² grond, gelegen tussen de Touwstraat en de Noteboomstraat. Dit maakt het mogelijk een kerk te bouwen met de achterzijde aan de Touwstraat en met de voorgevel aan de veel bredere en toch rustige Noteboomstraat. De synagogeruimte wordt dan – volgens dit plan – het achterschip van de toekomstige nieuwe kerk. Het oppervlak van deze kerk wordt dan ook veel groter. Wij krijgen dan een gebouw met plm. 600 zitplaatsen, terwijl de bouwkosten naar verhouding lager worden. (…) Voor de nieuwe kerkbouw op de Haveltermaden straks aan de Ceintuurbaan [bedoeld werden hier de plannen voor de latere Nieuwe Kerk aan de Thorbeckelaan] staat deze kerk zeer gunstig en tóch niet in een uithoek van de stad.”
“Natuurlijk is het niet mogelijk dit [synagoge-] plan terstond uit te voeren. Daarvoor moeten eerst de woningen, die onder slopershamer zullen vallen, ontruimd zijn. (…) Het zal wel enige tijd vergen eer de muren kunnen vallen. Dat komt ons als gemeente ook heel goed uit. Wie waagt het immers om vrijwel zonder bouwkapitaal een níieuwe kerk te bouwen? Een uitgave van ruim een ton! (…) Dít plan ligt [echter] binnen de grenzen van het mogelijke. Natuurlijk is het helemaal niet erg als een kerk schulden heeft. We mogen best wat voor ons nageslacht over laten, dan leren die ook offeren.”
“(…) Op de eerstkomende gemeentevergadering, in februari of maart, wil de kerkeraad graag met de gemeenteleden over dit plan spreken en overleggen op welke wijze we het best een flink bouwkapitaal bijeen kunnen brengen. Aan de architect, B.W. Plooy van A-mersfoort, die ons reeds vaker van advies gediend heeft en die onder de kerkarchitecten zich een goede naam verworven heeft, wordt gevraagd voor die vergadering een schets gereed te maken van de te bouwen kerk. (…)”
“De kerkeraad stelt zich voor over twee jaar met de bouw te beginnen. Deze twee jaar zijn zeker nodig, én voor de voorbereidingen, vergunningen, ontruiming, ontwerpen, toewijzingen van materiaal, enz. enz., én voor onze kerkspaaractie. In de tussentijd staat de synagoge niet leeg; vermoedelijk is er, na een kleine reparatie, een mogelijkheid tot rendabele exploitatie, door een tijdelijke verhuring van het pand’. (…) Ik hoop ten zeerste, dat dit plan voor heel de gemeente aanvaardbaar is en dat elke discussie daarover gedragen wordt door het besef dat de kerkeraad in deze het goede voor de Kerk nastreeft.”
In februari 1951 werd afgesproken eens per maand een collecte voor de tweede kerk te houden en hiervoor zes of acht collectanten te benoemen uit jonge belijdende leden.
De ‘definitieve’ plannen.
De eerste collecte werd op 1 april 1951 gehouden. Ds. C.P.T. Rijper vertelde daar in het ‘Kerkblaadje’ van 31 maart het een en ander over en beschreef ook nog even wat op de gemeentevergadering in maart over de bouwplannen was gezegd: “‘Zondag [1 april] wordt voor het eerst de bouwfondscollecte gehouden. Ook voor het eerst prijken aan de deuren van het kerkgebouw kerkbouwfonds-bussen. Misschien is het dienstig, mede ter aanbeveling van de collecte, even te herhalen wat op de gemeentevergadering ten aanzien van de bouwplannen is gezegd: (1). Vast staat dat wij te gelegener tijd een tweede kerkgebouw moeten hebben. (2). Vast staat dat daarvoor veel geld nodig is. (3). Op de in dit artikel afgedrukte foto kunt u zien in welke richting de kerkeraad de bouwplannen zoekt te verwezenlijken. Op het in ons bezit gekomen bouwterrein kan een dergelijk gebouw verrijzen. In dit plan is de voormalige synagoge in het achterschip van de kerk opgenomen. Er is ook rekening gehouden met de behoefte aan vergadergelegenheid. In de bouwtekening zijn drie vergaderlokalen geprojecteerd. (…) Vast staat dus níet dat onze nieuwe kerk er zó uit zal zien, maar de mógelijkheid dat er zo’n kerk komen kan bestaat zeer zeker. Volgens de thans geldende prijzen komt een dergelijk gebouw op fl. 150.000.”
“(4). Om te komen tot een stevig bouwfonds is besloten op elke eerste zondag van elke maand een derde collecte te houden, die voor dit doel bestemd is. Deze collecte wordt gehouden onder de slotzang. (5). Bij de uitgangen van het kerkgebouw zijn [bovendien] bussen aangebracht, waarop eveneens een afbeelding van de nieuwe kerk prijkt. De bedoeling is dat elke kerkganger daarin 1 cent deponeert wanneer hij het kerkgebouw verlaat. Méér mág natuurlijk wel, maar dat vraagt niemand van u. Bij de bussen gaat het om een kleinigheid – óffers kunnen in de collectezakjes komen. Per zondag kunnen er, indien allen meewerken, 2.300 centen in de bussen komen, dus 23 gulden. Per jaar brengen de bussen dan fl. 1.196 op. Dat is dan de minimum opbrengst! Bijzondere kerkdiensten (dankdag, biddag, trouwdiensten, tweede feestdagen) zijn niet meegerekend. (…)”
Een kink in de kabel.
Het begon allemaal nét zo lekker te lopen! Maar toen kwam de eerste kink in de kabel. In het ‘Kerkblaadje’ van 5 mei 1951 werd het uitgelegd: ‘De minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting heeft een bouwstop afgekondigd. Hij wil tot op een door hem te bepalen tijdstip geen nieuwe bouwvergunningen afgeven. Zelfs kondigde hij af dat de bouw van kerken en recreatiegelegenheden vooralsnog geheel stopgezet moet worden. Dit laatste in verband met de benarde financiële situatie waarin ons vaderland verkeert. (…)”
“De Gereformeerde Kerken worden door deze maatregel ten zeerste getroffen. Er is immers een zeer grote achterstand in te halen. Vrijwel alle stadskerken hebben nieuwe kerkgebouwen nodig omdat ze onmogelijk aan de thans beschikbaar zitplaatsenruimte genoeg hebben. Aan de buitenzijde van de grote steden verrijzen nieuwe woonwijken. Daar moeten ook kerken komen en wel op korte termijn. Bovendien zijn ook al de kerkgebouwen die in de oorlogstijd in ruïnes veranderden, nog lang niet herbouwd. En door de scheuring in onze Kerken [de Vrijmaking van 1944] zijn tal van gemeenten van een of meer kerkgebouwen beroofd. (…) Andere Kerken zitten er nog véel benauwder voor dan wij in Meppel. Maar wij willen liever niet in een soortgelijke benauwdheid raken en daarom treffen wij van te voren maatregelen. Ons hindert het niet dat de minister een bouwstop afkondigde [de synagoge hoefde immers toch niet direct verbouwd te worden]. Wíj stoppen ons bouwfonds niet. Dan kan er stráks nonstop gebouwd worden! (…)”
Het bouwfonds werd gevuld.
De ‘centenbus’ bij de ingang van de kerk werd ondertussen niet ontzien. Na drie zondagen was de stand al fl. 815 en men hoopte in twee maanden zelfs al fl. 1.000 binnen te krijgen. “Dat zal zéker lukken als degene die met zoveel kabaal in het bijzijn van zes getuigen een gift van fl. 25 aangekondigd heeft dat ook zal doen”; ds. Vellenga herinnerde hem er nog even fijntjes aan dat die gift nog niet was binnengekomen. Het waren wel geen ‘vijfentwintigjes’ in de centenbus, maar op Eerste Pinksterdag 1951 (half mei) werden 1.215 centen gevonden, 1.547 stuivers, 260 dubbeltjes, 34 kwartjes en 2 guldens (in totaal dus fl. 56,50). Op 9 juni was, alles bij elkaar, al fl. 1.250 in de bus gegooid; de maanden daarna lag de opbrengst elke zondag telkens rond de fl. 475. (…) Maar er kwamen óok ándere initiatieven. Zo werd in maart 1952 besloten om vierenzestig ‘zusters der gemeente’ aan te zoeken om als collectanten wekelijks de gemeente door te gaan en zo in twee jaar een bedrag van fl. 40.000 bijeen te brengen. ‘Komt dat bedrag binnen, dan kan met bouwen begonnen worden!’.
Het synagogeplan afgeblazen…
De burgerlijke Gemeente Meppel kwam ook met een idee, namelijk het bouwen van een nieuwe kerk mét wijkcentrum én jeugdgebouw in de nieuwbouwwijk Haveltermaden voor gemeenschappelijk gebruik door de Gereformeerde Kerk en de Hervormde Gemeente. De Commissie van Beheer vond het idee om het samen met de hervormde gemeente te doen niet voor uitvoering vatbaar. En de kerkenraad bouwde ook liever in de Touwstraat dan in de Haveltermaden. ‘Na brede bespreking besloot de kerkenraad met achttien van de vierentwintig stemmen vóór [het synagogeplan aan de] de Touwstraat. Het plan van de burgerlijke gemeente ging dus niet door.
Maar het synagogeplan óok niet! Al snel bleek namelijk dat de synagoge onder het gemeentelijke saneringsplan bleek te vallen, zodat het onmogelijk zou worden daar een kerk te bouwen! De gemeente Meppel was bereid de synagoge en de belendende percelen van de kerk van Meppel over te nemen en stelde opnieuw voor om in de nieuwbouwwijk Haveltermaden een kerk te bouwen, maar dan zónder samenwerking met de Hervormde Gemeente. Daarvoor maakte de Commissie van Beheer een plan, dat uiteindelijk door de kerkenraad werd aangenomen.
Daarover in een volgend artikel op deze website meer.
Bronnen:
Archief van de Gereformeerde Kerk te Meppel. Drents Archief, Assen
G.J. Kok, ‘… Die verenigde wat gescheiden was …’. Geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Meppel (1835-2005) met Inventaris van het Archief. Groningen, 2014
© 2017. GereformeerdeKerken.info